Naam


Een naam is in Israël sterk verbonden met de drager ervan. In de naam is de persoon zelf aanwezig. De uitwissing van de naam staat gelijk met totale vernietiging (Job 18:17; Jes. 14:22). Het motief van het zgn. Leviraatshuwelijk is dat de naam van de gestorvene niet uit Israël zal verdwijnen (Deut. 25:6). Absalom had geen zoon om de gedachtenis van zijn naam te bewaren, daarom richtte hij een gedenkteken op, dat Absalom’ heette (2 Sam. 18:18). De mensen van het land Sinear bouwden een stad met een hoge toren, opdat zij een sterke gemeenschap, een samenhangend volk, met een krachtige persoonlijkheid zouden worden. ‘Laten wij ons een naam maken, opdat we niet verstrooid worden’ (Gen. 11:4). Daarom drukt de naam vaak iets uit van het wezen van de mens en zal hij, als hij een ander mens wordt, in een nieuwe situatie komt, een andere, een nieuwe naam krijgen (Gen. 17:5; 32:28; 35:10; 2Kron. 36:4; Ruth 1:20; Jes. 62:2; Luc. 1:59, 63; Matt. 4:18; Rom. 9:25). Als gewezen wordt op het merkteken van de naam van het beest of het getal van zijn naam (Openb. 14:11; 15:2) dan gaat het over het merk of getal van het beest zelf.
Dat de naam een uitbreiding is van iemands persoonlijkheid, geldt ook van Gods naam. Men zal huiverig zijn deze uit te spreken, omdat daardoor God zelf kan worden overheerst of misbruikt (Ex. 10:7; vgl. Hand. 19:13). Voor Zijn naam wordt een huis gebouwd, in dat huis woont zijn naam, maar men leest ook dat Hij daar zelf woont (Deut. 12:5, 11, 21; Ps. 9:12).
De naam is God zelf zoals Hij zich in de aardse werkelijkheid openbaart.
In de zegen wordt de naam van God gelegd op het volk, d.w.z. Zijn Geest strijkt op de mensen neer. Als zij mijn naam op de Israëlieten leggen, dan ben Ik het, die hen zegent (Num. 6:27). Men zal de engel des Heren respecteren want ‘Mijn naam is in hem’, d.w.z. God zelf is in hem, de engel vertegenwoordigt de HEER (Ex. 23:21). ‘Groot is uw naam in kracht’, d.i. ‘groot zijt Gij in Uw tevoorschijn komen’ (Jer. 10:6). In de naam van God profeteren, is, spreken in of met Zijn Geest. Ónmogelijk is het ‘in Zijn naam’ vals te profeteren (Jer. 23:25). En toegejuicht wordt Hij, die in de Naam als openbaring van de HEER komt (Matt. 23:39). Zo wordt ook de Naam van de Messias gelijk aan zijn werkelijkheid: waar 2 of 3 in mijn Geest bijeen zijn, ben ik er Zelf (Matt. 18:20; vgl. Mare. 9:38; Luc. 27:47).

Deel dit artikel op: