Categorie: A woorden

  • Afzonderen

    God heeft het volk Israël afgezonderd van alle volken op aarde (Éxodus 33:16; Leviticus 20:24). Het is Zijn volk (Deuteronomium 4:20; 27:9) en Hij is hun God (Jeremía 24:7; Ezechiël 36:28). Deze afzondering (of heiliging) betreft een andere leefwijze, het respecteren van andere inzettingen dan die van de volkeren (Leviticus 20:23 ev.).

    Eén van de Hebreeuwse werkwoorden voor afzonderen betekent scheiden, scheiding maken. Zoals steden afgezonderd werden en bestemd werden voor de Levieten (Deuteronomium 10:8), of Barnabas en Saulus apart werden gezet voor het apostelschap (Handelingen 13:2; vgl. Romeinen 1:1), is Israël afgezonderd voor een speciale opdracht, namelijk om toegewijd de HEER te dienen: ‘Weest Mij heilig, want heilig ben Ik, de HEER, en Ik heb u afgezonderd van de volken, opdat gij Mij zoudt toebehoren’ (Leviticus 20:26).


    Zoekterm

    Afzonderen, afgezonderd


    Vertalingen

    Engels: seperate

    Duits: enthalten

    Hebreeuws: נָזַר

    Grieks:  ἀφορίζω


    Betekenis

    van Dale

    I overgank. werkw.

    1. scheiden en elders leggen of zetten
    2. door scheikundige of andere middelen uit een mengsel of verbinding afscheiden (synoniem: afsplitsen)
    3. (fysiologie) (mbt. een stof) afscheiden (3)
    4. (mbt. een ruimte) van een aangrenzende ruimte afscheiden (synoniem: afschieten)
    5. door een afstand scheiden
    6. (mbt. personen en zaken) van omringende personen of zaken afscheiden (synoniem: separeren)
    7. uitverkiezen
    8. apart nemen en voor een bepaald doel bestemmen
    9. (weinig gebruikt) met een bijzondere taak belasten
    10. in gedachte afscheiden en als op zichzelf staand beschouwen

    II wederk. werkw.

    1. (van zaken) gescheiden geraken, zich afscheiden
    2. zich verwijderen
    3. zijn eigen weg volgen
    4. zich terugtrekken, m.n. om de omgang met anderen te ontwijken

    Strong  (via The Word)

    H5144 נָזַר nazar (naw-zar’) v.

    1. to hold aloof.
    2. (specifically) to set apart (unto sacred purposes), i.e. devote as holy.
    3. (intransitively) to abstain (from food and drink [and other elements]).
    4. (positively) to abstain from impurity.
    5. (negatively) to abstain from divine reverence or worship (i.e. to fall away, apostatize).

    KJV: consecrate, separate(-ing, self).
    See also: H5139, H5145, H4502

    G873 ἀφορίζω aphorizo (a-fo-riy’-zō) v.

    1. to set off by boundary.
    2. (figuratively) limit, exclude, appoint, etc.

    KJV: divide, separate, sever
    Root(s): G575, G3724


    Typologie

    Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


    Bijbelverzen

    Het woord afzonderen komt in 7 bijbelverzen voor:

    (Éxodus 8:22) En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben.

    (Leviticus 15:31) Alzo zult gij de kinderen Israëls afzonderen van hun onreinigheid; opdat zij in hun onreinigheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel, die in het midden van hen is, verontreinigen zouden.

    (Leviticus 22:2) Spreek tot Aäron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige dingen der kinderen Israëls, die zij Mij heiligen, afzonderen, opdat zij de Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen; Ik ben de HEERE!

    (Numeri 6:3) Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten.

    (Numeri 6:12) Daarna zal hij de dagen van zijn Nazireërschap den HEERE afzonderen, en zal een lam, dat eenjarig is, brengen ten schuldoffer; en de vorige dagen zullen vallen, omdat zijn Nazireërschap verontreinigd was.

    (Numeri 11:17) Zo zal Ik afkomen en met u aldaar spreken; en van den Geest, die op u is, zal Ik afzonderen, en op hen leggen; en zij zullen met u den last van dit volk dragen, opdat gij dien alleen niet draagt.

