Categorie: H woorden

  • Hoofd

    Duidt allereerst de kop van mens of dier aan. Het hoofd als voornaamste lichaamsdeel is relevant in de uitdrukking voor moedvatten: het hoofd opheffen (Ps. 27:6; Luc. 21:28); voor beschuldigen, met schuld belasten: bloed op zijn hoofd doen neerkomen (Deut. 33:16; Joz. 2:19; Hand. 18:6). Het hoofd bedekken, bv. bij het bidden, is zichzelf bedekken en beschermen (1 Kor. 11:4 v). Zegeningen op het hoofd van de rechtvaardigen zijn de goede dingen voor zijn hele persoon, voor hemzelf (Spr. 10:6). In ruimere zin is het een woord voor de top van een berg (Gen. 8:5) of de spits van een gebouw (Gen. 11:4), maar ook voor het begin van een jaar (Ex. 12:2; Ez. 40:1), een straat (Jes. 51:20) en voor het beste: topkwaliteit! – de top van de specerijen (NBG: zeer fijne specerijen, Ex. 30:23), het hoofd van mijn vreugde (Ps. 137:6; NBG: mijn hoogste vreugde), de beste plaats (NBG: op de eerste plaats zitten, Job 29:25; vgl. 1 Sam. 9:22). Het hoofd, de eerste en de beste is ook de aanvoerder, de spits van het volk (Deut. 20:9; Ezra 8:17), het stam- of familiehoofd (Num. 1:4, 16; 4:34; Deut. 1:15), of de voornaamste priester (2 Kon. 25:18). Het hoofd van de hoek is de voornaamste hoeksteen (Ps. 118:22).
    In het n.t. heet de Christus hoofd van het lichaam en ook van de schepping en de kosmische machten: de eerste, de aanvoerder, de belangrijkste (Ef. 4:15 v; 5:23; Kol. 1:18; 2:10).

  • Herodes

    Heldhaftige. In het n.t. worden verschillende vorsten met deze naam (geen Joden maar Edomieten) genoemd:
    1. Herodes (de Grote) zoon van Antipas, koning in Jeruzalem ten tijde van de geboorte van Jezus en Johannes de Doper (Matt. 2:1 vv; Luc. 1:5).
    2. (Herodes) Filippus 1, zoon van Herodes de Grote (Matt. 14:3).
    3. (Herodes) Antipas II, eveneens een zoon van Herodes de Grote, moordenaar van Johannes de Doper (Matt. 14:4), vriend van Pilatus als Jezus wordt veroordeeld (Luc. 23:12).
    4. (Herodes) Archelaüs, koning van Judea in plaats van zijn vader, Herodes de Grote (Matt. 2:22).
    5. (Herodes) Filippus II, viervorst van Iturea en Trachonitis, zoon van Herodes de Grote en Kleopatra van Jeruzalem (Luc. 3:1).
    6. Herodes (Agrippa) 1, kleinzoon van Herodes de Grote, laat Jakobus onthoofden en Petrus gevangen zetten (Hand. 12:1 vv; 12:23).
    7. (Herodes) Agrippa II, zoon van Herodes Agrippa 1, die Paulus laat voorkomen (Hand. 25:13 vv).

  • Hooglied

    Hebr. sjier hassjieriem = lied der liederen, een verzameling liefdesliederen, waarschijnlijk oorspronkelijk voorgedragen op een feest waarop bruid en bruidegom als een koningspaar wordt bezongen. Het is een onderdeel van de ketoebiem, de geschriften, het 3e deel van de joodse kanon, in de synagoge en de christelijke kerk beschouwd als een lofzang op de liefde van God tot zijn volk, gelezen op de 8e dag van het paasfeest, of van de Christus tot zijn kerk.

  • Hoogte

    Dikwijls benaming van offerhoogte, al of niet kunstmatig aangelegd (Num. 22:41; Jes. 15:2; Jer. 48:35). Men diende er niet alleen afgoden, ook Adonai werd gedurende lange tijd op zulke hoogten vereerd, bv. in Dan en Betel (2 Kon. 23:15; vgl. 1 Kon. 15:14; 22:44; 2 Kon. 12:2-4). Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap horen we niet meer over deze plaatsen van joodse godsdienst.

  • Hoop

    Hebr. tiqwa, het betreffende werkwoord betekent eigenlijk: strak gespannen zijn, gespannen uitzien naar. Het is bv. in Ps. 56:7 en 119:95 in ongunstige zin gebruikt en vertaald met: loeren op. Goddelozen zien gespannen uit naar de dood van de rechtvaardige. Hoop is gericht op hulp en uitredding uit grote nood, al kan men daarin teleurgesteld worden (Job. 30:26; Jes. 59:9, 11; Jer. 13:16; NBG: wachten op). Dat wordt zelfs van God gezegd: Hij hoopte (NBG: verwachtte; hopen en verwachten, alsook vertrouwen lijken erg veel op elkaar) dat de wijngaard goede druiven voortbracht, maar hij bracht wilde druiven voort (Jes. 5:2). Job in het bijzonder klaagt over hem ontnomen hoop (14:7, 19; 19:10), terwijl zijn vrienden de mening verkondigen dat alleen goddelozen geen hoop hebben, maar de rechtvaardigen wel (4:6; 5:16; 8:13; vgl. Spr. 11:7). Ook in Jeremia en Ezechiël wordt getreurd over verdwenen hoop (Jer. 3 1:17; Ez. 37:11). Maar in een uitzichtsloze wereld wordt toch telkens nieuwe hoop geboren, nl. die welke gericht is op God: ‘HEER, onze God wij hopen op U’ (Jer. 14:22; vgl. Ps. 39:8; Jes. 8:17; 25:9; Jer. 33:2). Adonai is zelf de ‘hoop van Israël’ (zijn helper in tijd van nood, Jer. 14:8; 17:13; vgl. Hand. 28:20), niet de eigen gerechtigheid (Ez. 33:13) of zelfs de tempel (Jer. 7:9). In de apostolische verkondiging wordt het menselijk hopen geboren uit de komst van de Christus, die onze hoop is (1 Tim. 1:1), door Zijn opstanding uit de doden (1 Petr. 1:3; Hebr. 11:1). Door Hem is er een toekomst van vrijheid en nieuwe schepping. Daarom is er, in een zinloze wereld, hoop (Rom. 8:20 v), die van ons nieuwe mensen maakt (1 Petr. 1:3).
    Hoop is niet alleen een blijde verwachting, maar ook omschrijving van wat tegemoet wordt gezien, zodat gesproken kan worden van het verwachten van de hoop (d.i. de verschijning van de Verlosser) en het grijpen van de hoop, die voor ons ligt (Tit. 2:13; Hebr. 6:18).

  • Hethieten

    Een volk in Klein-Azië, in het 2e millennium v. Chr., dat een van de wereldmachten van zijn tijd was. De Hethieten die in de bijbel worden genoemd waren een in n. Syrië met hen verwante stam (Gen. 15:20; 1 Kon. 11:1; Ez. 16:3,45).

  • Hoorn

    De hoorn van de ram (Gen. 22:11), de stier (Num. 23:22) of de bok (Dan. 8:5) is symbool van kracht (1 Sam. 2:10; Job 16:15) ook van de macht van de Messias en diens tegenstander (Ps. 132:17; Dan. 7:21; Openb. 5:6; 12:3; 13:1).
    Dat Mozes vaak gehoornd is afgebeeld is behalve aan een foutieve vertaling van Ex. 34:30, te danken aan deze oud-oosterse betekenis van de hoorn. Ook de hoornen aan de 4 hoeken van het altaar, die het wezenlijke van het altaar verbeelden (Ex. 27:2; Lev. 4:7; 1 Kon. 1:50) suggereren de gedachte aan kracht en goddelijke hulp. De hoorn werd ook gebruikt voor het schenken van een vloeistof bv. olie, waarmee een priester of koning werd gezalfd (1 Sam. 16:1, 13). De ramshoorn, Hebr. sjofaar, is een sig-naalinstrument dat een feest (2 Sam. 6:15; 1 Kon. 1:41; Ps. 81:4) of onheil aankondigt (Joel 2:1; Jer. 42:14; Ez. 33:4; Openb. 8:7 vv).

  • Heva

    De naam Eva werd in de oudere Statenvertaling als Heva geschreven. Heva of Eva is in het Hebreeuws ‘Chawwah’ en dat betekent ‘leven’. In de Septuaginta, een oude vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks, die tussen 250 en 130 v. Chr. is ontstaan, werd de naam weergegeven op een wijze waaruit ons ‘Eva’ ontstaan is en die naam is later ook gangbaar geworden. In de oudere Statenvertalingen werd de naam Heva geschreven, maar in de uitgave van 1923 en later staat Eva. Zie: Eva.