Categorie: Bijbelse Namen

  • Bijbelse namen beginletter I


    ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ



      Ibchar → die Hij (God) verkiest. 2Sa.5:15

      Idbas → hij zal aangenaam zijn als koning. 1Kr.4:3

      Iddo → grote beroering of ramp; tijd van Hem (God), tijdig.

      Idumea → rood. Mar.3:8

      Ijim → puinhopen. Joz.15:29

      Ijon → grote hoop.

      Ikabod → onroemrijk, de eer is weggegaan.

      Ikes → fout St.v. 2Sa.23:26. snood, bedrieglijk.

      Ikkes → snood, bedrieglijk.

      Ilai → zeer hoog, de hoogste. 1Kr.11:29

      Illyrikum → Rom.15:19

      Immanuël → God met ons.

      Immer → Hij (de Heere) beloofde.

      Imna → voorspoed. Nu.26:44

      Imri → belofte des Heeren.

      Indie → lof.

      Ir → stad, stedeling.

      Ira → waakzaam.

      Iram → behorende tot een stad.

      Iri → mijn stad. 1Kr.7:7

      Ir-nahas → slangenstad. 1Kr.4:12

      Ir-Semes → zonnestad (waar de zon werd aangebeden. Joz.19:41

      Iru → zijn stad.

      Isai|Isaï → Jehova is

      Isbah → hij zal prijzen (nl. God). 1Kr.4:17

      Isbak → hij zal prijzen. 1Kr.1:32

      Isbi Benob → zijn zetel is in de hoge plaats. 2Sa.21:16

      Isboseth → man van schaamte [beschaamd, bedeesd].

      Isei → verlossing.

      Ishod → man van schoonheid, man van glans. 1Kr.7:18

      Iskarioth → uit Kárioth, een stad in Juda.

      Isma → woestheid [onvoorspoedig]. 1Kr.4:3

      Ismaël → hij zal God horen, of hij zal van God gehoord (verhoord) worden.

      Israël → hij zal vorst zijn met God, of worstelaar met God.

      Issaschar → hij is loon, of hij brengt loon.

      Ithai → nabijheid van Jehova.

      Ithamar → palmenland, palmeneiland; of hij is bitter.

      Ithiel → God is met mij.

      Ithran → Gen.36:26 fout St.v. Zie Jithran

      Iturea → bergachtig. Luk.3:1

      Ivva → vernield, verdelgd.

      Izaäk → gelach, lachen.

      Izak → gelach. lachen.

      Izebel → zonder samenwoning reine, onbevlekte, onaangeraakt

      Izhar → fout St.v. Izhar Jizhar. gezalfd, olie

    • Bijbelse namen beginletter J


      ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ



      Jaakan → noodzakelijkheid. 1Kr.1:42

      Jaakkoba → hielenlichtster, verdringster. 1Kr.4:36

      Jaala → wijfje van een kameel. (of: rots-klimmer, gazelle) Ezr.2:56

      Jaar → het woud. Ps.132:6

      Jaare-Oregim → tapijt of behangsel van de wevers. 2Sa.21:19

      Jaaresja → hij zal gevoed worden door Jehova. 1Kr.8:27

      Jaasai → gemaakt door Jehova. Ezr.10:37

      Jaasiel → gemaakt door Jehova. 1Kr.27:21

      Jaazanja → hij zal door Jehova gehoord (verhoord) worden.

      Jaazia → hij wordt door Jehova getroost.

      Jaaziel → hij wordt door God getroost.

      Jabal → leidende of vloeiende [schaapherder, of rivier]. Gen.4:20

      Jabbok → ledigend, uitdrogend.

      Jabes → droog, dor.

      Jabez → hij zal smart veroorzaken (aan zijn moeder bij zijn geboor- te)

      Jabin → hij zal verstaan [verstandig zijn].