    (Jesaja 66:5) Hoort des HEEREN woord, gij, die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.

    Het woord afgezonderd komt in 22 Bijbelverzen voor:

    (Éxodus 33:16) Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wij afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is.

    (Leviticus 16:22) Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten.

    (Leviticus 20:24) En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit, een land vloeiende van melk en honig; Ik ben de HEERE, uw God, Die u van de volken afgezonderd heb!

    (Leviticus 20:25) Daarom zult gij onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen het onreine en reine gevogelte; en gij zult uw zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op den aardbodem kruipt, hetwelk Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt.

    (Leviticus 20:26) En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijns zoudt zijn.

    (Leviticus 27:2) Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte zal afgezonderd hebben, naar uw schatting zullen de zielen des HEEREN zijn.

    (Numeri 6:5) Al de dagen der gelofte van zijn Nazireërschap zal het scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld zullen zijn, die hij zich den HEERE zal afgezonderd hebben, zal hij heilig zijn, latende de lokken van het haar zijns hoofds wassen.

    (Numeri 6:6) Al de dagen, die hij zich den HEERE zal afgezonderd hebben, zal hij tot het lichaam eens doden niet gaan.

    (Jozua 16:9) En de steden, die afgezonderd waren voor de kinderen van Efraïm, waren in het midden van het erfdeel der kinderen van Manasse, al die steden en haar dorpen.

    (Richteren 4:11) Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, uit de kinderen van Hobab, Mozes’ schoonvader; en hij had zijn tenten opgeslagen tot aan den eik in Zaänáïm, die bij Kedes is.

    (1 Koningen 8:53) Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE!

    (2 Koningen 15:5) En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den dag zijns doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende het volk des lands.

    (1 Kronieken 23:13) De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen.

    (2 Kronieken 26:21) Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands.

    (Ezra 6:21) Alzo aten de kinderen Israëls, die uit de gevangenis wedergekomen waren, mitsgaders al wie zich van de onreinigheid der heidenen des lands tot hen afgezonderd had, om den HEERE, den God Israëls, te zoeken.

    (Ezra 9:1) Als nu deze dingen voleind waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israëls, en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de volken dezer landen, naar hun gruwelen, namelijk van de Kanaänieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten.

    (Ezra 10:8) En al wie niet kwam in drie dagen, naar den raad der vorsten en der oudsten, al zijn have zou verbannen zijn; en hij zelf zou afgezonderd wezen van de gemeente der weggevoerden.

    (Nehémia 4:19) En ik zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot het overige des volks: Het werk is groot en wijd; en wij zijn op den muur afgezonderd, de een ver van den ander;

    (Psalmen 4:3) (4:4) Weet toch, dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen, als ik tot Hem roep.

    (Psalmen 88:5) (88:6) Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uw hand.

    (Romeinen 1:1) Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God,

    (Galaten 1:15) Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade,

  • Afwijken

    Hoewel een ieder in de Bijbel voorgehouden wordt het spoor te houden en op de rechte weg te blijven (1 Samuël 12:23; Galaten 5:25; Filippenzen 3:16) wijkt men daarvan af, omdat men het Woord van God, veronachtzaamt. (Deuteronomium 9:12, 16; 17:20; 28:14) Vaak gaat men andere goden dienen (Deuteronomium 11:16; 1 Samuël 12:21).

    Van koningen van Israël wordt gezegd, dat zij niet afweken van de zonden hunner voorgangers (2 Koningen 3:3; 10:29; 13:2 etc.). De vromen wijken noch naar rechts noch naar links van de (goede) weg af (Deuteronomium 5:32; Jozua 1:7; Spreuken 4:27). Dat allen van ‘de weg’ zijn afgeweken (Psalmen 14:3) wordt door Paulus van Joden en Grieken gezegd (Romeinen 3:12).


