Categorie: D woorden

  • Dille

    Zie: Boom en Plant

  • Deel

    In de gewone betekenis is het woord deel een gedeelte van een groter geheel. In de Bijbel vinden we dat vaak terug:

    • Een deel van het zaad, zoals bijvoorbeeld beschreven in Matthéüs 13:4-9
    • Mannen krijgen een deel van de buit. Dat staat o.a. in Éxodus 15:9
    • Priesters krijgen een deel van de offergaven, dat lees je in Leviticus 6:16 en 17
    • In Genesis 47:24 lezen we dat in Egypte 1/5 deel van de oogst aan de Farao wordt gegeven
    • Het land dat mensen of stammen krijgen is vaak een deel van het land. Dat kun je o.a. lezen in Jozua 15:13 en Jozua 19:9.

    Het woord deel kan ook gaan om een deel van rijkdom of een erfenis. Soms gaat het ook om een deel van rampspoed (Jesaja 17:14, Psalmen 11:6).

    De Levieten kregen geen stuk land, maar hun ‘deel’, of hun aandeel in de rijkdom van het leven is het priesterdom des HEEREN In dat geval gaat het dus meer om deel uitmaken van iets. Het woord aandeel komt overigens in de Statenvertaling niet voor (Numeri 18:20; Jozua 18:7).

    Nog sterker zien we dat terug in Johannes als Jezus bij de voetwassing tot Petrus zegt: ‘Als Ik je niet was, heb je geen deel aan Mij’ (Johannes 13:8).


    Zoekterm

    Deel, gedeelte, aandeel


    Vertalingen

    Engels: Part

    Duits: Teil

    Hebreeuws: חֵלֶק

    Grieks: μερίς


    Betekenis

    van Dale

    Deel

    1. wat van een geheel is afgenomen of gescheiden, of wat met gelijke of bijbehorende zaken tot een geheel samengevoegd kan worden of daarmee een geheel uitmaakt. Synoniem: gedeelte, onderdeel
    2. lichaamsdeel, orgaan
    3. gelijke hoeveelheid
    4. (vroeger in Friesland) grietenij (2)
    5. wat iemand krijgt, wat hem toekomt of te beurt valt. Synoniem: aandeel
    6. wat men van een geheel in beschouwing neemt, opzicht (alleen in de verb.)
    7. boekdeel

    Strong  (via The Word)

    H2506 חֵלֶק cheleq (chay’lek) n-m.

    1. (properly) smoothness (of the tongue).
    2. (also) an allotment.

    KJV: flattery, inheritance, part, X partake, portion.
    Root(s): H2505

    G3313 μέρος meros (me’-ros) n.

    1. a portion (i.e. an amount allotted, a part of something).
    2. a part.
    3. (as an adverb) partly, in part.
    4. (as a participle) participating (i.e. the act of taking part in).
    5. a piece (i.e. a limited portion).
    6. (of location) a district.
    7. (of livelihood) an occupation (i.e. as ones’ portion in life).
    8. a portion in Jesus (see John 13:8).
      {literally or figuratively, in a wide application}

    KJV: behalf, course, coast, craft, particular (+ -ly), part (+ -ly), piece, portion, respect, side, some sort(-what)
    See also: G266, G3310, H2506


    Typologie

    Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


    Bijbelverzen

    Het woord ‘deel‘ komt in 191 bijbelverzen voor, het woord ‘aandeel0 keer. Het woord ‘gedeelte‘ komt in 3 bijbelverzen voor:

    (2 Samuël 19:40) En de koning toog voort naar Gilgal, en Chimham toog met hem voort; en al het volk van Juda had den koning overgevoerd, als ook een gedeelte van het volk Israëls.

    (Daniël 7:25) En het zal woorden spreken tegen den Allerhoogsten, en het zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren, en het zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds.

    (Zefánja 1:10) En er zal te dien dage, spreekt de HEERE, een stem des gekrijts zijn van de Vispoort af, en een gehuil van het tweede gedeelte, en een grote breuk van de heuvelen af.

  • Dal

    Een dal is een langgerekt laag gebied in het landschap, vaak tussen hoogvlakten, heuvels of bergen. Een dal wordt soms ook wel een vallei genoemd. De meeste dalen zijn ontstaan door de uitspoeling van een beek of een rivier (Deuteronomium 8:7).

