Categorie: G woorden

  • Bewoners van Hellas, Griekenland (Hand. 20:2), de rom. provincie Achaje (Rom. 15:26). Met Grieken worden in het n.t. vaak allen aangeduid die Grieks spraken en geen Joden waren (dus ± ons ‘heidenen’, Mare. 7:26; Hand. 14:1; 16:1; Rom. 2:9 v). Paulus verdeelt de mensen in Joden en Grieken (Rom. 1:16).…

  • Hebr. sja’al le sjaloom, vragen naar iemands welzijn. Als mensen elkaar ontmoeten wensen ze elkaar vrede of heil toe en informeren ze naar eikaars welstand (Ex. 18:7; 1 Sam. 10:4; 2 Kon. 5:21). Men maakte een buiging (Gen. 23:7), wierp zich zelfs ter aarde (Gen. 43:26; Ruth 2:10; 2 Sam…