    Zoekterm

    Afwijken, wijkt (af), afgeweken


    Vertalingen

    Engels: decline, turn aside, go aside

    Duits: abweichen

    Hebreeuws: סוּר

    Grieks: ἐκκλίνω


    Betekenis

    van Dale

    afwijken

    onovergank. werkw.; week af; is afgeweken

    1. langzamerhand een andere richting aannemen en zich daardoor verwijderen van de weg die men volgde, of van het gezelschap waarbij men zich bevond
    2. (figuurlijk) van de goede weg afgaan, tot zondige handelingen of tot dwaling vervallen
    3. ontrouw worden aan zijn plichten, beginselen, bevelen, voorschriften, verbintenissen, deugd, recht, waarheid, gewoonten, gebruiken of gevoelens, door handelingen, denkbeelden of beweringen die ermee in strijd zijn
    4. verschillen van iets dat als regel, gewoonte of voorbeeld wordt voorgesteld
    5. ongemerkt afdwalen
    6. in strijd zijn met –
      antoniem: overeenkomen
    7. (scheepvaart) van koers veranderen, m.n. van de rechte koers afgaan, zijdelings afdrijven
    8. (van bewegende zaken) een andere richting aannemen
    9. (van stromend water) afvloeien, wegvloeien
    10. (bijbeltaal, verouderd) zich naar elders richten
    11. (figuurlijk) (van eigenschappen, aandoeningen, ervaringen enz. als iets goeds of kwaads voor een persoon voorgesteld) van hem afgaan
    12. (verouderd) de strijd staken, zich terugtrekken
      synoniem: aftrekken
    13. (van een weg, een pad, een spoor enz.) zich uitstrekken in een richting die van de hoofdweg afleidt
    14. een ander beloop hebben
      synoniem: verschillen

    Strong  (via The Word)

    H5493 סוּר cuwr (soor) v.
    שׂוּר suwr (soor) [Hosea 9:12]
    to turn off (literal or figurative).

    KJV: be(-head), bring, call back, decline, depart, eschew, get (you), go (aside), X grievous, lay away (by), leave undone, be past, pluck away, put (away, down), rebel, remove (to and fro), revolt, X be sour, take (away, off), turn (aside, away, in), withdraw, be without.

    G1578 ἐκκλίνω ekklino (ek-kliy’-no) v.

    1. (absolutely) to turn aside, deviate.
    2. (literally or figuratively) to shun.
    3. (relatively) to decline (from piety).

    KJV: avoid, eschew, go out of the way

    Root(s): G1537, G2827



    Typologie

    Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


    Bijbelverzen

    Afwijken komt in 21 Bijbelverzen voor:

    (Numeri 20:17) Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet trekken door den akker, noch door de wijngaarden, noch zullen het water der putten drinken; wij zullen den koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken ter rechter- noch ter linkerhand, totdat wij door uw landpalen zullen getrokken zijn.

    (Numeri 21:22) Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet afwijken in de akkers, noch in de wijngaarden; wij zullen het water der putten niet drinken; wij zullen op den koninklijken weg gaan, totdat wij uw landpale doorgetogen zijn.

    (Deuteronomium 7:4) Want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, dat zij andere goden zouden dienen; en de toorn des HEEREN zou tegen ulieden ontsteken, en u haast verdelgen.

    (Deuteronomium 17:11) Naar het bevel der wet, die zij u zullen leren, en naar het oordeel, dat zij u zullen zeggen, zult gij doen; gij zult niet afwijken van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, ter rechter- of ter linkerhand.

    (Deuteronomium 28:14) En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.

    (Deuteronomium 31:29) Want ik weet, dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven, en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad is in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken.

    (2 Samuël 2:21) En Abner zeide tot hem: Wijk tot uw rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp u een van die jongens, en neem voor u hun gewaad; maar Asahel wilde niet afwijken van achter hem.

    (2 Samuël 6:10) David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich [laten] overbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet.

    (2 Samuël 12:10) Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; daarom dat gij Mij veracht hebt, en de huisvrouw van Uría, den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij.

    (2 Samuël 14:19) En de koning zeide: Is Joabs hand met u in dit alles? En de vrouw antwoordde en zeide: [Zo waarachtig als] uw ziel leeft, mijn heer koning, indien iemand ter rechter- of ter linkerhand zou kunnen afwijken van alles, wat mijn heer de koning gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij geboden, en die heeft al deze woorden in den mond uwer dienstmaagd gelegd;

    (1 Kronieken 13:13) Daarom liet David de ark niet tot zich brengen in de stad Davids, maar deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet.

    (Psalmen 40:4) (40:5) Welgelukzalig is de man, die den HEERE tot zijn vertrouwen stelt, en niet omziet naar de hovaardigen, en die tot leugen afwijken.

    (Spreuken 3:21) Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid.

    (Spreuken 22:6) Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

    (Spreuken 27:22) Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken.

    (Jesaja 10:27) En het zal geschieden ten zelfden dage, dat zijn last zal afwijken van uw schouder, en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wil.

    (Jesaja 30:21) En uw oren zullen horen het woord [desgenen], [die] achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in denzelven; als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand.

    (Jeremía 17:13) O HEERE, Israëls Verwachting! allen, die U verlaten, zullen beschaamd worden; en die van mij afwijken, zullen in de aarde geschreven worden; want zij verlaten den HEERE, den Springader des levenden waters.

    (Jeremía 32:40) En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.

    (Ezechiël 16:42) Zo zal Ik Mijn grimmigheid op u doen rusten, en Mijn ijver zal van u afwijken; en Ik zal stil zijn, en niet meer toornig wezen.

    (Hoséa 5:2) En die afwijken, verdiepen zich [om] te slachten; maar Ik zal hun allen een tuchtmeester zijn.

    Wijkt (af) komt in 21 Bijbelverzen voor:

    (Numeri 16:26) En hij sprak tot de vergadering, zeggende: Wijkt toch af van de tenten dezer goddeloze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is, opdat gij niet misschien verdaan wordt in al hun zonden.

    (Deuteronomium 5:32) Neemt dan waar, dat gij doet, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft; en wijkt niet af ter rechter-, noch ter linkerhand.

    (1 Samuël 12:20) Toen zeide Samuël tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart.

    (1 Samuël 12:21) En wijkt niet af; want gij zoudt de ijdelheden na [volgen], die niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn ijdelheden.

    (1 Samuël 15:6) En Saul liet den Kenieten zeggen: Gaat weg, wijkt, trekt af uit het midden der Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want gij hebt barmhartigheid gedaan aan al de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte opkwamen. Alzo weken de Kenieten uit het midden der Amalekieten.

    (2 Samuël 2:22) Toen voer Abner wijders voort, zeggende tot Asahel: Wijkt af van achter mij; waarom zal ik u ter aarde slaan? Hoe zou ik dan mijn aangezicht opheffen voor uw broeder Joab?

    (Psalmen 6:8) (6:9) Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.

    (Psalmen 55:11) (55:12) Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.

    (Psalmen 119:115) Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.

    (Psalmen 139:19) O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij!

    (Spreuken 5:7) Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.

    (Spreuken 14:16) De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende toornig, en zorgeloos.

    (Spreuken 16:6) Door goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend; en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade.

    (Jesaja 30:11) Wijkt af van den weg, maakt u van de baan; laat den Heilige Israëls van ons ophouden!

    (Jesaja 46:7) Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn stede niet; ja, roept [iemand] tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid.

    (Jesaja 59:15) Ja, de waarheid ontbreekt er, en wie van het boze wijkt, stelt zich tot een roof; en de HEERE zag het, en het was kwaad in Zijn ogen, dat er geen recht was.

    (Klaagliederen 4:15) [Samech]. Zij riepen tot hen: Wijkt, [hier is] een onreine, wijkt, wijkt, roert niet aan! Zekerlijk, zij zijn weggevlogen, ja, weggezworven; zij zeiden onder de heidenen: Zij zullen er niet langer wonen.

    (Micha 2:6) Profeteert gijlieden niet, [zeggen zij], laat [die] profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af [van] smaadheden.