    Mensen bouwden hier bij voorkeur hun woonplaatsen. Een dal is beter toegankelijk dan de bergen of heuvels en het is vaak een vruchtbare plek, aangezien water het laagste punt zoekt. Het ligt beschut tegen wind en koud. Over het algemeen is ook de temperatuur in het dal hoger dan in de bergen om het dal.

    In het Oude Testament worden veel dalen genoemd waar strijd werd gevoerd. Men legerde zich in een dal. In 2 Samuël 5 bijvoorbeeld legerden de Filistijnen om ten strijde te trekken tegen David.

    Tussen steile rotsen kan een dal ook juist somber en gevaarlijk zijn. In de Bijbel wordt vaak negatief over een dal gesproken. Psalmen 23 spreekt van een dal van de schaduwen des doods en het dal van ‘Josafat’ ( = De HEER is rechter) is volgens Joël de plaats van het jongste gericht (Joël 3:2 en 12). Het dal van Achor, ten Zuiden van Jericho, is een gruwelijk oord (Jozua 7:26), dat in de toekomst een poort van hoop wordt (Hosea 2:15; vgl. Jesaja 65:9-10).


    Zoekterm

    Dal, dalen, vallei, valleien


    Vertalingen

    Engels: valley

    Duits: Tal

    Hebreeuws: עֵמֶק

    Grieks: φάραγξ


    Betekenis

    van Dale

    Dal

    1. inzinking of laagte (m.n. een betrekkelijk langgerekte, smalle) tussen bergen, heuvels of (hoog)vlakten
    2. (figuurlijk) dieptepunt of periode van rust
    3. aarde beschouwd als een dal t.o.v. de hemel. Vergelijk: tranendal.

    Vallei

    Geleidelijk dalende, vrij uitgestrekte inzinking van de bodem tussen hoogvlakten, bergen of heuvels (waardoor vaak een rivier stroomt). Synoniem: dal.

    Strong  (via The Word)

    H1237 בִּקעָה biq`ah (bik-aw’) n-f.

    1. (properly) a split.
    2. a wide level valley between mountains.

    KJV: plain, valley.
    Root(s): H1234

    G5327 φάραγξ pharagx (fa’-rangx) n.
    a gap or chasm, i.e. ravine (winter-torrent).
    [(properly) strengthened from the base of G4008 or rather of G4486]
    KJV: valley
    Root(s): G4486, G4008


    Typologie

    Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


    Bijbelverzen

    De woorden dal en dalen komen in 109 Bijbelverzen voor.

    De woorden vallei en valleien komen in 19 Bijbelverzen voor:

    (Deuteronomium 34:3) En het Zuiden, en het effen veld der vallei van Jericho, de palmstad, tot Zoar toe.

    (1 Samuël 17:3) De Filistijnen nu stonden aan een berg aan gene, en de Israëlieten stonden aan een berg aan deze zijde; en de vallei was tussen hen.

    (1 Samuël 17:52) Toen maakten zich de mannen van Israël en van Juda op, en juichten, en vervolgden de Filistijnen, tot daar men komt aan de vallei, en tot aan de poorten van Ekron; en de verwonden der Filistijnen vielen op den weg van Saäráïm, en tot aan Gath, en tot aan Ekron.

    (Hooglied 6:11) Ik ben tot den notenhof afgegaan om de groene vruchten der vallei te zien; om te zien, of de wijnstok bloeide, de granaatbomen uitbotten.

    (Jesaja 28:1) Wee de hovaardige kroon der dronkenen van Efraïm, welker heerlijk sieraad is een afvallende bloem, die daar is op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen van den wijn.

    (Jesaja 28:4) En de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads, die op het hoofd der zeer vette vallei is, zal zijn gelijk een vroegrijpe vrucht voor den zomer, welke, wanneer ze iemand ziet, terwijl zij nog in zijn hand is, slokt hij ze op.

    (Jesaja 40:4) Alle dalen zullen verhoogd worden, en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden.

    (Ezechiël 3:22) En de hand des HEEREN was daar op mij, en Hij zeide tot mij: Maak u op, ga uit in de vallei, en Ik zal daar met u spreken.

    (Ezechiël 3:23) En ik maakte mij op, en ging uit in de vallei, en ziet, de heerlijkheid des HEEREN stond aldaar, gelijk de heerlijkheid, die ik gezien had bij de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht.

    (Ezechiël 8:4) En ziet, de heerlijkheid des Gods van Israël was aldaar, naar de gedaante, die ik in de vallei gezien had.

    (Ezechiël 37:1) De hand des HEEREN was op mij, en de HEERE voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen.

    (Ezechiël 37:2) En Hij deed mij bij dezelve voorbijgaan geheel rondom; en ziet, er waren zeer vele op den grond der vallei; en ziet, zij waren zeer dor.

    (Micha 1:6) Daarom zal Ik Samaria stellen tot een steenhoop des velds, tot plantingen eens wijngaards; en Ik zal haar stenen in de vallei storten, en haar fondamenten ontdekken.

    (Zacharia 14:4) En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, [zodat] er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.

    (Zacharia 14:5) Dan zult gijlieden vlieden [door] de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE, mijn God, komen, [en] al de heiligen met U, [o HEERE]!

    (Jesaja 24:15) Daarom eert den HEERE in de valleien, in de eilanden der zee den Naam des HEEREN, des Gods van Israël.

    (Jesaja 41:18) Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten.

    (Jesaja 63:14) Gelijk een beest, [dat] afgaat in de valleien, heeft hun de Geest des HEEREN rust gegeven. Alzo hebt Gij Uw volk geleid, opdat Gij U een heerlijken Naam zoudt maken.

    (Ezechiël 31:12) En vreemden, de tirannigste der heidenen, roeiden hem uit en verlieten hem; zijn takken vielen op de bergen en in alle valleien, en zijn scheuten werden verbroken bij alle stromen des lands; en alle volken der aarde gingen af uit zijn schaduw, en verlieten hem.

  • Duisternis

    Afgezien van de nacht en de zonsverduistering (Ex. 10:21; Joz. 24:7; Matt. 27:45), wordt in het algemeen over duisternis gesproken als de situatie van de blinde die moet rondtasten, de onzekerheid (Deut. 28:29; Pred. 2:14; 1 Sam. 2:9; Joh. 12:35; Hand. 13:11), als kenmerk van het land van de dood (Job 10:21 v; Ps. 143:3; 88:7; Pred. 11:8; Matt. 8:12; 22:13; Joh. 8:12), als aanduiding van de macht van het kwaad (Luc. 11:34; Joh. 3:19; Hand. 26:18; Rom. 13:12). In God is in het geheel geen duisternis (1 Joh. 1:6). Door de Christus is deze macht van de duisternis overwonnen (Kol. 1:13; 1 Petr. 2:9). ‘Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe; gij zijt kinderen des lichts, kinderen des dags’ (1 Tess. 5:5).

  • Duizend

    Is in de bijbel meest een groot rond getal (Gen. 20:16; Ex. 20:6; Deut. 1:11; Ps. 84:11), vooral als legereenheid (Num. 31:4; 1 Sam. 29:2; 2 Sam. 18:4). Het Hebreeuwse woord voor 1000 (‘èlèf) betekent ook familiegroep. Deze is van gevarieerde omvang. Gemiddeld levert een ‘èlèf een tien soldaten. Op deze wijze zijn ook wel de grote getallen Israëlieten in het boek Numeri (de duizenden worden dan tientallen) tot bescheidener proporties teruggebracht (Num. 1, 2, 26). Het duizendjarig rijk is volgens Openb. 20:1-10 een langdurige Godsvrede op aarde vóór een laatste verschrikking en oordeel. De uitleg hiervan heeft veel vragen opgeroepen.

  • Dwaas

    Over de dwaas in tegenstelling tot de wijze wordt vooral in Spreuken, Prediker en de Psalmen gesproken. De dwaas is niet de geestelijk gestoorde, de onvolwaardige of de zot met de narrenkap, maar de moreel achterlijke, de mens die fout is en vreemd gaat. Hij haat de kennis van God (Spr. 1:22), versmaadt vermaningen (1:30). Een dwaas is in bepaald opzicht ook dom, omdat hij zichzelf in het ongeluk stort en het echte leven verwerpt (1:32). De profeet Jeremia noemt het volk van Juda dwaas, omdat het God niet ‘kent’, d.w.z. geen omgang met Hem heeft (Jer. 4:22). Jezus vertelt het verhaal van de wijze en dwaze meisjes. De laatsten hebben niet echt rekening gehouden met de komst van de bruidegom, de HEER (Matt. 25:1-13). Paulus legt een enigszins ander accent als hij de boodschap van de gekruisigde ‘dwaasheid’ noemt, een ‘filosofie’, een wijze van denken, die op mensen, die hun gezonde verstand gebruiken (de wijsheid van deze wereld) als onzin overkomt (1 Kor. 1:27; 3:18 v).