Categorie: Bijbelstudie

  • Aantekeningen bij verzen

    Oude Testament

    Genesis

    Genesis 1:1 – Versverwijzing Job 38:4-7
    Genesis 1:2 – De aarde nu was → De aarde nu werd. Versverwijzing Jesaja 45:18
    Genesis 6:9 – Noach = trooster
    Genesis 10:9 – voor = tegen of tegenover
    Genesis 10:21 – grootste = oudste
    Genesis 14:18 – Koning van Salem – vredevorst, koning van vrede
    Genesis 17:19 – Zade in SV = zaad. In HSV staat ‘nageslacht’.
    Genesis 22:18 – zaad moet met hoofdletter. In HSV staat ‘Nageslacht’
    Genesis 48:3 – Luz = omweg
    Genesis 48:7 – versverwijzing Jesaja 49
    Genesis 48:8 – Israël = Jakob
    Genesis 49:1 – navolgende dagen = laatste dagen
    Genesis 49:10 – Silo = Jezus Christus

    Exodus

    Exodus 2:3 kistje = ark
    Exodus 32:25 ontbloot = losgeslagen
    Exodus 32:25 verkleining = tot leedvermaak, spotten

    Leviticus

    Numeri

    Deuteronomium

    Deuteronomium 17:8 plaats = de tempel
    Deuteronomium 29:25 het verbond = de wet
    Deuteronomium 30:3 weder vergaderen = weder brengen en vergaderen (naar Kanaän)

    Jozua

    Jozua 6:5 langzaam = lang aanhoudend

    Richteren

    Ruth

    1 Samuël

    1 Samuël 2:11 jongeling = type Christus
    1 Samuël 2:12 kinderen Belials = kinderen van de duivel
    1 Samuël 2:18 linnen lijfrok = van de priester
    1 Samuël 2:28 Efod = lijfrok
    1 Samuël 4:17 boodschap = evangelie

    2 Samuël

    2 Samuël 1:26 Uitbeelding van de 10 stammen en de 2 stammen
    2 Samuël 3:7 Rizpa = ingegeven, ontsteek
    2 Samuël 3:8 eener vrouw = met betrekking tot een vrouw
    2 Samuël 3:14 Michal = beek, stroom
    2 Samuël 3:15 Paltiël = afvallen afvallig
    2 Samuël 4:10 goede boodschap = evangelie
    2 Samuël 7:8 voorganger = koning
    2 Samuël 7:9 ik ben met u geweest = ik zal met u zijn (toekomst)
    2 Samuël 7:10 Ik heb = ik zal (toekomst)
    2 Samuël 7:13 Die = JC (eindtijd)
    2 Samuël 7:14 hij zal mij zijn rot een Zoon
    2 Samuël 18:19,22,25,26,27,31 boodschap = evangelie
    2 Samuël 24:1 hij is hier satan

    1 Koningen

    1 Koningen 1:42 boodschap = evangelie
    1 Koningen 12:33 kinderen Israëls = 10 stammen rijk
    1 Koningen 13:1&2 Juda en zoon van David = 2 stammen rijk
    1 Koningen 13:2 Josia = Jezus
    1 Koningen 13:10 een anderen weg = de omweg
    1 Koningen 13:18 hij loog hem = hij verleidde hem

    2 Koningen

    2 Koningen 6:1 kinderen = zonen
    2 Koningen 7:9 boodschap = evangelie

    1 Kronieken

    1 Kronieken 3:16 kinderen = zonen. Zijn zoon = erfgenaam
    1 Kronieken 5:1 kinderen = zonen
    1 Kronieken 5:1 Israël = Jakob
    1 Kronieken 10:9 boodschappen = evangelie
    1 Kronieken 16:23 boodschap = evangelie

    2 Kronieken

    Ezra

    Nehemia

    Ester

    Job

    Job 26:13 langwemelende slang geschapen = vluchtende (H1281) slang verwond (H2490)

    Psalmen

    Spreuken

    Prediker

    Hooglied

    Jesaja

    Jesaja 11:4 Slaan = oordelen

    Jesaja 57:1 rechtvaardige = Rechtvaardig; het gaat om de Heer.

    Jeremia

    Klaagliederen

    Ezechiël

    Ezechiël (geen Jood maar een leviet) was bij de tien stammen in de assyrische ballingschap. De rivier de Kebar (khabur) .

    Daniël

    Hosea

    Joël

    Amos

    Obadja

    Jona

    Micha

    Nahum

    Habakuk

    Zefanja

    Haggaï

    Zacharia

    Maleachi

    Nieuwe Testament

    Mattheüs

    Markus

    Lukas

    Johannes

    Handelingen

    Romeinen

    1 Korinthe

    2 Korinthe

    Galaten

    Efeze

    Efeze 1:20 Hemel= hemel der hemelen (Epiuranos)
    Efeze 1:21 Deze wereld is deze eeuw.
    Efeze 2:6 Heeft ons mede gezet = heeft ons doen zitten = rusten
    Efeze 2:6 Hemel = hemel der hemelen (EpiUranos)
    Efeze 3:9 Gemeenschap = bedeling of heerschappij
    Efeze 3:10 Veelvuldige wijsheid Gods = veelkleurige wijsheid Gods
    Efeze 3:12 Aan Hem = van Hem
    Efeze 4:8 gevangen genomen = weggevoerd
    Efeze 4:8 Gaven = bediening verantwoordelijkheid
    Efeze 4:17 Andere heidenen = niet-Joden
    Efeze 4:17 wandelen = bedenken
    Efeze 6:12 wereld = eeuw
    Efeze 6:12 tegen de geweldhebbers deze eeuw der duisternis, tegen de geestelijke boosheden in het hemelse.
    Efeze 6:12 de lucht = het hemelse

    Filippenzen

    Kolossenzen

    1 Thessalonicenzen

    2 Thessalonicenzen

    1 Timótheüs

    2 Timótheüs

    Titus

    Filemon

    Hebreeën

    Hebreeën 11:3 – wereld = eeuwen

    Jakobus

    1 Petrus

    2 Petrus

    1 Johannes

    2 Johannes

    3 Johannes

    Judas

    Openbaring

    Openbaring 19:19 Sv Heirlegers = Heirleger

  • Inhouds opgave Bijbel

    Genesis

    1 De schepping 2 De schepping van de mens 3 De zondeval 4 Kaïn en Abel 5 Geslachtsregister van Adam tot Noach 6 Bouw van de ark 7 De zondvloed 8 Einde van de zondvloed 9 De zonen van Noach 10 Nakomelingen van Noachs zonen 11 De toren van Babel – nageslacht Sem en Terah 12 De roeping van Abram – Sarai en de farao 13 Abram en Lot scheiden van elkaar 14 Abram en Melchizedek 15 Belofte aan Abram 16 Hagar en Ismaël 17 Naamsverandering van Abram en Sarai – Instelling van de besnijdenis 18 God verschijnt aan Abraham bij Mamre – Verwoesting van Sodom en Gomorra aangekondigd 19 Verwoesting van Sodom en Gomorra 20 Abraham en Abimelech 21 Izak geboren; Ismaël weggestuurd – verbond tussen Abraham en Abimelech 22 Het offeren van Izak door Abraham 23 Dood en begrafenis van Sara 24 Izak trouwt met Rebekka 25 Abraham sterft – Geboorte van Ezau en Jakob 26 Izak in Gerar 27 Het verwisselen van het eerstgeboorterecht 28 Jakob in Bethel 29 Jakob bij Laban – Lea en Rachel 30 Rachel jaloers op Lea – De kudde van Jakob 31 Jakob moet terug naar Kanaän – Achtervolging door Laban 32 Jakob is bevreesd voor Ezau – Gevecht van Jakob met God – Pniël 33 Ontmoeting en verzoening met Ezau 34 Dina en de Sichemieten 35 Jakob komt terug in Bethel – Rachel en Izak sterven 36 Het nageslacht van Ezau 37 Jozef en zijn broers – Jozef verkocht 38 Juda en Tamar 39 Jozef in het huis van Potifar 40 De schenker en de bakker dromen 41 De farao droomt – Jozef wordt onderkoning 42 Jozefs broers gaan naar Egypte 43 De tweede reis van Jozefs broers naar Egypte 44 Jozef beproeft zijn broers – Juda pleit voor Benjamin 45 Jozef maakt zich bekend 46 Jakob gaat naar Egypte 47 Jakob ontmoet de farao – Jozef houdt het volk in leven 48 Jakob zegent de zonen van Jozef 49 Jakob zegent zijn zonen – Jakob sterft 50 De begrafenis van Jakob – Jozef sterft

    Exodus

    1 Israël in Egypte verdrukt 2 De geboorte van Mozes en zijn vlucht 3 Mozes door God geroepen bij de Horeb 4 Wonderen van God bij Mozes – Mozes naar Egypte 5 Mozes en Aäron voor de farao 6 Geslachtsregister van Mozes en Aäron 7 1e plaag 8 2e, 3e, 4e plaag 9 5e, 6e, 7e plaag 10 8e en 9e plaag 11 Dreiging van de 10e plaag 12 Instelling van Pascha en 10e plaag 13 Bevel tot heiliging van de eerstgeborenen – omweg naar de Schelfzee – De wolkkolom en de vuurkolom 14 Tocht door de schelfzee 15 Psalm van Mozes – Mara en Elim 16 Kwartels en Mana 17 Water uit de rots bij de Horeb – Israël verslaat de Amalekieten 18 Jethro bij Mozes – Leiders over het volk 19 Mozes op de berg Sinaï 20 De Tien Geboden 21 Bijzondere wetten – wet doodslag – wet mishandeling 22 wet diefstal – wet vreemdelingen, weduwen en wezen – wet rente 23 Wet laster en vals getuigenis – de drie grote feesten 24 Het verbond 25 Het hefoffer – de ark – de tafel voor de toonbroden – de gouden kandelaar 26 De tabernakel – het voorhangsel 27 Het koperen brandofferaltaar – de voorhof – de olie voor de kandelaar 28 De priesterkleding – de Efod – De borsttas – de gouden plaat – overige heilige kleding 29 Wet priesterwijding – dagelijkse offers 30 Het reukofferaltaar – het hefoffer – het koperen wasvat – de heilige zalfolie – het heilige reukwerk 31 Bezaleël en Aholiab – heiliging van de Sabbat – De stenen tafelen 32 Het gouden kalf 33 Mozes vraagt de heerlijkheid van de HEERE te zien 34 De twee nieuwe stenen tafelen – De HEERE verschijnt aan Mozes – Het glanzende gezicht van Mozes 35 Het sabbatsgebod – Vrijwillige offers voor de tabernakel – Aanstelling van Bezaleël en Aholiab 36 De bouw van de tent van ontmoeting 37 De ark, de tafel van de toonbroden, de kandelaar en het reukofferaltaar 38 Het brandofferaltaar, het koperen wasvat en de voorhof 39 De kleding van de priesters – Het werk voltooid en door Mozes goedgekeurd 40 Mozes bouwt de tabernakel op

    Leviticus

    1 Wetten voor het brandoffer 2 Wetten voor het graanoffer 3 Wetten voor het dankoffer 4 Wetten voor het zondoffer 5 Wetten voor het schuldoffer 6 Wetten voor het bereiden van het brandoffer – De wet voor het graanoffer – De wet voor het zondoffer 7 De wet voor het schuldoffer – De wet voor het dankoffer – Voorschriften voor vet en bloed – Voorschriften voor het dankoffer 8 De wijding van Aäron en zijn zonen 9 Aäron dient als priester 10 Nadab en Abihu – wetten voor de priesters 11 Wetten inzake reine en onreine dieren 12 Wetten voor de reiniging van kraamvrouwen 13 Wetten in geval van melaatsheid 14 Wetten voor de reiniging van de melaatsheid – de reiniging van armen – de reiniging van huizen 15 Wetten in geval van onreinheid – bij de man – Wetten in geval van onreinheid – bij de vrouw 16 De Grote Verzoendag 17 De offerplaats – Verbod om bloed te eten – 18 Huwelijkswetten 19 Huiselijke en burgerlijke wetten 20 Straffen tegen verschillende misdaden 21 Wetten voor de priesters 22 Wetten voor de priesters bij het eten – offerbepalingen 23 Wetten voor de verschillende feestdagen 24 Wetten voor de lampen en de toonbroden – Straf voor de godslasteraar 25 Het sabbatsjaar – Het jubeljaar – Het recht om verkochte erfgoederen te lossen – houding tegenover de armen 26 Beloften van zegen en vloek – Bekering en vergeving 27 Wetten inzake vrijkopen

    Numeri

    1 Telling van weerbare mannen – Levieten vrijgesteld 2 De opstelling van de stammen 3 De telling van de Levieten 4 Ambtsverdeling van de Levieten 5 Het wegsturen van onreinen – Wetten inzake ontvreemding – Wetten inzake achterdocht 6 Wet voor het nazireeërschap – De priesterlijke zegen 7 Offers van de leiders bij de inwijding van de tabernakel – 8 Wet over het aansteken van de lampen – Inwijding van de Levieten 9 Het Pascha in de woestijn Sinaï – Verandering van de vastgestelde tijd – De wolk- en vuurkolom boven de tabernakel 10 De twee zilveren trompetten – Israëls vertrek uit de woestijn Sinaï 11 Het volk beklaagt zich en wordt gestraft – De Israëlieten jammeren – Verkiezing van zeventig oudsten – Eldad en Medad – God zendt de Israëlieten een menigte kwakkels 12 Mirjam en Aäron morren tegen Mozes; Mirjam gestraft met melaatsheid 13 Bevel om Kanaän te verkennen 14 Het morrende volk gestraft 15 Wetten voor verschillende offers – Zonden zonder opzet – De sabbatschender gestraft – Bevel om een teken aan de kleren te dragen 16 Het oproer van Korach, Dathan en Abiram tegen Mozes en Aäron 17 De staf van Aäron 18 Plichten en rechten van priesters en Levieten 19 De verbrande rode koe en het reinigingswater 20 Mirjam sterft – Het water van Meriba – De Edomieten weigeren Mozes de doortocht – Aäron sterft 21 De koperen slang – Verschillende tochten van het volk Israël – Israël verslaat Sihon en Og 22 Balak ontbiedt Bileam 23 Bileam zegent Israël 24 Bileam zegent Israël nogmaals 25 Ontucht en afgoderij in Sittim 26 Telling van de strijdbare Israëlieten 27 De wet van het erfrecht – Jozua als opvolger van Mozes aangewezen 28 Wetten voor offers – Wetten voor de feesttijden 29 De offers in de zevende maand 30 Wetten inzake geloften 31 Strijd van de Israëlieten tegen de Midianieten 32 Ruben en Gad verzoeken om erfbezit in het Overjordaanse 33 Overzicht van de reizen en rustplaatsen van de Israëlieten 34 De grenzen van Kanaän – Verdeling van het land – Benoeming van hen die het land verdelen moeten 35 De steden voor de Levieten en de zes vrijsteden 36 Huwelijksverbod voor erfdochters buiten hun stam

    Deuteronomium

    1 Wat Israël heeft meegemaakt in de woestijn 2 Wat Israël heeft meegemaakt in de woestijn 3 Wat Israël heeft meegemaakt in de woestijn 4 Mozes vermaant het volk zich aan de geboden van God te houden – Drie vrijsteden aangewezen – Herhaling van de wet van de Tien Geboden 5 Herhaling van de wet van de Tien Geboden 6 Bevel om zich aan de geboden van God te houden 7 Hoe Israël zich moet gedragen ten opzichte van de Kanaänieten 8 Israël opgeroepen tot gehoorzaamheid 9 Oproep tot ootmoed 10 De nieuwe stenen tafelen en de ark – Oproep om God te dienen 11 Mozes roept Israël opnieuw op zich aan Gods geboden te houden 12 Voorschriften over het ware dienen van God 13 Waarschuwing tegen valse profeten 14 Over reine en onreine dieren – Het gebruik van de tienden 15 Over het jaar van kwijtschelding – Heiliging van de eerstgeborenen van het vee 16 Het vieren van de grote feesten – Over rechters en beambten 17 Doodstraf op afgoderij – Aanwijzingen voor de hoogste rechtspraak – De koning en zijn plichten 18 Erfelijk bezit en het recht van de priesters – Verbod op occulte praktijken – Belofte van de Profeet 19 Drie vrijsteden in Kanaän – Verbod op het verleggen van grenzen – Straf voor een vals getuigenis 20 Oorlogswetten 21 Doodslag door onbekenden – Over vrouwen in krijgsgevangenschap – Het recht van de eerstgeborene – De opstandige zoon – Begrafenis van ter dood gebrachten 22 Plichten ten opzichte van mens en dier – Bescherming van beschuldigde vrouwen – Ongeoorloofde betrekkingen 23 Wie niet in de gemeente van de HEERE mogen komen – Reinheid van de legerplaats – Verschillende voorschriften 24 Over echtscheiding – Voorrecht van de pasgetrouwde – Verschillende voorschriften – Over weduwen, wezen en de vreemdeling 25 Over lijfstraffen – Het zwagerhuwelijk – Maten en gewichten – Gebod om de Amalekieten uit te roeien 26 Offer van de eerstelingen – Over de driejarige tienden 27 Het oprichten van gedenkstenen 28 Zegeningen en vervloekingen 29 Vernieuwing van het verbond met God 30 Beloften van verlossing 31 Jozua volgt Mozes op – Voorschriften voor het bewaren en voorlezen van de wet – De afval van Israël aangekondigd – Het lied van Mozes 32 Het lied van Mozes 33 Mozes zegent de twaalf stammen 34 Het sterven van Mozes

    Jozua

    1 Opdracht tot het oversteken van de Jordaan en het beloofde land binnen te gaan. 2 Uitzenden van de twee verkenners en Rachab de hoer. 3 Oversteken van de Jordaan en het wijken van het water. 4 Oprichten van de twaalf gedenkstenen bij het oversteken van de Jordaan. 5 Besnijdenis van alle jonge mannen (voor de tweede keer) 6 De val van Jericho, Rachab gespaard 7 Nederlaag bij Ai – Achan aangewezen als overtreder 8 Ai overwonnen door het gebruik van een hinderlaag 9 De list van de Gibeonieten 10 Het innemen van het bergland 11 Het innemen van het Noorden 12 De overwonnen koningen 13 De erfenissen 14 Kaleb krijgt Hebron 15 Het erfbezit van Juda 16 Het erfbezit van Efraïm 17 Het erfbezit van Manasse 18 Verdere verdeling van het land – Het erfbezit van Benjamin 19 Het erfbezit van Simeon, Zebulon, Issaschar, Aser, Naftali, Dan – Jozua krijgt Timnath-Serah 20 De zes vrijsteden 21 De steden van de Levieten 22 Terugkeer van Ruben, Gad en de halve stam Manasse – Het altaar bij de Jordaan 23 De vermaning van Jozua aan de oudsten 24 Verbondsvernieuwing in Sichem – Jozua en Eleazar sterven

    Richteren

    1 Juda trekt ten strijde tegen de Kanaänieten – Traagheid van de andere stammen 2 Israël en de richters 3 Othniël – Ehud – Samgar 4 Debora en Barak 5 Lofzang van Debora 6 Gideon 7 Gideon verslaat de Midianieten 8 Gideon achtervolgt de vijand 9 Abimelech 10 Tola en Jaïr – onderdrukking van Israël 11 Jefta – De gelofte van Jefta 12 Opstand van Efraïm tegen Jefta – Ebzan, Elon, Abdon 13 De geboorte van Simson 14 Het huwelijk van Simson 15 Simsons overwinningen op de Filistijnen 16 Simson in Gaza – Simson en Delila – Simson stervend overwinnaar 17 Afgoderij van Micha 18 De Danieten zoeken nieuw land 19 Gruweldaad in Gibea 20 De strijd van de stammen tegen Benjamin 21 Herstel van de stam van Benjamin

    Ruth

    1 Naomi en haar schoondochters 2 Ruth op de akker van Boaz 3 Ruth en Boaz 4 Boaz trouwt met Ruth

    1 Samuël

    1 De gelofte van Hanna – Geboorte van Samuel 2 Hanna’s lofzang – De zonen van Eli – Val van Eli voorspeld 3 Samuel geroepen 4 Israël door de Filistijnen verslagen – De ark weggenomen – De dood van Eli 5 De ark in het land van de Filistijnen 6 De ark teruggebracht naar het land van Israël 7 De Filistijnen verslagen in Mizpa 8 Israël verlangt een koning 9 Samuel zalft Saul tot koning 10 Saul tot koning gekozen 11 Saul verslaat de Ammonieten en bevrijdt de stad Jabes 12 Samuel legt getuigenis af van zijn gedrag 13 Inval van de Filistijnen – Saul brengt een offer 14 Jonathan verslaat de Filistijnen – Saul verslaat de Filistijnen – De eed van Saul – Nageslacht van Saul 15 Saul overwint de Amalekieten 16 David door Samuel tot koning gezalfd – David aan het hof van Saul 17 David en Goliath 18 Vriendschapsverbond tussen Jonathan en David – Saul probeert David te doden – David wordt de schoonzoon van Saul 19 Saul wil David doden – David vlucht 20 Verbond tussen David en Jonathan – Het afscheid van David en Jonathan 21 David naar Nob – David in Gath 22 David in de grot van Adullam – Saul laat de priesters in Nob doden 23 David ontzet Kehila – De Zifieten verraden David 24 David spaart Saul 25 De dood van Samuel – Nabal en Abigaïl 26 David spaart opnieuw het leven van Saul 27 David in Ziklag 28 Saul in Endor bij een vrouw die geesten bezweert 29 David door koning Achis weggestuurd 30 Ziklag door de Amalekieten verwoest 31 Dood van Saul en zijn zonen

    2 Samuël

    1 David ontvangt bericht van de dood van Saul en Jonathan – Klaaglied van David over Saul en Jonathan 2 David koning in Hebron – Isboseth koning over Israël – Abner doodt Asahel 3 De eerste zonen van David – Het verbond van Abner met David – Joab doodt Abner 4 Isboseth vermoord 5 David koning in Jeruzalem – De macht en het gezin van David – David verslaat de Filistijnen 6 David brengt de ark naar Jeruzalem 7 Het erfelijk koningschap aan David toegezegd – Dankgebed van David 8 Oorlogsverrichtingen van David – Beambten van David 9 Edelmoedigheid van David tegenover Mefiboseth 10 Oorlog van David tegen de Ammonieten en de Syriërs 11 David en Bathseba – Dood van Uria 12 Nathan bestraft David – Berouw van David – Geboorte van Salomo – De inname van de stad Rabba 13 Amnon en Tamar – Dood van Amnon – De vlucht van Absalom 14 De terugkeer van Absalom naar Jeruzalem 15 Opstand van Absalom – David vlucht voor Absalom 16 Ziba bij David – Simeï vervloekt David – Absalom in Jeruzalem 17 De raad van Achitofel verworpen – Husai waarschuwt David 18 Nederlaag en dood van Absalom – David ontvangt berichten over Absalom – David rouwt over Absalom 19 De terugkeer van David naar Jeruzalem – David straft Simeï niet – David ontmoet Mefiboseth – Afscheid van Barzillai 20 Opstand van Seba; dood van Amasa – Davids beambten 21 De Gibeonieten wreken zich op Saul – Overwinningen op de Filistijnen 22 Danklied van David 23 De laatste woorden van David – Davids helden 24 De zonde van de volkstelling

    1 Koningen

    1 Adonia wil koning worden – Salomo tot koning gezalfd 2 De laatste bevelen en dood van David – Adonia, Abjathar, Joab en Simeï gestraft 3 Salomo bidt om een wijs hart – Eerste rechtspraak van Salomo 4 Vorsten van Salomo – Welvaart tijdens de regering van Salomo – Wijsheid van Salomo 5 Verbond van Salomo met koning Hiram. Voorbereiding voor de tempelbouw 6 De tempelbouw – De inrichting van de tempel 7 Bouw van het paleis van Salomo – Het interieur van de tempel 8 De overkomst van de ark – Salomo bij de inwijding van de tempel – Het gebed van Salomo – Salomo zegent het volk 9 Voorspoed onder Salomo 10 De koningin van Sjeba komt in Jeruzalem Salomo bezoeken – Rijkdom van Salomo 11 Vrouwen en afgoderij van Salomo – Strafaankondiging – Verzet van Hadad en Rezon – Profetie van Ahia voor Jerobeam 12 Verzoek van Israël om verlichting van lasten – De kalverdienst van Jerobeam 13 Jerobeam door een profeet te Bethel bestraft – Dood van de profeet te Bethel 14 Ahia voorspelt de ondergang van Jerobeam – Afgoderij van Juda onder Rehabeam 15 Abiam koning van Juda – Asa koning van Juda – Nadab koning van Israël – Baësa koning van Israël 16 Profetie tegen het huis van Baësa – Ela koning van Israël – Zimri koning van Israël – Omri koning van Israël – Achab koning van Israël 17 Elia aan de beek Krith – Elia bij de weduwe in Zarfath 18 Elia en de profeten van de Baäl – Elia op de berg Karmel 19 De vlucht van Elia – Openbaring van God aan Elia – De roeping van Elisa 20 Oorlog tussen Achab en Benhadad – Benhadad nogmaals verslagen – Roekeloosheid van Achab bestraft 21 Achab en Naboth 22 Strijd van Achab en Josafat tegen de Syriërs – Dood van Achab – Josafat koning van Juda – Ahazia koning van Israël

    2 Koningen

    1 Voorzegging van de dood van Ahazia 2 Elia wordt weggenomen – Elisa als de nieuwe profeet – Het water van Jericho gezond gemaakt – Elisa bespot 3 Joram strijdt tegen Moab 4 De olie van de weduwe – De vrouw uit Sunem – Kolokwinten – Gerstebroden 5 Naäman door Elisa genezen – Gehazi gestraft met melaatsheid 6 Elisa laat ijzer op het water drijven – De Syriërs met blindheid geslagen – Belegering van Samaria 7 De wonderbare redding van Samaria 8 De vrouw uit Sunem ontvangt haar bezittingen terug – Hazaël wordt koning van Syrië – Jehoram koning van Juda – Ahazia koning van Juda 9 Jehu koning van Israël 10 Uitroeiing van het nageslacht van Achab – Uitroeiing van de profeten van de Baäl – De dood van Jehu 11 Athalia en Joas 12 Joas koning van Juda – Het herstel van de tempel in Jeruzalem – Een aanval van Hazaël afgekocht – Dood van Joas 13 Joahaz koning van Israël – Joas koning van Israël – De dood van Elisa en het wonder bij zijn graf – Overwinning van Joas op de Syriërs 14 Amazia koning van Juda – Jerobeam II koning van Israël 15 Azaria koning van Juda – Zacharia koning van Israël – Sallum koning van Israël – Menahem koning van Israël – Pekahia koning van Israël – Pekah koning van Israël – Jotham koning van Juda 16 Achaz koning van Juda 17 Hosea de laatste koning van Israël – Samaria ingenomen – De Samaritanen 18 Hizkia koning van Juda – Sanherib bedreigt Jeruzalem 19 Hizkia stuurt dienaren naar Jesaja – Profetie van Jesaja en tijdelijke terugtocht van de Assyrische commandant – Gebed van Hizkia – Tweede profetie van Jesaja – Bevrijding van Jeruzalem 20 Ziekte en genezing van Hizkia – Het gezantschap uit Babel 21 Manasse koning van Juda – Amon koning van Juda 22 Josia koning van Juda – De vondst van het wetboek 23 De hervormingen van Josia – Josia viert het Pascha – Joahaz koning van Juda – Jojakim koning van Juda 24 Jojachin koning van Juda – Zedekia koning van Juda 25 Nebukadnezar verwoest Jeruzalem – Gedalia – Gratie voor Jojachin

    1 Kronieken

    1 Van Adam tot Abraham – De nakomelingen van Abraham – De nakomelingen van Ezau – De koningen van Edom 2 De nakomelingen van Juda 3 De nakomelingen van David 4 Nog meer nakomelingen van Juda – De nakomelingen van Simeon 5 De nakomelingen van Ruben – De nakomelingen van Gad – De nakomelingen van de halve stam van Manasse 6 Het hogepriesterlijk geslacht – De nakomelingen van Levi – De zangers – De priestersteden – De Levietensteden 7 De nakomelingen van Issaschar – De nakomelingen van Benjamin – De nakomelingen van Dan en Naftali – De nakomelingen van Manasse – De nakomelingen van Efraïm – De nakomelingen van Aser 8 De nakomelingen van Benjamin – Het geslacht van Saul 9 Jeruzalem na de ballingschap – Het geslacht van Saul 10 Dood van Saul en zijn drie zonen 11 David koning in Jeruzalem – De helden van David 12 Helden van David in Ziklag – Het leger van David te Hebron 13 Onbedachtzaamheid van Uzza 14 Macht en gezin van David – David verslaat de Filistijnen 15 De ark in Jeruzalem gebracht 16 Offers bij het plaatsen van de ark – De eredienst bij ark en tabernakel – Psalm van David – De eredienst wordt geregeld 17 De bouw van de tempel uitgesteld; de Messias beloofd – Dankgebed van David 18 De overwinningen van David – Beambten van David 19 Oorlog van David tegen de Ammonieten en de Syriërs 20 David verovert Rabba – Overwinningen op de Filistijnen 21 De zonde van de volkstelling 22 Voorbereiding voor de tempelbouw 23 Indeling en taak van de Levieten 24 Indeling van de priesters – De Levieten helpen de priesters 25 Ordening van de zangers 26 De poortwachters – De bewakers van de schatkamers – De opzichters en de rechters 27 De legeroversten van David – Hoofden van de twaalf stammen – Andere beambten en raadsheren 28 David draagt Salomo de tempelbouw op 29 Vrijwillige gaven voor de tempelbouw – Dankgebed van David – Salomo gezalfd – David sterft

    2 Kronieken

    1 Salomo bidt om wijsheid 2 Voorbereiding voor de tempelbouw 3 De tempelbouw 4 De voorwerpen van de tempel 5 De ark in de tempel gebracht 6 Inwijding van de tempel – Het gebed van Salomo 7 8 Voorspoed onder Salomo 9 De koningin van Sjeba komt in Jeruzalem Salomo bezoeken – Rijkdom van Salomo 10 Verzoek van Israël om verlichting van lasten 11 Regering van Rehabeam 12 Sisak verslaat Rehabeam – Dood van Rehabeam 13 Abia koning van Juda 14 Asa koning van Juda – Overwinning op de Cusjieten 15 Profetie van Azaria – De hervormingen van Asa 16 Asa vraagt hulp van de koning van Syrië – Dood van Asa 17 De hervormingen van Josafat 18 Het verbond van Josafat met Achab – Dood van Achab 19 Josafat bestraft – Josafat herstelt de rechtspraak 20 Josafat in nood – De overwinning dankzij God – Einde van de regering van Josafat 21 Jehoram koning van Juda – Dood van Jehoram 22 Ahazia koning van Juda – Athalia en Joas 23 Joas tot koning uitgeroepen 24 Joas koning van Juda – Joas vervalt tot afgoderij 25 Amazia koning van Juda – Amazia overwint de Edomieten 26 Uzzia koning van Juda – Uzzia melaats 27 Jotham koning van Juda 28 Achaz koning van Juda 29 De hervormingen van Hizkia 30 Hizkia viert het Pascha 31 Hizkia regelt de dienst van de Levieten 32 Sanherib belegert Jeruzalem – Ziekte, voorspoed en dood van Hizkia 33 Manasse koning van Juda – Manasse bekeert zich – Amon koning van Juda 34 Josia koning van Juda – De vondst van het wetboek 35 Josia viert het Pascha – De dood van Josia 36 Joahaz koning van Juda – Jojachin koning van Juda – Zedekia koning van Juda – Nebukadnezar verwoest Jeruzalem – Kores laat de Joden naar Jeruzalem terugkeren

    Ezra

    1 Kores laat de Joden naar Jeruzalem terugkeren 2 Register van de Joden die vóór de tempelbouw naar Juda zijn teruggekeerd 3 Herstel van de offerdienst – Begin van de herbouw van de tempel 4 Tegenstand bij de tempelbouw 5 De tempelbouw hervat en voltooid 6 Feesten na de voltooiing van de tempel 7 Koning Arthahsasta stuurt Ezra naar Jeruzalem – De brief van Arthahsasta – Conclusie van Ezra 8 De lijst met Ezra’s reisgenoten – Met Gods hulp naar Jeruzalem 9 Ezra en de gemengde huwelijken 10 De vreemde vrouwen weggezonden

    Nehemia

    1 Het gebed van Nehemia 2 Nehemia krijgt volmacht om Jeruzalem weer op te bouwen – De eerste werkzaamheden 3 Lijst van deelnemers aan de wederopbouw 4 Samaritanen proberen de bouw te beletten 5 Nehemia verlicht de schuldenlast van de armen – De inzet van Nehemia 6 Aanvallen op Nehemia 7 De situatie na de afronding van de muur – Register van de Joden die vóór de tempelbouw naar Juda zijn teruggekeerd 8 Het volk begrijpt de voorlezing uit de wet – Het Loofhuttenfeest 9 Het volk houdt een dag van vasten en gebed 10 Vernieuwing van het verbond 11 Wonen in Jeruzalem en daarbuiten 12 Registers van hogepriesters, priesters en Levieten – Inwijding van de muur van Jeruzalem – Regelingen voor de bijdragen voor priesters en Levieten 13 Optreden van Nehemia tegen allerhande wantoestanden – Het heiligen van de sabbat – De gemengde huwelijken

    Esther

    1 Koningin Vasthi door Ahasveros verstoten 2 Esther tot koningin gekozen 3 Ahasveros staat Haman toe de Joden te laten doden 4 Esther probeert de Joden te redden 5 Esther bij de koning, Haman wil Mordechai doden 6 Haman voor Mordechai vernederd 7 Hamans plan door Esther ontmaskerd 8 Mordechai bevorderd; koninklijk bevel ten gunste van de Joden 9 De wraak van de Joden op hun vijanden 10 Mordechai bevordert het welzijn van zijn volk

    Job

    1 Het lijden van Job en zijn geloof 2 Job door zijn vrienden opgezocht 3 Job vervloekt de dag van zijn geboorte 4 De eerste toespraak van Elifaz 5 6 Antwoord van Job aan Elifaz 7 Job hernieuwt zijn klachten 8 De eerste toespraak van Bildad 9 Antwoord van Job aan Bildad 10 11 De eerste toespraak van Zofar 12 Antwoord van Job aan Zofar 13 14 15 De tweede toespraak van Elifaz 16 Antwoord van Job aan Elifaz 1718 De tweede toespraak van Bildad 19 Antwoord van Job aan Bildad 20 De tweede toespraak van Zofar 21 Antwoord van Job aan Zofar 22 De derde toespraak van Elifaz 23 Antwoord van Job aan Elifaz 24 25 De derde toespraak van Bildad 26 Antwoord van Job aan Bildad 27 Job verdedigt nogmaals zijn onschuld 28 Het oordeel van Job over de wijsheid 29 Job beschrijft zijn vroegere voorspoed 30 De huidige ellende van Job 31 Job betuigt zijn onschuld 32 De toespraak van Elihu 33 34 Tweede deel van de toespraak van Elihu 35 Derde deel van de toespraak van Elihu 36 Vierde deel van de toespraak van Elihu 37 38 De HEERE verschijnt aan Job 39 God vertelt Job van Zijn werken – Job verootmoedigt zich 40 Job opnieuw door God bestraft – De Behemoth – De Leviathan 41 42 Job doet boete – Het gebed van Job voor zijn vrienden – Het gezegend einde van Job

    Psalm

    1 Twee wegen 2 De HEERE en Zijn Gezalfde 3 Morgenlied 4 Avondlied 5 Morgenlied 6 Eerste boetpsalm 7 Gebed om gerechtigheid 8 De majesteit van de HEERE 9 Danklied voor een grote verlossing 10 Vervolg van Psalm 9: Gebed in bange tijden 11 Vertrouwen op God 12 Alleen God is getrouw 13 Vast vertrouwen op God 14 Mensen zijn goddeloos 15 Wie bij God mag wonen 16 Het hoogste goed 17 Gebed om redding 18 Danklied na de overwinning 19 Schepping en wet vertellen Gods eer 20 Gebed voor de koning 21 Danklied na de overwinning 22 Gebed in aanvechting 23 De HEERE is mijn Herder 24 Intocht van de HEERE 25 Gebed om bescherming en vergeving 26 Gebed om recht 27 Sterk in de HEERE 28 Gebed om verlossing 29 Gods majesteit in het onweer 30 Danklied voor genezing 31 Klacht en dank 32 Tweede boetpsalm 33 Lofzang op Gods almacht 34 God antwoordt en verlost 35 Gebed om hulp van God 36 Goddeloosheid tegenover goedertierenheid 37 Alleen God schenkt heil 38 Derde boetpsalm 39 Het leven is kort 40 Vertrouwen op Gods genade 41 Gebed om genezing en genade 42 Verlangen naar God 43 Vervolg van Psalm 42: Gebed om verlossing 44 Klacht van het verstoten volk 45 Bruiloftslied 46 Een vaste burcht is onze God 47 God triomfeert 48 De heerlijkheid van Sion 49 Vergankelijkheid van aardse rijkdom 50 Dien de HEERE oprecht 51

  • Daniel

    Door: Jan Gutman sr.

    Inleiding

    Het boek Daniël is de sleutel tot alle bijbelse profetie. Daniël is de vierde van de grote profeten van het Oude Testament, de andere zijn Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Jesaja spreekt over de verlossing door de Heer, Jeremia over het oordeel door de Heer, Ezechiël over de eer en glorie van de Heer en Daniël over het Koninkrijk van de Heer. Daniël doet dit met betrekking tot de tijden der heidenen, als God volgens Openb. 11:15 de God van de gehele wereld zal worden.

    Tijdens de dienst van Daniël onder koning Nebucadnezar zijn de “tijden der heidenen” begonnen en zij duren tot op de huidige dag. Deze term wordt door de Here Jezus gebruikt, maar niet door Daniël, hoewel deze wel visioenen krijgt die te maken hebben met de volkerenwereld en bovendien aan Nebucadnezar diens droom over de elkaar opvolgende rijken in de “tijden der heidenen” moet uitleggen.

    Het gezicht, de droom die Daniël aan Nebucadnezar duidelijk mag maken, is dat over het enorme beeld dat de koning heeft gezien. Het heeft een hoofd van goud, het Babylonische wereldrijk van Nebucadnezar, dat zal worden gevolgd door een rijk met minder macht, het rijk van de Meden en de Perzen, gesymboliseerd door het zilver van borst en armen. Het derde rijk uit de droom wordt gesymboliseerd door het koper van buik en lendenen, het is het Macedonische rijk van Alexander de Grote, een rijk dat wordt gevolgd door het Romeinse wereldrijk, gesymboliseerd door het ijzer van de benen. Verder onthult de profetische droom dat er in het gebied van het Romeinse Rijk een ander rijk komen zal waar tien heersers tegelijk of beurtelings de macht zullen hebben. Een confederatief rijk dat verdeeld is en als los zand aan elkaar verbonden. Dit alles wordt gesymboliseerd door het ijzer en het leem van de twee voeten met de tien tenen. Dit laatste rijk zal bestaan in de tijd van de Wederkomst van Christus als het Koninkrijk Gods op aarde wordt gevestigd, waarmee een einde komt aan de “tijden der heidenen”. Symbool van Gods rijk is de steen die het beeld doet ineenstorten en goud, zilver, koper, ijzer en leem tot stof verpulvert en zelf groeit tot een berg die de gehele aarde vult. Dit Koninkrijk zal geen einde nemen, zoals ook tot Nebucadnezar gezegd werd: “. . . . wat er geschieden zal in het laatste der dagen(vs 28 SV).

    De droom van Nebucadnezar wordt Daniël getoond en de uitleg ervan wordt hem gegeven via goddelijke openbaring. Later krijgt Daniël in visioenen meer te horen over de wereldrijken en over het Koninkrijk Gods. In het eerste jaar van Belsazar, de koning van Babel, dat is 552 voor Chr. en Daniël is dan al meer dan vijftig jaar in Babel, krijgt hij een visioen dat in grote trekken over hetzelfde thema handelt als de droom die Nebucadnezar had. In de droom worden de koninkrijken echter getekend in hun uiterlijke, politieke verschijning en in het visioen worden ze voorgesteld met hun innerlijke, morele en geestelijke kenmerken.

    In dit visioen ziet Daniël uit de zee (dit is de volkerenwereld rondom de Middellandse Zee) vier grote dieren opstijgen.

    Het eerste dier

    Het eerste dier is een leeuw met adelaarsvleugels, hiermee wordt, net als met het gouden hoofd van het beeld uit de droom van Nebucadnezar, het Babylonische rijk bedoeld, in Babel stond aan de ingang van openbare gebouwen dikwijls een beeld van een gevleugelde leeuw. De leeuw verliest dan zijn vleugels en wordt op twee voeten gezet als een mens en hij krijgt ook een mensenhart. Het dier wordt veranderd in een redelijk wezen, het rijk wordt menselijk, mogelijk door de invloed die Daniël door zijn hoge maatschappelijke positie in Babylon had. Maar het kan, gezien Openb. 13:1 10 ook verwijzen naar verstandelijk inzicht als van een mens.

    Het tweede dier

    Het tweede dier stelt, net als de zilveren borst en armen van het beeld, het rijk van de Meden en Perzen voor, met als belangrijkste kenmerk de honger naar machtsuitbreiding. De vraatzucht van de beer blijkt uit het feit dat hij zich al opricht om een nieuwe prooi te grijpen, terwijl hij nog drie ribben als restant van de vorige prooi in de bek heeft. Hij wordt in zijn vraatzucht nog gestimuleerd door de aanmoediging: Sta op, eet veel vlees.

    Het derde dier

    Het derde dier, de panter of luipaard, is minder dapper dan de leeuw en ook minder sterk dan de beer, maar even roofzuchtig op machtsuitbreiding belust. Bovendien is het snel, wat uitgebeeld wordt door de vier vleugels. Dit dier symboliseert, net als de koperen buik en lendenen van het beeld uit de droom het Grieks Macedonische rijk van Alexander de Grote, die door een bliksem snelle veldtocht de toenmalige beschaafde wereld veroverde. Na zijn vroege dood werd het rijk verdeeld onder zijn vier generaals, hier aangegeven door de vier koppen, Ptolemeus kreeg Egypte, Seleucus Syrië, Lysimachus Asia en Cassander Macedonië. Uit “hem werd heerschappij gegeven” blijkt duidelijk dat de dieren slechts symbolische voorstellingen zijn, de heerschappij der wereldrijken wordt hun gegeven en wel door God.

    Het vierde dier

    Het vierde dier overtreft in vraatzucht, kracht en vernielzucht de andere drie dieren, het is een monster, met geen ander dier te vergelijken. De enige benaming die hier op zijn plaats is, is draak. Het symboliseert niet alleen het Romeinse rijk, dat bij het beeld werd voorgesteld door de ijzeren benen, maar ook het rijk dat bij het beeld werd bedoeld met de voeten die deels van ijzer en deels van leem waren en dat uiteindelijk uit het Romeinse rijk zal voortkomen als een soort erfgenaam. Het is het rijk van de machthebber van de eindtijd, in Openb. 13 “het beest uit de zee” genoemd.

    Een van de aanwezigen, hier een niet met name genoemde engel, geeft Daniël uitleg over dat wat hij heeft gezien. Vooral de ware zin van het vierde dier en de betekenis van de horens die het op zijn kop heeft als symbolen van macht, zijn zaken waar Daniël belang in stelt, over de andere drie dieren vraagt hij niets. De engel zegt hem dat het vierde rijk zal verschillen van alle andere rijken die ooit op aarde aan de macht zijn geweest. In het vierde rijk zullen tien koningen of regeringsleiders aan de macht zijn die samen een soort eenheid zullen vormen, dit wordt voorgesteld door de tien horens die weer overeenkomen met de tien tenen van het beeld uit de droom. Als er dan een elfde macht, de kleine horen, zich manifesteert, dan brengt deze drie van de tien leiders ten val. Hij zal grote politieke macht uitoefenen en totaal verschillend van de tien eerdergenoemden te werk gaan. Hij zal zich vooral richten tegen de Allerhoogste en diens geheiligden en door tijden en wet te veranderen de oogappel van God, Israël, tot aanbidding van hemzelf te brengen. Dit moet dan leiden tot de vernietiging van Gods volk en het tot een leugen maken van Gods woord, waarin God aan Israël juist zoveel moois beloofd heeft. De wet veranderen leidt tot zonde tegen de oorspronkelijke wet, met de tijden veranderen, wordt bedoeld dat de feestdagen worden veranderd zodat de band met de vaderen wordt verbroken, terwijl God heeft gezegd dat het doel van de feesten de kinderen juist moet worden ingepeperd opdat zij nooit vergeten. Maar zowel in de droom van Nebucadnezar. als in dit visioen van David als in de Openbaring aan Johannes wordt gezegd dat de heerschappij van de antichrist slechts kort zal duren, een tijd, tijden en een halve tijd. Dat wil zeggen 3? jaar, 42 maanden of 1260 dagen. Na die tijd, ook wel de Grote Verdrukking genoemd, zal Christus, hier omschreven als iemand gelijk een mensenzoon, de heerschappij, de eer en de koninklijke macht ontvangen. Hij zal het vierde dier, de grootsprekende en lasterende machthebber doden en zijn lichaam, het rijk dat hij vertegenwoordigt, vernietigen. Dan zal het Koninkrijk der Hemelen worden gevestigd, het Duizendjarig Vrederijk. Maar voordat dit kan aanbreken, moeten de volken geoordeeld worden ten opzichte van hun houding ten aanzien van Israël in die grote verdrukking. Dit zegt Jezus in Matth. 25:31 46 en in Matth. 19:28 dat ook Israël zelf zal worden geoordeeld en wel door de discipelen. Daarom ziet Daniël in zijn visioen dat er tronen worden opgesteld. Zowel de droom van Nebucadnezar als het visioen van Daniël tonen aan dat de loop van de geschiedenis in handen van God ligt. Na ruim 1900 jaar van evangelieprediking zijn er in deze wereld heel wat meer heidenen dan toen de Messias voor de eerste keer verscheen. Ware gelovigen zijn er nu maar een handjevol als we het vergelijken met de enorme aantallen die de God van Abraham, Isaak en Jakob niet kennen. De prediking van Gods evangelie zal nooit de vestiging van Gods koninkrijk bewerkstelligen, dat heeft God ook niet bedoeld. Het zal niet van onderop door ons tot stand komen, maar van bovenaf door Gods ingrijpen in onze geschiedenis, om ons te verlossen. Het zal alles door de Messias tot stand komen.

    Profetieën uit het boek Daniël.

    Babylon en de uiteinden der aarde.

    De voorzeggingen in het boek Daniël worden voornamelijk gedaan over enerzijds het KONINKRIJK DER MENSEN (Dan. 4:17) en anderzijds het KONINKRIJK VAN JAHWEH (Dan. 2:44; 4:3; 7:27). Zo wijzen het afgodsbeeld op het lemen voetstuk, de vurige oven, de boomstomp met een band van ijzer en brons, de vier beesten, en de ram en de geitebok, alle naar een en hetzelfde koninkrijk der mensen in de verschillende fasen van zijn bestaan. Wat het schriftuurlijke grondgebied van dat koninkrijk der mensen betreft, daaronder moeten wij in de eerste plaats verstaan: de landen waar het zijn religieuze invloed doet gelden. Nimrod, zoon van Kus, kleinzoon van Cham en achterkleinzoon van Noach, gaf een begin aan het koninkrijk der mensen te Babel in het land Sinear, waar de taal werd verward. Van dat land trok Nimrod naar Assyrië en ondernam de bouw van de stadstaat Nineve (Gen. 10:8 12). Nimrods rijk bepaalde aanvankelijk de grenzen van het koninkrijk der mensen en zodoende lagen in Assyrië de wortels en werd Babylon de stam van de symbolische boom, het wereldrijk van de valse religie, die in latere jaren zo vermaard zou worden wegens zijn sterkte en hoogte, met een veelheid aan bladeren, een overvloed aan vruchten, en een wijd uitgestrekte boomtop, zodat alle natiën er schaduw onder zouden vinden en hun regeerders op de grote takken ervan zouden verblijven en alle vlees erdoor gevoed zou worden. De mensen zagen op tegen deze boom die Nimrod aan de Eufraat in het midden van de aarde plantte en die tot in de hemel zou reiken en tot aan het UITEINDE DER AARDE zichtbaar zou zijn (Dan. 4:11, 12, 20, 21; Ezech. 17:22 24; Matth. 13:31, 32).

    Na Nimrod was het Nebukadnezar die gestalte gaf aan het koninkrijk der mensen. De hooghartige Nebukadnezar was een ‘verwoestende leeuw’ onder zijn tijdgenoten geworden (Jer. 4:7; 50:17) die zich groot en sterk gemaakt had, zodat zijn grootsheid tot in de hemel reikte en zijn heerschappij tot aan het UITEINDE DER AARDE (Dan. 4:22), een toenmalige figuurlijke aarde die zich niet uitstrekte over de gehele globe, maar zich beperkte tot de grenzen van het Babylonische koninkrijk. Europa, Amerika en China behoorden niet tot het koninkrijk der mensen waarover de Chaldeeën te beginnen met Nebukadnezar tijdelijk mochten heersen (Jer. 43:10), totdat de levensboom van hun dynastie op bevel van een hemelse wachter zou worden omgekapt (Dan. 4:23; 5:1 6, 25 31; Jes. 45:1 3).

    Een nieuwe grens, een nieuw UITEINDE DER AARDE, werd daarna tot stand gebracht door een derde koninkrijk van symbolisch brons (Dan. 2:32, 39), dat onder leiding van Alexander de Grote als een geitebok opkwam vanaf de ondergang der zon (Dan. 8:5) en de Griekse heerschappij vestigde over het koninkrijk der mensen, dat wil zeggen Babylon en de nu groter geworden figuurlijke aarde, die voortaan delen van Europa omsloot. Van de vier op-volgers van Alexander de Grote onder wie het rijk opgedeeld werd, was het Seleukos Nikator die het grondgebied van Babylon overnam, zodat de opeenvolging van koningen van het noorden (Daniël 11), aangeduid door de kleine hoorn (Dan. 8:9), van start ging bij de dynastie der Seleuciden.

    Het Romeinse Rijk werd de overweldiger van het huis der Seleuciden en maakte als nieuwe koning van het noorden de kleine hoorn tot die van de ‘Westerse wereld’. Vanuit hun grote stad Rome ontstond de Christenheid. De Romeins Latijnse fase van het koninkrijk der mensen was van symbolisch ijzer (Dan 2:33, 40). Door middel van eerst het feodale stelsel en later door het inzegenen van en het deelhebben aan de imperialistische missionering, kon Rome als een nieuw Babylon een koninkrijk over de koningen der aarde verkrijgen (Openb. 17:18, 5). Niet voor niets liet de Paus zich vervolgens Pontifex Maximus van het Heilige Roomse Rijk noemen en ging hij de tiara, de drievoudige kroon, dragen. Het koninkrijk der mensen zou nu haar grootste omvang krijgen, maar haar religieuze invloed op Israël was tanende, het was niet meer van symbolisch goud, maar was nu aan roest onderhevig.

    Het moge duidelijk zijn dat het uiteinde der aarde schriftuurlijk gezien niet altijd hetzelfde is geweest en dat het koninkrijk der mensen een hele ontwikkeling in samenstelling en heerschappij achter de rug heeft. Nimrod, de geweldige jager die in opstand kwam tegen God, liet zich als heerser verafgoden en bracht de mensen bijeen in vestingen van steden met torens en muren met kantelen (gesymboliseerd door de menselijke kroon). De stad Babylon was het centrum van de valse religie gedurende het eerste deel van het koninkrijk der mensen en Rome als het ‘Babylon de Grote’ het centrum van de valse religie daarna.

    Lessen in nederigheid

    Jahweh gebruikte in Daniëls tijd de natie Babylon met haar koning Nebukadnezar als een scherprechter tegen het huis van Juda (Jer. 25:1, 8 12), de stamverwanten van David, door Juda in ballingschap te voeren en Jeruzalem met zijn tempel te verwoesten. Nebukadnezar van zijn kant bleef echter herhaaldelijk in gebreke te erkennen dat de macht die hij had verworven niet aan hemzelf toegeschreven moest worden, maar aan de schepper van hemel en aarde Jahweh. Door de visioenen en tekenen die aan Nebukadnezar werden gegeven, werd aan hem en alle mensen na hem geopenbaard dat geen enkel mens ook maar in de geringste mate in staat was te regeren, indien hem dit niet door Jahweh werd toegestaan en dat Jahweh de verdere loopbaan en ondergang van het koninkrijk der mensen al nauwkeurig had bestemd.

    Het eerste visioen liet een reusachtig afgodsbeeld zien (Dan. 2:32, 33), met een hoofd van goud (Babylon), borst en armen van zilver (Medo Perzië), buik en dijen van brons (Griekenland), benen van ijzer (Rome), voeten deels van ijzer en deels van gevormd leem (Anglo Amerika?) en tenen deels van ijzer en deels van gevormd leem (Verenigde Naties?). Hoe indrukwekkend en bestendig de opeenvolging van de wereldmachten die door het beeld worden gesymboliseerd ook mag lijken, het geheel zou toch enkel van menselijke makelij blijven en zo kwetsbaar als het lemen voetstuk waar het beeld op stond (Dan. 2:43). Zoals het leem, zo is ook de mens uit de aarde en Jahweh kan hem als een pottenbakker de vorm geven die hij wenst, hij kan de mens maken of breken (Jes. 29:16; Jer. 18:6) en zal aan het eind van onze generatie het koninkrijk der mensen dat zijn eigen volk tegenstaat als met één enkele steenworp van zijn voetstuk stoten, totaal vernietigen en vervangen door het Messiaanse koninkrijk van zijn Zoon (Dan. 2:34, 35, 43, 44). David versus Goliath; Israël tegen de natiën.

    De bevrijding door een engel van Hananja (Sadrach), Misaël (Mesach) en Azarja (Abednego) uit de zevenvoudig opgestookte vurige oven die Nebukadnezar bereid had voor degenen die zijn gouden afgodsbeeld in de vlakte van Dura niet wilden aanbidden (Dan. 1:7;3:16 20, 25), was een voorafschaduwing van de komende grote verdrukking over de door Jahweh geroepenen (Mal. 3:1-3; Matth. 24:21, 22;1 Kor. 3:13), het louteringsvuur waarmee Jahwehs dag begint (Dan. 12:1, 7, 10;Mal. 4:1 3) op het moment dat met name Rome ‘VREDE EN ZEKERHEID’ roept (1 Thess. 5:2, 3). Wanneer Jahweh aan het eind van de grote verdrukking rechtstreeks in het menselijk gebeuren laat ingrijpen, zal Hij een onderscheid maken tussen degenen die het beeld van het koninkrijk der mensen aanbidden en degenen die dat niet doen (Openb. 13:4 18;14:9 12) en zal Hij de uitverkorenen, de eerstelingen van zijn oogst (Openb. 14:13, 16), uit de verdrukking bevrijden, maar de zure druiven van de andere oogst (Openb. 14:17) in de wijnpers van de toorn van zijn gramschap laten treden (Openb. 14:19, 20).

    Waar het toe leidt wanneer aanbidding van de schepping boven de aanbidding van de Schepper wordt gesteld (Rom. 1:25), werd getoond door de eerste vervulling van het visioen van de imponerende boom in het midden der aarde, die omgekapt werd en waarvan de stronk door een band van ijzer en brons in bedwang werd gehouden (Dan. 4:10 33); voor Nebukadnezar betekende dit, nadat hij aanmatigend had gehandeld, zeven letterlijke jaren van krankzinnigheid, gedurende welke hij bij de dieren van het veld moest leven. In de grotere vervulling begon het kappen van de symbolische boom met het ‘teken aan de wand’ op Belsa-zars galgenmaal (Dan. 5:1 6, 25 31) en werd het kappen voltooid door het tot een woestenij worden van de stad Babylon in 293 v. Chr. (Jes. 13:19, 20). De boomstomp van Babylon werd door de sterk Grieks georiënteerde Romeinen een band van ijzer en brons omgedaan, door het verleggen van de regeringszetel van het koninkrijk der mensen naar hun grote stad Rome. Als de macht van Rome voorgoed wordt afgeworpen (Openb. 9:20, 21;14:7, 8), dan zal de boom mogelijk weer gaan uitschieten wanneer het centrum van de valse religie opnieuw in het Midden Oosten komt te liggen, na- dat de engelen die bij de grote rivier de Eufraat zijn vastgebonden worden losgelaten (Openb. 9:14) en de weg wordt bereid voor de koningen van de opgang der zon (Openb. 16:12; Islam?). De totale levensduur van de boom, het koninkrijk der mensen, is gelijk aan de tijden der natiën, zeven tijden volgens de verordening van de wachters, op het eind waarvan Jahweh de geringst geachte der mensen de wereldheerschappij zal doen toekomen

    (Dan. 4:17;7:13, 14). Willen wij een les trekken uit Nebukadnezars krankzinnigheid, dan dienen wij eerst het koninkrijk Gods te zoeken (Matth. 6:33) om niet overgegeven te worden aan de geestesgeteldheid die al velen in onze tijd, overeenkomstig de toestand van hun harten, zich als dieren doet gedragen en dingen laat doen die onbetamelijk zijn (Rom. 1:24, 28), en hen gereed maakt voor de vernietiging.

    Vier fasen in het koninkrijk der mensen

    Daniël zag vier beesten opstijgen uit de uitgestrekte zee van volkeren en natiën (Dan. 7:2 7; Openb. 17:15), die achtereenvolgens vier van het Hebreeuws afwijkende ‘religieuze’ talen zouden gaan spreken: het Chaldeeuws, het Aramees, het Grieks, en het Latijn. De vier beesten delen kenmerken met het beest dat Johannes uit de zee zag opstijgen (Openb. 13:1, 2) en dat tien horens had en geleek op een luipaard (Nimrods jagerstooi), maar met poten als die van een beer (verbrijzelend gelijk het imperialistisch/feodale stelsel) en een muil als een leeuwenmuil (de grootspraak van Babylon de Grote: “God is met ons”).

    Het eerste beest dat Daniël zag, was gelijk een leeuw met vleugels van een arend (Dan. 7:3, 4) Assyrië en Babylon. Jeremia beschreef het leeuwenelement ervan als volgt: “Israel is een her en der gedreven schaap. Ja, leeuwen hebben hem verjaagd. In het eerste geval heeft de koning van Assyrië hem verslonden (de tien stammen van het noordelijke koninkrijk) en in dit laatste geval heeft Nebukadnezar, de koning van Babylon, zijn beenderen (Juda en Benjamin) afgeknaagd (Jer. 50:17). Het verleggen van de regeringszetel van het koninkrijk der mensen van het Assyrische Nineve naar Babylon werd afgebeeld door het uitrukken van de arendsvleugels. De Assyriërs waren berucht om hun wreedheid. Nebukadnezar werd door Jahweh echter sterk ingeperkt in het toedienen van straffen aan zijn ongehoorzame volk en moest door zijn tijdelijke krankzinnigheid nederigheid leren. Het beest werd rechtop gezet en een mensenhart gegeven.

    De tweede beerachtige wereldmacht die gezien werd (Dan. 7:5), was die van de Meden en Perzen. Het koninkrijk der mensen mocht zich nu uitbreiden tot tegen India in het noordoosten en Ethiopië in het zuidwesten, afgebeeld door het eten van veel vlees. De Perzische lijn in de dynastie oversteeg die van de Meden: het oprichten aan één zijde van het beest. Ook bij het overeenkomstige beeld van de Ram in hoofdstuk 8 zien wij iets dergelijks, de ene horen was hoger dan de andere (Dan. 8:3). De drie ribben in de muil van het beest blijken de drie functionarissen te zijn die over de honderdtwintig satrapen werden aangesteld (Dan 6. :1, 2). Of Rusland in onze eindtijd het beerachtige element van Medo Perzië zal overnemen, valt nog te bezien.

    Het derde beest dat Daniël zag, was een luipaard met vier vleugels en vier koppen (Dan. 7:6). Met dit beest komt de geitebok uit het achtste hoofdstuk overeen, in de periode voor het ontstaan van diens kleine hoorn, maar nadat de oorspronkelijke grote hoorn was weggebroken en er vier hoorns voor in de plaats waren gekomen. Dit beest werd door de engel Gabriël als Griekenland geïdentificeerd (Dan. 8:8, 21, 22). Alexander de Grote was de eerste hoorn en zijn heerschappij werd na zijn dood opgedeeld onder vier van zijn generaals, die ieder naar de richting van de vier windstreken hun eigen dynastie stichtten, de vier vleugels en de vier koppen. De Seleuciden, de lijn van de koning van het noorden en de Ptolemaeën, de lijn van de koning van het zuiden, waren degenen die in de ontwikkeling van Jahwehs voornemen de meer belangrijke plaatsen innamen: de ‘dijen van koper’ van het eerder geziene afgodsbeeld op het lemen voetstuk (Dan. 2:32). De strijd tussen de koning van het noorden en de koning van het zuiden zou tot in onze eindtijd voortduren (Dan. 11:3 45; toekomstige kruistochten?). Alexander de Grote had van de stad Babylon de hoofdstad van zijn rijk willen maken, maar dit werd door zijn dood verijdeld. Vervolgens zorgden overstromingen van de Eufraat ervoor, dat de stad onbewoonbaar werd en de bewoners ervan naar Seleucia aan de Tigris moesten trekken, waardoor de profetie werd vervuld, dat Babylon als een met een steen verzwaard uitgelezen boek in de Eufraat zou moeten wegzinken (Jer. 51:61 64).

    Het vierde door Daniël voorzegde beest (Dan. 7:7), beschrijft de loopbaan van de symbolische koning van het noorden ten aanzien van de heiligen (broeders van de Messias) van de allerhoogsten (Jahweh en Joshua). Het koper van de klauwen van het vierde beest (Dan. 7:19), is de vals religieuze en filosofische invloed van Griekenland (Hellinisme), die als een buitenlandse god (Dan. 11:39) in de Christenheid is geïnfiltreerd. De tien ijzeren tanden in de muil van het beest (Dan. 7:19) betekenen tien ‘Christelijke’ naties in onderworpenheid aan Rome (vergelijk de drie ribben in de muil van de beer). De kleine hoorn die oprees en waarvoor drie eerdere hoorns werden uitgerukt (Dan. 7:8), bleek Engeland te zijn, de Engelse taal is na het Latijn de wereldtaal geworden. Het was Engeland dat zich als eerste ‘Christelijke’ natie losweekte van het kerkelijk gezag van Rome en dat voorts Nederland, Spanje en Portugal vernederde op het wereldtoneel. Engeland verloor zijn positie als wereldmacht in de periode tussen de eerste en tweede wereldoorlog, waarna haar voormalige kolonie Amerika, mede door de ontwikkeling van de atoombom, zich als wereldmacht ging profileren en de valse profeet (Openb. 16:13) werd die aanzette tot het oprichten van de Verenigde Naties, het beeld voor het koninkrijk der mensen (Openb. 13:11 13).

    De Verenigde Naties tenslotte zijn het scharlakengekleurde beest, dat door Babylon de Grote wordt bereden (Openb. 17:3, 5), het beest dat was, maar niet is en toch tegenwoordig zal zijn (Openb. 17:8), de achtste koning die voortspruit uit de zeven (Openb. 17:11), waarvan de tien hoorns slechts voor één uur autoriteit als koningen met het beest zullen krijgen (Openb. 17:12) om de grote stad die het koningschap over hen heeft (Openb. 17:18) te vernietigen en te strijden tegen het Lam, de geroepenen, de uitverkorenen en de getrouwen (Openb. 17:14 17). Het uur, dat de geestelijk doden in Joshuas tijd zijn stem hoorden (Joh. 5:25), kwam met drie en een half jaar overeen, zodat de autoriteit van de tien hoorns waarschijnlijk alleen zal gelden voor de bestemde tijd, bestemde tijden, en een halve, van de grote verdrukking (Dan. 12:1, 7).

    De bestemde 2300 jaar en de koningen van het noorden

    Er stak wellicht een reden achter dat Paulus die een apostel voor de natiën werd (Rom. 1:1, 5) vanuit Syrisch Antiochië aan zijn zendingsreizen begon. Het was immers Seleukos Nikator die dit Antiochië ongeveer 281 v. Chr. oprichtte om daarvanuit te regeren, zodat wij kunnen zeggen dat de dynastie van de koningen van het noorden hier haar wortels had. De koningen van het noorden zouden de scherprechter worden van de overtreders van het verbond (Dan. 8:19, 23;11:31 36) en het vuur van de vervolging gaan aanwakkeren voor zowel het avondslachtoffer, Israëls overblijfsel in de eerste eeuw (Rom. 9:27), als het ochtendslachtoffer, het overblijfsel van de natiën in onze tijd (Exod. 30:7, 8;Lev. 23:10-18).

    De koningen van het noorden worden in Daniëls profetie ook weergegeven door de kleine hoorn, die uit een van de vier hoorns van de Griekse geitebok oprijst (Dan. 8:9 12, 21) en die eerst een scheiding teweeg brengt onder de natuurlijke Israëlieten (heerleger vs. 10 Makkabeeën?), dan enkelen van de Messiaanse gemeente van de eerste eeuw doet afvallen (vs 10 de sterren), vervolgens de zondeslachtoffers doet ophouden (vs 11 het bestendig kenmerk), Jeruzalem met zijn tempel verwoest (vs 11 plaats en heiligdom) en daarna de meeste gelovigen (vs 12 heerleger) geleidelijk aan tot afval aanzet en zo hun getuigenis (vs 12 bestendig kenmerk) voor Jahweh onaanvaardbaar maakt. De koning die niet in eigen kracht maar door het instellen van een pretoriaanse lijfwacht machtig werd (Dan. 8:24; 11:23) was Tiberius, de opvolger van Caesar Augustus (Octavianus, de achterneef van Julius Caesar). Caesar Augustus op zijn beurt had volkstellingen laten houden om beter belastingen te kunnen heffen (Luk. 2:1) en was de afperser die door het koninkrijk ging (Dan. 11:20). Voordat het Romeinse rijk in een oostelijk en een westelijk deel uiteenviel (Byzantium werd Constantinopel), was het keizer Constantijn die een afvallig Christendom annexeerde en tot zijn staatsreligie maakte, om door deze religie, die toch niet de godsdienst van zijn voorvaderen was (Dan. 11:37 39) god der vestingen is Nimrod, de buitenlandse god is het Hellenisme), macht te kunnen behouden en zelf vorsten te kunnen aanstellen of afzetten. De laatste koning van het noorden zal aan het einde van de grote verdrukking zonder hand worden verbroken (Dan. 8:25; 11:45; 12:1).

    Hoe lang zou de koning van het noorden succesvol blijven in zijn verderfelijk handelen, om zowel de heilige plaats als het heerleger tot dingen te maken om te vertrappen? (Dan. 8:13) Als antwoord werd gegeven: “Tot tweeduizenddriehonderd avonden en morgens en de heilige plaats zal stellig in haar juiste toestand worden gebracht” (Dan. 8:14). Deze periode zou het avondslachtoffer en het ochtendslachtoffer van eerstelingen aan mensen moeten omvatten en derhalve in jaren en niet in dagen uitgedrukt moeten worden. Wanneer begon deze periode? De kleine hoorn rees niet op uit de hoorn die Alexander de Grote symboliseerde, maar uit die van Seleukos Nikator. Alexanders dood in 323 v. Chr. (Dan. 11:4) valt dus af als bepalende gebeurtenis. Dan rest de vraag of we naar het jaar van Seleukos dood moeten kijken (280 v. Chr. ), of naar het eerdere tijdstip van het toebereiden van zijn opvolger, of naar het jaar 293 v. Chr. toen de stad Babylon in Mesopotamië overeenkomstig de profetieën tot een ruïne verviel en niet langer als het centrum van valse religie kon dienen (verg. Jer. 51:62 64; Openb. 18:21). Er is dus niet met zekerheid een startdatum te geven voor de bestemde 2300 jaar, wel schijnt te kunnen worden gezegd dat het einde van die periode (Dan. 11:45) na 2007 moet liggen. Het einde van de 2300 jaar hoeft niet noodzakelijkerwijs het einde van de opeenvolging van koningen van het noorden te betekenen, veeleer wordt erdoor het tijdstip aangegeven waarop aan de verstrooiing (diaspora) van Israël een einde zal zijn gekomen en de geest van omhoog weer over het natuurlijke Israël uitgestort gaat worden (Jes. 32:15 20; Zach. 12:10) en het reinigen van valse religie van de letterlijke stad Jeruzalem een aanvang neemt (Zach. 13:1, 2).

    Het plaatsnemen van het hemelse gerechtshof

    De gehele oordeelsvoltrekking is in handen gelegd van de Zoon des mensen, hij bekrachtigt als de Amen de vonnissen die de Va- der velt (Joh. 5:22, 30). Jahweh en Joshua zijn de Allerhoogsten, de broeders van Joshua zijn de heiligen en Israël is het volk van de heiligen. Het hemelse gerechtshof neemt pas zitting aan het einde van de tijd, tijden en een halve tijd, gedurende welke de heiligen van de Allerhoogsten in handen van de laatste koning van het noorden, de kleine hoorn, zijn gegeven (Dan. 7:21 26; 12:7). De zeven tijden der natiën eindigen nadat op de zevende trompet wordt geblazen en de rechterstoelen zijn opgesteld (Rom. 14:10; 2 Kor. 5:10). Vervolgens verschijnt de Zoon des mensen voor de Oude van Dagen en wordt hem de heerschappij over het koninkrijk der mensen gegeven (Dan. 7:13, 14; Openb. 11:15), waarna de macht van de laatste koning van het noorden (Amerika?) volledig wordt tenietgedaan (Dan. 8:25; 11:45). Dan breekt het tijdstip aan om de doden te oordelen en om aan Jahwehs dienstknechten, de profeten, aan de heiligen en aan hen die Jahweh als God vrezen, de kleinen en de groten, hun BELONING te geven en om hen te verderven die de aarde verderven (Openb. 11:18).

    Pas na de grote verdrukking begint de periode waarin het teken van de Zoon des mensen (Matth. 24:29, 30) wordt gezien, waarbij Joshua zich als opperherder openbaart (2 Tess. 1:10;1 Petr. 5:4) door zijn engelen met een luid trompetgeschal (!) uit te zenden om zijn uitverkorenen bijeen te vergaderen (Matth. 24:31), waarna de eerste opstanding plaatsvindt gedurende deze laatste trompet (Joz. 6:1-5;1 Kor. 15:51), opdat de heiligen hun onverwelkelijke kroon der heerlijkheid ontvangen, van eeuwig leven in eendracht met Jahweh en Joshua Messias. Hierna zal de staf van Joshuas sterkte uit Sion worden gezonden om te gaan onderwerpen temidden van zijn vijanden (Num. 24:17;Ps. 2:1 12; Ps. 110:1, 2;Openb. 2:26 28; Openb. 22:16). Met de staf der heiligen, zal ook Israël als hun volk zich gewillig aanbieden op de dag van Joshuas strijdkracht, aan de dageraad van het Millenni-um (Ps. 110:3). Jahwehs hand zal dan teruggekeerd zijn over het natuurlijke Israël dat na de verwoesting van Jerusalem in 70 onbetekenend geworden was. Twee delen in het land zullen afgesneden zijn, maar het resterende derde deel is voor overleving gekentekend, door het vuur van de grote verdrukking heenge- bracht en gelouterd (Zach. 13:7 9). Op dat moment zijn de voor een tijd en een tijdperk (Dan. 7:12) overgebleven natiën naar Harmagedon opgetrokken (Openb. 16:12 16) en belegeren Jeruzalem, maar zij zullen niet standhouden en zullen in het dal van Josafat (Joël 3:2, 12 17) dat in de olijfberg gevormd wordt (Num. 16:1 3, 32, 33;Zach. 14:3, 4) geoordeeld worden.

    Het zijn de heiligen die door hun geloof de wereld der natiën zullen overwinnen (Ef. 2:2;1 Joh. 5:4, 19; 2:15, 16) en die op de oordeelsdag die begint bij het huis van God (1 Petr. 4:17) vrijmoedigheid van spreken zullen hebben (1 Joh. 4:17, 18) tot een getuigenis voor de wereld (Openb. 6:9 11;12:17;14:1 13). Zij stellen geloof in het woord van de Messias dat hij door de Vader is uitgezonden en ze zijn daardoor van de dood tot het leven overgegaan (Joh. 5:24;10:27, 28). Deze broeders van Joshua, die een nieuwe schepping zijn (2 Kor. 5:17) en als zodanig de eerstelingen in de geest hebben (Rom. 8:23) zullen hun aanneming als zonen verkrijgen bij het kentekenwerk dat wordt verricht voordat de grote verdrukking losbarst (Ezech. 9:1-7;Openb. 7:3, 4) vanaf dat moment zijn zij gered en zullen zij niet meer tezamen met de wereld worden geoordeeld (1 Kor. 3:15;11:32;Openb. 3:10), wanneer over hen het louteringsvuur van vervolging komt (Mal. 4:1;1 Kor. 3:13). Allen die met godvruchtige toewijding in eendracht met Joshua Messias wensen te leven, zullen ook vervolgd worden (Rom. 8:17;2 Tim. 3:12;Heb. 12:7, 8). De heiligen echter die na afloop van de grote verdrukking deel hebben aan de eerste opstanding, zullen niet meer onder autoriteit van de tweede dood staan (Openb. 20:6) en komen niet meer in het oordeel over Gog en Magog na afloop van de duizend jaar (Openb. 20:7 10).

    De zeventig jaarweken

    Terwijl Daniël uitzag naar de herbouw van de tempel te Jeruzalem (Jer. 25:12;29:10;Dan. 9:2), wist hij tevens dat deze na het herstel ervan nogmaals omvergehaald zou worden (Dan. 8:11). Wanneer zou de maat voor Israels overtredingen opnieuw vol zijn en zou er daarna nog vergiffenis mogelijk zijn? Hierop kwam een antwoord in de profetie van de zeventig jaarweken, die de tijdsperiode voor het verzoeningswerk van de beloofde Messias voorspelde (Gen. 3:15;Jes. 53:5;1 Petr. 2:24) en die begint als volgt (Dan. 7:24):

    • Zeventig weken (zevens) zijn toebedeeld aan uw volk en aan uw heilige stad, om een grens aan de overtredingen te stellen;
    • de zondoffers (chata) te doen ophouden;
    • verzoening te doen voor dwalingen;
    • eeuwige rechtvaardigheid in te stellen;
    • visioen en profeet te bezegelen;
    • de Heilige der heiligen te zalven.
    ad. 1:

    De grens voor Israels overtreding werd bereikt op het moment dat zij als volk openlijk voor Pontius Pilatus de Messias als hun toekomstige koning verwierpen (Matth. 27:22). Door middel van de illustratie van de wijngaard (Matth. 21:38) had Joshua Messias aan de Farizeeën bekend gemaakt wie de erfgenaam van het koninkrijk was en dat zij in hun moordzucht de maat van hun voorvaderen vol zouden maken (Matth. 23:32).

    ad. 2:

    Het offer dat Joshua aan de martelpaal bracht, was volmaakt en derhalve eenmalig (Joh. 1:29; Hebr. 9:28), zodat er geen verdere noodzaak tot dierenoffers overbleef (Hebr. 9:13 15).

    ad. 3:

    De Israelieten werden losgekocht van de vloek die op het overtreden van de Mozaïsche Wet rustte (Deut. 21:23;27:26; Num. 21:9;Gal. 3:13) door de waarde van het vergoten bloed van Joshua, waarmee hij als hogepriester de hemel binnenging (Hebr. 9:11, 12, 24). Het scheuren van het gordijn, dat in de met handen gemaakte tempel voor een afscheiding zorgde van het allerheiligste (Matth. 27:51), diende als teken dat het ter verzoening sprenkelen van dierenbloed had afgedaan (Lev. 16:15).

    ad. 4:

    Voor het eerst in de geschiedenis zouden mensen voor eeuwig rechtvaardig verklaard worden op grond van geloof en het navolgen van de aardse loopbaan van de Messias (Hand. 4:12;Rom 3:21 23)

    ad. 5:

    Door tekenen uit de hemel en wonderen werd getuigenis afgelegd dat Joshua de beloofde Messias was en dat wat in visioenen aan Daniël en andere profeten was meegedeeld op waarheid berustte (Matth. 17:1-9;2 Petr. 1:16 21).

    ad. 6:

    De zalving met olie diende in Israël om de troonopvolger te benoemen (1 Sam. 16:1, 13). Gebouwen of delen daarvan werden niet gezalfd. Joshua Messias was door Jahweh tot erfgenaam van het koninkrijk der hemelen bestemd en werd daarom bij zijn doop in de Jordaan gezalfd met de Heilige Geest in de vorm van een duif (Matth. 3:16). Het licht der wereld zou nu niet meer uit olie, maar uit de Heilige Geest komen (Joh. 8:12) en Joshua was in zijn zalving uitnemender dan zijn metgezellen, hij was de Heilige der heiligen (Ps. 45:7).

  • Openbaring – Hoofdstuk 18

    Oorlog tussen de koningen

    Er is bij het tussengezicht na het uitgieten van de zesde schaal van Gods toorn al gezegd dat uit de mond van de satan, uit de mond van het beest en uit de mond van de valse profeet geesten van demonen zijn gekomen die tekenen hebben gedaan die zijn uitgegaan naar de koningen van de gehele wereld met het doel hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. Deze koningen zijn op last van de satan door de geesten samengeroepen op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet (Openb. 16:13-16). Voordat echter op de Dag des Heren de strijd tussen het beest en zijn volgelingen enerzijds en het Lam en de hemelse heerscharen anderzijds ontbranden zal, zal er eerst een andere oorlog zijn. Alsof er iets was dat dit verhinderde, zijn er na Attila door de gehele geschiedenis heen door de volken van het Verre Oosten geen veroveringstochten naar het Westen gemaakt, alleen de Turken zijn vanuit het Nabije Oosten doorgedrongen tot Wenen. Volgens Openb. 9:14 (zesde bazuin) en 16:12 (zesde schaal) zullen echter in de eindtijd de vier engelen die gebonden bij de grensrivier de Eufraat liggen, worden losgelaten en zal de Eufraat zelf opdrogen en zo zal de weg naar het westen openliggen voor de koningen die van de opgang der zon komen. Zij zullen in eerste instantie de strijd aanbinden met de koningen die zullen strijden onder leiding van het beest, maar bij het verschijnen van het Lam zullen zij vrede sluiten met het beest met de bedoeling gezamenlijk het Lam te bestrijden. Maar dan zal er uit de mond van de Christus een scherp zwaard komen waarmee Hij de vijanden zal verslaan. Wat in het tussengezicht alleen in samenvatting vermeld is als “het Lam zal overwinnen”, wordt nu in de werkelijkheid van Openb. 19:11-21 uitvoeriger beschreven. Hoe dit in onze werkelijkheid moet worden opgevat en ingepast is niet duidelijk. Er zijn vele speculaties bekend die spreken van het gele gevaar, maar wat hierover wordt gezegd is niet vanuit de Schriften te bewijzen en moet daarom tot de speculaties worden gerekend en derhalve afgewezen.

    Het kleed van de ruiter

    Dat de ruiter geen smetteloos wit kleed draagt, maar met een kleed dat in bloed geverfd was juist het tegenovergestelde, houdt verband met het treden van de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen (vs 15). In het tussengezicht is dit treden van de wijnpers door Johannes aanschouwd en al uitgebreid beschreven (14:17-20). In het totale beeld dat hier van de Wederkomst wordt gegeven wijst vs 15 op het kleed dat in bloed geverfd is, omdat dit kleed aangeeft dat de dag van de wraak en het jaar van de verlossing zijn gekomen (Jes. 63:2-4). Het Lam verslaat het beest en de zijnen en treedt door dit te doen de persbak van de toorn en zijn kleed wordt met bloed bespat.

    De vogelen des hemels In het tweede deel (19:17, 18) klinkt de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen. De vogels die hier worden geroepen, zijn de vogels van de middenhemel, de plaats van de engelen, zowel die van God als van de satan. Het betreft hier dus geen gewone vogels zoals mussen en sperwers. De oproep wordt gedaan door een engel die in de zon staat en zo door het zonlicht wordt omstraald. De zon is het beeld van een hooggeplaatste die spreekt met kracht en met gezag. Als de slag voorbij is, zal het dal van Harmagedon bezaaid zijn met de lijken van de verslagen legers van de koningen die tegen het Lam hebben gestreden. Zoals er voor de genodigden door de bruidegom Christus en zijn bruid de Gemeente een bruiloftsmaal is aangericht, richt God voor de vogelen des hemels ook een feestmaal aan. Zij worden verzadigd van het vlees van de koningen der aarde en hun legerscharen, van hen die door het beest en de valse profeet waren verleid. Deze grote maaltijd Gods die bestaat uit de lichamen van de verslagen vijanden, werd al door Ezechiël beschreven (39:17-20). Uit de gelijkenissen van de zaaier en van het mosterdzaadje blijkt dat de term “de vogelen des hemels” negatief wordt bedoeld. Niemand van de hemelse legerscharen noch iemand van de genodigden mag onrein worden door zich te bezoedelen met het bloed of de lijken van de verslagen vijanden. De vogelen des hemels ruimen op, de negatieve krachten zorgen voor het verwijderen van de andere negatieve krachten, de tegenstanders van het Lam Gods. Nog vóór het begin van het duizendjarig vrederijk zal het opruimen van de ongelovigen zijn voltooid en zij zullen tot na de duizend jaren dood blijven. De gelovigen die niet tot de Gemeente behoren zullen óf levend binnengaan in het duizendjarig rijk óf weer levend worden door deel te krijgen aan de eerste opstanding.

    Het Lam verslaat de vijanden

    Als Christus verschijnt op de Olijfberg (Zach. 14:4; Hand. 1:12), dan vindt Hij niet een aarde die Hem verwacht, maar zet Hij zijn voeten op een vijandige aarde die nog steeds in de macht van de draak, het beest uit de zee en de valse profeet is. Aan de regering van deze heersers der duisternis zal een einde worden gemaakt door de oorlog op de grote dag van de almachtige God (16:14). Dan zal de leugen door de waarheid worden overwonnen en zal het Woord Gods triomferen over de woorden van de grote verleiders, maar dit zal gepaard gaan met enorme verliezen aan de kant van de legers van het beest. Het derde deel (19:19-21) noemt heel kort de slag en spreekt verder van het oordeel over de vijanden van het Lam. Volgens 16:13-16 worden de legers voor de grote slag verzameld, maar er vallen vóór die tijd nog vele doden door een grote aardbeving (16:18) en door hagelstenen van een talent zwaar, waardoor mensen gestenigd worden (16:21). Wat er nog van de mensen die hebben geleefd onder het regime van het beest is overgebleven om te strijden, wordt dan verslagen door het zwaard dat komt uit de mond van Christus. Dit is het uitgieten van de zevende schaal en na dit uitgieten zijn allen die waren verleid verdwenen en is alles geschied (16:17).

    De tweede dood

    De twee verleiders zelf worden gegrepen en levend geworpen in de poel des vuurs, zij worden direct gestuurd naar de plaats die in Openb. 20:14 de tweede dood wordt genoemd. Later zullen zij daar gezelschap krijgen van de mensen waarvan de naam niet in het boek des levens geschreven staat.

    Uiteraard zal de tweede dood niet voor de Gemeente, de bruid, zijn en zoals uit Openb. 19:9 is gebleken evenmin voor de genodigden tot het bruiloftsmaal van het Lam. Ook alle gelovigen van na de Opname van de Gemeente, alle overwinnaars uit de brieven van Openb. 2 en 3, zijn zalig verklaard en zullen van de tweede dood geen schade lijden.

    Oordelen na het einde van het conflict

    Over de strijd zelf wordt eigenlijk nauwelijks iets gezegd, maar in het Oude Testament is hierover door de profeten wel gesproken. Zie hiervoor Dan. 11 vanaf vs 40 en Dan. 12, verder Joël 3 en Zach. 14. Het verschijnen van Christus als de overwinnaar gezeten op het witte paard luidt het einde in van het grote conflict tussen Christus en satan en met deze het beest en de valse profeet, een situatie die vanaf hoofdstuk 6 in feite het onderwerp van het boek Openbaring is geweest. De voleinding van zijn werk is begonnen. Samen met Christus verschijnt de Gemeente in de gedaante van de legerscharen, eveneens gezeten op de witte paarden van de overwinning. Het oordeel dat Christus dan over de volken uitspreekt, komt als een scherp zwaard uit zijn mond. Het betreft hier het oordeel over de volken in verband met hun volgen van de wereldheerser en de valse profeet. Direct hierna worden de volkeren dan geoordeeld op grond van hun houding tegenover Israël (Matth. 25:31-46) en wel speciaal ten opzichte van de 144000 verzegelden uit Israël (deze mijn minste broeders). Het is de Christus die vanaf de troon van zijn heerlijkheid de oordelen uitspreekt en deze ook uitvoert. Apart hiervan, maar wel op hetzelfde ogenblik zullen de twaalf stammen van Israël worden geoordeeld door de twaalf apostelen die dan volgens Matth. 19:28 op twaalf tronen gezeten zijn. Over oordelen door de Gemeente, de legerscharen die Christus volgen, wordt hier nog niet gesproken. Jezus heeft gezegd dat over ieder mens die zijn woorden hoort, maar deze niet bewaart, op de jongste dag een oordeel geveld zal worden, een oordeel dat gebaseerd zal zijn op het woord dat Hij heeft gesproken (Joh. 12:48) en dat oordeel zal worden gegeven aan het eind van de voleinding en vanaf de grote witte troon, dat wil zeggen onmiddellijk na het duizendjarig vrederijk en direct vóór de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Bij dit oordeel zal de Gemeente een rol spelen, want volgens 1 Kor. 6:2, 3 zullen de heiligen zowel de wereld als de (gevallen) engelen oordelen, maar dat zal pas zijn bij het Laatste Oordeel.

    Het gevolg van de overwinning

    De overwinning van Christus heeft als belangrijkste gevolg het gevangennemen van het beest en van de valse profeet, die beide in de poel van vuur worden geworpen. Zij waren echter niet meer dan gezondenen en de zender, hij die gemaakt heeft dat zij op aarde hun vreselijke macht bijna onbeperkt konden uitoefenen, bevindt zich op dat moment nog op vrije voeten. Er zal aan deze situatie een einde worden gemaakt door de verschijning van een engel die uit de hemel zal neerdalen met een zware ketting en de sleutel van de afgrond in zijn hand. Dan zal de satan in de afgrond worden geworpen die boven hem gesloten en verzegeld zal worden. Daar zal hij duizend jaren moeten blijven en in die tijd zal hij geen enkele macht kunnen uitoefenen. Als doel van zijn gevangenschap wordt aangegeven dat hij hierdoor van zijn grootste begeerte moet afzien, hij zal die tijd de volkeren niet meer kunnen verleiden, wat als voornaamste punt inhoudt dat er geen oorlog meer zal zijn. Hij wordt dus niet gevangen gehouden om te voorkomen dat hij opnieuw de strijd gaat aanbinden met Christus en evenmin om te voorkomen dat hij pogingen in het werk stelt om het beest en de valse profeet te bevrijden. De volkeren mogen niet meer door hem in verleiding gebracht kunnen worden en als na de duizend jaar zal blijken dat de volkeren na zijn vrijlating direct weer tot oorlog kunnen worden verleid, dan is dat derhalve niet een kwestie van de verleidingskunst van de satan, maar het is dan zuiver een kwestie van de menselijke natuur, van het vlees.

    Het duizendjarig rijk

    Vanaf de val van Adam heeft de erfzonde over de mensheid geregeerd en dat houdt niet op bij het boeien en opsluiten van de oorzaak van alle ellende, satan, de oude slang (20:2). Het feit dat aan Christus tijdens het vrederijk alle macht gegeven is, maakt dat de zonde in belangrijke mate is weggedaan en ook de gevolgen ervan, maar helemaal verdwenen is zij niet. Gedurende het duizendjarig rijk zal er gerechtigheid op aarde heersen, maar pas op de nieuwe aarde zal volgens 2 Petr. 3:13 gerechtigheid “wonen”. Dan eerst zal alle zonde voorgoed uit de wereld zijn weggedaan (Joh. 1:29). Satan valt steeds verder af van zijn oorspronkelijke hoge positie. Als aartsengel werd hij geschapen als een beschuttende cherub die rechtstreeks in verband stond met de troon van God (Ezech. 28:13-15) en nu wordt hij opgesloten in de afgrond, de plaats van waaruit volgens Openb. 11:7 en 17:8 ook het beest zal opkomen en waar volgens Openb. 9 de demonen verblijven en die al eerder geopend werd om de plaag van de vijfde bazuin over de mensheid te doen komen. Samen met de satan zullen ook de overige demonen worden beroofd van hun mogelijkheden om in te grijpen in de gang van zaken tijdens het vrederijk. Nadat satan gebonden is, worden geheel nieuwe perspectieven geopend. Dit is het onderwerp van de laatste drie hoofdstukken van de Openbaring. Satan heeft door de jammerlijke mislukking van de laatste en de grootste onderneming van de antichrist alles verloren en de tijd van het koningschap van de Heer kan nu aanbreken in de vorm van een duizendjarig vrederijk, dat is het Koninkrijk der Hemelen. Hoewel Openb. 20:1-7 in de hele Bijbel de enige passage is die zegt dat de regering van Christus duizend jaren duren zal, is er geen reden om aan te nemen dat dit getal symbolisch is en er met deze duizend jaren geen duizend jaar zou worden bedoeld. Daarvoor wordt de term in dit gedeelte te vaak gebruikt, namelijk zes keer. Dat er slechts duizend jaren een regering van Christus zal zijn tegenover zoveel meer regeringsjaren van de satan, lijkt vreemd, maar dit is alleen een kwestie van naamgeving. Christus zal als Zoon des mensen een koningschap van duizend jaren hebben en daarna zal Hij als Zoon van God een eeuwig koningschap ontvangen, nadat Hij zijn koninkrijk heeft overgegeven aan God de Vader. In het duizendjarig vrederijk zal dus de Zoon des mensen regeren en met Hem zullen regeren de zaligen en heiligen die deel hebben aan de eerste opstanding.

    De heiligen van de eerste opstanding

    Volgens vs 4 kunnen deze heiligen worden onderverdeeld in drie groepen:

    • In de eerste plaats zegt Johannes: “ik zag tronen en zij zetten zich daarop en het oordeel werd hun gegeven”. Deze tronen moeten wel de al eerder genoemde zijn waarop de vierentwintig oudsten gezeten zijn. Nu de lossing voorbij is en de hemelse rechtbank geen zitting meer heeft, krijgen deze vierentwintig oudsten de taak om te oordelen. Zij worden nu niet meer oudsten genoemd en hun aantal wordt ook niet meer gegeven, het gaat hier nu om hun voornaamste kenmerk: een heilige die deel heeft aan de eerste opstanding. Deze heiligen vertegenwoordigen de Gemeente en de gelovigen van het Oude Testament en in vs 4 worden daarom zowel de Oudtestamentische gelovigen als de Gemeente bedoeld. Hier zou mogelijk sprake kunnen zijn van de twaalf apostelen, want Matth. 19:28 zegt dat die in de wedergeboorte op twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten. Er zijn echter enige gegevens die maken dat deze veronderstelling onjuist blijkt te zijn. Ten eerste het feit dat het hier gaat om een opsomming van groepen die in het vrederijk duizend jaren met Christus zullen regeren en niet om een gericht over Israël en ten tweede omdat het hier gaat om de eerste opstanding en niet om de wedergeboorte van Israël.
    • In de tweede plaats ziet Johannes de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God. Het zijn de zielen onder het altaar (6:9), joden die tot geloof in de Messias zijn gekomen en die om dit geloof zijn gedood. Zij hebben het evangelie van het Koninkrijk verkondigd, zij zijn vóór de laatste drieënhalf jaar omgebracht en zij moeten wachten op de tweede groep martelaren (6:11), dat is de derde groep gelovigen uit vs 4. Net als de twee getuigen hebben zij in een tijd van voorspoed geroepen dat het niet goed ging en dat men moest luisteren naar het evangelie van het Koninkrijk: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Volgens Matth. 24:14 zal dit evangelie dan weer over de gehele wereld worden gepredikt en het is dan een nieuw geluid. Vanaf de dood van Stefanus tot aan de Opname van de Gemeente is het evangelie van God (“mijn evangelie” zoals Paulus het noemt): geloof en wordt behouden (Rom. 1:16) verkondigd.
    • In de derde plaats worden dus zij bedoeld die omgekomen zijn tijdens de Grote Verdrukking, die noch het beest noch zijn beeld hebben aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd of op hun hand hebben ontvangen. Degenen die tot geloof zijn gekomen in de periode tussen de Opname van de Gemeente en de Wederkomst van Christus en die niet ter dood gebracht zijn, hebben geen deel aan de eerste opstanding. Zij zijn niet gedood en zij kunnen dus ook niet “weer levend” worden. Zij zijn een onderdeel van de schare die niemand tellen kan en zullen als levenden in het vrederijk binnengaan.

    Ook de 144000 verzegelden uit Israël hebben geen deel aan de eerste opstanding, want zij vertegenwoordigen het gelovig overblijfsel van Israël en verschijnen aan het begin van het vrederijk voor de tronen van de apostelen om geoordeeld te worden op dezelfde wijze als de gelovigen van de Gemeente verschenen zijn voor de rechterstoel van Christus. Zie hiervoor Matth. 19:28 en Rom.14:10, 11 en 2 Kor. 5:10. Uit het voorgaande blijkt dat de eerste opstanding niet op één moment zal plaatsvinden, maar dat zij in fasen zal verlopen (1Kor. 15:23). Eerst is er de opstanding van Christus geweest, vervolgens zal er de opstanding uit de doden zijn van de oudtestamentische gelovigen en van de reeds gestorven nieuwtestamentische gelovigen. Zij worden opgenomen samen met de gelovigen die de Heer tegemoet gaan in de lucht: dit is de eerdergenoemde Opname. Daarna komt de opstanding van de gelovigen van na de Opname en vóór de Wederkomst.

    Het onvergankelijk verheerlijkt lichaam

    Allen die uit de doden zullen opstaan, zullen een onvergankelijk verheerlijkt lichaam ontvangen. Er zijn vier groepen die een onvergankelijk lichaam zullen ontvangen zonder uit de doden te zijn opgewekt:

    1. leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente, die bij de Opname nog niet zijn gestorven en de Opname dus in levende lijve meemaken;
    2. gelovigen uit de periode tussen de Opname en de Wederkomst die niet om het geloof zijn gedood. Zij vormen het nog levende gedeelte van de schare die niemand tellen kan;
    3. de 144000 verzegelden uit Israël;
    4. gelovigen die behoren tot de volken die als “de schapen” door de Zoon des mensen aan zijn rechterhand worden gezet (Matth. 25:31-46).

    Deze laatste groep beërft het Koninkrijk dat voor hen bereid is vanaf de grondlegging der wereld. Dit laatste in duidelijk onderscheid met de Gemeente die immers in Christus uitverkoren is voor de grondlegging der wereld (Efez. 1:4). Het is duidelijk dat deze volken niet bestaan uit bekeerde gerechtvaardigde mensen. Van de grondlegging der wereld af is de aarde voor God de plaats geweest waar de mens talrijk zou worden en over alle dieren zou heersen. Op de aarde zou de mens in vrede wonen en gehoorzaam zijn aan God. In Matth. 25 worden de volken aangewezen die dit in het Koninkrijk der Hemelen zullen mogen ervaren. Onderling zullen zij als volken geen machtsverhoudingen hebben, zij zullen geregeerd worden door hen die met Christus duizend jaar over hen zullen heersen met een ijzeren staf. Op deze manier heersen hoeft alleen over hen die kunnen overtreden, die dus de zondige natuur nog hebben en die voor het zondigen ook de daarvoor geldende straf zullen ontvangen: de dood.

    Het einde van het duizendjarig rijk

    Met “daarna het einde” wordt in 1 Kor. 15:24 bedoeld dat er daarna geen opstanding uit de doden meer is, maar dat er dan een tweede opstanding komt, die een opstanding der doden zal zijn. Dit is wat vs 5 bedoelt met de overige doden die pas weer levend worden als de duizend jaren zijn voleindigd. Degenen die bij de tweede opstanding worden opgewekt zijn ongelovigen die in hun zonden gestorven zijn, zij zijn beslist niet “zalig en heilig” en voorzover hun namen niet bevonden worden te zijn geschreven in het boek des levens, vervallen zij aan de tweede dood, de poel des vuurs als hun eeuwige bestemming. Dit oordeel zal plaatsvinden voor de grote witte troon, het betreft alleen doden en de maatstaf die zal worden aangelegd is dat wat in de boeken staat geschreven, dus naar de werken. Dit is de tweede opstanding of de opstanding ten oordeel (Joh. 5:29) of der onrechtvaardigen (Hand. 24:15). Al weer lang geleden is bij de bespreking van de gelijkenissen betreffende het Koninkrijk der Hemelen opgemerkt dat er in het Koninkrijk zowel positieve als negatieve krachten aan het werk zullen zijn. In Matth. 13:24-30 en 36-43 wordt dit het best gedemonstreerd in de gelijkenis van het onkuid in de akker en de uitleg daarvan. Het bestaan van deze krachten komt in Openb. 20:7-10 duidelijk naar voren. Er is een periode van duizend jaar vol vrede, gerechtigheid en zegen geweest en toch, als de satan na het duizendjarig vrederijk enige tijd moet worden losgelaten, dan slaagt hij er onmiddellijk in om de volken aan de vier hoeken van de aarde, wat wil zeggen over de gehele aarde verspreid, te verleiden om oorlog te gaan voeren tegen Jeruzalem en de heiligen. Er zijn dus tijdens het duizendjarig rijk ongelovigen op aarde. Deze kunnen niet behoren tot de drie groepen die met Christus samen zullen regeren en zij moeten dus wel voortkomen uit de volken die het Koninkrijk mochten beërven, hetzij leden van de volken zelf of nazaten van leden van die volken. In het eerste geval zou er dan sprake zijn van huichelarij, gehoorzaamheid aan de regering voorwenden, maar niet gehoorzaam zijn. Openlijke ongehoorzaamheid zou als een zonde worden bestraft, maar innerlijke tegenwerking is niet of moeilijk te zien. In het tweede geval is er wel een in het vrederijk geboren zijn, maar zonder wedergeboorte en dan is het al gauw: “Wat het vlees bedenkt, is vijandschap tegen God” (Rom. 8:7).

    De laatste opstand en het laatste oordeel

    Satan verzamelt de opstandelingen onder de naam Gog en Magog, met een verwijzing naar Ezechiël 38, 39, maar zonder enig ander verband dan de morele overeenkomst. Zij trekken op naar de legerplaats van de heiligen namelijk de geliefde stad. Daar treft hen een rechtstreeks oordeel van God, er komt vuur van de hemel en allen worden vernietigd. Satan wordt bij het beest en de valse profeet in de poel des vuurs geworpen en zal daar tot in eeuwigheid blijven. Zo eindigt dan de carrière van de eens zo hoog gezeten beschuttende cherub. Als Gog en Magog vernietigd zijn en satan is voorgoed in de poel des vuurs geworpen, dan ziet Johannes een grote, witte troon met Christus daarop gezeten als degene aan wie de Vader het oordeel heeft overgegeven (Joh. 5:22). De troon is wit als teken van heiligheid, zuiverheid en rechtvaardigheid. Uit Openb. 20:1-6 wordt duidelijk dat de gelovigen die deel hebben aan de eerste opstanding eeuwig leven hebben ontvangen. Tijdens het vrederijk zal van de gelovigen niemand sterven, zij zullen zelfs ouder worden dan Adam en Methusalem (Jes. 65:20, 22). Tijdens het vrederijk zullen zich in het dodenrijk alleen maar ongelovig gestorvenen bevinden en deze zullen samen met de ongelovig gestorvenen uit het vrederijk voor de grote witte troon moeten verschijnen. Alle doden moeten verschijnen voor de troon, waarna de boeken worden geopend. Hoewel de Bijbel geen nadere uitleg geeft, zeggen de Joodse en de Oudchristelijke traditie dat in de hemel drie boeken worden gehanteerd. In de eerste plaats de Wet Gods (òf de Bijbel) die vertelt wat God van de mens eist dat hij zal doen, ten tweede het boek der werken dat vertelt wat de mens heeft gedaan en ten derde het boek des levens of het boek des levens van het Lam, waarin de naam blijft van hem die gedaan heeft wat door God werd geëist. Wat God in de Bijbel eist, is geloof en het werk van de mens kan dus alleen geloven zijn, dan zal zijn naam in het boek des levens van het Lam blijven staan. Wie niet kunnen voldoen aan de eis, kunnen de door God gevraagde gerechtigheid uit het geloof aannemen uit de hand van Christus.

    Voor hem die dit niet doet, blijft alleen de dood nog over.

    Na het Vrederijk

    Als het oordeel voorbij is, worden de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs geworpen. De dood is de toestand van de doden en het dodenrijk de plaats waar ze zich bevinden. Na dit laatste oordeel zullen de lichamelijke dood en de verblijfplaats van de zielen der gestorvenen niet meer bestaan. De dood zal niet meer zijn (21:4). Als het Duizendjarig rijk voorbij is en het Laatste Oordeel is geveld, dan zal Christus al zijn vijanden onder zijn voeten hebben gelegd en zal alles Hem onderworpen zijn.

    Daarna zal ook de Zoon des mensen zich onderwerpen aan Hem die Hem alles onderworpen heeft, opdat God dan alles in allen zal zijn (1Kor. 15:25-28). Voor de aarde en de hemel die zijn weggevlucht voor het aangezicht van Hem die op de grote witte troon zat, is geen plaats meer (20:11), de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbijgegaan en zullen worden veranderd in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dit wil niet zeggen dat er een geheel nieuwe planeet verschijnt, het zal een verandering zijn zoals die van de lichamen van de gelovigen. Daar is ook sprake van een lichaam dat sterfelijk en vergankelijk is en dat zal worden veranderd in een onvergankelijk, onsterfelijk lichaam.

    Een tweede herschepping?

    Een andere mogelijkheid die zeker niet zonder meer terzijde mag worden geschoven, is een parallel met de catastrofe die zich schijnt te hebben voorgedaan tussen het eerste en tweede vers van Genesis 1. Als Jesaja verklaart dat God de aarde niet tot een “tohu”, tot een woestenij heeft geschapen (45:18) en als de Heer aan Job vraagt waar deze was toen Hij de aarde schiep, terwijl de morgensterren juichten en de zonen Gods jubelden, dan kan er toch moeilijk sprake zijn van een aarde die woest en ledig was. Er kan hier wel gesproken worden van “woest en ledig worden” als consequentie van de opstand van degene die door Christus de overste van deze wereld wordt genoemd (Joh. 12:31). Genesis 1 is dan niet het verhaal van de oorspronkelijke schepping van de aarde, maar van de vernieuwing ervan die zo ingrijpend is dat van een herschepping mag worden gesproken. In dat geval zou er na het Laatste Oordeel opnieuw sprake zijn van een catastrofe, een totale vernietiging met daarna een herschepping. In beide gevallen wil het feit dat de eerste hemel en de eerste aarde van Genesis zijn weggevlucht en voorbijgegaan dus niet zeggen dat zij niet meer bestaan. Er wordt hiermee bedoeld dat alles op de aarde en in de hemel wat uiterlijk en wat karakter betreft, zal veranderen, zodat alles de indruk geeft opnieuw geschapen, een nieuwe schepping te zijn, omdat de eerste dingen zijn voorbijgegaan (vs 4) en alle dingen nieuw worden gemaakt (vs 5).

    Dat de eerste hemel en de eerste aarde moeten voorbijgaan, ligt voor de hand. In de eerste hemel vond de val van Satan en zijn engelen plaats, daar ligt de oorsprong van de zonde, het aan God gelijk willen zijn. Op de eerste aarde veroorzaakte de zondeval van Adam, dat de zonde over de mens kon heersen en met haar het loon van de zonde, de dood. Nu de satan en de dood en het dodenrijk in de poel van vuur geworpen zijn, zijn oorzaak en gevolg verdwenen en staat niets de komst van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde langer in de weg. De getrouwe en waarachtige woorden van de Heer kunnen worden geschreven: Zie, Ik maak alle dingen nieuw (vs 5).

    De zee

    In de Bijbel zijn geen argumenten te vinden om aan te nemen dat de zee als woonplaats van de vissen, een deel van de aarde is waaraan een eind gemaakt moet worden. Nergens wordt in die negatieve zin over de zee gesproken, zelfs niet bij de doortocht door de Schelfzee. Het zou ook in strijd zijn met het (her)scheppingsverhaal, waar staat dat God de wateren liet samenstromen tot zeeën (Gen. 1:9). Daar wordt gezegd dat God zag dat dit goed was. Er zal dus met “en de zee was niet meer” iets anders moeten worden bedoeld dan de werkelijke zeeën en oceanen. Ook de enkelvoudsvorm “zee” en niet de meervoudsvorm “zeeën” wijst op het gebruik van een beeld, een type. Het laatste gedeelte van de Openbaring heeft duidelijk tot onderwerp de toekomstige heerlijkheid die de rechtvaardigen mogen ontvangen met als hoogtepunt de aanwezigheid van God. De aanwezigheid van God sluit elke vorm van onrecht uit. Er zal in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde geen sprake meer zijn van zonde, schuld en dood en evenmin van rouw, geklaag en moeite, alle tranen zullen worden afgewist (vs 4). De satan, het dodenrijk en de dood zijn in de poel des vuurs geworpen en wat zij hebben veroorzaakt, kan niet meer bestaan. Een van de belangrijkste dingen die door satan zijn veroorzaakt is vijandschap van de mens tegen God, hoofdzakelijk tot uitdrukking gebracht door de zee als beeld van een vijandige volkerenwereld. Het is deze zee, bestaande uit lafhartigen, ongelovigen, verfoeilijken, moordenaars, hoereerders, tovenaars, afgodendienaars en alle leugenaars (vs 8), die is verdwenen. Zij is in de poel die brandt van vuur en zwavel, de tweede dood, geworpen, hetzelfde lot als dat van satan, de dood en het dodenrijk. Dan is er geen vijandschap van de mens tegen God meer en is de tijd gekomen dat God onder de mensen kan zijn, omdat de mensen op de nieuwe aarde heilig en rechtvaardig zijn.

    De heilige stad

    Door de hele geschiedenis van de mens en van de volken lopen als een lijn de pogingen als God te zijn, het trachten op te klimmen naar de hemel. In de Griekse mythologie vinden we de Titanen en in de Bijbel wordt dit streven gesymboliseerd door de torenbouw van Babel (Gen. 11:1-9) en door het grote Babylon (Openb. 18). Het is een onmogelijk streven, want om God en mens bij elkaar te brengen is het noodzakelijk dat God vanuit de hemel afdaalt naar de aarde om er te wonen onder de mensen. Als God onder de mensen gaat wonen, is bereikt waar alles toe diende. De Bijbel vertelt het plan van God om een wereld die in verkeerde handen is gevallen, weer terug te krijgen. Het hoogtepunt van het verhaal valt samen met het eindpunt, het doel is bereikt en het verhaal van het boek Openbaring en daarmee dat van de Bijbel, eindigt met een beschrijving van de Woonplaats, de Heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. Deze stad is niet door mensen of door Christus gebouwd, zij daalt neer uit de hemel, van God (vs 2). Abraham verwachtte deze stad met fundamenten waarvan God de ontwerper en bouwmeester is (Hebr. 11:10) en ook Ezechiël heeft in een visioen vanaf een hoge berg iets als een stad mogen zien, gebouwd op de zuidzijde van de berg (40:2). Later geeft hij de bijzonderheden (48:30-35), waaronder de naam die “de Heer is aldaar” zal zijn. Als hier wordt gezegd dat God onder de mensen zal gaan wonen en dat de eerste dingen, de dingen die hun oorsprong in Genesis hebben, voorbij zijn, dan is wel vermeld wat de kern van de gebeurtenissen is, maar de details ontbreken. Daarom krijgt Johannes de uitdrukkelijke opdracht alles op te schrijven, want alles wat hij ziet en hoort en verder zal zien en horen is waarachtig en getrouw. Wat Johannes dan het eerst te horen krijgt, is wat er gebeuren zal bij de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die voor Johannes nog in de toekomst ligt als hij dit hoort, al heeft hij al mogen zien wat er zich dan zal afspelen. Christus zegt hem iets wat hem al eerder is gezegd, Christus is het begin van alle dingen en ook het eind. Hij is de alfa en de omega. Deze Christus die alles omsloten houdt en in wie alles omsloten is, belooft de dorstige water des levens uit de bron des levens en de overwinnaar het beërven van alle dingen, wat wil zeggen dat Hij voor hen een God zal zijn en dat zij zijn zonen zullen zijn. De bedrijvers van het kwaad echter zullen hun deel hebben in de poel van vuur, de tweede dood. Als gezegd wordt “Zij zijn geschied” dan heeft dat aan het einde van de genadeperiode dezelfde waarde als “Het is volbracht” aan het einde van de wetsperiode. Dan zijn de twee mogelijkheden van de eeuwige toestand bereikt, óf de eeuwige gelukzaligheid óf de eeuwige dood. Verder kan op de eeuwige toestand uiteraard niets nieuws meer volgen. Met Openb. 21:8 wordt het historisch-chronologisch gedeelte van het boek afgesloten.

    Het zevende en laatste tussengezicht

    Dit tussengezicht betreft het hemelse Jeruzalem als de bruid van het Lam. Het volgt op de beschrijving van de eeuwige toestand. Het kan dus geen vooruitblik zijn en evenmin een terugblik, het is een nadere beschrijving van het al in vs 2 aangekondigde nieuwe Jeruzalem. Een van de zeven engelen die de schalen van Gods gramschap hebben geleegd, brengt Johannes in de geest op een hoge berg en toont hem de heilige stad. Er wordt in vs 2 gezegd dat de stad getooid is als een bruid die voor haar man versierd is en uit vs 9, 10 zou opgemaakt kunnen worden dat de heilige stad Jeruzalem de bruid, de vrouw van het Lam is. Hiermee zou dan opnieuw de tegenstelling tussen Jeruzalem, de bruid en de stad van God en Babylon, de hoer en de stad van de mens, worden benadrukt. Dat een van de zeven engelen Johannes de beide steden in de geest toont, versterkt deze nadruk. Maar uit de drie genoemde verzen de conclusie trekken dat de bruid, de Gemeente, gelijk is aan de heilige stad, is niet juist. Het Lam als bruidegom en tempel zou zich dan in de stad, de bruid, bevinden en dat zou betekenen dat de vrouw meer is dan de man, een voor die tijd onmogelijke veronderstelling. Het ligt meer voor de hand dat de Gemeente als het Lichaam van Christus hier gelijkgesteld wordt met het Lam en samen met God en het Lam de functie van tempel vervult. In de brieven van Paulus komt de gemeente als tempel immers herhaalde malen voor (onder andere in 1 Kor. 3:16;2 Kor. 6:16) evenals in de Brief aan de Hebreeën en in de eerste brief van Petrus. Nu is er in het nieuwe Jeruzalem geen tempel, God heeft er echter wel zijn woning, zijn tent of tabernakel (vs 3). Ook de Gemeente heeft zijn tent in het nieuwe Jeruzalem, zij woont daar. De aanwezigheid van God maakt ook dat de zon en de maan voor de stad niet nodig zijn, haar lamp is het Lam en de heerlijkheid van God verlicht haar, want God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1 Joh. 1:5), dat is ook de reden dat er geen nacht zal zijn (vs 25). Uit de beschrijving die Johannes van de stad geeft, is het praktisch onmogelijk zich een voorstelling te maken hoe de stad er uit zal zien.

    Vooral het veelvuldig gebruik van “als” en “gelijk” geeft aan dat Johannes slechts ongeveer kan aanduiden hoe alles is. Dit is geen onvermogen van zijn kant, maar het gevolg van het feit dat er zoveel nieuwe dingen zijn gemaakt dat woorden hier tekortschieten. De afmetingen en de bouwstoffen hebben niets gemeen met die welke naar onze begrippen gebruikelijk zijn. De stad is een vierkant met een zijde van 12000 stadiën, dat is 2200 kilometer want 1 stadie is 185 meter. De muur is 144 el dik, dat is 65 meter, want 1 el is 45 centimeter en deze muur is van diamant. In de stad zelf blinkt alles van zuiver goud, maar het is doorzichtig als zuiver glas. De fundamenten zijn met edelstenen versierd en net als bij het borstschild van de hogepriester betreft het hier twaalf stenen. Op twee keer na zijn de stenen in beide gevallen gelijksoortig. Op de fundamenten staan de namen van de apostelen, want zij hebben samen met de profeten het fundament gelegd, de profeten voor de wederoprichting aller dingen, dat wil zeggen het alle dingen nieuw maken door de Heer (Hand. 3:21), de apostelen door het verkondigen van de waarheid dat het behoud in niemand anders kan worden gevonden dan in Jezus Christus (Matth. 16:16-18). Op dit fundament is in het Vrederijk pas het gebouw Israël opgericht waarvan de twaalf stammen ook de naam geven aan de poorten van het nieuwe Jeruzalem. Aan deze poorten staan engelen om de toegang tot de stad te bewaken. Paulus, de apostel die niet behoorde tot de twaalven, heeft een fundament gelegd van dezelfde strekking en daarop is de Gemeente gebouwd (1 Kor. 3:10). Waar het in dit laatste deel van de Openbaring om draait, is het feit dat Jeruzalem, de woon- en verblijfplaats van de Gemeente, als de hoofdstad van het duizendjarig vrederijk en tegelijkertijd als het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde wordt beschreven. In het eerste gedeelte van Openb. 22 wordt de beschrijving van de stad voortgezet, dit deel hoort nog bij Openb. 21. Er worden Johannes dan nog de rivier van het water des levens en het geboomte des levens getoond. De rivier ontspringt uit de troon van God en van het Lam en in de eeuwige toestand wordt dit water om niet gegeven aan de dorstige. De straat van vs 2 moet de hoofdstraat zijn, want ze loopt naar de troon en in het midden van de straat loopt dan de rivier. De bomen staan langs de rivier in de (hoofd)straat. De heiligen zullen in het vrederijk drinken uit de rivier van het water des levens en eten van de vruchten van de bomen des levens. De naties zullen ter genezing van de bladeren van de bomen mogen eten, maar niet van de vruchten. Het slotgedeelte over de stad wordt afgesloten met een samenvatting, vooral van de verzen 23 en 27 samen met 20:6.

    Vermenging van tijden en zaken

    Het is een typisch kenmerk van een tussengezicht dat iets wat nog moet komen al beknopt aangekondigd wordt, maar ook dat teruggegrepen wordt op iets wat eerder al besproken is en dat dan nogmaals aan de orde wordt gesteld. Dit heeft tot gevolg dat tijden soms door elkaar lopen. In het gedeelte 21:9-22:5 worden zaken genoemd die duidelijk tot het vrederijk behoren samen met dingen die met de eeuwige toestand te maken hebben. Zo wordt in de beschrijving van de eeuwige toestand (21:1-8) het Lam geen enkele keer genoemd, want de Zoon heeft zich dan al onderworpen aan de Vader en God is alles in allen. In het tussengezicht staat het Lam dat in het duizendjarig rijk de regering uitoefent, zeven keer vermeld. Verder wordt in vs 3 alleen gesproken van “de mensen” en “zijn volken”, terwijl in vs 12 nog sprake is van Israël en in vs 24 zelfs van “naties” en van “de koningen der aarde”, begrippen die in de eeuwige toestand niet meer zullen bestaan. Bovendien zegt Openb. 22:2 dat deze naties genezing nodig hebben, iets wat in de eeuwige toestand onmogelijk is, dan is er geen ziekte en pijn meer. Ook het feit dat er nog gruwel en leugen en andere onreinheden voorkomen en dat daarom de engelen de poorten van de stad moeten bewaken, verwijst naar het duizendjarig rijk en niet naar de eeuwige toestand. En als laatste punt kan worden genoemd het feit dat de zon en de maan in het duizendjarig rijk hun licht nog zullen moeten geven, maar dat in het nieuwe Jeruzalem van de eeuwigheid de zon en de maan niet meer nodig zijn (vs 23). In dit deel wordt het duidelijkst de vermenging van de beide fasen zichtbaar.

    Openbaring sluit Genesis af

    In het slotgedeelte is duidelijk te zien hoe de Openbaring als het laatste Bijbelboek afsluit wat in Genesis als het eerste Bijbelboek is begonnen. De inhoud van de Bijbel wordt zo als het ware in een tang gehouden. De volgende vergelijking van plaatsen in de boeken Genesis en Openbaring toont dit aan:

    • Gen. 1:1
      In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
    • Openb. 21:1
      En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
    • Gen. 1:16
      En God maakte de beide grote lichten.
    • Openb. 21:23
      En de stad heeft de zon en de maan niet van node.
    • Gen. 1:5
      En God noemde de duisternis nacht.
    • Openb. 22:5
      En er zal geen nacht meer zijn.
    • Gen. 1:10
      En de samengevloeide wateren noemde God: zeeën.
    • Openb. 21:1
      En de zee was niet meer.
    • Gen. 2:10
      Er ontsprong in Eden een rivier van water des levens.
    • Openb. 22:1
      En hij toonde mij een rivier van water des levens.
    • Gen. 3:17
      De aardbodem is om uwentwil vervloekt.
    • Openb. 22:3
      En niets vervloekts zal er meer zijn.
    • Gen. 3:19
      Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.
    • Openb. 21:4
      En de dood zal niet meer zijn.
    • Gen. 3:15
      En ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.
    • Openb. 20:10
      En de duivel die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
    • Gen. 11:4
      Het ontstaan van Babel, de stad der mensen wordt getoond.
    • Openb. 18
      De ondergang van Babel wordt beschreven.

    Slotwoorden

    Openbaring 22:6-21 is het slot van het boek, want het openbaar worden van de profetie van “hetgeen weldra moet geschieden” is ten einde. In dit slotwoord volgt dan een drievoudig beroep op hen die deze woorden voorlezen en op hen die ze horen. Eerst betuigt met “deze woorden zijn getrouw en waarachtig” de engel die aan Johannes de stad en de rivier heeft getoond, de waarheid van alles wat hem geopenbaard is (vs 6, 7). Vervolgens wordt dit door Johannes bevestigd met de mededeling dat hij al deze dingen heeft gezien en gehoord (vs 8) en tenslotte zegt dan de Here Jezus dat Hijzelf van deze dingen heeft getuigd door zijn engel (vs 12-16). Dat Jezus via zijn engel heeft getuigd, blijkt ook uit de woorden:”Zie, Ik kom spoedig. Zalig hij die de woorden van de profetie van dit boek bewaart”. Dit zijn woorden van Jezus, maar als spreekbuis geeft de engel ze door. Het verband tussen de door de engel doorgegeven woorden van Jezus en de woorden die Hij zelf spreekt in vs 12 blijkt uit de gelijkluidendheid van “Zie, Ik kom spoedig”. Behalve de drievoudige bevestiging van de waarheid van het boek, bevat dit slotgedeelte ook a. opdrachten; b. beloften; c. waarschuwingen.

    ad. a. :

    Omdat de tijd nabij is, wordt opdracht gegeven de woorden van de profetie te bewaren en wordt er gezegd dat zij niet mogen worden verzegeld. In Dan. 12:4 wordt aan Daniël uitdrukkelijk de opdracht gegeven zijn woorden verborgen te houden en het boek tot de eindtijd te verzegelen. In de tijd van Daniël was die eindtijd nog lang niet aangebroken, hij leefde nog onder de bedeling van de wet. Voor hen die leven onder de bedeling van de genade is de eindtijd steeds nabij geweest, de Heer zegt tot viermaal toe dat Hij spoedig zal komen (3:11;22:7, 12, 20). De gelovigen van alle tijden moesten hun Heer blijven verwachten, omdat over hen het einde der eeuwen gekomen is (1 Kor. 10:11). Maar vooral voor de gelovigen van onze tijd geldt dat de Heer spoedig zal komen, want met uitzondering van de Opname van de Gemeente is alles wat aan de laatste week van Israël moet voorafgaan, vervuld. Daarom moeten de woorden van deze profetie voor een ieder toegankelijk blijven, dan geven ze aan de lezer en de hoorder de nodige kennis van de toekomst. Onder die kennis kan hij niet neutraal blijven, er zal een keuze moeten worden gemaakt. Kiest iemand voor de wereld dan zal zijn zonde naar het toppunt van de crisis groeien. Kiest iemand voor de Heer en het heil, dan zal hij worden geheiligd. Goed en kwaad zullen steeds verder uit elkaar groeien en de tegenstelling tussen die beide zal zo steeds duidelijker en feller worden (vs 10, 11). Maar niet alles wat Johannes gezien en gehoord heeft zal op schrift worden gesteld en zo ter kennis van de gelovigen worden gebracht. Er is en blijft de uitzondering van de donderslagen van Openb. 10:4.

    ad. b. :

    Er is de belofte dat de Heer spoedig zal komen en dat Hij de Gemeente als zijn loon bij zich heeft. Iedereen zal naar zijn werk worden vergolden (vs 12). Verder wordt de zaligheid beloofd aan een ieder die zijn gewaad gewassen heeft met het doel in te gaan door de poorten van de stad en recht te hebben op het geboomte des levens (vs. 14). Zij gaan door de poorten de stad binnen, buiten, in

    de poel van vuur, blijven zij die in 21:8 al eerder zijn genoemd. De lafhartigen, de ongelovigen en de verfoeilijken van 21:8 worden hier in 22:15 honden genoemd, de rest is gelijk. Opnieuw wordt zaligheid beloofd aan hem die de woorden van de profetie van dit boek bewaart (vs 7 en Openb. 1:3).

    ad. c. :

    De voornaamste waarschuwing houdt het verbod in om aan de woorden van dit boek iets af te doen of toe te voegen. De vreselijke straffen die de overtreders van dit verbod dreigen te zullen ontvangen, zijn om twee redenen verklaarbaar. Ten eerste door het feit dat God zelf een directe opdracht heeft gegeven om dit boek te schrijven en ten tweede door het feit dat wordt gezegd dat het zijn getrouwe en waarachtige woorden bevat. Deze twee redenen moeten genoeg zijn om aan te nemen dat het boek onfeilbaar is. Iets aan het boek veranderen geldt als niet erkennen van dit gegeven en maakt dat geen deel wordt verkregen aan de boom des levens en aan het nieuwe Jeruzalem. Overigens geldt deze waarschuwing voor alle woorden die vóór dit laatste boek van de Bijbel staan, zonder dat dit hier kan zijn bedoeld. De boeken die samen onze Bijbel vormen, waren in de tijd dat Johannes dit schrijft nog niet verzameld tot het geheel en in de volgorde zoals wij die nu kennen. Aangenomen mag worden dat ongelovigen weinig of geen nut zien in het woorden toevoegen aan of weglaten uit het boek Openbaring of de gehele Bijbel. Deze waarschuwing geldt dus uitsluitend gelovigen en Johannes veronderstelt hier dat er gelovigen zullen zijn, of mensen die voorgeven dat te zijn, die ter wille van de aanvaardbaarheid van de Openbaring of ter wille van een visie op de eindtijd, bereid zijn de waarheid van het boek geweld aan te doen door weglating of toevoeging van woorden. Of verandering van betekenis door belangrijke woorden en zinnen tot beeldspraak te herleiden en zo te ontkrachten, tot toevoeging of weglating moet worden gerekend is een zaak die ieder voor zich mag en moet uitmaken. In vs 17 staat een waarschuwing van heel andere aard. De Heilige Geest en de Gemeente verlangen naar de komst van de Heer en zeggen als een soort antwoord op zijn woorden “Zie Ik kom spoedig”: Kom ! Dat betreft dus de Gemeente als een geheel, maar iedere individuele gelovige wordt dan gewaarschuwd uit te zien naar de Wederkomst van Christus, dorst te hebben naar het water des levens en ook te zeggen: Kom ! In vs 6 wordt net als in Openb. 1:1 duidelijk aangegeven dat het boek uiteindelijk bestemd is voor de knechten van Jezus Christus. Ook het doel wordt nogmaals genoemd, het is geschreven om aan deze knechten te tonen wat weldra moet geschieden en de inhoud zal door een engel en door Johannes aan de knechten bekend worden gemaakt (1:1 en 22:6). Uit vs 16 blijkt duidelijk dat de Here, de God van de geesten der profeten, gelijk is aan Jezus. Jezus zegt daar dat Hij de engel heeft gezonden om dit alles te betuigen voor de engelen van de gemeenten ten behoeve van hun gemeenten. Jezus noemt zich hier de wortel Davids een benaming die door een van de oudsten aan het Lam werd gegeven bij het aanvaarden van de verzegelde boekrol. Met het geslacht van David wordt hier gewoon de zoon van David bedoeld. Dat het boek Openbaring een profetisch boek is, werd in 1:3 al gezegd, maar in verband met de context bijna terloops. In het slot van het boek wordt tot vier keer toe uitdrukkelijk op het duidelijk profetisch karakter van de openbaring gewezen (22:7, 10, 18, 19).

    Ook “de tijd is nabij”, “Ik ben de alfa en de omega” en “de eerste en de laatste” herinneren duidelijk aan Openb. 1:3, 8, 17. Het boek Openbaring is met “genade zij u en vrede” (1:4) begonnen als een brief, het eindigt met “De genade van de Here Jezus zij met allen” (22:21) ook als een brief.

  • Openbaring – Hoofdstuk 17

    Zesde tussengezicht: de valse en de ware bruid

    Dit is het voorlaatste tussengezicht. Het handelt over het oordeel dat over de goddeloosheid zal worden geveld. Babylon is hier het symbool van deze goddeloosheid. Het slot van het tussengezicht geeft als positieve tegenhanger een beeld van de bruiloft van het Lam.

    Hoofdstuk 17 handelt over het oordeel dat zal komen over het godsdienstig systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet. Het symbool van dit systeem is hier de vrouw, de hoer Babylon. Zij verleidt de volken tot ontucht en hoererij, bijbelse termen voor afgoderij. Hoofdstuk 18 handelt over het oordeel dat komt over het politieke systeem tijdens dat regime van het beest en de valse profeet. De stad Babylon is het symbool van dit systeem. Babylon is de hoofdstad van het rijk van het beest, zoals Jeruzalem de stad van de valse profeet is. De val van en het oordeel over Babylon als symbool van de macht die strijd voert tegen God en tegen Israël, werden reeds aangekondigd in Openb. 14:8 en 16:19 en dat Babylon al vanaf het begin wordt gezien als de macht van de mens zonder God, blijkt uit Gen. 11:1-9, want Babylon en Babel (= verwarring) zijn twee namen voor één en dezelfde stad. In de hoofdstukken 17 en 21 wordt de tegenstelling tussen de Gemeente als de reine en de grote hoer als de onreine vrouw nader uitgewerkt. Met de onreine vrouw wordt bedoeld de geestelijke boze macht die via het beest uit de zee en het beest uit het land uitgaat van de draak. In Openb. 17 wordt die geestelijke boze macht uitgebeeld door Babylon, de grote hoer. Daarmee wordt dan de grote stad Babylon bedoeld, waarover in Openb. 14:8 en 16:19 reeds werd gesproken en waarvan in Openb. 17 een nadere beschrijving wordt gegeven. Zij is de “bruid” van het beest. De reine vrouw is de Gemeente, de bruid van het Lam. In Openb. 19:7, 8 maakt zij zich voor de bruiloft gereed door zich te kleden in het fijne linnen van de rechtvaardige daden van de heiligen. Zij is Jeruzalem, de heilige stad die God uit de hemel zal laten neerdalen. De tegenstellingen en overeenkomsten tussen de twee vrouwen zijn zeer duidelijk. Zij worden hier in Openbaring uitgedrukt in:

    • 17:1
      Eén van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren.
    • 21:9
      Er kwam één van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen en hij sprak met mij zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.
    • 17:3 en 5
      Hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest. Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. [Zie Jes. 21:1 voor de betekenis van woestijn.]
    • 21:10
      Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God.

    Door het gebruik van dezelfde symboliek van “het tonen van een vrouw, een stad” wordt het contrast scherper. Tegenover het gruwelijke Babylon staat het heilige Jeruzalem, tegenover de hoer de bruid en tegenover de dorre woestijn de verheven berg. Weliswaar is de vrouw het symbool van het godsdienstig systeem van het regime van het beest, maar zij heeft eveneens politieke macht. Uit vs 2 blijkt dat de regeerders van de volken onder haar invloed staan en via hen ook hun onderdanen.

    De naam van de vrouw

    In vs 5 zit een probleem bij de woorden “een geheimenis”. Volgens de Engelse vertalingen en onze Statenvertaling heet de vrouw Mystery of Verborgenheid, zoals Juda Trouweloze en Israël Afkerigheid (Jer. 3:8). Zij gaan uit van het gebruik dat in Rome de hoeren een voorhoofdsband moesten dragen met daarop hun naam. En “Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde” als naam is onzin. Dus heeft zij de naam Verborgenheid en is zij de moeder van de hoeren. Vele andere vertalingen, waaronder de NBG-vertaling, huldigen de opvatting dat in Openbaring vaak wordt vermeld dat iemand de naam van het beest of de naam van God op het voorhoofd geschreven heeft en hier is sprake van het tonen van de eigen naam. De naam “Het grote Babylon” moet dan niet letterlijk worden opgevat alsof het letterlijke Babylon bedoeld wordt, maar als een verwijzing naar de ware identiteit van de vrouw. Als zodanig is de naam een verborgenheid en is het enigszins te vergelijken met Sodom en Egypte in Openb. 11:8. In dit beeld wordt aan Johannes het geheimenis geopenbaard dat voor de wereld nog een verborgenheid is. Het wezenlijke van de vrouw is, dat zij als moeder van de hoeren en van de gruwelen de oorsprong van alle vormen van afgoderij is. Gruwel heeft als bijbetekenis ook afgodsbeeld, in Matth. 24:15 noemt Jezus het afgodsbeeld de “gruwel der verwoesting”

    Uitleg aan Johannes

    Johannes is verbaasd als hij dit ziet en na alles wat hij hiervoor heeft gezien is er maar één ding dat hem nog zou kunnen verbazen en dat is de positie van de vrouw. Niet het beest uit de zee is hier de figuur die de leiding heeft, maar de vrouw heeft de touwtjes in handen. Zij berijdt en ment het beest. Het is de engel die, nadat hij de verbazing van Johannes heeft gezien, hem het geheimenis van de vrouw en van het beest gaat uitleggen. Uit de opmerking aan het begin van vs 9 dat het in dit geval aankomt op scherpzinnigheid, wijsheid en inzicht om de verklaring van de engel te begrijpen, komt duidelijk naar voren dat er geen eenvoudige uitleg gaat volgen. Van het beest wordt tot tweemaal toe gezegd dat het er was, er niet is, maar er wel weer zal zijn en dat dit voor de ongelovige mensen iets verbazingwekkends zal zijn. In de tijd van de grote verdrukking, als het beest uit de volkerenwereld zal zijn opgekomen en de wereld regeren zal, zullen er steeds weer gelovigen zijn, een schare die niemand tellen kan uit de heidenen alleen al. Deze gelovigen zullen zich niet verbazen omdat hun geloof hen kennelijk de scherpzinnigheid, de wijsheid en het inzicht zal geven die nodig zijn om te begrijpen wat dit alles te betekenen heeft.

    Uitleg via profetieën van Daniël

    Om de uitleg van de engel te begrijpen is het nodig de profetieën van Daniël naast dit gedeelte van de Openbaring te leggen. In Dan. 2:31-45 wordt door Daniël uitleg gegeven aan een droom van koning Nebukadnessar. In de droom wordt een beeld getoond met een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van koper, benen van ijzer en voeten deels van ijzer, deels van leem. Met deze lichaamsdelen worden koninkrijken of beschavingen bedoeld die elkaar zullen opvolgen in de tijd en aan het einde vernietigd zullen worden door een koninkrijk dat eeuwig zal bestaan. De bedoelde beschavingen zijn dan achtereenvolgens de Babylonische, die van de Meden en Perzen, de Macedonische of Griekse en de Romeinse. Deze culturen bestaan door en in elkaar en er zal uit het Romeinse rijk een ander rijk komen dat een samenhang zal vertonen van ijzer met leem, dat wil zeggen twee niet te vermengen stoffen. Er zullen steeds pogingen worden ondernomen de verschillende delen tot een samenhangend geheel te maken, iets wat echter niet zal lukken. De pogingen zullen worden voortgezet tot aan de komst van het koninkrijk van God en in de laatste fase zal er een federatie ontstaan van tien staten, de tien tenen van het beeld. Het is mogelijk dat hier met het ijzer de cultuur van het rijk van het beest uit de zee wordt bedoeld en met leem de cultuur van Israël, het land van de valse profeet. In Dan. 7:1-28 wordt een droom van Daniël weergegeven, waarin hij uit de zee vier dieren ziet opstijgen. Daniël ziet dus uit de volkerenwereld vier grote rijken opkomen. Het eerste is een leeuw met adelaarsvleugels waarmee het Babylonische rijk wordt bedoeld. Het tweede is het rijk van de Meden en de Perzen, voorgesteld door een beer die drie ribben tussen zijn tanden heeft. Hiermee zal worden bedoeld dat de drie voorgaande rijken door dit rijk als het ware zijn opgevreten. De rijken die voorafgingen aan het Medo-Perzische rijk zijn Egypte, Assyrië en Babylon. Het derde dier lijkt op een panter met vier vleugels van een vogel en met vier koppen. Dit is het Griekse rijk van Alexander de Grote die na zijn dood werd opgevolgd door zijn vier generaals die zijn rijk onder elkaar hebben verdeeld. Het vierde dier heeft geen naam omdat er geen naam voor is, het zou het beste een draak genoemd kunnen worden. Met dit monster wordt het Romeinse rijk bedoeld. Daniël ziet dan dat het tien horens heeft en van die horens worden er drie uitgerukt om plaats te maken voor een andere kleine horen die er later groter uitziet dan de anderen. Volgens Dan. 7:24, 25 zullen uit het laatste rijk tien koningen opstaan en na hen zal een ander opstaan die van de vorige verschillen zal en drie van de koningen ten val brengen zal.

    Gedurende de laatste helft van de grote verdrukking zal hij heerschappij voeren over de andere koningen tot aan zijn ondergang. Hij is het beest over wie wordt gesproken in Openb. 17:8. In Dan. 8:8 wordt gezegd dat de geitebok Alexander de Grote, de koning van Griekenland is, die wordt opgevolgd door vier generaals en dat uit het gebied van één van deze opvolgers de kleine hoorn van Dan. 7 zal voortkomen. Deze zal zeer groot worden tegen het zuiden, het oosten en het westen, dat is het Sieraadland. De kleine hoorn komt dus uit het noordelijk gedeelte van het rijk van Alexander de Grote en dat is Griekenland. Ook in dit gedeelte van het boek Daniël staan aanwijzingen die wijzen op de laatste helft van de Grote Verdrukking (vs 11).

    De zeven koppen en de tien horens

    Het beest dat Johannes ziet, behoort tot de Griekse cultuur die er was vóór de Romeinse, die er niet is ten tijde dat Johannes de Openbaring schrijft en die in de laatste jaarweek van Israël zal opkomen uit de afgrond, dus met steun van de draak, de engel van de afgrond (9:11). Aan het eind van de week zal hij met zijn medestanders worden verslagen en zal hij ten verderve varen. De verbazing van hen die op de aarde wonen zal veroorzaakt worden door het feit dat de kleine horen die niet eens tot de tien behoort, zo’n machtige positie gaat innemen en zo groot geworden is. De zeven koppen van vs 9 zijn zeven bergen. Hieruit hebben velen geconcludeerd dat het hier gaat over Rome, dat op zeven heuvels gebouwd is. De term bergen voor de kleine heuvels van Rome is echter erg overdreven en dat mag niet worden verwacht van de Israëliet Johannes, als hij spreekt over Rome. Omdat hier wordt gezegd dat het ook zeven koningen zijn, ligt het meer voor de hand bij bergen te denken aan koningen, aan hooggeplaatsten. Hier zou dan worden bedoeld dat de vrouw zit op het beest dat zeven koppen heeft, die zeven koningen moeten voorstellen. Van deze koningen zijn er vijf gevallen, Egypte, Assyrië, Babylon, Perzië en Griekenland. Eén is er nog, Rome, en de tien koningen die uit de Romeinse invloedssfeer zullen voortkomen zijn nog niet gekomen en als ze er zijn dan is het maar voor een korte tijd, want volgens vs 12 ontvangen zij één uur macht als koningen, samen met het beest aan wie zij hun macht en kracht geven om samen met hem te strijden tegen het Lam. Van de tien horens zullen drie verdwijnen en na de zeven komt als laatste de kleine horen die later zo groot wordt, als achtste. Dat deze achtste was en niet is, is hiervoor reeds uiteengezet en ook dat hij in het verderf zal worden gestort door zijn strijd tegen het Lam en zijn leger, dat is de Gemeente. Deze Gemeente bestaat uit de gelovigen die door het Lam geroepen zijn en uitverkoren. Na de strijd zal de Gemeente zich gereed gaan maken om als bruid te verschijnen op de bruiloft van het Lam.

    Het geheimenis van de vrouw

    In vs 7 heeft de engel gezegd dat hij Johannes het geheimenis van de vrouw zou zeggen en dat van het beest. Tot nu toe is het geheimenis van het beest en van zijn zeven koppen en zijn tien horens verklaard. Pas in vs 15 komt de verklaring van het geheimenis van de vrouw. De vrouw zit aan (vs 1) of op (vs 15) vele wateren en die wateren zijn naties, meniten, volken en talen. Dit wil zeggen dat het godsdienstig stelsel waarvan de vrouw het symbool is, grote invloed heeft in de hele wereld. Maar de macht die de vrouw heeft, is voor het beest en de tien koningen aanleiding om tegen haar op te treden en haar de macht te ontnemen. Ook in de laatste week gaan staatkundige belangen nog steeds boven de godsdienstigheid, hoe vals die religie ook mag zijn. De vrouw wordt berooid en naakt gemaakt, haar vlees wordt gegeten en zij wordt met vuur verbrand. Deze beeldspraak moet wel betekenen dat de koningen het religieuze systeem uitbannen en dat alle bezittingen die aan het godsdienstig stelsel toebehoren verbeurd worden verklaard. De gedachte aan de vrouw blijft echter bestaan, want voor de mensen die hun religieus gevoel ergens kwijt moeten, is toch de vrouw de stad en de stad de vrouw. Zie ook Openb. 18:16. Met het verdwijnen van de vrouw is een bepaald facet van de macht van het Babylon verdwenen, maar niet de werkelijke macht, die blijft in handen van het beest in Babylon. Dat ook het politieke systeem dat tijdens het regime van het beest en de valse profeet heerst, zal worden vernietigd, blijkt uit Openb. 18. Beide stelsels moeten als steunpilaren van de macht van Babylon worden vernietigd, dan is in dit tussengezicht getoond wat de werkelijkheid van Openb. 16:17-21 reeds heeft laten zien.

    Het ideaal van Nimrod en Babylon

    Babylon is meer dan een godsdienstig stelsel, het is daarnaast, zelfs eerder nog daarboven, het symbool van het op economisch en op politiek gebied streven naar het ideaal van het Babel van Nimrod (Gen. 10:8-10). Het is het ideaal van de samenbundeling van alle menselijke krachten, om aan de mensen de grootheid en de macht van het systeem te tonen. Zolang de godsdienst kon dienen tot verwezenlijking van dit ideaal, werd zij getolereerd. Maar als het doel bereikt is, ontdoet het systeem zich van zijn religieuze versierselen en toont het zijn ware goddeloze aard. Vandaar dat er nu, nadat het oordeel over het religieuze systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet is uitgevoerd, ook een oordeel over het politieke systeem ten tijde van dat regime zal moeten komen. Als hoofdstad van het rijk van het beest moet de stad Babylon worden gezien als het symbool van dit politieke systeem, zoals ook de hoer Babylon het symbool is van het godsdienstig systeem. Tussen het oordeel over het godsdienstige en het oordeel over het politieke systeem zijn duidelijke verschillen op te merken. Zo zal de voltrekking van het oordeel over het godsdienstig stelsel door de tien koningen, dus door mensen worden uitgevoerd, maar het oordeel over het politieke systeem, als demonstratie van de menselijke grootheid, zal zonder tussenkomst van mensen worden voltrokken. Het oordeel over het politieke systeem zal echter pas ten uitvoer worden gebracht als de laatste gelovigen de gelegenheid hebben gehad Babylon te verlaten. Zij worden door een stem uit de hemel opgeroepen de stad te verlaten, voordat door vuur uit de hemel het oordeel over Babylon wordt voltrokken. Verder valt op dat in Openb. 18 het beest en zijn koningen niet meer worden genoemd en dat naar de positie van Babylon als vrouw en hoer slechts eenmaal door een terugblik wordt verwezen (vs 3). Hiermee zal wel worden bedoeld dat er geen verband bestaat tussen het godsdienstig systeem en het oordeel over het politieke systeem en dat omgekeerd het oordeel over het godsdienstig systeem geen verband houdt met het politieke systeem. De beide systemen en de oordelen erover staan geheel los van elkaar, omdat hun methoden en hun doelstellingen verschillend zijn. Zijdelings blijkt dit uit de houding van de koningen: de vrouw haten zij, maar zij beklagen de stad. Het blijkt tevens uit het woord “hierna (eigenlijk: na deze dingen)”, waarmee Openb. 18 begint. Dit kondigt in de Openbaring steeds een nieuw gedeelte aan.

    De andere engel

    Uit de beschrijving van de “andere engel” is duidelijk op te maken dat met deze engel een verschijningsvorm van Christus wordt bedoeld. Hier treedt Hij op als rechter, zoals Hij al eerder als hogepriester (8:3) en als koning (10:1) werd getoond. Christus als rechter verkondigt hier het eindoordeel (vs 2) en hoewel met “Gevallen, gevallen” de indruk wordt gewekt dat de val van Babylon al een feit geworden is en er zelfs verwarring met de val van de hoer Babylon mogelijk is, blijkt uit het vervolg dat wat door Christus als een voldongen feit wordt aangekondigd, nog staat te gebeuren. In 18:2 is sprake van een uitbreiding van wat in 14:8 wordt gezegd en ook daar wordt Babylon reeds als gevallen beschouwd, iets wat aangeeft dat de oordelen over het godsdienstige en over het politieke systeem moeten worden gerekend tot de “tussengezichten”. Dat we hier te maken hebben met een “tussengezicht”, is ook de reden dat Babylon hier woonplaats van duivelen en schuilplaats van alles wat met het kwaad te maken heeft, wordt genoemd, terwijl toch pas later, in vs 4, wordt gesproken van het uitgaan van “mijn volk”, waarmee kennelijk de laatste nog levende gelovigen worden bedoeld. Deze behoren niet bij duivelen of bij alles wat met het kwaad te maken heeft. Zij gaan dus eerst uit en pas daarna valt Babylon en wordt een woon- en schuilplaats van het kwaad. De oproep die hier aan “mijn volk” wordt gericht, is in de Openbaring de laatste en daarmee in de hele Bijbel. Zij die op het allerlaatste moment uit Babylon vluchten, zijn de laatsten die tot de schare die niemand tellen kan, zullen behoren.

    Profetieën over Babylon

    Wat hier in vs 2 over de stad Babylon wordt gezegd, is terug te vinden in de profetieën van Jesaja en Jeremia (Jes. 13, 14 en Jer. 50, 51). Die profetieën vertonen op hun beurt duidelijk verwantschap met de profetie die Ezechiël uitspreekt over Tyrus (Ezech. 26, 27 en 28). Het is opmerkelijk dat zowel in de profetie van Jesaja als in de profetie van Ezechiël gesproken wordt van de gevallen morgenster, die gevallen is daar hij als God wilde zijn. De zonde van de afgoderij is van gelijke aard als het gelijk willen zijn aan God of meer dan Hem willen zijn (Jes. 14:12-15;Ezech. 28:12-17). Babylon heeft de politieke en economische machten van de aarde verleid tot afgoderij, daarom zal het ten aanschouwen van deze aardse machten verwoest worden en zal het als woonplaats van de Boze en schuilplaats van het kwaad gelijkgesteld worden met de hel, de poel van vuur (vs 3). Na de oproep om uit de stad te gaan (vs 4) en na de reden waarom er plagen zullen worden gezonden (vs 5), volgt namens de Heer de opdracht de kwade werken van Babylon dubbel aan haar te vergelden (vs 6, 7a). In vs 7b, 8 overdenkt de engel die het gericht moet uitvoeren wat de redenen zijn voor deze zware straf. Dit blijken dan de verheerlijking van zichzelf te zijn en het trachten zich een naam op aarde te maken en daarin anderen mee te sleuren (vs 7b). De overwegingen van Babylon die hier worden genoemd, doen weer denken aan die van de morgenster in de genoemde hoofdstukken van Jesaja en Ezechiël. Wat in de werkelijke volgorde bij de zevende schaal in Openb. 16:19 al over Babylon is gezegd, wordt hier uitgebreider beschreven. De ondergang van de stad Babylon zal zich plotseling voltrekken, als in één dag (vs 8), als in één uur (vs 10, 16, 19). De profeet Jesaja heeft deze ondergang reeds voorzegd (Jes. 47). Het oordeel over de hoer door middel van de tien koningen verloopt stapsgewijs door haar haten, haar eenzaam en naakt maken, haar vlees eten, haar verbranden met vuur. Maar het oordeel van God wordt in één keer voltrokken, net als de zeven schalen die heel snel na elkaar uitgegoten worden.

    Gevolgen van het oordeel

    Met de vernietiging van Babylon wordt het hart uit de wereldpolitiek en de wereldeconomie weggerukt en daarom staan de koningen, kooplieden en zeelui als vertegenwoordigers van staatkunde, handel en transport vanuit de verte te kijken en te klagen over het lot van Babylon en de rijkdom die daar verloren gaat. Vanuit de verte, want zij hebben wel geprofiteerd en de zoete vruchten van het systeem genoten, maar ze zijn bang dat ze door te dichtbij komen de bittere vruchten moeten plukken van het deel krijgen aan het lot van Babylon en ze willen niet te zeer betrokken raken. Vooral uit het klagen van de kooplieden dat er nu niemand meer is die van hen koopt, blijkt de afhankelijkheid van het economische systeem ten tijde van het regime van het beest (vs 9-19). De opsomming van vs 12 en 13 laat duidelijk zien dat ten tijde van dit bewind werkelijk alles te koop is, van edele metalen tot slaven. Maar door het eindoordeel over Babylon doet God recht aan de heiligen, de apostelen en de nieuwtestamentische profeten die als martelaren zijn omgekomen zowel onder het regime van het beest als onder dat van de valse profeet. Zij worden opgeroepen om vrolijk te zijn en om zich te verheugen over de val van Babylon. De laatste verzen geven dan een beeld van het definitieve einde. Een sterke engel werpt een molensteen in de zee en zegt dat Babylon ook zo met geweld zal worden neergeworpen en nooit meer gevonden zal worden. Het beeld van de molensteen verwijst naar Jer. 51:61-64 waar wordt vermeld dat Babel met een steen verzwaard in de Eufraat zal zinken net als het boek Jeremia nadat het door Seraja is uitgelezen. Dat Babylon nooit meer gevonden zal worden werd in vs 14 al gezegd en dit wordt in het slotgedeelte nog zesmaal met variaties herhaald. Nooit zullen de geluiden van kunst, nijverheid en vreugde meer in Babylon gehoord worden, er zal niets dan duisternis overblijven (vs 21-24). Na het voltrekken van de in Openb. 17 en 18 genoemde oordelen staat niets meer de komst van de bruidegom in de weg en de bruiloft van het Lam kan beginnen.

    Loof de Heer

    De oproep zich te verheugen over de val van Babylon (18:20) leidt tot vreugdekreten in de hemel. Dit gedeelte begint met “hierna” en net als op andere plaatsen het geval is, leidt het gebruik van dit woord een nieuwe episode in. Hoewel er aansluiting is met het voorgaande, zijn de ellende en de somberheid van de vernietiging van Babylon voorbijgegaan en zijn er nieuwe mogelijkheden, is er weer plaats voor vreugde en lofprijzing. Een grote schare prijst God die zijn macht heeft getoond door over de afgoderij van Babylon zijn rechtvaardig oordeel uit te spreken en door het voltrekken van dit oordeel hun gedode broeders te wreken. De vierentwintig oudsten en de vier levende wezens sluiten zich bij de lofprijzing aan met “Amen, halleluja”. Halleluja [= hallel (lof) + oe (geb. wijs) + jah (de verkorte vorm van jahwe)] betekent: Loof de Heer en het is hier de eerste keer dat het in het Nieuwe Testament voorkomt. Trouwens in het Oude Testament komt het alleen in de Psalmen voor en we kunnen daarom met recht zeggen dat het hier een niet vaak gebruikte lofprijzing betreft. De schare, de oudsten en de vier levende wezens loven hier de Heer met de grootst mogelijke eerbied. In de lofprijzing komt ook het antwoord naar voren op de bede van de zielen onder het altaar (6:10), hun bloed is gewroken, het is van haar hand geëist. In vs 5 worden allen nogmaals opgeroepen de Heer te loven en zij beantwoorden die oproep met de lofprijzing van de verzen 6-8.

    Het werk van de rechtbank is gereed

    Na de vernietiging van de hoer en van de stad Babylon als symbolen van het godsdienstig en het politiek systeem van de valse profeet en het beest, is er alle reden voor vreugde en lofprijzing, temeer daar nu het einde nadert en de tijd is aangebroken voor de bruiloft van het Lam. Het is duidelijk dat zolang de oordelen over het politieke en over het godsdienstige Babylon niet waren voltrokken, deze bruiloft niet kon plaatsvinden. Pas daarna komen aangenamer zaken aan de orde. Eerst wordt het gejubel over dit oordeel gehoord (19:1-5), dan komt de vermelding van de aanvaarding van het koningschap en daarna volgt de aankondiging van de bruiloft, maar ook niet meer dan dat. De bruiloft van het Lam wordt niet uitvoerig beschreven, het doel van de Openbaring is nu eenmaal niet het beschrijven van dit soort gebeurtenissen, maar het zich bezighouden met de rechtvaardige wegen van God, met de oprichting van het Koninkrijk en met het einde van alle dingen, als God alles in allen zal zijn. De oordelen die nu ten einde zijn, hadden een verschillend karakter.

    Eerst waren er die van de zegels, dit waren de meer verborgen oordelen die ook toegeschreven hadden kunnen worden aan menselijk wanbeleid. De oordelen die volgden met de bazuinen waren oordelen die de mensen tot bekering opriepen en de derde groep waren de oordelen van de schalen en die hadden te maken met de uitoefening van Gods wraak. Uit Openb. 4 weten we dat de oordelen te maken hadden met de belangrijkste zitting van een hemelse rechtbank. Deze heeft het vonnis geveld en toezicht op de uitvoering ervan gehouden, dus op het voltrekken van de oordelen. Nu de oordelen zijn voltrokken is de zitting van de rechtbank voorbij, de vierentwintig oudsten kunnen hun rechterlijke functie neerleggen, want zij zijn als leden van de rechtbank van hun taak ontheven. Vanaf het moment van het einde van de oordelen worden de vierentwintig oudsten dan ook niet meer genoemd. Eerder is gezegd dat zij symbolisch de opgestane en verheerlijkte gelovigen van het Oude Testament en die van de Gemeente voorstellen en deze twee groepen komen in het volgende deel gesplitst naar voren op het feest der feesten.

    De bruiloft van het Lam

    Een bruiloft wordt gehouden ter ere van de echtvereniging van een man en een vrouw, de bruidegom en de bruid, hier ook het hemelse en het aardse. Over de bruiloft van het Lam wordt verder niets verteld, alleen is er een korte beschrijving van het toilet van de bruid en er is sprake van een bruiloftsmaal en van genodigden daartoe. Het huwelijksceremoniëel bestond in het oude Israël uit drie gedeelten:

    1. Het opmaken van het huwelijkscontract. Man en vrouw gelden dan al als echtgenoten, maar zij wonen nog niet samen onder één dak (zie Matth. 1:20). Dit is sinds de Pinksterdag de positie van de Gemeente, zij is met Christus “verloofd” (2 Kor. 11:2), maar geldt nu reeds als zijn vrouw (Ef. 5:23-32);
    2. Na enkele jaren vindt dan de eigenlijke bruiloft plaats. De bruidegom haalt, vergezeld van zijn vrienden de bruidsjonkers, de bruid op van haar huis en brengt haar naar zijn eigen woning. Dat is wat er gebeurt als Christus zijn Gemeente van de aarde wegneemt (1 Tess. 4:13-18) en binnenvoert in het Vaderhuis (Joh. 14:1-3);
    3. In de woning van het jonge paar vindt het bruiloftsmaal plaats, waarvoor in de regel vele gasten worden uitgenodigd (Matth. 22:1-14;Luk. 14:8 en Joh. 2:1-11). In een oosterse bruiloft speelt het bruiloftsmaal een centrale rol, het onderstreept het publieke en het sociale karakter van een bruiloft (Gen. 29:22 en Richt. 14:10, 17).

    In vs 9 krijgt Johannes uitdrukkelijk de opdracht te schrijven dat zij die op het bruiloftsmaal van het Lam zijn genodigd, zalig zijn. Het moeten dus gelovige genodigden zijn, want alleen gelovigen worden in de Bijbel zaliggesproken. De Gemeente kan hier niet worden bedoeld, zij is de bruid en die wordt niet op de eigen bruiloft genodigd, maar nodigt zelf. Het kunnen ook niet de gelovigen zijn die de marteldood zijn gestorven tijdens de Grote Verdrukking, want die zijn nog steeds zielen, zij hebben nog geen verheerlijkt lichaam ontvangen. Het zijn ook geen op de aarde levende gelovigen, want het bruiloftsmaal is in de hemel en daar kunnen zij niet aanwezig zijn. Het moeten gelovigen zijn die zich in de hemel bevinden, die niet tot de Gemeente behoren, maar die wel verheerlijkt zijn. Dat kunnen dus alleen de opgestane en verheerlijkte gelovigen uit het Oude Testament zijn, die samen met de Gemeente de oudsten voor de troon vormden. Een andere aanwijzing is in dit verband te vinden in de woorden van Johannes de Doper (Joh. 3:29) die zichzelf “de vriend van de bruidegom” noemt. De bruidegom (Jezus) heeft de bruid (Gemeente) en de vriend van de bruidegom (Johannes) verheugt zich hierover. Jezus zegt in Matth. 11:11 dat Johannes de Doper de grootste is “onder hen die uit vrouwen geboren zijn”. Dat betekent dat hij in de oude bedeling de grootste van allemaal is, maar dat wat de nieuwe bedeling betreft hij minder is dan de minste in het koninkrijk van God. Johannes heeft geen deel aan de nieuwe bedeling en is daarom als oudtestamentische gelovige geplaatst beneden de gelovigen van de Gemeente, de kleinste uit de nieuwe is groter dan de grootste uit de oude bedeling. Maar op de bruiloft van het Lam is Johannes de Doper een van de eregasten.

    Niet Israël maar de Gemeente is de bruid

    De opvatting dat Christus en zijn Gemeente de bruidegom zijn en Israël de bruid, kan niet juist zijn. Israël, of beter nog Jeruzalem, zal volgens de oudtestamentische profeten de aardse vrouw van de Messias zijn. Zij was in het Oude Testament met de Heer verbonden en zij zal dat aan het einde der tijden ook weer zijn en dan als bruid (Jes. 54:4-8;62:1-5; Hos. 2:19). Maar dit zal een huwelijk zijn dat op aarde gesloten zal worden, terwijl de gemeente de vrouw van het Lam zal worden door een huwelijk dat in de hemel zal worden gesloten (Ef. 5:23-32 en 2 Kor. 11:2). Vanaf Openb. 4 bevindt de gemeente zich in de hemel (24 oudsten), pas in 19:14 gaat zij naar de aarde om samen met Christus oorlog te gaan voeren tegen het beest en tegen de koningen en hun legerscharen. De Gemeente is de bruid van Christus en de Gemeente is ook het Lichaam van Christus en is dus Christus. Dit zijn verschillende kanten van de Gemeente. Als Israël de bruid wordt van de Messias, dan wordt Israël ook de bruid van de Gemeente. Dan zullen zo de Gemeente en Israël tot één vlees zijn zoals God het heeft gewild in Gen. 2:24.

    Het bruidskleed

    De bruid heeft zich gereedgemaakt door het aantrekken van het haar gegeven bruiloftskleed dat is gemaakt van de rechtvaardige daden der heiligen. God zal openbaren welke daden van de heiligen rechtvaardig en welke onrechtvaardig geweest zijn. Bij dit alles mag niet uit het oog verloren worden dat er staat “Haar is gegeven” (vs 8). Het bruidskleed dat bestaat uit de rechtvaardige daden van de heiligen, is te danken aan de genade die God deze heiligen heeft bewezen. Er is geen heilige die kan beweren dat hij uit eigen kracht een rechtvaardige daad gedaan heeft waarvoor God hem dan dank verschuldigd zou zijn. Elke rechtvaardige daad is slechts mogelijk door de hulp van Christus, daarom is het haar “gegeven”.

    Het oordeel voor de rechterstoel

    Voordat er nu sprake kan zijn van de bruiloft van het Lam, moet het openbaar worden voor de rechterstoel van Christus, waarvan Rom. 14:10 en 2 Kor. 5:10 spreken, hebben plaatsgevonden. Dit voor de rechterstoel van Christus verschijnen heeft niets te maken met het eeuwig oordeel, het dient om ons in overeenstemming te brengen met Gods beoordeling, zodat wij onszelf leren beoordelen in overeenstemming met zijn gedachten. Wij zullen dan van aangezicht tot aangezicht zien en zullen onszelf ten volle kennen, zoals wij ook zelf gekend zijn (1 Kor. 13:12). Dan pas zullen we beseffen hoeveel zonden ons zijn vergeven en dan pas zullen wij begrijpen hoe groot Gods genade over ons is geweest en wij zullen Hem des te meer liefhebben. In 1 Kor. 3:15 wordt gesproken over iemand van wie het werk in de beoordeling geen stand houdt, al zijn daden zullen in het vuur van de beoordeling verbranden. Hij houdt niets over wat waarde genoeg heeft om deel te kunnen uitmaken van het bruidskleed dat gemaakt is van de rechtvaardige daden der heiligen. Hij zal zelf echter wel degelijk behouden worden, maar “als door vuur heen”.

    De aanvaarding van het Koningschap

    Voordat in 19:7 over de bruiloft wordt gesproken, wordt voor de vierde keer gezegd dat God het koningschap over de wereld aanvaard heeft. In 11:15 staat dat het koningschap gekomen isaan onze Heer en aan zijn Gezalfde en in 11:17 dat Hij die is en die was het koningschap heeft aanvaard.

    Daarna in 12:10 dat het heil, de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde is verschenen. Tenslotte staat hier in 19:6 dat de Heer, onze God, de Almachtige het koningschap heeft aanvaard. Dit alles lijkt verwarrender dan het is, het wil zeggen dat God in zijn Christus, zijn Gezalfde, het koningschap heeft aanvaard. Het is zijn koningschap over zijn koninkrijk, de schepping en zijn Christus zal namens Hem dit koningschap aanvaarden en uitoefenen. Maar later zal de Zoon Christus deze macht overdragen aan God de Vader, die dan zijn zal: alles in allen (1 Kor. 15:28). Het is gebleken dat het verbond tussen het beest en de valse profeet op een mislukking is uitgelopen en het tussengezicht eindigt daarom met de gelukte verbintenis tussen het Lam Christus als de bruidegom en de Gemeente als de bruid. Na het sluiten van deze verbintenis wordt in 19:11-16 weer de werkelijkheid getoond van het Lam, Christus, dat met zijn Gemeente als leger ten strijde trekt tegen Satan en zijn helpers. De aankondiging van de koningschapsaanvaarding en van de bruiloft van het Lam gebeurt met het geluid als van een stem van een grote schare. Dit is dezelfde stem als de luide stem van een grote schare in de hemel die over het oordeel over Babylon tweemaal de lof zingt met een Halleluja. Het is ook de stem van de grote schare die niemand tellen kan en er wordt hiermee dus gezegd dat alle gelovigen in de hemel en op de aarde, met uitzondering van de gelovigen van de gemeente, hier hun vreugde uiten door hun stem te laten horen. De aankondiging gebeurt ook met het geluid als van een stem van vele wateren en met het geluid als van een stem van zware donderslagen. Dit zijn beide stemmen die in het voorgaande deel van de Openbaring te maken hadden met de Christus in andere verschijningsvormen dan die als het Lam. Zo is de stem van vele wateren de stem van de verheerlijkte Christus (1:15) en doet de stem als van zware donderslagen denken aan de bliksemstralen, stemmen en donderslagen die uitgaan van de troon waarop Christus gezeten is als de Messias van de wederkomst (4:5) en verder aan de donderslagen die Hij als hogepriester op de aarde werpt (8:5) en aan de zeven donderslagen die spreken als Christus als koning spreekt over de voleindiging van het geheimenis van God (10:3-7).

    Het getuigenis van Jezus

    De absolute zekerheid van het gesprokene geeft Johannes weer in vs 9b: “En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God”. Dat de bruidegom, het Lam Gods, zich de Gemeente als bruid zal nemen, maakt zo’n sterke indruk op Johannes dat hij weliswaar verkeerd, maar toch wel zeer begrijpelijk reageert: hij valt neer voor de voeten van de engel om hem te aanbidden. Maar met “Doe dit niet” wordt Johannes door de engel terechtgewezen, hij is een dienstknecht net als Johannes zelf. Hij stelt zichzelf zelfs op een lager niveau door te zeggen dat hij een slaaf is van Johannes en diens broeders. God alleen mag aanbeden worden, Johannes en zijn broeders en de engelen zijn slechts dienstknechten die mogen aanbidden, al geeft de engel toe dat de engelen van een lagere rangorde zijn, want Johannes en zijn broeders hebben het getuigenis van Jezus. In Openb. 1:2 werd deze uitdrukking al gebruikt en in 1:9 zegt Johannes dat hij om “het getuigenis van Jezus” op het eiland Patmos is. Het gaat hier niet alleen om gelovigen die tot de Gemeente behoren, maar ook om de gelovigen die na de Opname nog op aarde zijn. Ook zij hebben volgens Openb. 12:17 het getuigenis van Jezus, maar moeten nog overwinnen om tot de schare die niemand tellen kan te gaan behoren. Het slot van vs 10 zegt dan wat het getuigenis van Jezus is, het is de geest der profetie. Het getuigenis van Jezus is het getuigenis dat Hij ons zelf gegeven heeft door zijn dienstknechten. De geest die door de profeten sprak, was de Geest van Jezus (1 Petr. 1:11). Niet alleen zijn dienstknechten waren getuigen, ook Jezus zelf is op aarde getuige geweest en in Openb. 3:14 noemt Hij zich ook de getrouwe en waarachtige getuige. Dus doordat Hij zijn getuigenis aan een mens openbaart, wordt deze mens vervuld met de geest der profetie en hoewel Christus in de hemel is, legt Hijzelf nog steeds dit getuigenis af door middel van zijn dienstknechten. Totdat Hij wederkomt, niet meer als getrouwe en waarachtige getuige, maar als “Hij die wordt genoemd Getrouw en Waarachtig” (19:11). “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” heeft een dubbele verklaring. Het is niet alleen het getuigenis door Jezus en de zijnen, maar ook het getuigenis over Hem. Dan is de geest, de teneur, van de profetie een getuigenis omtrent Jezus, of anders: de Heilige Geest getuigt in het Woord profetisch van Jezus. De twee mogelijke uitleggingen komen in een boek als de Openbaring heel goed samen. We moeten de Openbaring van Jezus Christus, dat is het getuigenis van Jezus Christus, lezen in het licht van de profetieën, want de hele geest van de profetie is het getuigenis omtrent Jezus. Als dit niet de houding ten opzichte van de Openbaring is, dan wordt het boek een van de visies op het vergaan van de wereld met min of meer interessante toekomstige gebeurtenissen.

    De beslissende strijd

    Met “ik zag de hemel geopend” is het relaas van Johannes teruggekeerd tot de chronologische volgorde en is het gekomen bij de “voleinding”. Het tussengezicht dat na de zevende schaal begon met het oordeel over Babylon, is voorbij. Wat nu volgt is de ontknoping van het grote drama dat bij 6:2 begonnen is met de opening van het eerste zegel. Het Beest dat als ruiter op het witte paard uittrok om de aarde te overwinnen en zo de Christus te imiteren, zal nu eindelijk worden verslagen. Samen met de valse profeet gaat hij ten onder in het grote treffen dat plaats zal vinden in het dal van Harmagedon. In het verslag van de strijd zijn drie delen te onderscheiden:

    1. de rechter over de aarde wordt met de heerscharen die Hem volgen voorgesteld in 19:11-16;
    2. de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen wordt gedaan in 19:17 en 18;
    3. de uitoefening van het oordeel zelf wordt in 19:19-21 geschetst.

    In het eerste deel (19:11-16) wordt de overwinnaar Christus, de rechter over de gehele aarde, voorgesteld onder vier verschillende titels:

    1. Getrouw en Waarachtig – deze betiteling kwam al voor in 3:14 als “de getrouwe en waarachtige getuige”. Met deze naam wordt aangegeven dat Christus de zijnen nooit zal verlaten, Hij komt al zijn beloften na. Ook oordeelt en strijdt Hij met rechtvaardigheid. Hij is geen onbetrouwbare en wrede veroveraar zoals het Beest.
    2. Een geschreven naam – niemand weet deze naam dan de Christus zelf. Dit doet denken aan de witte steen met daarop een nieuwe naam die niemand weet, behalve de ontvanger (2:17).
    3. Het Woord van God – Christus is het Woord dat er al is vanaf het begin, het Levende Woord dat vleesgeworden is. Zo zal Johannes het later uitdrukken als hij dit aspect van de Christus in zijn evangelie tot het centrale punt maakt (Joh. 1:1 en 14). Na alles wat hij heeft gezien van de grootheid van het Lam Gods en van zijn overwinning op de satan is het logisch dat hij in zijn evangelie sterk de nadruk legt op het goddelijk aspect van Jezus van Nazareth. Bij God was het woord, het woord was God en Jezus van Nazareth is het vleesgeworden woord. Dit Woord wordt in vs 15 voorgesteld als een scherp zwaard dat uit de mond van Christus komt, dit ook in 1:16 en 2:12.
    4. Koning der koningen en Heer der heren – De wrekende Christus die nu komt om strijd te voeren en te overwinnen is dezelfde als het Lam dat geslacht is en dat in 17:14 met deze namen is aangeduid.

    Als koning der koningen, dat wil zeggen als allerhoogste koning, draagt Hij vele kronen. Het aantal wordt niet genoemd zoals in 12:3 wel gebeurt bij de zeven van de draak en in 13:1 bij de tien van het beest uit de zee, maar zijn koninklijke waardigheid kan met geen enkele andere worden vergeleken, dus zal het de getallen van die twee wel te boven gaan en dan zijn het er meer dan tien. Waarschijnlijk twaalf ? De overwinnende Christus is hier gezeten op een wit paard en Hij wordt gevolgd door een in fijn wit linnen gekleed hemels leger dat eveneens op witte paarden rijdt. Dit leger is een ander beeld voor de Gemeente, een ander facet van de Gemeente. Dit blijkt uit het feit dat gezegd wordt dat het gehuld is in smetteloos fijn linnen, wat ook door de bruid van het Lam wordt gedragen. In de grondtekst staat hier byssos en niet linon, de stof waaruit het kleed van engelen gemaakt is. Het is daarom uitgesloten dat deze hemelse legerscharen uit engelen bestaan. Dat het hier de Gemeente betreft blijkt echter vooral uit het feit dat in 17:14 wordt gezegd dat de koningen zullen worden overwonnen door het Lam en door hen die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen, een omschrijving van de Gemeente die bestaat uit gelovigen die door de Heer zijn geroepen en uitverkoren. Dit wordt verder bevestigd door Zach. 14:5;Judas 14;Kol. 3:4;1 Tess. 3:13 en het is ook het openbaar worden van de Zonen Gods van Rom. 8:19. De Gemeente, als hemels leger, zal samen met Christus, als de ruiter op het witte paard, de strijd aanbinden en zo zal de heerschappij van de satan, het beest uit de zee en de valse profeet moeten wijken voor het koningschap van de Christus, die zijn Koninkrijk gaat vestigen.

  • Openbaring – Hoofdstuk 16

    Voorbereiding tot de laatste plagen

    Na de beschrijving van het beeld van de overwinnaars, wordt in vs 5 het thema van het derde teken in de hemel uit vs 1 weer opgevat. Het betreft hier de voorbereidingen die in de hemel worden getroffen met betrekking tot de zeven laatste plagen. Johannes heeft hiervóór in de hemel de troonzaal gezien met de troon als symbool van de koninklijke waardigheid, nu ziet hij in de hemel de tempel van de tent der getuigenis, het heilige der heiligen als symbool van de priesterlijke waardigheid. Beide waardigheden komen toe aan de Messias van Israël. Aan het begin van het vierde tussengezicht (11:19) ging de tempel in de hemel open en werd de ark van het verbond zichtbaar. Dit verbond was het verbond tussen God en Zijn volk en de ark was het symbool van Gods trouw jegens Israël en ook van Zijn trouw jegens de rechtvaardigen. In dit tussengezicht wordt de trouw van God ook duidelijk getekend in het lot van de groepen gelovigen van na de Opname van de Gemeente. Zij zijn met God verzoend door het bloed van het Lam, de hogepriester Christus heeft die verzoening bewerkt. Aan het begin van het gedeelte dat volgt op het vierde tussengezicht gaat de tempel ook open, maar er is geen sprake meer van de ark van het verbond en dus ook niet van Gods trouw. Op Grote Verzoendag ging de hogepriester volgens de ordening van Aäron in het Heilige der Heiligen en kwam eruit om het volk mee te delen dat God verzoening van zonden had geschonken. Maar in plaats van de hogepriester die uit het Heilige der Heiligen komt als bewijs dat God aan Zijn volk genade heeft bewezen, komen uit het Heilige der Heiligen nu zeven engelen met de zeven plagen als bewijs dat de oordelen van God over de wereld zullen komen. De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek die tot dan toe deze oordelen heeft kunnen afwenden, is terzijde getreden. Bij zijn Hemelvaart is Jezus ingegaan in de hemel, maar Hij is er niet weer uitgegaan. Dat gebeurt pas aan het einde, als God verzoening gegeven heeft, niet de verzoening van de zonden van het afgelopen jaar zoals bij de aardse hogepriester, maar de totale, eeuwige verzoening. Voordat echter die totale verzoening een feit is, zal de aanklager overwonnen moeten worden. Op zijn aanklacht zal God òf moeten straffen òf moeten vergeven. Zij die van de Zoon zijn, ontvangen vergeving, zij die niet van de Zoon zijn, worden gestraft. Daarna zal de aanklager worden verwijderd en kan de totale verzoening door de overwinning van Christus een feit worden. Dan is het Jubeljaar aangebroken. In het jubeljaar gaan alle zaken terug naar de oorspronkelijke eigenaar. Op Grote Verzoendag van het jubeljaar klinkt de bazuin (sjofar) ten teken dat het Jubeljaar is aangebroken en dat dit teruggeven nu zal gaan gebeuren. In Openb. 8:2 is sprake van zeven bazuinen (het getal van de volmaaktheid of volledigheid), dit wil zeggen dat alles voorgoed aan de Zoon als hogepriester naar de ordening van Melchizedek zal worden teruggegeven. Hij is de maker en de ware eigenaar. Als de Hogepriester terzijde getreden is, wordt Zijn plaats ingenomen door engelen, die weliswaar bekleed zijn met priesterlijk linnen en met gouden gordels, maar die oordeel in plaats van zegen komen brengen. De oordelen die nu over de aarde zullen gaan, komen uit schalen die de engelen uitgieten over de aarde. Het uitgieten van de schalen van de gramschap Gods heeft verwantschap met het drinken van de beker der gramschap uit Jer. 25:15-38. De engelen ontvangen de schalen uit de hand van een van de vier levende wezens. De vier levende wezens zijn de vertegenwoordigers van heel de bezielde schepping en met het overhandigen van de schalen geeft de schepping de rechtvaardigheid van de komende oordelen toe. Vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege Zijn kracht wordt de tempel vervuld met rook en niemand kan de tempel meer binnengaan om te bidden of te offeren. De oordelen zijn onafwendbaar, tussenkomst van wie dan ook is niet meer mogelijk en van verlossing kan geen sprake meer zijn, de genadetroon is niet meer te benaderen. Uit de tempel klinkt dan een luide stem die de zeven engelen opdracht geeft hun schalen op de aarde uit te gieten.

    Gevolgen van het uitstorten van de schalen

    Het gedetailleerd beschrijven van de gevolgen van het uitstorten van de schalen kan slechts leiden tot speculaties. Er is sprake van beelden zonder dat precies bepaald kan worden wat in de werkelijkheid met deze beelden bedoeld wordt. Elke poging tot verklaren moet in zo’n geval tot onjuistheden leiden die slechts als voordeel hebben dat ze door geen enkele “andersdenkende” kunnen worden bewezen fout te zijn. Het wordt dan een eindeloze kwestie van “nietes-welles”. De verklaring van dit deel van de Openbaring moet daarom beperkt blijven tot het plaatsen van kanttekeningen en het maken van enige opmerkingen, de ene wat meer en de ander wat minder globaal en vrijblijvend. Het eerste wat opvalt is de overeenkomst tussen de eerste vier schalen en de eerste vier bazuinen. De eerste vier schalen brengen net als de eerste vier bazuinen oordelen over de aarde, de zee, de rivieren en waterbronnen en over de zon, met een gering verschil bij de vierde bazuin waar het niet alleen de zon, maar ook de maan en de sterren betreft. Hoewel de overeenkomst duidelijk is, kan hier geen sprake zijn van herhaling, want er is steeds toeneming van een derde deel tot het geheel. Omdat de zevende bazuin de zeven schalen van de gramschap omvat, heeft die bazuin uiteraard dezelfde afloop als de zeven schalen. Dit was al eerder het geval met het zevende zegel dat de zeven bazuinen omvatte en zo blijkt het openen van de zegels via het klinken van de bazuinen en het uitgieten van de schalen, na een onderbreking door het zesde tussengezicht en onder begeleiding van donderslagen, stemmen, bliksemstralen en aardbevingen, te leiden tot het aanvaarden van het koningschap door Christus. Uit dit laatste blijkt ook de korte tijd die het uitgieten van de schalen in beslag neemt, want als de zevende bazuin klinkt, wordt ook gezegd dat het koningschap is gekomen aan de Heer en zijn Gezalfde en dat in die dagen eveneens het geheimenis van God is voleindigd (11:15, 10:7). De korte tijd van deze oordelen maakt het moeilijk te accepteren dat de bedoeling van de eerste vier schalen is:

    • kwaadaardige gezwellen = kanker;
    • water wordt bloed = milieuvervuiling;
    • grote hitte = broeikaseffect en ozonlaag.

    Tussen het uitgieten van de derde en de vierde schaal komt de engel der wateren aan het woord samen met de engel van het altaar en met de laatste de zielen onder het altaar genoemd bij het vijfde zegel (6:9). Zij prijzen de waarachtige en rechtvaardige oordelen, want het vergieten van het bloed van de heiligen en de profeten toont aan dat de goddelozen het oordeel waard zijn en omdat zij het waard zijn, heeft God hen geoordeeld door aan hen bloed te drinken te geven. Dit oordeel bewijst dat God rechtvaardig is. Van God wordt hier gezegd dat Hij was en is, niet meer dat Hij komt, want Hij is en blijft. Bij de vijfde en zesde schaal treedt een versmalling op, er wordt niet langer gesproken van algemeenheden zoals aarde, zee en rivieren, maar juist van bijzonderheden zoals de troon van het beest en de Eufraat. Bij de vijfde schaal wordt het rijk van het beest in zijn kern aangetast, in het middelpunt van zijn macht. De pracht en praal die velen tot bewondering en aanbidding heeft gebracht gaat teniet, de glans verdoft. Voor de volgelingen van het beest en de antichrist is dit een zeer pijnlijke ervaring, waar zij God de schuld van geven. Zij lasteren Zijn naam en bekeren zich niet van hun werken. Ondanks het tanen van zijn macht blijven de mensen het beest volgen. De zesde engel giet dan zijn schaal uit op de Eufraat, vanouds de grensrivier tussen het westen en het oosten, die in Openb. 9:14 al genoemd wordt als uitgangspunt van de gerichten van God. Door het uitgieten van de zesde schaal verdroogt de rivier, de weg naar het westen ligt nu voor de koningen van het oosten open en de machthebber van het westen dreigt te worden vernietigd.

    Het beest dat bij alle vorige plagen niet in staat is gebleken zijn vereerders te beschermen, loopt nu grote kans alle macht en heerlijkheid te verliezen.

    Vijfde tussengezicht: Harmagedon

    In 16:13 begint dan het vijfde tussengezicht dat wel verbonden is met de uitstorting van de schalen, maar er niet toe behoort. Als een apart visioen wordt het ingeleid door de woorden “en ik zag” (vs 13). De hoofdpersonen van vs 13-16 zijn ook andere dan die van vs 12. En er was bovendien in de systematiek van Openbaring een tussengezicht voor en na het zevende zegel en voor en na de zevende bazuin, dus zal er ook een tussengezicht zijn voor en na de zevende schaal. In 16:13 wordt door middel van symboliek uiteengezet welke strategie zal worden gevolgd door de onheilige drieëenheid van de satan als de draak, het beest als de wereldlijke leider en de valse profeet als de geestelijke leider. Uit hun monden komen kikkers, het zijn onreine geesten, duivelse leugens en bedrog. Kikkers zijn voor een Israëliet onreine dieren en zij moeten hier, ondersteund door wondertekenen, de koningen der aarde opruien zodat deze worden verleid tot de strijd voor de bevrijding van de aarde uit de macht van God. De enige manier om echte vrede op aarde te brengen is de alleenheerschappij van de mens. De wonderen zullen wel dienen om te maken dat de andere koningen de leiding van de aardse machten in handen geven van het beest. De draak, het beest en de valse profeet verzamelen de koningen en hun legers om op de grote dag van de almachtige God te strijden tegen de Heer en zijn Gezalfde (Ps. 2:1-3). De strijd zal worden gevoerd op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon genoemd wordt een naam die komt van Har Megiddo, dat is Berg van Megiddo.

    De zevende en laatste schaal

    De tussengezichten staan buiten de chronologische volgorde en vervolg en uitslag van de strijd waartoe hier in 16:16 wordt opgeroepen komen pas in 19:19. De verzen 14 en 16 horen bij elkaar en vers 15 is een tussenzin waarin de Heer zegt dat Hij zal komen als een dief. Voor de gelovigen geldt:”Zie Ik kom haastiglijk” en “Ik ben de blinkende Morgenster”, maar voor de ongelovigen geldt: “Zie Ik kom als een dief” (in de nacht). Voor de groep die door de grote verdrukking moet gaan, maar het leven behouden zal en die een deel is van de schare die niemand kan tellen, geldt echter: zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. Het laatste van de oordelen is vooral gericht op steden. In vs 19 is sprake van de grote stad, die in drie stukken uiteenvalt, van de steden der volkeren die instorten en van het grote Babylon waaraan de beker met de wijn van de gramschap van Gods toorn te drinken wordt gegeven(zie Jer. 25:15-38 en Openb. 14:10 en 19:15). Met de grote stad zal Jeruzalem worden bedoeld, al beweren sommige uitleggers dat dit Rome moet zijn, want Jeruzalem wordt aangeduid met “de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte waar ook hun Heer gekruisigd is”. Een zwak argument, want “mijn vriend in Leeuwarden” kan verderop ook wel als “mijn vriend” worden aangeduid en andersom. Met de steden der volkeren worden dan alle steden behalve de algenoemde, dus Jeruzalem en Babylon, bedoeld. In vs 21 staat dat de hagelstenen de mensen stenigen. Deze gebeurtenis valt samen met:

    • het einde van Harmageddon;
    • de komst van Jezus op de Olijfberg (Zach. 14:4);
    • het verslaan van de heidenen (19:15);
    • de overwinning over de antichrist (19:20, 21 en 2 Tess. 2:8).

    In Openb. 16 wordt tot drie keer toe gezegd dat Gods oordelen bij de mensen alleen godslastering uitwerken. Kennelijk wil niemand Gods recht erkennen, waaruit ook weer blijkt dat de tijd der bekering voorbij is. Na het uitstorten van de zevende schaal zegt een luide stem dat alles nu gebeurd is, de oordelen zijn voltooid, dit is het einde. Er worden in de grondtekst ongeveer dezelfde woorden gebruikt als die van de Heer aan het kruis: Het is volbracht. Na het gebruikelijke tussengezicht na de zevende schaal volgt dan ook in 19:11 het begin van “de voleinding”, de toorn van het Lam.

  • Openbaring – Hoofdstuk 15

    Uitweiding binnen het vierde tussengezicht

    Na de uitweiding van Openb. 14 zal in Openb. 15 het vierde tussengezicht worden voortgezet met het derde teken in de hemel. Dan zal het beeld van de engelen met de zeven laatste plagen worden getoond en het beeld van de overwinnaars van het beest, van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Aan het eind van Openbaring 13 lijkt het erop dat de twee getuigen van satan hebben gezegevierd en dat hun heerschappij over de aarde blijvend zal zijn, vooral nadat zij in de strijd met de twee getuigen van God de overwinning hebben behaald. Op het moment dat Johannes dit zou kunnen gaan denken, wordt hem getoond in wiens handen de ware heerschappij zal liggen en waartoe het overnemen van de macht zal leiden. De zaken die hem worden getoond, zijn echter gebeurtenissen die zich pas later zullen afspelen en die niet chronologisch worden weergegeven, misschien juist daarom. Over Babylon (vs 8) wordt in Openb. 17, 18 verteld en over het oordeel over de aanbidders van het beest (vs 9-11) in Openb. 19.

    Vier groepen deelnemers aan de slotfase

    In zes verschillende taferelen wordt achtereenvolgens getoond wat er verder nog gaat gebeuren, met de bedoeling dat Johannes duidelijk wordt gemaakt welke verschillende groepen mensen aan de slotfase zullen deelnemen en tevens hoe in grote trekken het verloop van deze slotfase zal zijn. Er worden in het gedeelte 14:1-13 allereerst vier groepen getekend. De eerste groep is die van de 144000 verzegelden uit de twaalf stammen van Israël (vs 1-5) en de tweede groep is die van een niet te tellen schare heidenen die het eeuwig evangelie hebben aangenomen (vs 6). Het gaat in 14:1-7 dus over twee groepen gelovigen op aarde die niet in de grote verdrukking zullen omkomen, maar levend in het vrederijk zullen ingaan. De derde groep wordt gevormd door de aanbidders van het beest zowel uit de Israëlieten als uit de heidenen. Zij zijn het die aan de afgoderij van de antichrist hebben meegedaan en daarom het merkteken van zijn naam hebben ontvangen (vs 8-12). Tenslotte is er opnieuw sprake van gelovigen, maar nu van een eveneens niet te tellen schare heidenen die tijdens de verdrukking als martelaren in de Heer gestorven zijn, zij vormen de vierde groep (vs 13). In het voorgaande worden drie groepen heidenen genoemd, maar slechts twee groepen Israëlieten. Er is een derde groep en die wordt gevormd door de gelovige Israëlieten die tijdens de verdrukking om hun getuigenis gedood zijn en die zich onder het altaar bevinden (Openb. 6:9-11).

    Laatste twee taferelen

    De laatste twee taferelen (vs 14-20) geven beelden van de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die in de historische orde pas plaatsvindt in Openb. 19. De wederkomst van Christus wordt op deze plaats weergegeven om een compleet beeld te schetsen, zodat duidelijk blijkt dat er na de grote verdrukking onderscheid zal worden gemaakt tussen degenen die Christus toebehoren, zowel uit Israël als uit de heidenen en hen die het oordeel zullen ondergaan, de ongelovigen. Dit eindoordeel wordt in de laatste twee taferelen weergegeven. In 14:1-5 zien we het Lam Gods op aarde aan het hoofd van zijn gevolg, het gelovig overblijfsel van Israël. Hij wordt Johannes hier getoond als de uiteindelijke overwinnaar. Christus als het Lam en de 144000 verzegelden staan op de berg Sion. In tegenstelling tot de berg Sinaï die het symbool is van de wet, is de berg Sion het symbool van de genade, maar tegelijkertijd is hij dat van het middelpunt van de heerschappij en van de heerlijkheid hier op aarde. Beide zullen die toekomen aan het Lam dat hier door Johannes wordt gezien zoals het zal staan in de tijd die zal komen na de zegels, de bazuinen en de schalen. De betekenis van het aan Johannes getoonde visioen is dus dat het Lam Gods dat op aarde geleden heeft, zijn troon opricht op de berg Sion en vandaar over de volken zal heersen. Dit visioen volgt direct op de beelden betreffende de heerschappij van het beest uit de zee, dat geholpen werd door het beest uit het land. Dat was het dieptepunt in de geschiedenis van de eindtijd en de meest zwarte bladzijde van het boek Openbaring, want daarop werd geschreven over de goddeloosheid zowel van Israël als van de volken. Het zich van God afwenden en zich naar de satan toekeren maakt dat de uitstorting van de zeven schalen van Gods gramschap noodzakelijk is. De 144000 vormen het overblijfsel dat in Openb. 7:3 aan het voorhoofd werd verzegeld met de naam van het Lam en die van zijn vader en dat daardoor werd vrijgekocht en gespaard voor de Grote Verdrukking. Dit is in Openb. 12 symbolisch uitgedrukt met de vrouw die naar de woestijn vlucht waar God haar een plaats bereid heeft waar zij de laatste helft van de jaarweek wordt onderhouden. Dat hier het gelovig overblijfsel van Israël wordt bedoeld en niet de Gemeente blijkt uit het feit dat zij de naam van “zijn” vader en niet die van “hun” vader op het voorhoofd hebben staan. Hiertegen zou kunnen worden ingebracht dat in Openb. 14:1 de Gemeente wordt bedoeld, omdat in Openb. 7:3 sprake is van “het zegel van de levende God” en in Openb. 14:1 van “zijn naam en de naam zijns Vaders”. Dit laatste zal volgens de brief aan de gemeente van Filadelfia door de Heer worden geschreven op de voorhoofden van de overwinnaars uit Filadelfia, terwijl het stempel van de 144000 door een engel op de voorhoofden wordt gedrukt.

    Maar deze tegenwerping is om twee redenen niet juist. Ten eerste omdat de tekst van het zegel van de levende God de naam van de Heer en van zijn Vader kan zijn en ten tweede omdat in de brief aan de gemeente van Filadelfia wordt gezegd dat de Heer de namen zal schrijven op de voorhoofden van hen die zullen overwinnen en daarmee kan niet de Gemeente worden bedoeld, want die heeft reeds overwonnen. De Gemeente is volgens Rom. 8:37 zelfs meer dan overwinnaar door Hem die ons heeft liefgehad.

    Terug naar zaken uit het voorafgaande

    Twee dingen uit het voorgaande moeten nu even terug in de herinnering worden gebracht. Ten eerste dat de gebeurtenissen niet chronologisch worden weergegeven en in de tweede plaats dat van de schare die niemand tellen kan sommigen tijdens de grote verdrukking omgekomen zijn. Zij zijn de zalige doden die in de Heer gestorven zijn (vs 13). Zij bevinden zich in de hemel want zij zijn vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de oudsten. Bij het volgende teken in de hemel (15:2) staan zij bij de glazen zee die zich eveneens in de troonzaal bevindt. Deze gedoden uit de schare van hoofdstuk zeven zingen in de hemel, met stemmen die klinken als citers, een nieuw lied en wat zij in de hemel zingen, wordt op aarde door de 144000 begrepen en overgenomen. Alleen deze 144000 kunnen het lied leren, want zij zijn net als de gezaligden uit de Grote Verdrukking van de aarde losgekocht door het bloed van het Lam. Noch door de vierentwintig oudsten, noch door de vier levende wezens kan dit lied worden geleerd, hoewel zij het wel horen. De inhoud van het lied moet dus wel gaan over de verschrikkingen van deze verdrukking en de vreugde van het daaruit gered te zijn. Het is mogelijk dat in het lied ook wordt gezongen van de onderlinge steun tussen de 144000 en zij die de ontelbare schare vormen. De 144000 hebben de schare het evangelie gebracht en de schare zal hen in alles hebben bijgestaan.

    Over de 144000

    De Heer zegt in 1 Kon. 19:18 tegen Elia dat Hij zevenduizend in Israël zal overlaten die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen. Ook de 144000 hebben het beest niet aanbeden, maar hem juist tegengewerkt. Zij liepen niet achter het beest aan, maar volgden het Lam waar dat ook ging, waar dat voor hen ook op zou mogen uitlopen. Daardoor hebben zij het tijdens de Grote Verdrukking heel moeilijk gehad en hebben zij de steun van hen die ook niet bogen voor het beest, hard nodig gehad en ook gekregen. Wie hen in honger, dorst, ziekte en gevangenschap steunde en hen heeft gekleed en gehuisvest, heeft dit alles niet alleen aan hen gedaan, maar ook en vooral aan Christus (Matth. 25:31-46). Van de 144000 wordt verder nog gezegd dat zij maagdelijk zijn en zich niet met vrouwen hebben bevlekt, dat zij uit de mensen zijn gekocht als eerstelingen voor God en het Lam (vs 4) en dat in hun mond geen leugen gevonden is, zij zijn onberispelijk (vs 5). In de Bijbel wordt de gemeenschap met de eigen vrouw nooit “bevlekken” genoemd, dit woord wordt gebruikt voor de omgang met een andere vrouw, dus voor overspel of hoererij. In de Bijbel zijn de termen “hoererij” en “afgoderij” aan elkaar gelijk. Van de 144000 wordt hier gezegd dat zij vrijgebleven zijn van het dienen van afgoden, wat tijdens de periode van de Grote Verdrukking het aanbidden van het beest en zijn beeld zou hebben betekend. Dat de 144000 uit de mensen als eerstelingen gekocht zijn voor God en het Lam, wil niet zeggen dat hier sprake is van de Gemeente. Zij zijn de eerstelingen van een nieuwe oogst, van hen die gered zijn uit de Grote Verdrukking. De volle oogst zal later komen in de vorm van de al eerder genoemde schare die niet te tellen is. Dat in hun mond geen leugen gevonden is en dat zij onberispelijk zijn, stelt hen ook weer tegenover de volgelingen van het beest. Die hebben van de vader van de leugen de leugen aangenomen en deze gepresenteerd als waarheid.

    Drie engelen

    De drie volgende taferelen beschrijven drie engelen, waarvan de eerste met een zeer beknopte boodschap oproept tot bekering en de twee andere een oordeel uitspreken over hen die het beest en zijn beeld aanbidden. De eerste engel vliegt in het midden van de hemel, dezelfde plaats als de arend die de drie weeën heeft aangekondigd aan hen die op de aarde wonen (Openb. 8:13). De verkondiging van de engel is hier gericht tot hen die op de aarde zitten, wat de indruk geeft dat het hier gaat over mensen die minder dan ooit bereid zijn welk evangelie dan ook aan te nemen.

    Bovendien zijn de omstandigheden van dien aard dat nauwelijks meer gesproken kan worden van mogelijkheden tot verkondiging van een evangelie, een blijde boodschap. Toch wordt nog voordat de definitieve afrekening volgt via een engel een laatste oproep tot bekering gericht aan alle volk en stam en taal en natie, zoals eens gebeurde bij Sodom en Gomorra. Deze laatste oproep die door de engel wordt gebracht, is het eeuwig evangelie, dus de boodschap die al van eeuwigheid tot eeuwigheid wordt verkondigd.

    Verschillende evangeliën

    Er is in de Bijbel sprake van verschillende evangeliën, die duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden.

    1. het evangelie der genade Gods (Hand. 20:24) heeft als hoofdinhoud dat Jezus gehoorzaam geweest is tot de dood aan het kruis, waardoor alle zondaars vergeving van zonden kunnen ontvangen. Hiervoor wordt van de mens niets geëist, het wordt hem als genade aangeboden. Dit evangelie komt in Rom. 1:1 voor onder de naam: evangelie van God, omdat de bron ervan de oneindige liefde van God is. In 2 Kor. 4:4 en in 1 Tim. 1:11 heet het het evangelie der heerlijkheid, omdat het de gelovigen tot de heerlijkheid van Christus roept. Het heet ook evangelie van de vrede (Ef. 6:15), want het geeft de mens vrede met God. In verschillende brieven noemt Paulus dit evangelie eenvoudigweg “mijn evangelie” om de nadruk te leggen op het geheimenis dat speciaal aan hem geopenbaard is en wel dat de heidenen en de Joden die gehoor geven aan het evangelie der genade gelijkberechtigd zijn. Zij worden samen verbonden tot een eenheid: het Lichaam van Christus (Ef. 3:1-6). Dit evangelie kon echter pas worden gepredikt na het volbrachte werk van Christus en kan om die reden geen eeuwig evangelie worden genoemd.
    2. het evangelie van het koninkrijk van Mattheüs, bij Marcus het evangelie Gods en bij Lucas het evangelie van het koninkrijk Gods genoemd, werd pas gepredikt toen de koning eenmaal gekomen was (Matth. 4:23), later ook door Paulus (Hand. 20:25). In dit evangelie luidde de boodschap: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Deze boodschap is door Israël afgewezen en de Koning werd verworpen. Dit evangelie zal opnieuw actueel worden na de Opname van de Gemeente, wanneer verzegelde Joden het zullen uitdragen (Matth. 24:14). Maar een eeuwig evangelie is dit dus evenmin. Tijdens de verdrukking zal het aan de mensen brengen van het evangelie van het koninkrijk steeds moeilijker worden, vooral in de laatste helft van de zeven jaren. In Openb. 12 wordt dit al symbolisch aangegeven met het beeld van de vrouw Israël die een door God bereide plaats heeft in de woestijn, waar zij gedurende een periode van twaalfhonderd zestig dagen zal worden onderhouden. Als er voor de menselijke verkondigers van het evangelie nauwelijks mogelijkheid tot werken meer is, zal de taak door iemand met gezag als een engel worden overgenomen. Deze zal dan niet langer het evangelie van het koninkrijk brengen, maar als vervanging daarvan het eeuwig evangelie als minimum-evangelie. En dan zal ook het einde gekomen zijn (Matth. 24:14).

    Het eeuwig evangelie

    Het eeuwig evangelie heeft al geldigheid vanaf de zondeval van Adam en het zal duren tot het einde, als alle knie zich voor Christus buigen zal, dus als allen, vrijwillig of gedwongen, gebracht zullen worden tot het belijden van de naam van Christus. Zonder twijfel zal dit evangelie een bijzondere actualiteit krijgen als “het uur van zijn oordeel” (vs 7) nadert en de Schepper op het punt staat zijn gerechtigheid op de aarde te vestigen. In Jes. 66:19 spreekt de profeet al van een evangelie aan het begin van het vrederijk. De verkondiging van het eeuwig evangelie is een blijde boodschap in die zin dat erin gezegd wordt dat iedereen die tijdens de Grote Verdrukking de verzoeking van de afgoderij van het beest weerstaat en de eeuwige God en Schepper eert, het vrederijk mag binnengaan. Dit is een eeuwig evangelie, want reeds vanaf het begin der wereld kan de mens door de schepping immers de majesteit van God kennen (Rom. 1:19, 20). Het eeuwig evangelie is de laatste strohalm die de mens wordt geboden. In verband met de algehele symboliek van de tussengezichten is het bijna voor de hand liggend dat dit evangelie niet zal worden gepredikt door een engel, maar door een mens, met waarschijnlijk een zeer bijzondere uitstraling, die op dat moment zelfs nog meer indruk zal maken dan de twee beesten.

    Verdere groepsindeling

    Zij die aan de boodschap van de genoemde mens nog gehoor geven en hem volgen zijn de laatsten van de schare die niemand tellen kan, de tweede groep. Toch zullen er altijd mensen blijven die door geen enkel evangelie kunnen worden gegrepen. Zij vormen de derde groep, waarvan een deel alles wat met God en met geloven te maken heeft, blijft afwijzen, terwijl een ander deel alleen maar voor de schijn tot de gelovigen behoort. Aan de laatstgenoemden gaat het evangelie van het koninkrijk voorbij en ook het evangelie van Gods genade, want zij hebben een ander evangelie, maar dat is geen evangelie (Gal. 1:6). In Openb. 14 worden zij Babylon genoemd. Degenen die tot dit deel van de derde groep behoren, hebben de Opname van de Gemeente gemist, maar terwijl velen door de Opname tot het goede inzicht en tot bekering zullen komen, hebben zij zich juist verhard. Van dit Babylon wordt door de tweede engel gezegd dat het is gevallen (vs 8). Aan het begin van de Grote Verdrukking zal dit door toedoen van het beest inderdaad gebeuren (17:16) en er blijft voor de groep weinig anders over dan het beest te aanbidden en zijn merkteken te dragen. Openbaring 17 en 18 handelen over het oordeel over en de val van dit Babylon. De derde engel spreekt over het andere deel van de derde groep. Zij hebben het eeuwig evangelie evenmin als de andere evangeliën willen aanvaarden, maar toch wordt hun nog een laatste kans gegund, er wordt hun een laatste waarschuwing gegeven. Indien zij het beest en zijn beeld blijven aanbidden en het merkteken op voorhoofd of hand ontvangen, dan zullen zij ook de wijn van Gods gramschap moeten drinken en gepijnigd worden. Over deze groep wordt uitvoeriger gesproken in Openb. 16:10-16 en 19:17-21.

    Aansporing tot volharding

    In vs 12 volgt dan een aansporing voor de gelovigen. Deze getrouwen moeten volharden, opdat ze niet met de dienaren van het beest worden geoordeeld. Het is beter gepijnigd te worden dóór het beest dan mét het beest, want zelfs als een gelovige behoort tot de vierde groep en in de verdrukking wordt gedood, dan zal gelden: “Zalig de doden die in de Here sterven, van nu aan”. Zij mogen rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na. Wie tijdens de verdrukking volhardt in de werken van het geloof en daardoor de dood vindt, zal als lid van de schare die niemand tellen kan, zalig worden (vs 13). Het ligt niet voor de hand dat hier twee verschillende stemmen gehoord worden, dus worden deze twee dingen gezegd door de H. Geest die zich voor de troon bevindt (Openb. 4:5). Met “van nu aan” wordt aangegeven dat de groep martelaren nu voltallig is, de beproevingen zijn allemaal achter de rug en er kan worden gerust van de moeiten. Uit Openb. 20:4 wordt duidelijk dat de gelovigen die tijdens de Grote Verdrukking gestorven zijn, bij de eerste opstanding zullen worden opgewekt om met Christus duizend jaar lang te regeren.

    Graanoogst

    In Openb. 14:14-20 wordt in de twee slottaferelen het tweeledig karakter van het oordeel weergegeven in het beeld van een graanoogst en dat van een wijnoogst. In beide gevallen wordt hiermee het oordeel uitgedrukt dat zal worden geveld bij de wederkomst van Christus. De graanoogst is de oogst der aarde en heeft met de volkeren te maken, de wijnoogst is de oogst van de wijngaard van het land en heeft te maken met Israël. Met het voorbehoud dat hier een beeld wordt gegeven van komende gebeurtenissen en geen beschrijving van het werkelijke gebeuren, is het duidelijk dat het beeld van de graanoogst kan worden vergeleken met de gelijkenis van het onkruid in de akker (Matth. 13:24-30;36-43), waarbij dan graan zowel gelijk is aan koren als aan onkruid. Het uit het koninkrijk verzamelen is op een klein verschil na gelijk, want in de gelijkenis maaien de engelen en zij verzamelen ook, terwijl hier Christus het graan maait dat door de engelen wordt verzameld, zoals Jezus in Matth. 24:31 al heeft gezegd. In vs 6 heeft de laatste oproep tot bekering geklonken en daarop volgt nu het oordeel. Zoals Hij naar de hemel is gegaan, zo komt de Zoon des mensen terug, op een wolk. Hij komt in Zijn koninklijke waardigheid, gereed om te oordelen (vs 14). Omdat het tijdstip voor het eindoordeel alleen aan de Vader bekend is, wacht Christus op het teken om te gaan oordelen. Een engel geeft dan namens God de opdracht om te maaien (vs 15). De aarde wordt dan gemaaid en dat wat in eerste instantie door Jezus gezaaid is, zal nu door Christus worden geoogst (vs 16). Wat er verder gebeurt, wordt in het beeld niet nader vermeld, maar het is bekend uit woorden van Jezus en van Johannes de Doper. Jezus zegt in de gelijkenis van het onkruid dat de engelen het onkruid moeten verzamelen en verbranden en het koren moeten verzamelen in de schuur. Johannes de Doper gebruikt een bijna gelijk beeld als hij zegt dat de Christus met de wan zijn dorsvloer zal zuiveren en zijn graan zal bijeenbrengen, maar het kaf zal verbranden met onuitblusbaar vuur (Matth. 3:12). Bij de voleinding der wereld zullen uit alle volkeren de goeden en de kwaden door het oordeel van elkaar worden gescheiden.

    Wijnoogst

    Wat dan volgt is het beeld van het eindoordeel over Israël, eigenlijk de afsluiting van wat wel de bedeling van de wet wordt genoemd. Deze bedeling is onderbroken door de bedeling van de genade, maar de laatste week van Israël zal dan ten einde zijn en daarmee ook de bedeling van de wet. Alles zal dan zijn geschied en tot die tijd zal er niet één jota of één tittel van de wet vergaan. Het oordeel over Israël wordt getoond door een beeld van de wijnoogst, die in tegenstelling tot de graanoogst helemaal in handen is van engelen. Zij oogsten en vertreden de druiven. Het is een beeld, in werkelijkheid is het Christus zelf die de persbak zal treden (19:15). De engel die klaar staat om te gaan oogsten, krijgt van de engel die het altaar bedient, de opdracht hiertoe door (vs 18). Onder dit altaar bevinden zich de zielen van de martelaren die in 6:9 de heerser om wraak hebben gesmeekt. Nu wordt het sein voor deze wraak aan de engel gegeven. Een meer begrijpelijke vertaling van “en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak” is “en sneed de wijnstok van het land af en wierp die in de grote persbak” (vs 19). Met het beeld van de wijnstok of de wijngaard wordt Israël bedoeld (Ps 80:9;Jes. 5:1-7). Ook in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters wordt door Jezus met de wijngaard Israël bedoeld (Matth. 21:33-43). God heeft deze wijngaard altijd goed verzorgd en als dank zijn er door haar al vanaf het begin alleen maar slechte vruchten voortgebracht (Deut. 32:32, 33). In het Oude Testament is de persbak beeld van het oordeel (Jes. 63:1-6) en dat de wijnstok met de slechte vruchten in de persbak zal worden vertreden, wil hier zeggen dat Israël veroordeeld wordt. Dit oordeel treft het ongelovig Israël en wordt vooral in het land Israël gevoeld, want er wordt gezegd dat het vertreden zal gebeuren buiten de stad en in dit verband kan dat alleen maar Jeruzalem zijn. Buiten Jeruzalem vloeide het bloed van de Messias van Israël en daar zal ook het bloed vloeien van zijn laatste joodse tegenstanders. Verder wordt nog gezegd dat het bloed van de geoordeelden zal reiken tot de tomen der paarden en het land zal bedekken over een lengte van driehonderd kilometer, dat is de volle lengte van het land van Dan tot Berseba.

    Het derde teken

    Na de twee tekenen in de hemel van Openb. 12 ziet Johannes een ander, een derde teken in de hemel, zeven engelen die de laatste zeven plagen hebben. Deze laatste plagen werden in 11:15 al aangekondigd door de zevende bazuin. Deze zeven engelen zullen in een later stadium van één van de vier levende wezens schalen ontvangen, die gevuld zijn met de grimmigheid van God en die zij zullen uitgieten over de aarde (vs 7). Het is een groot en wonderbaar teken, want het geeft aan dat de toorn van God met deze oordelen voleindigd zal zijn. Dit is het derde en dus laatste wee, het einde daarvan is ook het einde van de oordeelstijd. Na de gramschap van God rest alleen nog de toorn van het Lam, waarvan de mensen overigens hadden gedacht dat die al was gekomen (6:16). De toorn van het Lam zal echter pas openbaar worden als Christus, die immers het Lam is, in eigen persoon uit de hemel zal komen (19:11). Pas dan volgt het vrederijk en tot op dat ogenblik gaat het nog steeds om de toorn van God zoals die zich openbaart tijdens de Grote Verdrukking. Zowel door de vraag in Openb. 6:17 als door het beeld van de graanoogst en dat van de wijnoogst in Openb. 14, lijkt het alsof de beschrijving van het einde zal komen, maar er worden steeds opnieuw andere beelden tussengeschoven.

    De heidenen van de vierde groep

    Terwijl in de hemel de voorbereidingen voor de laatste oordelen van de Grote Verdrukking worden getroffen, wordt de aandacht gevestigd op een groep mensen die in Openb. 14 als vierde groep genoemd zijn, het zijn de heidenen die tijdens de verdrukking als martelaren in de Heer gestorven zijn. Zij hebben Christus leren kennen en door hun marteldood hebben zij gemeenschap aan zijn lijden gekregen en zijn gelijkvormig geworden aan zijn dood om in de kracht van zijn opstanding tot de opstanding uit de doden te komen (Fil. 3:10). Wat een nederlaag leek, is voor hen een overwinning geworden, want zij zijn in Hem overwinnaars. Het betreft hier weer een teken, een beeld, hun opstanding zal in de werkelijkheid van het boek Openbaring pas plaatsvinden in Openb. 20:4. In de troonzaal ziet Johannes dan de zee als van glas uit Openb. 4:6, deze is nu echter niet meer kristalhelder, maar het glas is vermengd met vuur als teken van de beproeving en het oordeel die deze heiligen hebben doorstaan.

    Het lied van het Lam

    De overwinnaars staan bij deze zee en zichzelf met de citers van God begeleidend, zingen ze het lied van Mozes, de knecht van God en het lied van het Lam. Daarna gaan zij over tot dankzegging met woorden die naar de inhoud doen denken aan de oudtestamentische taal van de Psalmen en de profeten. De tekst van het lied van het Lam zal hier dan de tekst van het lied moeten zijn dat Johannes heeft gehoord en dat werd gezongen vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten en dat alleen door de 144000 volgelingen van het Lam kon worden geleerd. Zij staan op de berg Sion en in Openb. 14 is al duidelijk geworden dat zij niet de zangers van het lied zijn, maar horen dat het vóór de troon gezongen wordt. Door welke zangers wordt hier in 15:3 duidelijk.

    Het lied van Mozes

    Behalve het lied van het Lam, wordt door de overwinnaars het lied van Mozes gezongen, maar er wordt niet vermeld welk lied. Van Mozes zijn in het Oude Testament twee liederen bekend, één in Exod. 15:1-18 en één in Deut. 32:1-43. Als dit laatste echter het lied is dat voor de troon gezongen wordt, dan bezingen de overwinnaars niet hun eigen lotgevallen en evenmin de hun geschonken redding uit hun moeilijke situatie, maar dan is er een relatie tussen hun gezang en de oogst van de wijngaard uit Openb. 14. Mozes bezingt in dit lied de geschiedenis van Israël als een profetie die hij van Jahwe heeft ontvangen met de opdracht die op te schrijven. In Deut. 31:19 staat dat Mozes de Israëlieten het lied moet leren en het hun op de lippen moet leggen, dat wil zeggen dat zij het uit het hoofd moeten kunnen opzeggen. Dit wil Jahwe, daar het lied Hem dan tegen de Israëlieten tot getuige kan dienen. In het begin van dit lied roept Mozes namens God het volk Israël op goed te luisteren. Het lied zal gaan dienen als getuigenis tegen Israël en dan is het goed te weten wat er door God tegen hen ingebracht zal worden (32:1-6). Daarna wordt gezegd dat God Israël zijn gunst bewezen heeft en dat het door zijn goedheid bewaard is in de woestijn. Door Hem is Israël naar het beloofde land geleid, waar het verzadigd van al het goede vet zal worden. Het betreft hier de periode die in de vijf boeken van Mozes beschreven wordt (32:7-14). Vervolgens profeteert Mozes dat Israël God zal verwerpen en zich tot andere goden zal wenden. Dit zal worden beschreven in de historische boeken van Israël (32:15-18). In de verzen die dan volgen wordt gesproken van Lo Ammi, de verwerping van Israël door God (32:19, 20), het opwekken van Israëls naijver door een volk uit de heidenen (32:21) en het zich blijven afwenden van God ondanks oordeelsdreiging en verstrooiing (32:22-26). Slechts de gedachte dat de vijanden zouden kunnen denken dat zij het zijn die Israël hebben vernietigd en niet God, betekent de redding van Israël (32:27-31). God hoopt Zijn toorn op tot de eindtijd, zoals Jahwe tot Mozes zegt in Deut. 31:29: Daarom zal in de laatste dagen (Hier heeft de NBG-vertaling ten onrechte: na verloop van tijd) het onheil over u komen (32:32-38). Het lied eindigt met de oordelen van God zoals die later in het boek Openbaring worden beschreven en met de belofte van de uiteindelijke verzoening en bevrijding van Israël (32:39-43). In verleden en heden was en is dit lied een getuigenis ten gunste van God in zijn rechtsgeding met Israël en in de toekomst zal het nog met evenveel kracht zo’n getuige zijn. Voor Mozes was dit alles toekomst, maar nu is het verleden tijd geworden, behalve het laatste gedeelte, de verzen 39-43. Hoewel er na het lied van de overwinnaars nog één reeks louterende oordelen over de aarde zal worden uitgegoten, zodat ook het laatste deel van het lied dan vervuld is, moet het niet waarschijnlijk worden geacht dat dít lied van Mozes door de overwinnaars opnieuw is gezongen. Dan zou het lied alleen inhouden: er komen hierna nog enige oordelen die door Mozes al zijn voorzegd. Het lied van Mozes uit Exod. 15:1-18 werd gezongen nadat Israël via de doortocht door de Rode Zee aan de macht van Farao was ontkomen. Indien dít het lied is dat hier wordt gezongen, dan wordt daarmee het heil van Israël aan de Rode Zee vergeleken met het heil van de overwinnaars, die aan de glazen zee staan die vermengd is met het rood van het vuur der beproeving. Net zoals God door Mozes Israël heeft bevrijd van Egypte, zo heeft Hij nu door het Lam de gelovigen bevrijd van het beest. Farao zou dan in de geschiedenis van de uittocht uit Egypte een beeld zijn van het beest aan wie deze overwinnaars ontkomen zijn. Met de overwinnaars die bij de glazen zee staan en het lied van Mozes en dat van het Lam zingen, eindigt het vierde tussengezicht.

  • Openbaring – Hoofdstuk 14

    Het beest uit de zee

    Wanneer de draak op het zand der zee is gaan staan, ziet Johannes van de tekenen waaruit het vierde tussengezicht bestaat, het tweede teken. Uit de zee, die in de Bijbel vaak het beeld is van de volkerenwereld waaruit symbolisch alle onheilen en gevaren opkomen om de aarde en de mensheid te bedreigen (17:15), komt een beest te voorschijn. Net als de draak, die kennelijk op het strand het beest staat op te wachten, heeft het beest tien horens en zeven koppen (12:3). De draak is de satan en de satan is ook degene die het beest macht geeft en die dus achter hem staat. Het is daarom dat zij zo sterk op elkaar lijken, hoewel er altijd een gering verschil moet zijn. Het verschil is dat de draak tien horens en zeven koppen met kronen heeft en het beest uit de zee tien horens met kronen en zeven koppen met namen van godslastering. Satan is een geestelijk wezen. Hij moet zich in het vlees openbaren. Dit doet hij hier via het beest uit de zee en in een later stadium via het beest uit de aarde(beter:uit het land). Het beest uit de zee en dat uit het land zijn de twee belangrijkste menselijke instrumenten van satan. Zij zijn zijn hoofdagenten, zij worden door hem gemanipuleerd en hij geeft hen de inspiratie tot het kwaad. Het verslinden van het kind en het vervolgen van de vrouw is voor de satan op een mislukking uitgelopen.Voor het voeren van de oorlog tegen de overigen van het nageslacht van de vrouw wordt nu een verse kracht naar voren geroepen vanuit de door al het voorgaande uit hun evenwicht gebrachte machten van deze aarde, die deze kracht zelf heeft voortgebracht. Men denkt dat dit nieuwe de verwarring de baas zal worden, maar de uiterlijke eerbied die de wereld toont voor het beest, is in werkelijkheid een eerbewijs aan Satan, die zijn kracht, zijn troon en zijn autoriteit aan het beest gegeven heeft (vss 2 en 4).

    De wereldrijken volgens Daniël 7

    Uit de beschrijving van het uiterlijk van het beest in vs 2 blijkt dat alle kentekenen van de vier wereldrijken zoals Daniël die zag (Dan.7) in dit beest verenigd zijn. Het beest uit de zee verenigt alles in zich wat ooit de kracht heeft uitgemaakt van de wereldrijken die elkaar zijn opgevolgd: het Babylonische rijk (leeuw), het rijk van de Meden en Perzen (beer) en het Grieks-Macedonische rijk van Alexander (luipaard). Alexander de Grote werd na zijn dood opgevolgd door vier generaals die ieder voor zich heersten over een koninkrijk, vandaar de vier koppen. Het laatste rijk dat in Daniël 7 wordt bedoeld is het Romeinse rijk (draak). Het rijk van het beest heeft de zucht naar uitbreiding van grondgebied, de hoogmoed, de wreedheid en de mateloze ambitie van deze rijken. De dieren die in Daniël 7 deze wereldmachten uit de oudheid symboliseren, worden hier in Openb.13 ook genoemd, waarbij het beest uit de zee zelf gelijk staat met de draak die de kenmerken heeft van de luipaard, de beer en de leeuw. Leeuw, beer en draak hebben ieder een kop en de luipaard heeft er vier, dat geeft in totaal zeven koppen. In de chaos na de Opname van de Gemeente trekt het beest uit de zee de wereldmacht naar zich toe. Hij wordt de wereldheerser en zijn methode van regeren zal een vreemd mengsel zijn van de autocratie van Babylon, Perzië en Macedonië en de op het eerste gezicht zeer moderne Romeinse ideeën. Hij zal regeren over een machtig rijk en zijn invloed zal zich over de gehele rest van de wereld uitstrekken. Gedurende zeven jaar zal hij de gehele wereldpolitiek beheersen. In de eerste helft zal hij de schijn kunnen ophouden een vredevorst te zijn, pas in de tweede helft zal zijn ware duivelse aard geopenbaard worden. Omdat dit beest in een ander verband ook het beest uit de afgrond is, zal zijn ware karakter dat zijn van de helse kracht die het ontvangt uit de afgrond. Op andere plaatsen wordt hij de “gruwel der verwoesting” (Matth.24:15) en “de vorst die komen zal” (Dan.9:26) genoemd. Hij is het ook op wie Jezus zinspeelt als Hij zegt: “Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam,die zult gij aannemen (Joh.5:43). Hij zal grote woorden en godslasteringen spreken tegen God en zijn tent en tegen hen die in de hemel wonen, tweeënveertig maanden lang, net als de “kleine horen” in Dan.7:8 dit een tijd, tijden en een halve tijd doet. Zolang de satan zich in de hemel bevond, was hij de aanklager, nu hij op de aarde geworpen is, kan hij nog slechts via het beest zijn godslasteringen uitbraken: tegen God om zijn naam te lasteren en tegen zijn tabernakel namelijk tegen hen die in de hemel tabernakelen: de Gemeente.

    De Antichrist

    Het is niet juist alleen van dit beest of alleen van het hierna volgende dat uit het land zal komen, te zeggen dat het de antichrist is. In verband met wat in Openb.4 en 5 werd getoond met betrekking tot Christus die zowel het Lam Gods is als degene die op de troon zit, kan hier worden gesteld dat zowel het beest uit de zee als dat uit het land de antichrist is. Zoals de Messias tegelijk als de Messias- Koning en als de lijdende Messias wordt voorgesteld, hebben we hier te maken met de wereldlijke en de geestelijke leider van een antichristelijke wereldmacht die zich in de eindtijd zal laten gelden. De twee leiders hebben dezelfde oorsprong (de boze) en hetzelfde doel (de wereld in de macht van de vijand van God houden).Zij zullen samen met de draak tot de grote strijd oproepen (16:13,14), in deze strijd zal het beest uit de zee de nederlaag lijden en samen met het beest uit het land als de valse profeet, zal hij in de poel des vuurs geworpen worden. Hun volgelingen zullen worden gedood met het zwaard dat komt uit de mond van Hem die op het paard zit (19:19-21). Het aanbidden van het beest en het dragen van zijn teken staat gelijk met het verwerpen van Christus en betekent voor eeuwig verloren zijn. Via Johannes wordt ons meegedeeld dat er in de laatste week van Israël een antichristelijke wereldmacht zal verschijnen, die zich allereerst openbaart als een geweldige politieke macht (tien horens met kronen) en daarna ook als een religieuze God-vijandige macht (zeven koppen met godslastering). Het beest uit het land is niet een personificatie van deze macht, want het heeft geen zeven koppen en ook maar twee horens. Het staat in dienst van de macht oftewel “het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit (vs 12)”. Horen en kop zijn symbolen van verhoging en macht terwijl zeven het getal is van de volheid in positieve en negatieve zin. Daarnaast is tien het getal van de zondige volheid dus volheid alleen in negatieve zin. Tien horens en zeven koppen geven dus allebei aan dat hier sprake is van een negatieve, een zondige macht. Later blijkt dit ook uit het oordeel over Babylon, de grote hoer van Babylon rust daar op de zeven koppen (17:9).

    Imitatie van Christus

    In 13:1-8 is sprake van één aan God vijandige wereldheerschappij die optreedt in allerlei te onderscheiden vormen en machten.Deze onderscheidt zich van het Romeinse wereldrijk in de dagen van Johannes door de symboliek van de draak als het vierde dier en het ijzer van het beeld tegenover de combinatie van de vier dieren met hun macht (Dan.7) en het ijzer gemengd met leem van het beeld (Dan.2). Het beest uit de zee is niet alleen het symbool van de wereldmacht, het toont zich door imitatie van Christus ook duidelijk een antichrist. We zien hierbij dat er een zeker verband bestaat met de oude slang uit het paradijs, over wie tegen Eva wordt gezegd dat iemand van haar zaad hem de kop zou vermorzelen, terwijl de slang iemand van haar zaad de verzenen zou vermorzelen. Hiermee zouden respectievelijk de dodelijke wond en de kruisiging bedoeld kunnen zijn en dan geldt:

    • zoals Christus een dodelijke wond aan het kruis ontving, zo wordt ook het beest ten dode toe gewond;
    • zoals Christus uit het graf herrees, zo wordt bij het beest de dodelijke wond genezen;
    • Verdere imitaties zijn dan:
    • zoals Christus gezalfd is door de H.Geest, zo is het beest bezield door de draak;
    • zoals alle knie zich voor Christus zal buigen om zijn overwinning over graf en dood, zo aanbidt heel de wereld op een enkele uitzondering na het beest;
    • zoals de naam van Christus staat op de voorhoofden van zijn volgelingen (14:1), zo staat de naam van het beest op die van zijn volgelingen (13:16);
    • zoals het Lam Gods gezag heeft over alle volk en stammen en natiën en talen (7:9), zo heeft het beest macht over elke stam en natie en taal en volk (13:7).

    “Anti” betekent “in de plaats van” en het betekent “tegen”. Het beest stelt zich tegenover alles wat Christus vereert. Hij wil in de plaats van Christus vereerd worden en tegelijk wil hij de namen van hen die God onteren, verwerpen en bestrijden, in zich verenigen en wil hij tegen God godslasterlijke taal spreken. Dat hij een “anti”christ is, blijkt ook uit het feit dat hij van Satan de macht over de wereld aanneemt die Jezus weigerde te accepteren, want aanvaarden van de macht zou aanbidding van Satan inhouden. Terecht heeft Jezus gezegd: “Gij zult de Here uw God aanbidden en Hem alleen dienen (Luk.4:8)”. Om de macht van de draak te kunnen ontvangen, heeft het beest de draak moeten aanbidden en zal hij hem moeten dienen. Vanaf het ogenblik van aanbidding is het beest een antichrist geworden, een tegenstander van God en zijn Gezalfde. Toch wordt met de antichrist kennelijk niet altijd één bepaalde persoon bedoeld, hij openbaart zich in elke aan God vijandige wereldmacht, hetzij Babel, Assur, Syrië, Rome of welke moderne wereldmacht ook. In 2 Tess.2 wordt hij de tegenstander, de mens der wetteloosheid en de zoon des verderfs genoemd.We moeten hierbij bedenken dat de term antichrist alleen door Johannes in zijn brieven wordt gebruikt.Als de tegenstander van God en Christus voert het beest oorlog tegen de heiligen en hij overwint hen (vs 7). Hier wordt de strijd bedoeld tegen de in 11:7 genoemde twee getuigen en tegen hen die zich door hun getuigenis hebben bekeerd. Door deze bekering werd ook hun naam in het boek des levens van het Lam bijgeschreven. Dat het het beest gegeven werd oorlog te voeren tegen de heiligen en dat het macht gegeven werd over elke stam en natie en taal en volk,mag niet worden gezien als door God aan het beest verleende toestemming. Het is de draak die dit geeft, net als in vs 5. Vs 10 heeft te maken met Jer.15:2 en 43:11. Er wordt de slachtoffers van het beest op het hart gedrukt geen verzet te plegen door naar het zwaard te grijpen als het beest de heiligen doodt met het zwaard of hen in de gevangenis leidt. Gebruik van geweld zal op eigen hoofd neerkomen. God zal hen wreken en zo hun vraag beantwoorden (6:10). Uit het feit dat zij zich niet zelf wreken, zullen hun volharding en hun geloof blijken.

    Het beest uit het land/de aarde

    Hierna wordt gesproken van het beest uit het land, de geestelijk leider die zijn steun geeft aan het beest uit de zee. Het zal duidelijk zijn dat hiermee een Israëliet wordt bedoeld, in deze periode staat Israël weer centraal en een niet-israëliet als geestelijk leider zal voor het volk Israël niet aanvaardbaar zijn. Hun verwachting gaat uit naar een Joodse Messias als geestelijk leider. In verband met Jakobs laatste woorden (Gen.49:16,17) geloven velen dat het beest uit het land als geestelijk leider en als valse messias uit de stam Dan zal komen.In vs 11 wordt in de grondtekst een woord gebruikt dat “een ander van dezelfde soort” betekent. Hiermee wordt gezegd dat de beide beesten met elkaar verwant zijn. Het beest uit het land, ook de valse profeet genoemd, treedt op in de laatste helft van de zeventigste week en weet alle godsdienststelsels in die periode tot één valse religie samen te smelten door de wonderen die hij verricht. Zo laat hij zelfs vuur uit de hemel op de aarde neerdalen en imiteert hiermee Elia, één van de twee getuigen uit de eerste helft van de zeventigste week. In zijn valse religie dient de gruwel der verwoesting, het beeld van het beest uit de zee als voorwerp van aanbidding. Aan dit beeld geeft de valse profeet geest zodat het kan ademen en spreken, waardoor het lijkt alsof hij ook het weer levend worden van Elia kan imiteren. Maar in 11:11 wordt gesproken van “een levensgeest uit God” en in 13:15 van “een geest”. Ademen en spreken maken het beeld wel levensecht, maar niet levend. Wat het uiterlijk van de valse profeet betreft, lijkt hij meer op het Lam Christus dan op de politieke machthebber, het beest uit de zee. Het beest heeft tien horens en de valse profeet twee zoals die van het Lam. Wat zijn taal betreft, lijkt hij op de draak, de satan. Deze is de vader van de leugen en de valse profeet munt dus uit in het gebruik van leugentaal.De volgelingen van het beest zullen gedood worden met het zwaard. Dit zwaard is het Woord dat hen laat zien dat ze fout waren. Ze hadden het woord van God beter moeten kennen en het moeten geloven, dan was het zo ver niet gekomen. Wie het woord van de valse profeet hoort en het vergelijkt met Gods woord, moet in de gaten krijgen met een valse profeet van doen te hebben.

    De hoofdwond van het beest uit de zee

    Het beest uit de zee heeft in het verleden een hoofdwond toegebracht gekregen die in de eindtijd genezen zal zijn. Dat de zware wond geneest wil zeggen dat als de wereldmacht bestreden en getroffen wordt, zij dan toch weer opstaat, want na het einde van de ene macht komt de andere al weer te voorschijn. De wereldmacht wordt hier getekend als sterker dan de dood, zij heet onoverwinnelijk, want zij staat weer op, zij blijft aan zichzelf gelijk. De valse profeet vestigt de aandacht van hen die op de aarde wonen op de dodelijke wond van het beest uit de zee, maar vooral op het genezen zijn van die wond en bewerkt dat alle mensen het beest aanbidden. Aldus imiteert de valse profeet het werk van de Heilige Geest die getuigt van de dood, de opstanding en de verheerlijking van Christus. Zo was het bezitten van twee horens ook al een imitatie van het Lam Christus. Als de hele wereld tot aanbidding van het beest zou worden gebracht, dan zou het ideaal van het christendom zijn bereikt en de opdracht die aan Israël werd gegeven volbracht zijn. Alleen zijn ideaal en opdracht niet gericht op aanbidding van het beest. Wat de hoofdwond waarover hiervoor werd gesproken precies is, valt niet te zeggen. Lange tijd hebben uitleggers, om redenen die vaak per persoon verschillend waren, vastgehouden aan de mening dat met het beest uit de zee een hersteld Romeins rijk bedoeld werd. De genezen hoofdwond zou dan de val van het vroegere Romeinse rijk door de aanvallen van de barbaren uit het noorden moeten voorstellen. Het herstelde Romeinse rijk zou dan de E.E.G. zijn die tien leden (tien horens) met zeven gekroonde vorsten (zeven koppen) zou hebben. Helaas telt de Europese Unie al meer dan tien leden.Zelfs het creëren van Iberië en van de Benelux laat het ledental boven de tien komen, het aantal gekroonde hoofden zou dan bovendien tot onder de zeven dalen iets wat zelfs niet wordt opgeheven door het in ere herstellen van het koningshuis in Italië en Griekenland. De stelling van het Romeinse rijk lijkt wat dit punt betreft dus niet houdbaar. Een betere uitleg lijkt: de dodelijke wond is veroorzaakt door de dood en de opstanding van Christus. De macht van Satan werd aangetast en het ontstaan van het christendom leek dodelijk voor hem. Dit verwaterde echter snel, het verloor alle kracht door onderlinge ruzies en scheuringen. De wond bleek niet dodelijk te zijn en kon voorspoedig genezen, kon zelfs de wereld de kracht en de vitaliteit van het beest tonen. Dat het beest een politieke macht voorstelt, is hier niet van belang. Als Jezus van Nazaret door Israël als de Messias was geaccepteerd, dan was het Koninkrijk der Hemelen op aarde gevestigd als een politiek-religieuze macht. Omdat dit alles niet is doorgegaan, kon satan zich herstellen en vorst van deze eeuw en deze wereld blijven. De verwijzing naar Rome in 17:9 wil dan zeggen dat de door satan aan Rome gegeven wereldmacht als eerste gevallen zou zijn onder de aan de Messias gegeven macht over deze wereld. Volgens vs 15 zullen allen die onder het regime van het beest en de valse profeet vallen, worden gedood als zij het beeld van het beest niet aanbidden. Maar of dit gebeurt, is niet zeker, want er wordt hier gesproken van “zou spreken” en de verdere zinsbouw kan om die reden inhouden dat het dan ook “zou maken” wordt. Hoe dan ook, het hebben van het merkteken op de rechterhand of op het voorhoofd geeft het recht om te kopen en te verkopen en zo niet van honger om te komen. Dit merkteken is de naam van het beest oftewel het getal van zijn naam, dat wil zeggen het is een getal dat de naam (het wezen) van het beest uitdrukt. Dat getal is zeshonderd zesenzestig.

    Het getal van het beest

    Net als in vs 9,10 gaat het hier niet over de gelovigen die de Gemeente vormen,want die zijn opgenomen en kunnen niet worden aangesproken. Het gaat over hen die in die tijd tot de gelovigen onder het regime van het beest en de valse profeet behoren. Een gelovige zal in die tijd de wijsheid en het inzicht moeten hebben om te onderkennen wat het getal van het beest voor hem te betekenen heeft. In de loop van de christelijke geschiedenis zijn er al heel wat verschillende uitleggingen aan dit getal gegeven, maar de ware betekenis zal pas gekend kunnen worden wanneer het beest verschenen is. De toch wel meest bekende uitleg is die welke zegt dat hiermee Nero bedoeld wordt. Keizer Nero is in het Hebreeuws Qaisar Neron, alleen met medeklinkers geschreven QSR NRWN (de w staat voor de o). De overeenkomstige getalswaarde in het Hebreeuwse alfabet is: 100 + 60 + 200 + 50 + 200 + 6 + 50 = 666. Een andere bekende uitleg is, dat “beest” in de kwade zin in Openbaring 36(6 x 6) keer voorkomt en de som van de getallen van 1 tot 36 is 666. Deze twee uitleggingen gaan uit van de getalswaarde.Een andere, zeer bruikbare en ook zeer waarschijnlijke is die welke uitgaat van de symbolische waarde van de getallen, een veelvuldig in de Bijbel toegepast systeem. In 15:2 wordt gesproken van de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Het getal is symbolisch voor het kwaad en de zes is dan het getal van de onvolmaaktheid van de mens ten opzichte en tegenover de volheid van de zeven, het getal van God en de aarde samen en daarmee het getal van de vol(maakt)heid.Het getal zeshonderd zesenzestig is dan de duivelse nabootsing door de draak, het beest uit de zee en het beest uit het land, samen de volmaakt onheilige drie-eenheid van het kwaad. Tenslotte is er nog een mogelijke oplossing, ook gebaseerd op de getallensymboliek, die zegt dat het getal van de mens de zes is. Hij is op de zesde dag geschapen en schoot tot nu toe steeds tekort om een zeven te worden (het getal van de volheid van God samen met de schepping). Zo is de mens naar lichaam een zes, naar geest een zes en naar ziel een zes. Hierbij moet nog wel even worden opgemerkt dat de getalswaarde van de naam Jezus in het Grieks is: IESOUS = 10 + 8 + 200 + 70 + 400 + 200.In totaal is dit 888. Dan is 666 onvolmaakt, 777 volmaakt en 888 meer dan volmaakt.

  • Openbaring – Hoofdstuk 13

    De zevende bazuin en het derde wee

    Als het tweede wee voorbijgegaan is, dan is ook het derde tussengezicht over de geopende kleine boekrol en over de twee getuigen voorbij. Met het blazen van de bazuin door de zevende engel komt het derde wee en daarmee de uiteindelijke ontknoping van het conflict tussen Christus en de satan. Dit is het hoogtepunt van het gebeuren dat zal eindigen met een periode van rust: het duizendjarig vrederijk. Ook bij de weeën is er dus de indeling in drieën: onderwereld, aarde en hemel. Het eerste wee zal uit de put van de afgrond (de onderwereld) komen, het tweede wee van de Eufraat (de aarde) en het derde wee komt van de Christus zelf (de hemel). Daarom ligt het begin van de genoemde ontknoping in de hemelse gewesten (11:15- 12:12) en volgen daarna pas voortzet<span style=”background-color: navy; color: white;” />ting en einde op de aarde (12:13-15:5). Als de zevende engel zijn bazuin geblazen heeft, klinken in de hemel luide stemmen, waarschijnlijk van de hemelse legerscharen. Deze stemmen verkondigen dat “het koninkrijk van de wereld van onze Heer en van zijn Christus is gekomen en Hij zal regeren tot in alle eeuwigheid.” [Telosvert.]. “De Heer en zijn Christus” of “De Heer en zijn Gezalfde” doen denken aan dezelfde uitdrukking in Ps.2:2 een psalm die eveneens handelt over de messiaanse koning die volken tot zijn erfdeel krijgen zal en de einden der aarde tot zijn bezit. Hier wordt al vooruitgewezen naar Christus die de satan zal overwinnen en een vrederijk stichten zal dat de gehele aarde met alle volken zal omvatten.

    Het lied van de vierentwintig oudsten

    Daarna volgt het lied van de vierentwintig oudsten (11:17,18), dat eveneens naar deze psalm verwijst als gesproken wordt van de toornige volken (Ps.2:1,2) en de toorn van God die gekomen is (Ps.2:5).

    Het is hier de derde keer dat van de vierentwintig oudsten wordt gezegd dat zij zich neerwerpen en aanbidden. Dit gebeurde eerder in Openb.4:10 en 5:8,14 en alle keren wordt gemotiveerd waarom zij dit doen. Deze oudsten zijn een beeld van de Gemeente en van de gelovigen uit het Oude Testament en wat zij te zeggen hebben is voor ons altijd van groot belang, omdat zij door de H.Geest begrijpen wat er gebeurt en gaat gebeuren en hun inzicht helpt ons begrijpen wat er gaande is. Zo danken zij hier de Almachtige die is en die was. In 1:8 wordt daar nog aan toegevoegd: en die komt. Dit is hier niet meer nodig, want de oudsten zien de Heer reeds als gekomen, want zij zeggen: “Gij hebt uw grote macht opgenomen” en “Gij hebt het koningschap aanvaard”. Hun inzicht blijkt ook uit het feit dat zij met “en de naties zijn toornig geworden” en “en uw toorn is gekomen” het verband zien tussen de opstandigheid van de mensen en het oordeel van God. In dit lied klinken motieven door die in het vervolg van Openbaring nader zullen worden uitgewerkt. Zo komen de toorn van God en die van de naties in Openb.16 en 19 aan de orde. De tijd van het oordeel van de doden vinden we in Openb.20 en de tijd van het loon van de profeten in Openb.18 en 22 en dat van de heiligen en hen die uw naam vrezen ook in Openb.22. Verder wordt er later in Openb.19 gesproken van de tijd om te verderven hen die de aarde verderven, de twee beesten en hun volgelingen.

    De zeven schalen van de gramschap Gods

    Maar al juicht men in de hemel en al zeggen de oudsten dank, nog is bij het klinken van de zevende bazuin het koninkrijk wel onmiddellijk aanstaande, maar opgericht is het dan nog niet. Er komen nog zeven andere oordelen, de zeven schalen van de gramschap Gods, deze zullen echter van korte duur zijn, de schalen worden niet langzaam uitgegoten, maar elke schaal wordt in één keer uitgestort. De oordelen van deze zeven schalen vormen samen het oordeel van de zevende bazuin. Met Openb.11:19 begint dan een geheel nieuw gedeelte dat loopt tot aan 19:11. In dit gedeelte wordt uiteengezet wat er nog zal gaan gebeuren voordat de wederkomst van Christus en Zijn werkelijke aanvaarding van het koningschap een feit geworden zijn.

    Het vierde tussengezicht: de drie tekenen

    Dit nieuwe gedeelte begint met het vierde tussengezicht (11:19-15:4) dat dan samen met het derde tussengezicht (10:1-11:13) de zevende bazuin omsluit, net zo als het eerste en tweede tussengezicht dit deden met het zevende zegel en zoals het vijfde en zesde tussengezicht dit zullen doen met de zevende schaal. De tekenen die in het vierde tussengezicht worden getoond, zijn tekenen in de hemel. Het opengaan van de hemel is de introductie op belangrijke gebeurtenissen, vooral die welke samengaan met gerichtsverschijnselen zoals bliksemstralen, donderslagen, stemmen, aardbeving en zware hagel. Wat het eerst wordt getoond is de tempel Gods in de hemel met de ark van zijn verbond. De geopende tempel toont de ark om Israël eraan te herinneren dat God onvoorwaardelijk getrouw zal zijn aan zijn verbond van vergeving. Dat zal ook worden gesloten met allen die de boodschap van de Messias nog aannemen. Daarnaast wordt hiermee opnieuw het feit dat het heilige der heiligen door het offer van Christus voor iedere gelovige geopend ligt, beklemtoond, wat bij het sterven van Christus al werd aangegeven door het scheuren van het voorhangsel. Voordat de laatste helft van de verdrukking ingaat, wordt hier getoond dat voor hen die overwinnen de beloofde beloningen klaarliggen, want er is een getrouwe God en de weg tot die God is ook voor hen geopend door Christus die zelf de Weg is. Door het tonen van tempel en ark wordt ook aangegeven dat het visioen dat volgt te maken heeft met Israël. God heeft aan geen ander volk een ark en een tempel gegeven en evenmin heeft Hij met een ander volk een verbond gesloten.

    Symbolen en hun verklaring

    De verklaring van de symbolen die in dit lange tussengezicht gebruikt worden is zeer belangrijk. De hoofdpersonen die in dit hoogtepunt van het boek Openbaring een rol spelen zijn (met tussen haakjes de voor hen gebruikte symbolen): Israël (de vrouw); de satan (de draak); de Gemeente (de mannelijke zoon); de aartsengel Michaël; de wereldlijke leider (het beest uit de zee); de geestelijke leider, de antichrist (het beest uit het land) en de verstokte ongelovigen van de eindtijd (de grote hoer Babylon). Van hen vormen de drie werktuigen van het kwaad die zich tegen God verheffen, op aarde een imitatie van de Goddelijke Drieëenheid met de draak als imitator van de H.Geest (de macht op de achtergrond), het beest uit de zee van de Vader (de feitelijke macht) en het beest uit het land van de Zoon (de zichtbare macht). Dat het beest uit het land de Zoon (=het Lam) tracht te imiteren blijkt uit het in Openb.13:11 genoemde facet van zijn uiterlijk.

    Toneel in drie bedrijven

    Het toneel dat zich in dit gedeelte voor de ogen van Johannes afspeelt, is als het ware te verdelen in drie bedrijven: het eerste bedrijf loopt van 12:1 tot 12:6 en geeft met het ontsnappen van het kind de eerste verklaring van de woede van de draak. Het eindigt met de vlucht van de vrouw naar de woestijn; het tweede bedrijf loopt van 12:7 tot 12:12 en geeft de andere verklaring van de woede van de draak: hij kan niet meer in de hemel komen en moet zijn werk beperken tot de aarde; het derde bedrijf loopt van 12:13 tot 12:17, het neemt het thema van het eerste bedrijf weer op en werkt dit uit. De vervolging van de overigen van het nageslacht van de vrouw wordt gemotiveerd door de woede van de draak om het ontsnappen van het kind en om zijn verloren positie in de hemel. Het eerste en tweede bedrijf monden uit in het derde en vragen ook om dit derde bedrijf, waarop in Openb.12:6 en 12:12 al wordt gezinspeeld.

    De vrouw en de draak

    In vs 1 van hoofdstuk 12 wordt al direct aangegeven dat het hier gaat om beeldspraak, om symboliek. Er is daar sprake van een groot teken dat in de hemel wordt gezien, samen met een ander teken (vs 3). Opmerkelijk is dat in Openb.12 alles zo groot is, er is een groot teken (vs 1), een grote draak (vs 3,9), een grote stem (vs 10), grote grimmigheid (vs 12) en een grote arend (vs 14). Het voortdurend in de grondtekst gebruiken van het woord “mega” wijst op het grote belang dat dit gedeelte van Openbaring heeft. Het grote teken is de vrouw en het andere teken de draak en in vs 4 volgt dan hun confrontatie. In datzelfde vers wordt gezegd dat de draak met zijn staart een derde deel van de sterren des hemels, dat is van de engelen, meesleept, maar dit wordt pas nader verklaard in vs 7. Dan wordt verteld dat de draak en zijn engelen strijd hebben gevoerd tegen de aartsengel Michaël en zijn engelen en in vs 9 staat dat de draak en zijn engelen deze strijd hebben verloren en een luide stem geeft in vs 10 eer aan de overwinnaars. Dit eerbetoon bestaat uit drie delen. Het eerste deel kondigt aan dat nu het koningschap aan God en de macht aan Christus zijn gekomen als gevolg van Satans uitwerping uit de hemel. Het tweede deel zegt dat in principe de overwinning over de satan door de gelovigen behaald is. Zij beschikten over geloof door het offer van het Lam en door daarvan te getuigen, bestreden zij de satan. Het derde deel roept de overwinnaars in de hemel op hun vreugde te tonen op grond van wat in het eerste en tweede deel gezegd is, maar kondigt voor de aarde tegelijk het derde wee aan, dit zijn de zeven schalen van de gramschap van God. De draak en zijn engelen worden op de aarde geworpen en daarmee is het verhaal bij vs 4 teruggekeerd.

    Draak = duivel = satan = oude slang

    In vs 9 wordt ons bovendien verteld dat de draak dezelfde is als de duivel, als de satan, als de oude slang van Gen.3. Tenslotte blijkt uit vs 12 dat op de aarde het geweld van de verdrukking nu pas goed zal gaan losbarsten. De val uit de hemel van de satan en de zijnen geeft de hemelen wel reden tot grote vreugde, maar het is voor de aarde het aanbreken van een tijd van grote smart. De draak zal met grote grimmigheid trachten het restant van zijn machtsgebied in bezit te houden, hij wil tot elke prijs de machthebber over de aarde blijven. Voor dit streven is hem nog maar weinig tijd gelaten, slechts de laatste tweeënveertig maanden van de tijd van verdrukking. Daarom laat hij zich helpen door aardse schepselen aan wie hij zijn macht delegeert: het beest uit de zee en het beest uit het land.

    Vrouw = Israël

    Met de vrouw wordt Israël bedoeld. Hiervoor wordt niet zo’n duidelijke verklaring gegeven als voor de draak, maar de vermelding van zon, maan en twaalf sterren wijzen op Gen.37:9-11 waar het gaat over Israël en zijn zonen die de stamvaders van Israël zijn. Deze vrouw is zwanger en baart een mannelijke zoon. Uit de toevoegingen in vs 5 wordt duidelijk dat dit òf de Christus òf de Gemeente in de zin van het Lichaam van Christus moet zijn, dit is een tweede en een zeer duidelijk argument dat de vrouw Israël symboliseert.

    Zoon = De gemeente

    De zoon die gebaard wordt is niet de Christus, maar het Lichaam van Christus, de Gemeente. Christus is naar God en zijn troon opgevaren en niet plotseling weggevoerd, of beter: weggerukt. Bovendien heeft het geen zin aan Johannes een beeld te tonen van de Hemelvaart, hij heeft geen beeld nodig, want hij was bij de werkelijkheid aanwezig. Een zoon, een mannelijk wezen of een mannelijke zoon duidt aan dat het niet gaat om het geslacht van het kind dat geboren is, maar om het feit dat dit kind een erfgenaam is. In vs 17 wordt gezegd dat de vrouw nog meer nageslacht heeft, maar niet dat dit ook zonen zijn. De Gemeente is Israëls erfgenaam in die zin dat het eerstgeboorterecht (Ex.4:22) van Israël via Christus is overgegaan op de Gemeente. De Gemeente als het Lichaam van Christus is nageslacht van Israël, er kan geen Gemeente in die zin bestaan zonder Christus en zich Christus voorstellen zonder Israël is ook onmogelijk. Dit houdt echter niet in dat dit Israël het gelovig Israël is. De vrouw is hier het beeld van Israël, maar dan wel als een niet-Messiasgelovig volk, want als Israël had geloofd, dan was het Koninkrijk der Hemelen gekomen en dan was er geen sprake geweest van dood, opstanding en hemelvaart van Christus en er was ook geen sprake geweest van een Gemeente als het Lichaam van Christus. En van een boek dat de Openbaring van Jezus Christus zou heten, zou evenmin sprake zijn geweest. Toen de Heer werd gekruisigd was er geen sprake van Israël dat bekeerd was en Israël heeft zich ook niet bekeerd in de periode die ligt tussen het ontstaan van de Gemeente op de Pinksterdag en het einde ervan bij de Opname. In de laatste jaarweek voor Israël is er derhalve sprake van het zich opnieuw bemoeien van God met Israël dat mogelijk wel gelooft in JHWH, maar niet in Jezus van Nazaret als de Messias.

    Satan faalt en delegeert zijn macht aan het Beest

    De satan tracht, nadat hij uit de hemel geworpen is, zijn tegenstander op aarde uit de weg te ruimen, dit wordt getoond met het beeld van de draak die het kind wil verslinden. Hij slaagt hierin niet, want het kind wordt weggevoerd naar de hemel en de draak vervolgt dan de vrouw en later de overigen van het nageslacht van de vrouw. Dat hij deze macht op aarde kan uitoefenen, is een gevolg van het wegvoeren van het kind. Met de Opname van de Gemeente is de weerhouder verwijderd en kan de wetteloze zich openbaren (2 Tess.2:6-9). De vrouw vlucht voor de draak naar de woestijn, dit vertelt zowel vs 6 als vs 14, een herhaling die wordt veroorzaakt door het inlassen van het gedeelte over de strijd tussen Michaël en de draak. Het weer opnemen van de draad van het verhaal in vs 13 blijkt ook uit “een plaats” in vs 6 en “haar plaats” in vs 14. De plaats in de woestijn is door God voor de vrouw bereid, zij vlucht erheen met behulp van de vleugels van de grote arend en zal er “een tijd en tijden en een halve tijd” (= 3 ½ jaar) moeten blijven buiten het gezicht van de slang, dus zonder dat de satan haar iets kan doen. In vs 6 wordt deze periode “twaalfhonderd zestig dagen” genoemd, een teken dat de vrouw en het verblijf van de vrouw in de woestijn op positieve wijze moeten worden benaderd, de negatieve benadering geeft “tweeënveertig maanden”. Zie 11:3;12:6 en 11:2;13:5. Met het Israël dat de laatste helft van de zeventigste week in de woestijn door God wordt beschermd, zullen dan de honderdvierenveertigduizend verzegelden worden bedoeld en inderdaad zal er nu pas schade aan de aarde, de zee en de bomen mogen worden toegebracht (7:3). Zie ook Dan.12:1. Israëlieten die vóór de Opname Messiasgelovige Joden geworden zijn, worden met de Gemeente mee opgenomen in de hemel. Israëlieten die na de Opname en tijdens de eerste helft van de laatste week door onder andere de prediking van de twee getuigen in Jezus als hun Messias zijn gaan geloven, bevinden zich onder het altaar (6:9) en in de woestijn vinden we de verzegelden van de twaalf stammen. De rest van Israël zal het beest uit het land nalopen en zowel hem als het beest uit de zee eer bewijzen. Als de vervolging van de vrouw voor de draak geen resultaat heeft, gaat hij heen om oorlog te voeren tegen de overigen van het nageslacht van de vrouw. Dit zijn geen Israëlieten, want de Israëlieten vormen Israël en dat is de vrouw en niet het nageslacht van de vrouw. Dit nageslacht is overig, dat wil zeggen het vormt naast de mannelijke zoon het totale nageslacht van de vrouw. Het kan dan alleen die heidenen betreffen die niet zijn opgenomen, die echter wel de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. Dit klinkt positief, maar het is het niet. Het getuigenis van Jezus hebben, is geloven en de geboden van God bewaren, is werken. En Rom.4:5 zegt niet te werken, maar te geloven, dan wordt het geloof tot gerechtigheid gerekend. De overigen van het nageslacht van de vrouw hebben geloofd, maar ook gewerkt en dit wordt gezien als leven uit genade en tegelijk werken voor het geval de genade om de een of andere reden niet doorgaat. Tegen deze overigen voert de satan oorlog en zij zullen in deze strijd moeten overwinnen. Dit wordt een zware strijd, wat blijkt uit 13:10 en 14:12, maar wie overwint zal een beloning ontvangen. Deze groep zal een deel zijn van de schare die niemand tellen kan (7:9). Het hoofdstuk wordt besloten met: en hij bleef staan op het zand der zee. Uit die zee komt een beest, de satan geeft zijn macht aan het beest en dit probeert vervolgens op godslasterlijke wijze het werk van de satan af te maken. De tijd die het hiervoor krijgt is tweeënveertig maanden, dat is de laatste helft van de jaarweek die Israël nog zal krijgen. Dit is gelukkig maar een korte tijd, want “en indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden” (Matth.24:22). Wanneer de draak op het zand der zee is gaan staan, ziet Johannes van de tekenen waaruit het vierde tussengezicht bestaat, het tweede teken. Uit de zee, die in de Bijbel vaak het beeld is van de volkerenwereld waaruit symbolisch alle onheilen en gevaren opkomen om de aarde en de mensheid te bedreigen (17:15), komt een beest te voorschijn. Net als de draak, die kennelijk op het strand het beest staat op te wachten, heeft het beest tien horens en zeven koppen (12:3). De draak is de satan en de satan is ook degene die het beest macht geeft en die dus achter hem staat. Het is daarom dat zij zo sterk op elkaar lijken, hoewel er altijd een gering verschil moet zijn. Het verschil is dat de draak tien horens en zeven koppen met kronen heeft en het beest uit de zee tien horens met kronen en zeven koppen met namen van godslastering. Satan is een geestelijk wezen. Hij moet zich in het vlees openbaren. Dit doet hij hier via het beest uit de zee en in een later stadium via het beest uit de aarde(beter:uit het land). Het beest uit de zee en dat uit het land zijn de twee belangrijkste menselijke instrumenten van satan. Zij zijn zijn hoofdagenten, zij worden door hem gemanipuleerd en hij geeft hen de inspiratie tot het kwaad. Het verslinden van het kind en het vervolgen van de vrouw is voor de satan op een mislukking uitgelopen. Voor het voeren van de oorlog tegen de overigen van het nageslacht van de vrouw wordt nu een verse kracht naar voren geroepen vanuit de door al het voorgaande uit hun evenwicht gebrachte machten van deze aarde, die deze kracht zelf heeft voortgebracht. Men denkt dat dit nieuwe de verwarring de baas zal worden, maar de uiterlijke eerbied die de wereld toont voor het beest, is in werkelijkheid een eerbewijs aan Satan, die zijn kracht, zijn troon en zijn autoriteit aan het beest gegeven heeft (vss 2 en 4). Uit de beschrijving van het uiterlijk van het beest in vs 2 blijkt dat alle kentekenen van de vier wereldrijken zoals Daniël die zag (Dan.7) in dit beest verenigd zijn. Het beest uit de zee verenigt alles in zich wat ooit de kracht heeft uitgemaakt van de wereldrijken die elkaar zijn opgevolgd: het Babylonische rijk (leeuw), het rijk van de Meden en Perzen (beer) en het Grieks-Macedonische rijk van Alexander (luipaard). Alexander de Grote werd na zijn dood opgevolgd door vier generaals die ieder voor zich heersten over een koninkrijk, vandaar de vier koppen. Het laatste rijk dat in Daniël 7 wordt bedoeld is het Romeinse rijk (draak). Het rijk van het beest heeft de zucht naar uitbreiding van grondgebied, de hoogmoed, de wreedheid en de mateloze ambitie van deze rijken. De dieren die in Daniël 7 deze wereldmachten uit de oudheid symboliseren, worden hier in Openb.13 ook genoemd, waarbij het beest uit de zee zelf gelijk staat met de draak die de kenmerken heeft van de luipaard, de beer en de leeuw. Leeuw, beer en draak hebben ieder een kop en de luipaard heeft er vier, dat geeft in totaal zeven koppen. In de chaos na de Opname van de Gemeente trekt het beest uit de zee de wereldmacht naar zich toe. Hij wordt de wereldheerser en zijn methode van regeren zal een vreemd mengsel zijn van de autocratie van Babylon, Perzië en Macedonië en de op het eerste gezicht zeer moderne Romeinse ideeën. Hij zal regeren over een machtig rijk en zijn invloed zal zich over de gehele rest van de wereld uitstrekken. Gedurende zeven jaar zal hij de gehele wereldpolitiek beheersen. In de eerste helft zal hij de schijn kunnen ophouden een vredevorst te zijn, pas in de tweede helft zal zijn ware duivelse aard geopenbaard worden. Omdat dit beest in een ander verband ook het beest uit de afgrond is, zal zijn ware karakter dat zijn van de helse kracht die het ontvangt uit de afgrond. Op andere plaatsen wordt hij de “gruwel der verwoesting” (Matth.24:15) en “de vorst die komen zal” (Dan.9:26) genoemd. Hij is het ook op wie Jezus zinspeelt als Hij zegt: “Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam,die zult gij aannemen (Joh.5:43). Hij zal grote woorden en godslasteringen spreken tegen God en zijn tent en tegen hen die in de hemel wonen, tweeënveertig maanden lang, net als de “kleine horen” in Dan.7:8 dit een tijd, tijden en een halve tijd doet. Zolang de satan zich in de hemel bevond, was hij de aanklager, nu hij op de aarde geworpen is, kan hij nog slechts via het beest zijn godslasteringen uitbraken: tegen God om zijn naam te lasteren en tegen zijn tabernakel namelijk tegen hen die in de hemel tabernakelen: de Gemeente. Het lijkt me niet juist alleen van dit beest of alleen van het hierna volgende dat uit het land zal komen, te zeggen dat het de antichrist is. In verband met wat ons in Openb.4 en 5 werd getoond met betrekking tot Christus die zowel het Lam Gods is als degene die op de troon zit, kan hier worden gesteld dat zowel het beest uit de zee als dat uit het land de antichrist is. Zoals de Messias tegelijk als de Messias-Koning en als de lijdende Messias wordt voorgesteld, hebben we hier te maken met de wereldlijke en de geestelijke leider van een antichristelijke wereldmacht die zich in de eindtijd zal laten gelden. De twee leiders hebben dezelfde oorsprong (de boze) en hetzelfde doel (de wereld in de macht van de vijand van God houden).Zij zullen samen met de draak tot de grote strijd oproepen (16:13,14), in deze strijd zal het beest uit de zee de nederlaag lijden en samen met het beest uit het land als de valse profeet, zal hij in de poel des vuurs geworpen worden. Hun volgelingen zullen worden gedood met het zwaard dat komt uit de mond van Hem die op het paard zit (19:19-21). Het aanbidden van het beest en het dragen van zijn teken staat gelijk met het verwerpen van Christus en betekent voor eeuwig verloren zijn. Via Johannes wordt ons meegedeeld dat er in de laatste week van Israël een antichristelijke wereldmacht zal verschijnen, die zich allereerst openbaart als een geweldige politieke macht (tien horens met kronen) en daarna ook als een religieuze God-vijandige macht (zeven koppen met godslastering). Het beest uit het land is niet een personificatie van deze macht, want het heeft geen zeven koppen en ook maar twee horens. Het staat in dienst van de macht oftewel “het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit (vs 12)”. Horen en kop zijn symbolen van verhoging en macht terwijl zeven het getal is van de volheid in positieve en negatieve zin. Daarnaast is tien het getal van de zondige volheid dus volheid alleen in negatieve zin. Tien horens en zeven koppen geven dus allebei aan dat hier sprake is van een negatieve, een zondige macht. Later blijkt dit ook uit het oordeel over Babylon, de grote hoer van Babylon rust daar op de zeven koppen (17:9). In 13:1-8 is sprake van één aan God vijandige wereldheerschappij die optreedt in allerlei te onderscheiden vormen en machten en die zich van het Romeinse wereldrijk in de dagen van Johannes onderscheidt door de symboliek van de draak als het vierde dier en het ijzer van het beeld tegenover de combinatie van de vier dieren met hun macht (Dan.7) en het ijzer gemengd met leem van het beeld (Dan.2). Het beest uit de zee is niet alleen het symbool van de wereldmacht, het toont zich door imitatie van Christus ook duidelijk een antichrist.

    We zien hierbij dat er een zeker verband bestaat met de oude slang uit het paradijs, van wie tegen Eva wordt gezegd dat iemand van haar zaad hem de kop zou vermorzelen, terwijl de slang iemand van haar zaad de verzenen zou vermorzelen. Hiermee zouden respectievelijk de dodelijke wond en de kruisiging bedoeld kunnen zijn en dan geldt:

    • zoals Christus een dodelijke wond aan het kruis ontving, zo wordt ook het beest ten dode toe gewond;
    • zoals Christus uit het graf herrees, zo wordt bij het beest de dodelijke wond genezen;
    • Verdere imitaties zijn dan:
    • zoals Christus gezalfd is door de H.Geest, zo is het beest bezield door de draak;
    • zoals alle knie zich voor Christus zal buigen om zijn overwinning over graf en dood, zo aanbidt heel de wereld op een enkele uitzondering na het beest;
    • zoals de naam van Christus staat op de voorhoofden van Zijn volgelingen (14:1), zo staat de naam van het beest op die van zijn volgelingen (13:16);
    • zoals het Lam Gods gezag heeft over alle volk en stammen en naties en talen (7:9), zo heeft het beest macht over elke stam en natie en taal en volk (13:7).

    “Anti” betekent “in de plaats van” en het betekent “tegen”. Het beest stelt zich tegenover alles, wat Christus vereert. Hij wil in de plaats van Christus vereerd worden en tegelijk wil hij de namen van hen die God onteren, verwerpen en bestrijden, in zich verenigen en wil hij tegen God godslasterlijke taal spreken. Dat hij een “anti”christ is, blijkt ook uit het feit dat hij van Satan de macht over de wereld aanneemt die Jezus weigerde te accepteren, want aanvaarden van de macht zou aanbidding van Satan inhouden. Terecht heeft Jezus gezegd: “Gij zult de Here uw God aanbidden en Hem alleen dienen (Luk.4:8)”. Om de macht van de draak te kunnen ontvangen, heeft het beest de draak moeten aanbidden en zal hij hem moeten dienen. Vanaf het ogenblik van aanbidding is het beest een antichrist geworden, een tegenstander van God en zijn Gezalfde. Toch wordt met de antichrist kennelijk niet altijd één bepaalde persoon bedoeld, hij openbaart zich in elke aan God vijandige wereldmacht, hetzij Babel, Assur, Syrië, Rome of welke moderne wereldmacht ook. In 2 Tess.2 wordt hij de tegenstander, de mens der wetteloosheid en de zoon des verderfs genoemd en we moeten hierbij bedenken dat de term antichrist alleen door Johannes in zijn brieven wordt gebruikt. Als de tegenstander van God en Christus voert het beest oorlog tegen de heiligen en hij overwint hen (vs 7). Hier wordt de strijd bedoeld tegen de in 11:7 genoemde twee getuigen en tegen hen die zich door hun getuigenis hebben bekeerd. Door deze bekering werd ook hun naam in het boek des levens van het Lam bijgeschreven. Dat het het beest gegeven werd oorlog te voeren tegen de heiligen en dat het macht gegeven werd over elke stam en natie en taal en volk,mag niet worden gezien als door God aan het beest verleende toestemming. Het is de draak die dit geeft, net als in vs 5. Vs 10 heeft te maken met Jer.15:2 en 43:11. Er wordt de slachtoffers van het beest op het hart gedrukt geen verzet te plegen door naar het zwaard te grijpen als het beest de heiligen doodt met het zwaard of hen in de gevangenis leidt. Gebruik van geweld zal op eigen hoofd neerkomen. God zal hen wreken en zo hun vraag beantwoorden (6:10). Uit het feit dat zij zich niet zelf wreken, zullen hun volharding en hun geloof blijken. Hierna wordt gesproken van het beest uit het land, de geestelijk leider die zijn steun geeft aan het beest uit de zee. Het zal duidelijk zijn dat hiermee een Israëliet wordt bedoeld, in deze periode staat Israël weer centraal en een niet-israëliet als geestelijk leider zal voor het volk Israël niet aanvaardbaar zijn. Hun verwachting gaat uit naar een Joodse Messias als geestelijk leider. In verband met Jakobs laatste woorden (Gen.49:16,17) geloven velen dat het beest uit het land als geestelijk leider en als valse messias uit de stam Dan zal komen. In vs 11 wordt in de grondtekst een woord gebruikt dat “een ander van dezelfde soort” betekent. Hiermee wordt gezegd dat de beide beesten met elkaar verwant zijn. Het beest uit het land, ook de valse profeet genoemd, treedt op in de laatste helft van de zeventigste week en weet alle godsdienststelsels in die periode tot één valse religie samen te smelten door de wonderen die hij verricht. Zo laat hij zelfs vuur uit de hemel op de aarde neerdalen en imiteert hiermee Elia, één van de twee getuigen uit de eerste helft van de zeventigste week. In zijn valse religie dient de gruwel der verwoesting, het beeld van het beest uit de zee als voorwerp van aanbidding. Aan dit beeld geeft de valse profeet geest zodat het kan ademen en spreken, waardoor het lijkt alsof hij ook het weer levend worden van Elia kan imiteren. Maar in 11:11 wordt gesproken van “een levensgeest uit God” en in 13:15 van “een geest”. Ademen en spreken maken het beeld wel levensecht, maar niet levend. Wat het uiterlijk van de valse profeet betreft, lijkt hij meer op het Lam Christus dan op de politieke machthebber, het beest uit de zee. Het beest heeft tien horens en de valse profeet twee zoals die van het Lam. Wat zijn taal betreft, lijkt hij op de draak, de satan. Deze is de vader van de leugen en de valse profeet munt dus uit in het gebruik van leugentaal. De volgelingen van het beest zullen gedood worden met het zwaard. Dit zwaard is het Woord dat hen laat zien dat ze fout waren. Ze hadden het woord van God beter moeten kennen en het moeten geloven, dan was het zo ver niet gekomen. Wie het woord van de valse profeet hoort en het vergelijkt met Gods woord, moet in de gaten krijgen met een valse profeet van doen te hebben. Het beest uit de zee heeft in het verleden een hoofdwond toegebracht gekregen die in de eindtijd genezen zal zijn. Dat de zware wond geneest wil zeggen dat als de wereldmacht bestreden en getroffen wordt, zij dan toch weer opstaat, want na het einde van de ene macht komt de andere al weer te voorschijn. De wereldmacht wordt hier getekend als sterker dan de dood, zij heet onoverwinnelijk, want zij staat weer op, zij blijft aan zichzelf gelijk. De valse profeet vestigt de aandacht van hen die op de aarde wonen op de dodelijke wond van het beest uit de zee, maar vooral op het genezen zijn van die wond en bewerkt dat alle mensen het beest aanbidden. Aldus imiteert de valse profeet het werk van de Heilige Geest die getuigt van de dood, de opstanding en de verheerlijking van Christus. Zo was het bezitten van twee horens ook al een imitatie van het Lam Christus. Als de hele wereld tot aanbidding van het beest zou worden gebracht, dan zou het ideaal van het christendom zijn bereikt en de opdracht die aan Israël werd gegeven volbracht zijn. Alleen zijn ideaal en opdracht niet gericht op aanbidding van het beest. Wat de hoofdwond waarover hiervoor werd gesproken precies is, valt niet te zeggen. Lange tijd hebben uitleggers, om redenen die vaak per persoon verschillend waren, vastgehouden aan de mening dat met het beest uit de zee een hersteld Romeins rijk bedoeld werd. De genezen hoofdwond zou dan de val van het vroegere Romeinse rijk door de aanvallen van de barbaren uit het Noorden moeten voorstellen. Het herstelde Romeinse rijk zou dan de E.E.G. zijn die tien leden (tien horens) met zeven gekroonde vorsten (zeven koppen) zou hebben. Helaas telt de Europese Unie al meer dan tien leden en ook nog enige in de wachtkamer. Zelfs het creëren van Iberië en van de Benelux laat het ledental boven de tien komen, het aantal gekroonde hoofden zou dan bovendien tot onder de zeven dalen iets wat zelfs niet wordt opgeheven door het in ere herstellen van het koningshuis in Italië en Griekenland. De stelling van het Romeinse rijk lijkt mij dus niet houdbaar. Een betere uitleg lijkt me: de dodelijke wond is veroorzaakt door de dood en de opstanding van Christus. De macht van Satan werd aangetast en het ontstaan van het christendom leek dodelijk voor hem. Dit verwaterde echter snel, het verloor alle kracht door onderlinge ruzies en scheuringen. De wond bleek niet dodelijk te zijn en kon voorspoedig genezen, kon zelfs de wereld de kracht en de vitaliteit van het beest tonen. Dat het beest een politieke macht voorstelt, is hier niet van belang. Als Jezus van Nazaret door Israël als de Messias was geaccepteerd, dan was het Koninkrijk der Hemelen op aarde gevestigd als een politiek-religieuze macht. Omdat dit alles niet is doorgegaan, kon satan zich herstellen en vorst van deze eeuw en deze wereld blijven. De verwijzing naar Rome in 17:9 wil dan zeggen dat de door satan aan Rome gegeven wereldmacht als eerste onder de aan de Messias gegeven macht over deze wereld gevallen zou zijn. Volgens vs 15 zullen allen die onder het regime van het beest en de valse profeet vallen, worden gedood als zij het beeld van het beest niet aanbidden. Maar of dit gebeurt, is niet zeker, want er wordt hier gesproken van “zou spreken” en de verdere zinsbouw kan om die reden inhouden dat het dan ook “zou maken” wordt. Hoe dan ook, het hebben van het merkteken op de rechterhand of op het voorhoofd geeft het recht om te kopen en te verkopen en zo niet van honger om te komen. Dit merkteken is de naam van het beest oftewel het getal van zijn naam, dat wil zeggen het is een getal dat de naam (het wezen) van het beest uitdrukt. Dat getal is zeshonderd zesenzestig. Net als in vs 9,10 gaat het hier niet over ons, worden wij niet aangesproken, maar zij die in die tijd tot de gelovigen onder het regime van het beest en de valse profeet behoren. Een gelovige zal in die tijd de wijsheid en het inzicht moeten hebben om te onderkennen wat het getal van het beest voor hem te betekenen heeft. In de loop van de christelijke geschiedenis zijn er al heel wat verschillende uitleggingen aan dit getal gegeven, maar de ware betekenis zal pas gekend kunnen worden wanneer het beest verschenen is. De toch wel meest bekende uitleg is die welke zegt dat hiermee Nero bedoeld wordt. Keizer Nero is in het Hebreeuws Qaisar Neron, alleen met medeklinkers geschreven QSR NRWN (de w staat voor de o). De overeenkomstige getalswaarde in het Hebreeuwse alfabet is: 100 + 60 + 200 + 50 + 200 + 6 + 50 = 666. Een andere bekende uitleg is, dat “beest” in de kwade zin in Openbaring 36(6 x 6) keer voorkomt en de som van de getallen van 1 tot 36 is 666. Deze twee uitleggingen gaan uit van de getalswaarde, een andere, zeer bruikbare en ook zeer waarschijnlijke is die welke uitgaat van de symbolische waarde van de getallen, een veelvuldig in de Bijbel toegepast systeem. In 15:2 wordt gesproken van de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Het getal is symbolisch voor het kwaad en de zes is dan het getal van de onvolmaaktheid van de mens ten opzichte en tegenover de volheid van de zeven, het getal van God en de aarde samen en daarmee het getal van de vol(maakt)heid. Het getal zeshonderd zesenzestig is dan de duivelse nabootsing door de draak, het beest uit de zee en het beest uit het land, samen de volmaakt onheilige drieëenheid van het kwaad. Tenslotte is er nog een mogelijke oplossing, ook gebaseerd op de getallensymboliek, die zegt dat het getal van de mens de zes is. Hij is op de zesde dag geschapen en schoot tot nu toe steeds tekort om een zeven te worden (het getal van de volheid van God samen met de schepping). Zo is de mens naar lichaam een zes, naar geest een zes en naar ziel een zes.

    Hierbij moet nog wel even worden opgemerkt dat de getalswaarde van de naam Jezus in het Grieks is: IESOUS = 10 + 8 + 200 + 70 + 400 + 200. In totaal is dit 888.