Categorie: R woorden

  • Rizpa

    Gloeiende kool. Bijvrouw van Saul, moeder van de door de Gibeonieten vermoorde Armoni en Mefiboseth, die dag en nacht waakte bij de lichamen van haar kinderen (2 Sam. 21:8 vv).

  • Rover

    Grieks: leistès, aanduiding van zeloot, een guerillastrijder. Jezus werd gekruisigd tussen twee van zulke joodse vrijheidsstrijders (Matt. 27:38; vgl. Matt. 26:55; Joh. 18:40). Daarnaast gaat het over gewone struikrovers in bv. Luc. 10:36; Joh. 10:1, 8; 2 Kor. 11:26.

  • Roede

    Staf of stok om (hond of) mens te slaan en te tuchtigen (Spr. 10:13; 1 Kor. 4:21). In fig. zin wordt wel over de roede van God gesproken. Assur is een stok in Zijn hand, waarmee Hij Zijn volk afstraft (Jes. 10:5; vgl. KI. 3:1; Ps. 89:33). De Messias hanteert de ‘roede van zijn mond’, Hij slaat de wereld met de roede van Zijn (veroordelende) woorden (Jes. 11:4). Een ander Hebr. woord voor roede wordt vertaald met meetstok, maat (Jer. 51:13; Ez. 40:3; Openb. 11:1).

  • Roepen

    Betekent bij zich roepen, bevelen nabij te komen (Gen. 3:9; 12:18; 24:57; 27:1 etc.). Meestal zullen anderen nabijkomen omdat zij iets moeten doen of iets moeten aanhoren of ontvangen (Gen. 24:58; Ex. 7:11; 8:8; Hand. 10:7). Daardoor kan het woord roepen of geroepen zijn de betekenis krijgen van: een roeping ontvangen. Bezalel is geroepen om kunstenaar te zijn (Ex. 31:1 v). De 12 stamoudsten zijn geroepenen. Hun werd door Jozua opgedragen 12 stenen uit de Jordaan op te pakken en er een altaar van te bouwen (Joz. 4:4 w). De 12 discipelen zijn geroepen apostelen (om onreine geesten uit te drijven en ziekten te genezen, Matt. 10:1; vgl. Hand. 13:2; 16:10). Israël is het uitverkoren volk, geroepen om knecht – strijder van God te zijn (Jes. 41:8 v, 15 v). En de christenen van Rome heten geroepenen van Jezus de Christus, geroepen heiligen (Rom. 1:6 v). God heeft hen bij Zich geroepen om gelijkvormig aan het beeld van de Zoon te worden en hen rechtvaardig te maken (Rom. 8:28 w). Zij zijn geroepen tot gemeenschap met de Christus (1 Kor. 1:9), tot vrede (1 Kor. 7:15), om het eeuwige leven te grijpen (1 Tim. 6:12), tot het ontvangen van de beloften (Hand. 2:39). Zij moeten waardig aan de roeping waarmee zij geroepen zijn, wandelen (Ef. 4:1).
    Het roepen van mensen tot God is het inroepen van Zijn hulp, het nabijroepen van de HEER tot redding (Richt. 4:3; 1 Sam. 12:8, 10; Ps. 4:4; 22:6). Zo roept Jezus aan het kruis: Eli, Eli – Mijn God, Mijn God. (Matt. 27:46).

  • Rogel

    De bron der vollers, ten z. van Jeruzalem (Joz. 15:7; 18:16). Hier verborgen zich de verspieders van David (2 Sam. 17:17) en wilde Adonia zich tot koning laten uitroepen (1 Kon. 1:9).

  • Reuël

    Vriend van God. Mozes’ schoonvader, die ook Jethro wordt genoemd (Ex.2:18; Num. 10:29; Ex. 18:1 vv).

  • Reukwerk

    Een zorgvuldig toebereid mengsel van welriekende stoffen, dat ‘s ochtends en ‘s avonds op het reukofferaltaar moest verbrand worden (Ex. 30:7 w; 34 w; vgl. Luc. 1:10). Op de grote verzoendag werd in het Allerheiligste reukwerk in een pan met gloeiende kolen geofferd (Lev. 16:12). Een van de ingrediënten is wierook, dat ook apart hetzij als toevoeging aan offers, hetzij afzonderlijk, in de cultus werd gebruikt (Lev. 2:1, 15; 24:7; Jes. 66:3; Jer. 17:26). Reukwerk is symbool voor gebeden die tot God worden opgezonden (Ps. 141:2; Openb. 5:8; 8:3 v).