Zie: Dieren
Categorie: H woorden
-
Huwen
In het Hebreeuws vinden we op de plaatsen waar NBG dit werkwoord geeft: een vrouw nemen, of tot vrouw zijn voor iemand (Gen. 38:2; Num. 36:3; Deut. 22:13), of een vrouw in zijn huis inlijven (Jes. 62:5), of een vrouw bij zich doen wonen (Neh. 13:23).
Bij het huwelijk liggen er dus sterke accenten op het seksuele en maatschappelijk gebeuren. ‘De vrouw is ten opzichte van de man een hulp als tegenover hem’, die aan hem beantwoordt (Gen. 2:18 vv). Zij vormen een natuurlijke levensgemeenschap. Een wezenlijk doel van het huwelijk is in Israël nakomelingschap (Gen. 1:27 v; 1 Sam. 1:2 vv; Ps. 127:3 vv). Een man kan meerdere vrouwen hebben (Gen. 29:28-30; 1 Sam. 1:2) en had het recht te scheiden door middel van een scheidingsbrief (Deut.24:l-5). In het bijzonder de koning wordt vermaand niet veel vrouwen te nemen (Deut. 17:17). Jezus heeft weer nadruk gelegd op het huwelijk als een goddelijke instelling (Matt. 19:4 v; vgl. Gen. 1:27). Een nieuw huwelijk na scheiding wordt beschouwd als echtbreuk (Matt. 5:32; 19:9). Ef. 5:22-23 spreekt over de eenheid van man en vrouw, de een is het hoofd van de ander, de vrouw is het lichaam van de man. Zo geeft men zich aan elkaar en dient men elkaar. Profeten beschouwen de verhouding van God en Zijn volk als een huwelijksgemeenschap (Jes. 54:5 vv; Jer. 2:2; Ez. 16:7-14). Zo spreekt de apostel over Christus en Zijn gemeente als bruidegom en bruid (Matt. 9:15; 2Kor. 11:2 v; Ef. 5:25-32; Openb. 19:7v; 21:2). -
Hysop
Zie: Boom en Plant
-
Hor
Een berg aan de oostgrens van Edom, waar Aaron sterft (Num. 20:22-29; Deut. 32:50).
-
Horeb
Hebr. choreeb = verdroogd. Een berg die op veel plaatsen in de bijbel een andere naam is voor Sinaï: de berg der wetgeving (Ex. 17:6; Deut. 1:2, 6; 5:2; 1 Kon. 8:9; Ps. 106:19).
-
Hosanna
Help toch, bede tot de koning (2 Sam. 14:4) en God (Ps. 12:2). Tijdens de processies op het loofhuttenfeest rond het brandofferaltaar (eenmaal gedurende 6 dagen, daarna zevenmaal op de 7e dag) werd dit ‘hosanna’ geroepen (Ps. 118:25). Alleen in het n.t. liet NBG het Hosanna onvertaald (Matt. 21:9, 15; Joh. 12:13).
-
Hosea
Hulp van de HEERE. Profeet in het tienstammenrijk Israël gedurende het derde kwart van de 8e eeuw voor Chr. Zijn boek behoort tot het 12-profetengeschrift. Ook de laatste koning van Israël (731-723) heette zo (2 Kon. 15:30).
-
Huis
Hebr. bajjit (‘bajes’), oorspr. betekenis is waarschijnlijk plaats van overnachten, Gr. oikos (vgl. ‘ecologie’, ‘economie). Het is het woord voor woning, van leem, tegels of steen, van stulp tot paleis. In bergachtig gebied waar plotseling overstromingen kunnen voorkomen moet een huis niet op zandgrond (zoals bij ons) maar op de harde steenlaag gefundeerd zijn (Matt. 7:24 vv).
‘Huis’ is ook aanduiding van hen die er in wonen, de huisgemeenschap, de familie met het inwonend personeel (Gen. 7:1; Joz. 24:15; Joh. 4:53; Hand. 16:34). Deze familiegemeenschap wordt ook ‘huis van de’ of ‘mijn vader’ genoemd (Gen. 12:1; 24:38). In ruimere zin is ‘huis’ ook de stam (Ex. 2:1; 2 Sam. 3:19) en zelfs volksgemeenschap (Num. 20:29; Ps. 135:19; Jes. 2:5; Jer. 2:6; Hebr. 8:8). Met het huis van David wordt gedoeld op zijn nageslacht, zijn dynastie (1 Sam. 20:16; Jes. 7:13; Luc. 1:27). In de Hebreeënbrief wordt het huis van Mozes, zijn stam (3:2), gesteld naast het huis van ‘de Christus’, zijn familie of volk (3:6). Deze familie heet in 1 Petr. 2:5 een ‘geestelijk’ huis. Het huis van de HEER is meestal de tempel (Ex. 23:19; 1 Sam. 1:7; 1 Kon. 6:37; Mare. 2:26; Joh. 2:16 v), maar ook wel Zijn volk of gemeente (1 Petr. 4:17). Het geheimzinnige huis van de Vader, waarin veel woningen zijn (Joh. 14:2) zou, met een verwijzing naar Hos. 1:9, 15; 9:15; Jer. 12:7 en Zach. 9:8, waar niet de tempel wordt bedoeld, maar het woongebied van Gods volk, kunnen slaan op het ‘land van God’ een ‘hemels’ Kanaan, het nieuwe land van de toekomende eeuw.