A – B – C – D – E – F – G – H – I – J – K – L – M – N – O – P – Q – R – S – T – U – V – W – XYZ
Laban → Wit, blinkend.
Lachai-Roi → De levende, die mij ziet (die mij in het leven behoudt).
Lachis → Hardnekkig, onneembaar, onoverwinnelijk.
Lachmi → een krijgsman, een verslinder. 1Kr.20:5
Lada → orde. 1Kr.4:21
Ladan → in orde gesteld.
Lael → door God. Num.3:24
Lahad → in triumf of vreugde. 1Kr.4:2
Lahmas → ter oorzake van geweld. Joz.15:40
Lais → leeuw, oude leeuw.
Lakkum → tegenhoudende op de weg [een versterkte plaats]. Joz.19:33
Lamech → Tot vernedering.
Lamed → osseprikstok.
Laodicea → Het recht des volks, of rechtvaardig volk.
Lappidoth → toortsen, lampen [ogen hebbende als vuur]. Ri.4:4.
Lasa → spleet, kloof. Gen.10:19.
Lasea → spleet, kloof. Han.27:8.
Lassaron → vlak gebied bij Cesarea. Joz.12:18
Lazarus → Dien God helpt.
Lea → Arbeidende, vermoeid, bezorgd.
Leannoth → met tussenzang. Ps.88:1.
Lebana → wit blinkende.
Lebaoth → plaats van leeuwinnen [waar vele leeuwen worden gevon- den]. Joz.15:32.
Lebbeus → leeuw, of mijn hart. Mat.10:3
Lebona → wit blinkende. Ri.21:19.
Lecha → vooruitgang. 1Kr.4:21
Lechi → kinnebak, ten behoeve van des aanroepers.
Legio → een menigte, zeer velen. Mark.5:9
Lehabieten → vlammen, schroeiende hitte.
Lemuel → door God.
Lesem → kostbare steen.
Letusieten → kunstwerkers, hameraars
Leummieten → volken, natiën. Gen.25:3
Levi → (Mijn) loyaliteit, trouw, verbonden.
Leviathan → Samenbinding, vereniging van slangen, zeemonster.
Libanon → Wit, blinkend.
Libea → Nah.3:9 fout St.v. zie Libiërs.
Libertijnen → vrijgemaakten. Han.6:9
Libna → witheid, helder- of doorschijnendheid.
Libni → wit.
Libye → het hart der zee. (eigenlijk Lybië.)
Likhi → geleerd. 1Kr.7:19
Linus → vlaspit, lijnwaad. 2Tim.4:21
Lithostrotos → Geplaveid, geplaveide grond. Joh.19:13
Lo-Ammi → niet mijn volk.
Lod → Twist, strijd. Ook mogelijk: geboorte.
Lodebar → zonder weide [dorre grond].
Lohes → tovenaar. Neh.3:12
Loïs → Betere. 2Tim.1:5
Lo-Ruchama → zich niet ontfermd hebbende.
Lot → Bedekking, sluier, deksel.
Lotan → hoofddeksel.
Lucius → licht.
Lud → buiging, kromming.
Ludieten → inwoners van Lud.
Luhith → tafels, platen (van steen).
Lukas → Licht.
Luz → amandel of noot.
Lybea → het hart der zee.(eigenlijk Libiërs.) Nah.3:9.
Lybie → het hart der zee.
Lycie → provincie in Klein Azië. Han.27:5.
Lydda → geboren.
Lydia → Moeite, nieuwgeborene (vrouwelijk van Ludios).
Lydiers → nakomelingen van Lud, inwoners van Lydië.
Lykaonië → Lichtland; of ook wolvin. Han.14:6
Lysanias → de droefheid oplossende. Luk.3:1
Lysias → Losmaken, bevrijder.
Lystre → Plaatsnaam (in Klein-Azië).