Zie: Dieren
Categorie: V woorden
-
Vruchtbaar
omschrijving volgt
-
Vuurhaard
Een benaming van Jeruzalem (Jes, 29:1, 2, 7) met het oog op het brandofferaltaar in de tempel (Liie. 6:9; Ez. 43:15, 16). De naam suggereert een brandende stad (Jes. 29:6).
-
Voet
De voet op iets zetten betekent het claimen van de grond die betreden wordt, de onderwerping van de overwonnenen (Deut. 11:24; 1 Kon. 5:3; Ps. 8:7; 47:4; Rom. 16:20; 1 Kor. 15:25). Wie ‘het stof van zijn voeten schudt’ (Mare. 6:11; Hand. 13:51) verbreekt elke verbinding met de plaats die of het huis dat men verliet. Enkele malen zijn de ‘voeten’ een versluierde aanduiding van het geslachtsorgaan (Ex. 4:25; Jes. 6:2). De ‘voeten bedekken’ betekent zijn behoeften doen (1 Sam. 24:4; Richt. 3:24), NBG: zich afzonderen. De voetbank was een onderdeel van de troon (2 Kon. 9:18; Ps. 99:5). De ark, Sion of de aarde worden in overdrachtelijke zin voetbank van God genoemd (1 Kron. 28:2; Jes. 66:1; KI. 2:1; Hand. 7:49). Vijanden zullen de koning (Ps. 110:1) en de Messias (Matt. 22:44; Hand. 2:35; Hebr. 1:13) tot voetbank dienen. Voetwassing diende, vanwege het stof der wegen, vóór de maaltijd te geschieden (Gen. 18:4; Luc. 7:44; 1 Tim. 5:10). De voetwassing door Jezus is een teken van gemeenschap met Hem (Joh. 13:8).
-
Vogels
=== Algemeen ===
Vogels heten vaak ‘vogelen des hemels’, de vogels in de lucht (Ps. 8:9). De tora maakt onderscheid tussen reine en onreine vogels (Deut. 14:11 w; Lev. 11:13 w). Het bloed van vogels speelt een rol in reinigingsritueel (Lev. 14:5 w). Jezus wijst naar de vogels als voorbeeld van Gods zorg voor deze schepselen (Matt. 6:26). Zij hebben ook hun veilige nest, terwijl de Zoon des Mensen geen tehuis heeft (Luc. 9:58). De vogel wordt belaagd door het klapnet van de vogelvanger (Spr. 7:23; Pred. 9:12). De in het nauwgebrachte, gevangen of vluchtende mens wordt met een vogel vergeleken (Ps. 11:1; 124:7; Spr. 6:5; 27:8; Jes. 16:2).
=== Aalscholver ===
Behoort tot de onreine dieren (Lev. 11:17; Deut. 14:17).
=== Aasgier ===
Gier
=== Arend ===
Zijn snelheid en hoge vlucht zijn spreekwoordelijk (2 Sam. 1:23; Spr. 23:5; Jes. 40:3; Jer. 4:13; KI. 4:19). Zijn zorg en liefde voor zijn jongen lijken op de hulp van God aan Israël (Ex. 19:4; Deut. 28:49; 32:11). Zijn imposante verschijning is ook het beeld van het machtige opkomen van de koning van Babel (Ez. 17:3). Als hij zich uit zijn slaperige verstarde houding verheft en gaat vliegen, is hij als een herboren, vernieuwd schepsel (Ps. 103:5). In navolging van Ez. 1 wordt in Openb. 4:7 het vierde dier bij de troon van God een arend genoemd, later symbool van de evangelist Johannes.
