Azáreël


Eigennaam ♂

Betekenis: God hielp – geholpen door God

  1. Een van de Benjaminitische slingeraars en boogschutters die in Ziklag aan David repareerden
  2. Het hoofd van de elfde divisie van de musici in de tempel, bestaande uit hemzelf en elf anderen van zijn familie.
  3. Zoon van Jeróham, en onderkoning over de stam Dan onder David en Salomo.
  4. Een Israëliet, een van de afstammelingen van Bani, die afstand deed van de niet-Joodse vrouw met wie hij was getrouwd bij de terugkeer uit Babylon.
  5. Zoon van Ahasai en vader van Amassai, de laatste was een van de leiders van de 128 machtige mannen van de priesters die in de tempel dienden onder toezicht van Zabdíël, bij het herstel uit Babylon. Hij is waarschijnlijk dezelfde met een van de eerste compagnie priesters die samen met Ezra waren aangesteld om het circuit van de pas voltooide muren te maken met trompetten in hun handen.

Bijbelverzen:

(1 Kronieken 12:6) Elkana, en Jissía, en Azáreël, en Joëzer, en Jasóbam, de Korahieten;

(1 Kronieken 25:18) Het elfde voor Azáreël; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

(Ezra 10:41) Azáreël, Selémja, Semárja,

(Nehémia 11:13) En zijn broederen, hoofden der vaderen, waren tweehonderd twee en veertig. En Amassai, de zoon van Azáreël, den zoon van Achzai, den zoon van Mesillémoth, den zoon van Immer;

(Nehémia 12:36) En zijn broeders, Semája, en Azáreël, Mílalai, Gílalai, Maäi, Netháneël, en Juda, Hanáni, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen.

Deel dit artikel op: