Plaatsnaam
Betekenis: Bot (skelet) – macht – sterkte
Een stad van Juda; daarna toegewezen aan Simeon.
Bijbelverzen:
(Jozua 15:29) Báäla, en Ijim, en Azem,
(Jozua 19:3) En Hazar-Sual, en Bala, en Azem,
Plaatsnaam
Betekenis: Bot (skelet) – macht – sterkte
Een stad van Juda; daarna toegewezen aan Simeon.
Bijbelverzen:
(Jozua 15:29) Báäla, en Ijim, en Azem,
(Jozua 19:3) En Hazar-Sual, en Bala, en Azem,
Plaatsnaam
Betekenis: Uitgegraven – opgegraven
Een stad van Juda gelegen in de lage heuvels bij de vallei van Ela. Bewoond door de joden na de ballingschap.
Bijbelverzen:
Jozua 10:10 – Jozua 10:11 – Jozua 15:35 – 1 Samuël 17:1 – 2 Kronieken 11:9 – Nehémia 11:30 – Jeremía 34:7 –
Eigennaam ♂
Betekenis: Sterke verwoesting – uitgeputte kracht
De vader van Nehémia
Bijbelverzen:
(Nehémia 3:16) Na hem verbeterde Nehémia, de zoon van Azbuk, overste van het halve deel van Beth-Zur, tot tegenover Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden.
Eigennaam ♂
Betekenis: Kracht van de Heer – die de Heer versterkt
Bijbelverzen:
(1 Kronieken 15:21) En Mattíthja, en Eliféle, en Miknéja, en Obed-Edom, en Jeíël, en Azázja, met harpen op de Scheminîth, om den toon te versterken.
(1 Kronieken 27:20) Over de kinderen van Efraïm was Hoséa, de zoon van Azázja; over den halven stam van Manasse was Joël, de zoon van Pedája;
(2 Kronieken 31:13) Maar Jehíël, en Azázja, en Nahath, en Asahel, en Jerimôth, en Józabad, en Elíël, en Jismachja, en Mahath, en Benája, waren opzieners, onder de hand van Chonánja en Simeï, zijn broeder; door het bevel van den koning Jehizkía en van Azária, den overste van het huis Gods.
Eigennaam ♂
Betekenis: Sterk – sterke
De vader van Bela uit het geslacht van Joël
Bijbelverzen:
(1 Kronieken 5:8) En Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Joël, die woonde te Aroër, en tot aan Nebo, en Baäl-Meon,
Eigennaam ♂
Betekenis: De Heer helpt – hij helpt de Heer
Een zoon van Jósafat een koning van Israël.
Bijbelverzen:
(2 Kronieken 21:2) En hij had broederen, Jósafats zonen, Azárja, en Jehíël, en Zechárja, en Azarjáhu, en Michaël, en Sefátja; deze allen waren zonen van Jósafat, den koning van Israël.
Eigennaam ♂
Betekenis: Geholpen door de Heer – de Heer helpt
Bijbelverzen:
1 Koningen 4:2 – 1 Koningen 4:5 – 2 Koningen 14:21 – 2 Koningen 15:1 – 2 Koningen 15:6 – 2 Koningen 15:8 – 2 Koningen 15:17 – 2 Koningen 15:23 – 2 Koningen 15:27 – 1 Kronieken 2:8 – 1 Kronieken 2:38 – 1 Kronieken 2:39 – 1 Kronieken 3:12 – 2 Kronieken 15:1 – 2 Kronieken 26:17 – 2 Kronieken 26:20 – 2 Kronieken 28:12 – 2 Kronieken 31:10 – 2 Kronieken 31:13 – Nehémia 3:23 – Nehémia 3:24 – Nehémia 7:7 – Nehémia 8:7 – Jeremía 43:2
Eigennaam ♂
Betekenis: Geholpen door de Heer – de Heer helpt
Bijbelverzen:
1 Kronieken 6:9 – 1 Kronieken 6:10 – 1 Kronieken 6:11 – 1 Kronieken 6:13 – 1 Kronieken 6:14 – 1 Kronieken 6:36 – 1 Kronieken 9:11 – 2 Kronieken 21:2 – 2 Kronieken 22:6 – 2 Kronieken 23:1 – 2 Kronieken 29:12 – Ezra 7:1 – Ezra 7:3 – Nehémia 10:2 – Nehémia 12:33 – Daniël 1:6 – Daniël 1:7 – Daniël 1:11 – Daniël 1:19 – Daniël 2:17
Eigennaam ♂
Betekenis: God hielp – geholpen door God
Bijbelverzen:
(1 Kronieken 12:6) Elkana, en Jissía, en Azáreël, en Joëzer, en Jasóbam, de Korahieten;
(1 Kronieken 25:18) Het elfde voor Azáreël; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
(Ezra 10:41) Azáreël, Selémja, Semárja,
(Nehémia 11:13) En zijn broederen, hoofden der vaderen, waren tweehonderd twee en veertig. En Amassai, de zoon van Azáreël, den zoon van Achzai, den zoon van Mesillémoth, den zoon van Immer;
(Nehémia 12:36) En zijn broeders, Semája, en Azáreël, Mílalai, Gílalai, Maäi, Netháneël, en Juda, Hanáni, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen.
Eigennaam ♂
Betekenis: God hielp – geholpen door God
Bijbelverzen:
(1 Kronieken 27:22) Over Dan was Azarel, de zoon van Jeróham. Dezen waren de oversten der stammen van Israël.