A – B – C – D – E – F – G – H – I – J – K – L – M – N – O – P – Q – R – S – T – U – V – W – XYZ
Kabul → voetboei, of wat mishaagt.
Kabzeel → wat God bijeenvergaderd.
Kades → heilig, heiligheid
Kades-Barnea → heilige woestijn der omzwerving.
Kadmoniet → oosterling. Gen.15:19
Kafthor → kroon, knop
Kahath → = Kehath. vergadering, verzameling.
Kaïn → bezitting, verkregen.
Kainan → bezitting, verkregen.
Kajafas → navorser.
Kalach → oude tijd, aanvulling.
Kaleb → hond, of goedhartig.
Kaleb-Efratha → vruchtbare hond. 1Kr.2:24
Kalebiet → hard en boos van daden. 1Sa.25:3
Kallai → licht geacht bij God. Neh.12:20
Kalne → versterkte woningen. Amos 6:2
Kalno → wij brengen het ten einde, of
Kamiel → voor God uitgaande [Godvruchtig levende].
Kamon → overvloeiende van halmen, of staand koren. Ri.10:5
Kamos → de snelle [de zon, de god der Moabieten].
Kamoz → idool v.d. Moabieten en Ammonieten. ook: om te wijken. Num.21:29
Kana → plaats van riet (vol riet).
Kanaän → koopman, ook dienstknecht
Kanaaniet → ijveraar.
Kananites → ijveraars.
Kanne → bijnaam, vleiende titel. Eze.27:23
Kapérnaüm → Dorp van Nahum; dorp van rust of schoon dorp.
Kappadocie → Romeinse provincie in Klein Azië. 1Pet.1:1
Karchemis → vesting ter schuilplaats, of vesting van Kamos (afgod).
Kareah → kaal, naakt
Karkaa → de vloer, de grond. Joz.15:3
Karkor → verheven grond. Ri.8:10
Karmel → vruchtbaar veld, wijngaard [hof van God].
Karmi → wijngaardenier, mijn wijngaard.
Karmozijn → rode dierlijke kleurstof (van wormen).
Karpus → vrucht van de baarmoeder. 2Tim.4:13
Kartha → stad. Joz.21:34
Karthan → twee steden. Joz.21:32
Kastor → en Pollux. sterrebeeld tweelingen. (gemini). Han.28:11
Katan → klein, kleinste. Ezr.8:12
Kattath → zeer klein. Joz.19:15
Kedar → zwartheid, zwarthuid.
Kedemot → Deu.2:26 fout St.v. zie Kedemoth
Kedemoth → beginselen, oudsten.
Kedes → heilig, heiligheid
Kedes-Nafthali → Kades in Nafthali. Ri.4:6.
Kedma → oostelijk, oostwaarts.
Kedor-Laomer → hand vol garven, ook wel dienaar van de god Lagamar.
Kedorlaomer → Gen 14:1 de koning van Elamhand vol garvenook wel dienaar van de god Lagamar.
Kedron → zeer zwart, vol zwartheid. Joh.18:1.
Kedumin → de oude rivier. Ri.5:21
Kehath → = Kahath. vergadering, verzameling.
Kehath → vergadering, verzameling.
Kehelatha → naar de vergaderplaats.
Kehila → sterke vesting.
Kelaja → vergadering van Jehova. Ezr.10:23.
Kelita → vergadering van Jehova.
Kemuel → vergadering van God.
Kenaana → koopman, een die de knie buigt
Kenan → ijveraar.
Kenath → bezitting.
Kenaz → jagende.
Keneziet → nakomeling van Kenaz.
Keniet → een nest.
Keniziet → nakomeling van Kenaz.
Keren-happuch → glans van kleur, of hoorn van welriekende vochten. Job 42:14
Kerion-Hezron → steden, ingesloten 15:25
Kerioth → steden.
Keros → een haak, gesp.
Ketura → reukwerk.
Kezia → kassie. Job 42:14
Kibroth Thaava|Kibrôth Tháäva → lustgraven [graven van het volk, dat belust was].
Kibzaim → twee hopen. Joz.21:22.
Kidron → zeer zwart, vol zwartheid.
Kijûn → Beeld, beeltenis (Saturnus of wel de maan). Amos 5:26.
Kilmad → vesting van Medië. Eze.27:23.
Kina → klacht. Joz.15:22.
Kir → muur, vesting.
Kir-Hareseth → stad of vesting van gebakken steen of gedroogde aarde.
Kir-Heres → stad of vesting van gebakken steen of gedroogde aarde.
Kir-Moabs → muur, vesting van Moab. Jes.15:1.
Kiriath-Arba → Gen.23:2. fout St.v. zie Kirjath-Arba
Kiriathaim → dubbele stad. Eze.25:9.
Kirjath → stad. Joz.18:28.
Kirjath-Arba → vierhoekige stad [volmaakte gestalte].
Kirjath-Jearim → stad van bossen [die veel bossen of bomen heeft].
Kirjath-Baal → stad van Baäl.
Kirjath-Huzzoth → een stad van straten [die vele straten heeft].
Kirjath-Jearim → stad van bossen [die veel bossen of bomen heeft].
Kirjath-Sanna → stad van geleerdheid. Joz.15:49.
Kirjath-Sefar → schriftstad, of boekenstad.
Kirjathaim → dubbele stad.
Kis → vangend, vogelvangend; ook hard.
Kisi → gevangen door Jehova. 1Kr.6:44.
Kison → zeer hard.
Kitron → kwastig, knoestig
Klauda → betekenis onbekend. mogelijk: kreupel Han.27:16.
Klaudia → opgeslotene, gevangene. 2Tim.4:21.
Kleopas → geheel of enkel roem. Luk.24:18.
Klopas → geheel of enkel roem. Joh.19:25.
Knidus → stad in klein Azië. Han.27:7.
Koa → edele, prins Eze.23:23.
Kohath → vergadering, verzameling.
Kol-hose → fout St.v. zie Kol-Hoze
Kol-Hoze → alziener.
Kolaja → de stem van Jehova.
Kolosse → stad in Phrygia Kol.1:2.
Koph → oog van een naald.
Kor → droge maat.
Korach → ijs, hagel; ook stoutmoedig.
Korah → ijs, hagel; ook stoutmoedig.
Kore → patrijs.
Kores → in het Perzisch: zon; in het Hebreeuws: als heer.
Korinthe → verzadigdheid, sieraad.
Koz → doorn, [lastige vijand].
Kozbi → liegende.
Krescens → wassende. 2Tim.4:10.
Kreta → zegelaarde, witte klei.
Krethi en Plethi → lijfwacht van David. (hij liet uitroeien en liet vallen).
Krispus → kroes, kroeskop. 1Kor.1:14.
Krith → scheiding.
Kusaja → de boog van Jehova. 1Kr.15:7.