Bijbelse namen C
A – B – C – D – E – F – G – H – I – J – K – L – M – N – O – P – Q – R – S – T – U – V – W – XYZ
Cadkod → agaat.Eze.27:16
Cafthorieten → 1Kr.1:12 knoppen,kapitelen(v.e.zuil).idem als Caftorieten.
Caftorieten → Gen.10:14 knoppen,kapitelen(v.e.zuil).idem als Cafthorieten.
Calne → versterkte woningen.Gen.10:10
Candace → koningin der Moren.Han.8:27
Caph → hand(inbeweging).
Cappadocie → komt van Caft(h)oriet.knop,kapiteel(v.e.zuil)Han.2:9
Carsena → omdat,ofwant
Casluchieten → die hun grenzen beschermen.
Cefas → rotssteen.
Cefira → dorp.
Cesarea → stad,geheten naar César.
Chabbon → koek,klomp.Joz.15:40
Chadrach → rond,bolvormig.Za.9:1
Chalcedan → edelgesteente wit,blauwachtig of grijs van kleur.Op.21:19
Chalcol → ondersteuning,levensonderhoud
Chaldea → land der Chaldeërs.
Chaldeen → sterrenwichelaars,waarzeggers.
Chaldeer → sterrenwichelaar,alswaren het demonen.
Cham → warmte,hitte
Chamos → de snelle[de zon,de god der Moabieten.
Chanes → plaats in de Nijl delta. Jes.30:4
Charbona → oorlogzuchtig.
Charchas → arend.Est.1:10
Charmi → wijngaardenier,mijn wijngaard.
Charran → zeerdroog(zeer droge landstreek of plaats).
Chasifja → zilver van Jehova.
Chaz-baz → spoedig roof.Jes.8:3
Chebar → overvloeiend,geweldig.
Chefar-haammonai → dor pder Ammonieten.Joz.18:24
Chefira → Dorp.
Chelal → vervulling,voltooiing. Ezr.10:30
Chelba → vetheid,[vruchtbaar].Ric.1:31
Chelbon → vet[vruchtbaar].Eze.27:18
Cheldai → leven,ouderdom. Zac.6:10
Chelem → hameraar, sterk, fors, ook droom. Zac.6:14
Chelkath-Hazurim → Chelkath-glad,vals zijn aandeel ontvangen. Hazûrim-vast of dichtbinden,omvatten vatten. 2Sa.2:16
Chelub → samenbindende.
Chelubai → samenbindende door Jehova. 1Kr.2:9
Cheluhu → verteerd door Jehova. Ezr.10:35
Chemarim → priestergebroed,afgodische priesters;gelijk dit woord ook in sommige vertalingen is overgezet.
Chen → genadige of liefelijke gift. Zac.6:14
Chenaana → koopvrouw(het vrouwelijke van Kanaän).1Kr.7:10
Chenani → voltooier,volmaker.Neh.9:4
Chenanja → gevestigd door Jehova.
Cheran → een lam.
Chereth → hakking, kapping(hout) 1Sa.22:5
Cherethieten → hakkers, kappers(hout).
Cherethim → afgesnedenen, bannelingen. Zef.2:5
Cherub → Cherubijnen, Heb.9:5 Cherubim
Chesalon → vast vertrouwen,lendenen
Chesed → aanwas(van nageslacht).Gen.22:22
Chesil → Orion,gesternten;ook vertaald dwaas Joz.15:30;Job38:31;Jes.13:10;Ps.49:11.
Chesulloth → vertrouwen,driestheid(in het meervoud)(namel.van de inwoners). Joz.19:18
Cheth → omheining.
Chezib → liegende,bedrieglijk.Gen.38:5
Chidon → grote verwoesting (namel. de dood van Uzza). 1Kr.13:9
Chileab → voltooid door de vader.2Sa.3:3
Chiljon → kwijnende,verterende.
Chimham → grootverlangen.
Chios → eiland bij de kust van Klein-Azië,tussen Samos en Lesbos.Han.20:15
Chiram → Mijn broeder is verheven.
Chisleu → zijne hoop.
Chislon → sterk vertrouwen.Nu.34:21
Chisloth-Thabor → vertrouwen van Thabor(in zijn verschansingen).Joz.19:12
Chitlis → muur van een mens.Joz.15:40
Chitteers → overwinnaars.
Chittieten → overwinnaars.
Chittim → overwinnaars,ten onderbrengers
Chloe → kiem van gras of kruiden.1Kor.1:11
Chonanja → gevestigd door Jehova.
Chonia → gevestigd door Jehova.
Chonja → (zelfde als Chonia) gevestigd door Jehova.Jer.37:1
Chor-Azan → rokende oven.1Sa.30:30
Chorazin → de heraut,hier is de verborgenheid, rokende oven.
Chozeba → liegende. 1Kr.4:22
Christus → Gezalfde.
Chun → vast,keus. 1Kr.18:8
Chusas → rentmeester van Herodes. Luk.8:3
Chusim → zij die hun geboorte verhaasten[ontijdig geboren kinderen].Gen.46:23
Chut → (afleiding onzeker). 2Kon.17:30
Chuta → land der Chuteërs (afleiding onzeker).2Kon.17:24
Cilicie → provincie van Klein-Azië.
Cinnereth → harp,citermeer).
Cinneroth → harp,citermeer).
Claudia → opgeslotene, gevangene 2Tim4:21
Claudius → kreupel.
Clemens → toegevend,bedaard
Cores → in het Perzisch:zon; in het Hebreeuws: alsheer.
Cornelius → hoornvast.
Crispus → overste v.d.s ynagoge van Korinthe. Han.18:8
Cub → (Nubíë),Christendoorn. Eze.30:5
Cusch → Ethiopië
Cuschan-Rischataim → de zwartheid der boosheden,of de dubbel boosaardige Ethiopiër.
Cuschi → Ethiopiër
Cyprus → schoon.
Cyrene → plaats in een Grieksekolonie in noord Afrika.
Cyrus → de zon of heer, heerser.