=== Duif ===
De rotsduif nestelt in spelonken en ruïnes (Jer. 48:28) en is typisch door zijn kirrend, klagend geluid (Jes. 38:14; 59:11; Ez. 7:16; Nah. 2:7). De tortelduif is een trekvogel, die na de winter op gezette tijden in het land komt (Hoogl. 2:12; Jer. 8:7). Reeds in oude tijden is er sprake van huis-duiven in een til (Jes. 60:8). De tortelduif was een veel gebruikt offerdier in Israël (Matt. 21:12), met name door de armen (Lev. 12:6, 8; Luc. 2:24). De duif is een bekoorlijk (Hoogl. 1:15) en ook een zachtmoedig en weerloos dier (Matt. 10:16). Zijn tegenstelling de ‘havik’ wordt nog wel in de SV genoemd maar niet in NBG. De duif die naar de ark van Noach terugkeerde met een olijfblad, is bode van een nieuwe aarde, van de vrede (Gen. 8:8). In het evangelie is hij symbool van de H. Geest (Joh. 1:32), in de christelijke kerk ook van de ziel van de mens.
=== Fenix ===
Het fabeldier, dat tot as vergaan weer opstaat en voortleeft (Job 29:18).
=== Gans ===
Gemeste ganzen verschijnen op de tafel van koning Salomo (1 Kon. 4:23).
=== Gier ===
De aasgier (Jes. 34:15; Matt. 24:28) wordt in Job 28:7; 39:30; Jer. 48:40; 49:16 en Ob.:4 ook wel buizerd of kiekendief genoemd. Men verbaast zich over zijn scherpe blik en hoge zweefvlucht (Job 39:30). Zijn Hebr. naam ajjah is een klank-imitatie.
=== Hop ===
Lev. 11:19; Deut. 14:18.
=== Haan ===
Over de kip wordt alleen gesproken in het woord van Jezus over de hen en haar kuikens (Matt. 23:37). De haan is de nacht- en ochtendkraaier (Mare. 13:35), de wekker die Petrus doet opschrikken na zijn verloochening (Matt. 26:34, 75). Men vindt de oudste afbeelding van een haan op een zegel uit ± 600 v. Chr.
=== Katuil ===
Uil
=== Kraai ===
Deut. 14:13.
=== Kraanvogel ===
Zwaluw. Volgens sommigen genoemd in Jes. 38:14 en Jer. 8:7.
=== Kwakkel ===
Een trekvogel, een soort patrijs, die genoemd wordt als een welkome aanvulling op het menu van Israël in de woestijn (Ex. 16:13; Num. 11:31 v; Ps. 105:40). De kwakkels worden ook nu nog in de Sinaï in massa’s met de hand gevangen.
=== Lammergier ===
Gier, Lev. 11:13; Deut. 14:12. De Hebr. naam péré betekent: breken. De vogel breekt de botten van zijn prooi.
=== Meeuw ===
Lev. 11:16; Deut. 14:15.
=== Mus ===
Eigenlijk is er in Ps. 84:4 en Spr. 26:2 alleen sprake van een vogel. Maar men is geneigd hier aan een mus te denken. In het evangelie horen we over handel in mussen. Ze zijn in zulk een groten getale aanwezig dat zij zeer goedkoop zijn. De waarde van een mens gaat die van mussen ver te boven (Matt. 10:29 w).
=== Ooievaar ===
Lev. 11:19; Deut. 14:18; Ps. 104:17. De trekvogel die op vaste tijden in het land verschijnt (Jer. 8:7).
=== Oehoe ===
Lev. 11:17; Deut. 14:16, de uil met lange oren.
=== Pauw ===
Het exotische pronkdier voor de volière van de koning (1 Kon. 10:22).
=== Patrijs ===
Veldhoen.
=== Pelikaan ===
Een zwemvogel, die te vinden is aan de oevers van rivieren, in moerassen en verlaten oorden (Ps. 102:7; Sef. 2:14; Jes. 34:11). Volgens sommigen gaat het hier echter om de kleine woestijnuil.
=== Raaf ===
Het is verbazingwekkend hoe de (diefachtige) raven aan hun voedsel komen (Job 39:3). Het verhaal van Elia aan de beek Krit getuigt ervan (1 Kon. 17:4, 6). Men heeft wel eens gemerkt dat zij de ogen van weerloze dieren uitpikken (Spr. 30:17). Zelfs in een overstroomde wereld kunnen zij zich redden (Gen. 8:7). Men moet concluderen dat God voor hen zorgt (Ps. 147:9; Luc. 12:24).
=== Reiger ===
Lev. 11:19; Deut. 14:18.
=== Roerdomp ===
Een soort reiger, een schuwe vogel die zich ophoudt in moerasachtige gebieden (Jes. 14:23; 34:11; Sef. 2:14).
=== Struisvogel ===
Een grote snelle loopvogel (Job 39:21) die in de wildernis en verlaten streken vertoeft (Job 39:17; Jes. 13:21; 34:13; Jer. 50:39). Zijn Hebr. naam ‘dochter van steenachtig land’, herinnert aan zijn woongebied. Arabieren noemen hem ‘vader van de geelrode woestijn’. Zijn geluid is een wat hese, klagende toon, die doet denken aan het loeien van een os (Micha 1:8).
=== Tortel ===
Duif.
=== Uil ===
Het nachtdier, een ongeluksvogel, onheilsbode (Jes. 13:21; 34:11). De steenuil, een klein uiltje, wordt genoemd in Lev. 11:17 en Ps. 102:7. De witte uil in Lev. 11:18, Oehoe.
=== Valk ===
Job 39:29 Sperwer
=== Veldhoen ===
Een soort patrijs, een snelle loper, die veel gejaagd wordt (1 Sam. 26:20). Men heeft wel opgemerkt dat het vrouwtje vreemde eieren in haar nest rolt en dat daardoor haar broeden geen maximaal effect heeft (Jer. 17.11).
=== Wouw ===
Lev. 11:14; Deut. 14:13. Zijn Hebr. naam ra’ah betekent: hij die scherp ziet.
=== Zeearend ===
Lev. 11:13; Deut. 14:12.
=== Zwaluw ===
Leeft dicht bij de mensen, bouwt zijn nest vaak in schuren en stallen, zelfs onder het tempeldak (Ps. 84:4). Zijn snelle vlucht, zijn getjilp (Spr. 26:2; Jes. 38:14) en ook zijn regelmatige terugkeer na een winterverblijf elders, zijn opmerkelijk (Jer. 8:7).
V -
Volk
Hebr. gooj of ‘am, Gr. ethnos of laos. Gooj wordt soms voor Israël gebruikt (Gen. 12:2; Ps. 33:12; Jes. 1:4), maar het meervoud goojiem is overwegend aanduiding geworden van andere volkeren, ‘heidenen’ (Jes. 14:26; Ps. 2:1). Hiermee correspondeert het Gr. ethnoi, niet-Joden (Matt. 10:5, 18; 28:19). Een opsomming van stamvaders en volkeren vinden we in Gen. 10. Die van 1 Kron. 1:4-23 bevat 70 namen, 72 als men de persoonsnamen Nimrod en Assur erbij telt. Vgl. de naam van de Gr. vertaling van Tenach: Septuaginta, d.i. 70, LXX.
Het volk van God is steeds ‘am (Deut. 7:6; 1 Sam. 2:24 etc.), of (Grieks) laos (Luc. 1:68). Ook de in Israël ingeënte ‘vreemden’ uit de volkeren, die medeburgers en huisgenoten van God zijn geworden heten laos (Hand. 15:14; Rom. 9:25; 1 Petr. 2:9).
Het ‘volk des lands’ is in Tenach de groep van vooraanstaande, invloedrijke Joden (2 Kon. 11:14; Jer. 43:19), die later in de godsdienstige waardering laag genoteerd wordt. In de rabbijnse literatuur wordt de uitdrukking een verachtelijke term voor de massa die zich niet aan de regels houdt (vgl. Joh. 7:49). -
Voorhal
Het overdekte voorportaal van de tempel, 20 el lang, en 10 el diep (1 Kon. 6:3; Ez. 8:16; 40:7 w). Ook Salomo’s paleis had een dergelijk portaal (1 Kon. 7:6).