      Jabne → hij zal gebouwd worden [voorspoedig zijn]. 2Kr.26:6

      Jabneel → door God gebouwd.

      Jachan → hij zal aanzetten, aanporren. 1Kr.5:13

      Jachin → hij zal bevestigen.

      Jachmai → hij zal door Jehova bewaard, behoed worden. 1Kr.7:2

      Jada → hij weet.

      Jaddai → beminde van Jehova. Ezr.10:43

      Jaddua → beroemd, bekend (bij God).

      Jadon → dien God zal oordelen. Neh.3:7

      Jaël → wijfje van een kameel.

      Jaela → wijfje van een kameel. Neh.7:58

      Jaelam → hij zal verborgen zijn, of hij zal verbergen.

      Jaenai → Jehova hoort (verhoort). 1Kr.5:12

      Jaera → Jehova zal (hem) versieren.

      Jaezer → dien Jehova helpt.

      Jafeth → uitbreiding; of schoon, aantrekkelijk.

      Jafia → beroemd.

      Jaflet → dien Jehova zal bevrijden.

      Jafleti → zal door Jehova bevrijd worden. Joz.16:3

      Jafo → schoon, schoonheid.

      Jagur → woonplaats. Joz.15:21

      Jahath → hij zal wegwerpen, of hij zal gebroken worden.

      Jahaz → een ronde, onderdrukte plaats.

      Jahaziel → hij zal van God gezien worden.

      Jahdiel → hij zal door God verblijd worden. 1Kr.5:24

      Jahdo → zijn vereniging. 1Kr.5:14

      Jahja → een ronde, onderdrukte plaat.

      Jahleel → hope Gods.

      Jahzeel → God bedeelt, verdeelt.

      Jahzera → hij zal moeten terugkeren. 1Kr.9:12

      Jahziel → hij zal door God bedeeld worden. 1Kr.7:13

      Jaïr → hij zal verlichten, of licht verspreiden hij zal borduren (Jáaré-Oregim).

      Jairus → hij zal verlichten, of licht verspreiden of hij zal borduren (Jáaré-Oregim).

      Jake → vroom, godvrezend. Sp.30:1

      Jakim → Hij (God) zal hem oprichten, verheffen.

      Jakob → hij zal verdringen, hielvasthouder verdringt, bedrieger of hielelichter

      Jakobus → hij zal verdringen, hielvasthouder verdringt, bedrieger of hielelichter.

      Jalon → woning, verblijf. 1Kr.4:17

      Jambres → tegenstander van de Waarheid. 2Ti.3:8 zie Ex.7:11

      Jamin → rechterhand.

      Jamlech → hij zal aan de regering gebracht worden. 1Kr.4:34

      Jannai → De HEERE verhoort Luk.3:24

      Jannes → tegenstander van de Waarheid. 2Ti.3:8 zie Ex. 7:11

      Janoah → in rust zijn.

      Janum → slaap. Joz.15:53

      Jarach → (maan)maand. Gen.10:26

      Jareb → hij zal pleiten, tegenstaan.

      Jared → nakomeling, nederdaling. Luk.3:37

      Jarha → wassende maan.

      Jarib → hij zal de zaak bepleiten.

      Jarmuth → hoog.

      Jaroah → maan. 1Kr.5:14

      Jasib → hij zal terugkeren. 1Kr.7:1

      Jasobam → hij zal in het midden van het volk terugkeren.

      Jason → iemand die zal genezen.

      Jasub → hij zal terugkeren.

      Jasubilehem → mijn terugkeer naar het brood. 1Kr.4:22

      Jather → verheven, uitmuntend

      Jathniel → hij zal van God gegeven zijn. 1Kr.26:2

      Jatthir → verheven, uitmuntend

      Jattir → verheven, uitmuntend

      Javan → buigzaam, week.

      Jaza → een ronde, onderdrukte plaats. Ri.11:20

      Jazen → slapende.

      Jaziz → hij zal overvloed aanbrengen, hij zal schitteren. 1Kr.27:31

      Jearim → wouden, bossen. Joz.15:10

      Jeathrai → hij zal overvloeien van Jehova. 1Kr.6:21

      Jeberechja → hij zal door Jehova gezegend zijn. Jes.8:2

      Jebus → nedergetreden [een platgetreden plaats].

      Jebusi → inwoners van Jebus. Joz.18:28

      Jechdeja → hij zal door Jehova verblijd worden.

      Jecholia → sterk gemaakt door Jehova.

      Jechonia → hij zal door Jehova bevestigd worden.

      Jechonias → hij zal door Jehova bevestigd worden.

      Jedaja → roem van Jehova, of gekend van Jehova.

      Jedi → tijd van Hem (God). 2Kr.9:29

      Jediael → gekend van God.

      Jedida → bemind, beminde. 2Kon.22:1

      Jedid-jah → bemind van Jehova. 2Sa.12:25

      Jeduthun → lovende, belijdende.

      Jeftha → hij zal openen [vrijlaten].

      Jefunne → hij zal behouden worden [door God verzorgd worden].

      Jegar-Sahadutha → steenhoop der getuigenis. Gen.31:47

      Jehaleel → hij zal God loven. 2Kr.29:12

      Jehalelel → 1Kr.4:16 fout St.v. zie Jeháleël.

      Jehazia → hij zal Jehova zien. Ezr.10:15

      Jehezkel → sterkte van God, of wien God wil sterken. 1Kr.24:16

      Jehia → hij leeft van Jehova [door Jehova’s genade leeft hij]. 1Kr.15:24

      Jehiel → hij leeft van God [door Gods genade leeft hij].

      Jehieli → hij leeft van God [door Gods genade leeft hij].

      Jehizkia → sterkte van Jehova.

      Jehoadda → Jehova zal (hem) versieren.

      Jehojada → Jehova ken, zorgt voor hem. 1Kr.12:27

      Jehoram → Jehova verheft.

      Jehova → Jehovah, HEERE, Here

      Jehova-Elohim → de Here God Gen.2:4

      Jehovah → Jehova, HEERE, Here

      Jehova-Jireh → de Here zal voorzien Gen.22:14

      Jehova-Nissi → de Here mijne banier Ex.17:15

      Jehova-Rapha → de Here is heelmeester, geneesheer, genezing, Ik de Here ben uw heelmeester (Ex 15:26)

      Jehova-Sebaoth → de Here der heerscharen Jak.5:4

      Jehova-Shalom → de Here (is of zendt) vrede Ri.6:24

      Jehova-Shamma → de Here is daar.

      Jehova-Tsidkenu → de Here onze gerechtigheid Jer.23:6

      Jehu → Jehova (is) Hij.

      Jehubba → hij zal verborgen worden. 1Kr.7:34

      Jehud → lof, prijs

      Jehudi → lof, roem van Jehova.

      Jehus → hij zal bijeenvergaderen.

      Jeiel → door God verborgen.

      Jekabzeel → God zal bijeenvergaderen (de inwoners). Neh.11:25

      Jekameam → Hij zal het volk bijeenvergaderen.

      Jekamja → hij zal door Jehova vergaderd worden.

      Jekuthiel → de vreze Gods. 1Kr.4:18

      Jemima → duif. Job 42:14

      Jemini → mijne rechterhand.

      Jemuel → de dag van God.

      Jerah → maan. 1Kr.1:20

      Jerahmeel → hij zal barmhartigheid van God verkrijgen.

      Jeramoth → hoge plaatsen, verhevenheden.

      Jered → afstammeling.

      Jeremai → hij zal door Jehova verhoogd worden. Ezr.10:33

      Jeremia → verhoogd, verheven door Jehova.

      Jeremoth → hoge plaatsen, verhevenheden.

      Jeria → vreze des Heeren (Jehova).