    (Lukas 9:39) En zie, een geest neemt hem, en van stonde aan roept hij, en hij scheurt hem, dat hij schuimt, en wijkt nauwelijks van hem, en verplettert hem.

    (Lukas 13:27) En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet, van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid!

    (Romeinen 16:17) En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij [van ons] geleerd hebt; en wijkt af van dezelve.

    Afwijken komt in 23 Bijbelverzen voor:

    (Éxodus 32:8) En zij zijn haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt; en zij hebben zich voor hetzelve gebogen, en hebben het offerande gedaan, en gezegd: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit Egypteland opgevoerd hebben.

    (Numeri 5:12) Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer van iemand zijn huisvrouw zal afgeweken zijn, en door overtreding tegen hem overtreden zal hebben;

    (Numeri 5:19) En de priester zal haar beëdigen, en zal tot die vrouw zeggen: Indien niemand bij u gelegen heeft, en indien gij, onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt tot onreinigheid, wees vrij van dit bitter water, hetwelk den vloek medebrengt!

    (Numeri 5:20) Maar zo gij, onder uw man zijnde, afgeweken zijt, en zo gij onrein geworden zijt, dat een man bij u gelegen heeft, behalve uw man:

    (Numeri 5:29) Dit is de wet der ijveringen, als een vrouw, onder haar man zijnde, zal afgeweken en onrein geworden zijn;

    (Deuteronomium 9:12) Dat de HEERE tot mij zeide: Sta op, ga haastelijk af van hier; want uw volk, dat gij uit Egypte hebt uitgevoerd, heeft het verdorven; zij zijn haastelijk afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt.

    (Deuteronomium 9:16) En ik zag toe, en ziet, gij hadt tegen den HEERE, uw God, gezondigd; gij hadt u een gegoten kalf gemaakt; gij waart haastelijk afgeweken van den weg, dien u de HEERE geboden had.

    (1 Koningen 20:39) En het geschiedde, als de koning voorbijging, dat hij tot den koning riep, en zeide: Uw knecht was uitgegaan in het midden des strijds; en zie, een man was afgeweken, en bracht tot mij een man, en zeide: Bewaar dezen man, indien hij enigszins gemist wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner ziel zijn, of gij zult een talent zilvers opwegen.

    (2 Kronieken 25:27) Van den tijd nu af, dat Amázia afgeweken was van achter den HEERE, zo maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem; doch hij vluchtte naar Lachis. Toen zonden zij hem na tot Lachis, en doodden hem aldaar.

    (Job 23:11) Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken.

    (Job 34:27) Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;

    (Psalmen 14:3) Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.

    (Jesaja 7:17) [Doch] de HEERE zal over u, en over uw volk, en over uws vaders huis, dagen doen komen, hoedanige niet gekomen zijn van dien dag af, dat Efraïm van Juda is afgeweken, [door] den koning van Assyrië.

    (Jesaja 31:6) Bekeert u tot [Hem], van Denwelken de kinderen Israëls diep afgeweken zijn.

    (Ezechiël 6:9) Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.

    (Maleáchi 2:8) Maar gij zijt van den weg afgeweken, gij hebt er velen doen struikelen in de wet, gij hebt het verbond met Levi verdorven, zegt de HEERE der heirscharen.

    (Maleáchi 3:7) Van uwer vaderen dag af, zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, zegt de HEERE der heirscharen; maar gij zegt: Waarin zullen wij wederkeren?

    (Handelingen 1:25) Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats.

    (Handelingen 15:38) Maar Paulus achtte billijk, dat men dien niet zoude medenemen, die van Pamfylië af van hen was afgeweken, en met hen niet was gegaan tot het werk.

    (Romeinen 3:12) Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is [ook] niet tot één toe.

    (1 Timótheüs 1:6) Van dewelke sommigen afgeweken zijnde, zich gewend hebben tot ijdelspreking;

    (1 Timótheüs 6:21) Dewelke sommigen voorgevende, zijn van het geloof afgeweken. De genade zij met u. Amen.

    (2 Timótheüs 2:18) Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende, dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof.