A – B – C – D – E – F – G – H – I – J – K – L – M – N – O – P – Q – R – S – T – U – V – W – XYZ
Paddan → vlakte. Gen.48:7.
Paddan-Aram → vlakte van Aram [Syrië].
Padon → verlossing.
Paerai → kind van Jehova. 2Sa.23:35.
Pagiel → gebed van God [antwoord van God].
Pahath-Moab → landvoogd van Moab.
Pahi → geblaat, geschreeuw. 1Kr.1:50.
Pahu → geblaat, geschreeuw. Gen.36:39.
Palal → rechter. Neh.3:25.
Palestina → het land der Filistijnen. of [zwervers].
Pallu → afgezonderd, uitstekend.
Palmstad → Jericho.
Palti → verlossing door Jehova.
Paltiel → verlossing door God.
Pamfylië → allerlei volksstammen.
Pannag → lekkernij. Eze.27:17.
Para → dorp van vaarzen. Joz.18:23.
Paradijs → lusthof, aangelegde hof.
Paran → overvloeiende van gebladerte.
Parbar → verbrijzeld.
Pardel → luipaard. Op.13:2.
Parel → Mat.13:26.
Parhos → een vlo [een verlegen man]. Neh.7:8, 10:14.
Parmastha → sterkgevuist. Est.9:9.
Parmenas → duurzaam. Han.6:5.
Parnach → zeer vlug, zeer behendig. Num.34:25.
Paros → een vlo [een verlegen man].
Parsandatha → van edele geboorte. Est.9:7.
Parthers → inwoners van Parthië. Han.2:9.
Paruah → bloeiende. 1Kon.4:17.
Parvaim → vorstelijke of Oosterse streken. 2Kr.3:6.
Parvarim → de woonstede. 2Kon.23:11.
Pasach → aan stukken gescheurd. 1Kr.7:33.
Pascha → voorbijgang.
Pas-Dammim → grens van Dammim. 1Kr.11:13.
Pasea → 1Kr.4:12 fout St.v. zie Paseah
Paseah → lam, geraakt.
Pashur → edelste, of veiligheid van alle kanten.
Patara → losgelaten. (negatief). Han.21:1.
Pathros → zuidelijke streek [Egypte].
Pathrusieten → inwoners van Pathros.
Patmos → eiland voor de kust van Klein Azië. Ope.1:9.
Patrobas → betekenis onbekend. Rom.16:14.
Paulus → de kleine
Pe → mond.
Pedael → verlost door God. Num.34:28.
Pedaja → verlost of verlossing door Jehova.
Pedazur → verlossing door kracht (door God).
Pekach → met open ogen.
Pekachja → opening door Jehova.
Pekod → bezoeking, straf.
Pelaja → vermaard gemaakt door Jehova.
Pelalja → rechten van Jehova. Neh.11:12.
Pelatja → verlossing door Jehova.
Peleg → verdeling.
Pelet → verlossing, bevrijding.
Peleth → vlugheid.
Peloniet → zulk één, van een onbekende plaats.
Penina → koraal, parel
Penuel → Gods aangezicht. 1Kon.12:25.
Peor → opening, naaktheid
Perazim → breuken, verdelingen. Jes.28:21.
Peres → uitwerpsel.
Perez → breuk, scheur.
Perez-Uza → breuk van Uza.
Pergamus → hoofdstad van Mysië.
Perge → stad in Pamfylië.
Perida → voortreffelijk, uitstekend
Persis → betekenis onbekend. Rom.16:12.
Peruda → voortreffelijk, uitstekend
Perzen → paardrijders, ook redders
Perziaan → breker.
Perzie → breken, verdeelde klauwen. ook: lammerengier. (vogel).
Petahja → vrijgemaakt door Jehova.
Pethahja → vrijgemaakt door Jehova. Ezr.10:23.
Pethor → droomuitlegging.
Pethuel → eenvoudigheid van God [grote eenvoudigheid van geest]. Joël.1:1.
Petra → rots, gebergte. Mat.16:18.
Petrus → steen, rotssteen.
Peullethai → beloning van Jehova. 1Kr.26:5.
Pibeseth → deel van de echtgenoot [Isis]; of deel van de schande. Eze.30:17.
Pichol → aller mond, [volkomen redenaar].
Pi-hachiroth → mand van spelonken; of Egyptisch: een plaat waar het gras of het gezaaide groeit.
Pilatus → met een werpspies gewapend.
Pildas → lamp van vuur. Gen.22:22.
Pilha → slavernij, dienstbaarheid. Neh.10:24.
Piltai → verlossing door Jehova. Neh.12:17.
Pinechas → koperen mond.
Pinkster → de vijftigste (dag).
Pinon → afgetrokkenheid, verstrooiing van gedachten.
Pir-Am → als een wilde ezel. Joz.10:3.
Pirhathon → rechtvaardige vergelding. Ri.12:15.
Pisga → verdeelde rots.
Pisidië → gewest van rovers.
Pison → grote verspreiding van wateren. Gen.2:11.
Pispa → verspreiding. 1Kr.7:38.
Pithon → grote verbreding.
Pitom → omsloten, omtuinde plaats. Ex.1:11.
Plethi → hij liet vallen.
Pniël → aangezicht van God.
Pnuel → aangezicht van God
Pochereth → van Zebáïm, het ophouden [vangen] van gazellen. Neh.- 7:59.
Pochereth-Hazebaim → het ophouden [vangen] van gazellen. Ezr.2:57.
Pollux → Kastor en Pollux. sterrebeeld tweelingen. (gemini) Han.- 28:11
Pontius → zie Pilatus.
Pontus → de zee (landschap aan de zee).
Poratha → sieraad, versiersel. Est.9:8.
Porcius → varken. Han.24:27.
Potifar → priester van de stier [Apis].
Potifera → priester van de zon [Osiris].
Priscilla → oudachtig.
Priska → oudachtig. 2Tim.4:19.
Prochorus → voordanser. Han.6:5.
Ptolemais → stad, genoemd naar Ptolemeús.
Pua → glansrijk, licht [oudervreugd].
Publius → hoogste overheidspersoon van Malta.
Pudens → schaamachtig, bleu
Pul → tot een olifant behorende.
Punieten → nakomelingen van Puva. Num.26:23.
Pur → lot.
Pura → tak.
Purim → loten.
Put → uitbreiding.
Puteers → nakomelingen van Put.
Puteoli → putjes, kuiltes. (havenstad aan de baai van Napels). Han.28:13.
Putiel → door God bedroefd. Ex.6:24.
Puva → (stamvader der Puvieten, Num.26:23)
Puwa → glansrijk, licht [oudervreugd]. Gen.46:13.