      Jeribai → hij zal twisten. 1Kr.11:46

      Jericho → maanstad, of welriekende plaats.

      Jeriel → gegrondvest door God. 1Kr.7:2

      Jerija → hij zal Jehova zien.

      Jerimoth → hoge plaatsen, verhevenheden.

      Jerioth → gordijnen, tenten. 1Kr.2:18

      Jerobeam → wiens volk talrijk is.

      Jerocham → 1Sa.1:1 fout St.v.zie Jeroham

      Jeroham → hij zal barmhartigheid verkrijgen.

      Jerubbaal → hij zal twisten met Baäl, of laat Baäl zich wreken.

      Jerubbeseth → hij zal twisten met de schande [de schandelijke afgod Baäl]. 2Kr.20:16

      Jeruel → door God gesticht. 2Kr.20:16

      Jerusa → bezeten, eigendom (van een echtgenoot).

      Jeruzalem → stichting van vrede.

      Jesaja → verlossing van Jehova.

      Jesana → oud. 2Kr.13:19

      Jesarela → oprecht tot God. 1Kr.25:14

      Jeschurun → oprechte, rechtvaardige.

      Jesebeab → woning van de vader. 1Kr.24:13

      Jeser → oprecht, rechtvaardig. 1Kr.2:18

      Jesibja → Jehova zal hem doen nederzitten [een stil gerust leven geven]. 1Kr.4:35

      Jesimeel → door God gemaakt. 1Kr.4:36

      Jesisai → oude van Jehova [een zeer oud, goed man]. 1Kr.5:14

      Jesohaja → nederdrukking van Jehova. 1Kr.4:36

      Jesohaja → nederdrukking, onderdrukking van Jehova. 1Kr.4:36

      Jessai → Jehova is

      Jesse → Jehova is

      Jesua → Jehova (is zijn) verlossing, of Heere der verlossing.

      Jesua-Joab → Jehova, vader der verlossing. Ezr.2:6

      Jether → voortreffelijkheid.

      Jetheth → versterker, een nagel of pen of staak (bij tenten ge- bruikt)

      Jethra → voortreffelijkheid. 2Sa.17:25

      Jethriet → nakomeling van Jethra of Jether.

      Jethro → voortreffelijkheid.

      Jethur → 1Kr.5:19 fout St.v. zie Jetur

      Jetur → verdediging

      Jeuel → door God verborgen. 1Kr.9:6

      Jeus → hij zal bijeenvergaderen.

      Jeuz → raadgever. 1Kr.8:10

      Jezabel → zonder samenwoning [kuis]. Op.2:20

      Jezanja → hij zal door Jehova gehoord [verhoord] worden.

      Jezer → plan, vorm.

      Jezia → hij zal door Jehova besprengd [gereinigd] worden. Ezr.10:25

      Jeziel → verzameling of vergadering van God. 1Kr.12:3

      Jezohar → zie zoar 1Kr.4:7

      Jezus → Jehova (is) de Verlosser, Redder, Zaligmakergrieks voor de Hebr. naam Jozua

      JHWH → Jaweh = de NAAM van God, Ik ben die Ik ben …, Ik ben heeft mij tot u gezonden … Ex. 3:14. De NAAM wordt door de joden niet uitgesproken uit eerbied voor God.

      Jibchar → dien Hij (God) verkiest.

      Jibleam → verslindende het volk.

      Jibneja → hij zal door Jehova gebouwd worden. 1Kr.9:8

      Jibnija → hij zal door Jehova gebouwd worden. 1Kr.9:8

      Jibsam → grote vermoeienis (van de moeder bij het baren). 1Kr.7:2

      Jidala → plaats der verfoeisels of der verloeking; of de plaats der godin (Venus). Joz.19:15

      Jiddo → liefde van Hem (God). 1Kr.27:21

      Jidlaf → hij zal treuren, wenen. Gen.22:22

      Jifdeja → Jehova zal verlossen. 1Kr.8:25

      Jiftah-El → Jiftha-El, fout St.v. het zal door God geopend worden.

      Jiftha → hij zal openen [vrijlaten]. Joz.15:43

      Jig-al → hij zal verlossen (God zijn volk). 2Sa.23:36

      Jigdalia → Jehova zal groot maken. Jer.35:4

      Jigeal → hij zal verlossen (God zijn volk).

      Jimla → bij zal aanvullen, vervullen.

      Jimna → hij zal ophouden, terughouden

      Jimra → Hij (de Heere) zal zichzelven verheffen. 1Kr.7:36

      Jirmeja → verhoogd, verheven door Jehova.

      Jiron → vroom, godvrezend. Joz.19:38

      Jirpeel → God zal herstellen. Joz.18:27

      Jisbak → hij zal overblijven. Gen.25:2

      Jisei → verlossing.

      Jisia → 1Kr.7:3 fout St.v. zie Jissia

      Jiska → hij zal uitzien (naar God), of zij zal zien. Gen.11:29

      Jismachja → hij zal Jehova horen. 2Kr.31:13

      Jismaja → hij zal Jehova horen.

      Jismerai → hij zal door Jehova behouden, bewaard worden. 1Kr.8:18

      Jispa → hij zal uitstekend zijn. 1Kr.8:16

      Jispan → hij zal u bergen, bedekken. 1Kr.8:22

      Jissia → gift van Jehova.

      Jisva → hij zal gelijk zijn. vlak, waterpas.

      Jisvi → hij zal gelijk zijn. vlak, waterpas.

      Jithla → God zal het verheffen, of opheffen. Joz.19:42

      Jithma → beroofdheid, eenzame

      Jithnan → (plaatsnaam). in verwantschap met Jehova. Joz.15:23

      Jithran → verheven, zeer hoog.

      Jithream → verheven door het volk, of ruste des volks.

      Jithriet → inwoner van Jeter.

      Jitnan → standvastig, sterk. Joz.15:23

      Jizhar → gezalfd, olie

      Jizhariet → hij zal blinken.

      Jizlia → hij zal door Jehova uitgerukt [bewaard, behoed] worden. 1Kr.8:18

      Jizrahja → in het licht gebracht door Jehova.

      Jizreel|Jizreël → hij zal door God gezaaid worden [een talrijke nakomeling- schap hebben].

      Jizreela → hij zal door God gezaaid worden [een talrijke nakome- lingschap hebben. Joz.19:18

      Jizri → de vorm, de gedaante (van zijn ouders). 1Kr.25:11

      Joab → Jehova vader.

      Joachaz → dien Jehova vasthoudt.

      Joaddan → Heer (Jehova) van geneugte.

      Joah → Jehova broeder, metgezel van Jehova.

      Joas → Jehova gaf.

      Joatham → Jehova is oprecht, of Heere der oprechtheid.

      Job → de vervolgde.

      Jobab → uitschreeuwende, klagende [woestijn].

      Jochdai → hij zal door Jehova bestierd worden. 1Kr.2:47

      Jochebed → Heere (Jehova) der heerlijkheid, of heerlijkheid van Jehova.

      Jod → hand van boven (stil).

      Joed → Jehova de getuigenis, of getuigenis van Jehova. Neh.11:7

      Joel|Joël → Jehova-God, of Jehova (is) God

      Joela → verplaatsing van eikebomen. 1Kr.12:7

      Joezer → Heer der hulpe, of hulp van Jehova. 1Kr.12:6

      Jogbeha → verheven.

      Jogli → in ballingschap geleid. Nu.34:22

      Joha → haast, of Jehova broeder

      Johanan → Jehova gaf genadiglijk, of genadegift van Jehova.

      Johanna → Jehova gaf genadiglijk, of genadegift van Jehova.

      Johannes → Jehova gaf genadiglijk, of genadegift van Jehova.

      Jojachin → Jehova zal bevestigen.

      Jojada → Jehova ken, zorgt voor hem.

      Jojakim → Jehova zal oprichten (uitstekend maken onder zijn volk).

      Jojarib → Jehova zal twisten [hem verdedigen].

      Jokdeam → bezeten [eidgendom] van het volk. Joz.15:56

      Jokim → Jehova zal oprichten (uitstekend maken onder zijn volk). 1Kr.4:22

      Jokmeam → verzameld door het volk.

      Jokneam → bezeten [eigendom] van het volk.

      Joksan → liefhebber van de jacht.

      Joktan → hij zal klein zijn.

      Jokteel → ten onder gebracht door God.

      Jona → duif.

      Jonadab → Jehova gaf vrijwillig (uit eigen beweging hem aan zijn ouders).

      Jonan → duif. Luk.3:30

      Jonas → duif.

      Jonath Elem Rechokim → de stomme duif in den vreemde. Ps.56:1

      Jonathan → Jehova gaf, of gift van Jehova

      Joppe → schoon, schoonheid.

      Jora → herfstregen. Ezr.2:18

      Jorai → hij zal door Jehova gebouwd worden. 1Kr.5:13

      Joram → Jehova verheft.

      Jordaan → afdalend, de afdalende. Ontspringt tussen de Libanon en de Hermon. lengte 400 km. luchtafstand 200 km.Gen 13:10; Joh 1:28 Johannes doopte in ..

      Jorim → de HEERE is hoog. Luk.3:29

      Jorkeam → bleekheid van het volk. 1Kr.2:44

      Josa → hulp. 1Kr.4:34

      Josafat → Jehova oordeelt (wreekt hem).

      Josafath → fout St.v. zie Josafat

      Josavia → door Jehova opgericht. 1Kr.11:46

      Josbekasa → een zetel in een harde plaats.

      Joscheb Baschebeth → die in den zetel geplaatst is [die in de vreemde woont]. 2Sa.23:8

      Joseba → Jehova’s eed, Jehova (is haar) eed. 2Kon.11:2

      Joses → toeneming, aanwas.

      Josia → door Jehova gegeven.

      Josias → door Jehova gegeven.

      Josifja → bij- of toegevoegd door Jehova Ezr.8:10

      Josua → Jehova (is zijn) verlossing, of Heere der verlossing.

      Jotam → Jehova is oprecht, of Heere der oprechtheid.

      Jotba → aangenaam. 2Kon.21:19

      Jotbath → Deu.10:7 fout St.v. zie Jothbatha

      Jotbatha → goedheid, goedigheid.

      Jozabad → dien Jehova gaf.

      Jozabath → Jehova’s eed, Jehova (is haar) eed.

      Jozacar → Jehova wordt herdacht, of Heere der gedachtenis.

      Jozadak → Jehova heeft rechtvaardig gemaakt.

      Jozef → Hij zal bijvoegen, of toeneming

      Jozua → fout St.v. zie Josua

      Jubal → aangename klank, muziek

      Juchal → hij zal bekwaam gemaakt worden [door de Heere gesterkt worden].

      Juda → geprezen, geloofd; of lof.

      Judas → geprezen, geloofd; of lof.

      Judea → land van Juda.

      Judith → geprezen, geloofd; of lof; of wel joods.Gen.26:34

      Julia → jong, jeugdig Rom.16:15

      Julius → jong, jeugdig.

      Junias → jong, jeugdig. Rom.16:7

      Jupiter → Zeus.

      Jusabhesed → hij zal liefde terugbewijzen. 1Kr.3:20

      Justus → rechtvaardig, de rechtvaardige

      Juta → het zal uitgestrekt of uitgebreid worden. Joz.15:55

      Jutta → (uit)strekken. Joz.21:16