Categorie: R woorden

  • Ring

    Deze wordt gedragen aan de vinger, de arm, rond de enkel, of aan de neus (Gen. 24:22; 35:4; Ex. 32:2; 35:22; Richt. 8:24; Luc. 15:22). Gevangenen werden wel aan ringen die hen door de neus of de kin geslagen werden meegevoerd (Jes. 37:29; Ez. 19:4). De symbolische waarde van de ring is groot. De zegelring is het kenmerk van de drager. In de overdracht er van schenkt de koning zichzelf, zijn macht aan Jozef of Haman (Gen. 41:42; Est. 3:10; vgl. het verzegelen van brieven 1 Kon. 21:8; Est. 8:8). Het beeld van de koning als zegelring spreekt voor zichzelf (Hagg. 2:24). Zerubbabel, de knecht van de HEER, is gevolmachtigde van God (vgl. Jer. 22:24).

  • Rots

    Aramees: keepha, Grieks: petra. De rots bij Horeb waaruit water werd geslagen (Ex. 17:6) en bij Kades (Num. 20:8) worden genoemd. Ook Oreb (in het Overjordaanse, Richt. 7:25), de ‘Rots der Ontkoming’ (1 Sam. 23:25, 28), de Steenbokrotsen bij Engedi (1 Sam. 24:3). Vaak werden er op rotsen altaren gebouwd (Richt. 6:20 v; 13:19). Spelonken in rotsen waren schuilplaatsen en graven (Gen. 23:19; 1 Kon. 18:4; Openb. 6:15 v; Matt. 27:51, 60). In overdrachtelijke zin heet God een rots, Hij is sterk, onverwoestbaar en een schuilplaats (Deut. 32:4, 30 v; 2 Sam. 22:3). Ook de Christus heet rots (waaruit het water stroomde, 1 Kor. 10:4), ook (fundament) steen en struikelblok, rotsblok van ergernis (Rom. 9:33; 1 Petr. 2:7). Hier Griekse petra klinkt in de naam Petrus (Kefas).

  • Rivier

    Dé rivier of de grote rivier is in de bijbel in de meeste gevallen de Eufraat (Gen. 31:21; Ex. 23:31; Num. 22:5; Gen. 15:18; Deut. 1:7; Openb. 9:14). De naam Nijl komt er niet in voor. Deze wordt je’oor genoemd, de stroom (van Egypte). De rivieren die vermeld worden zijn: de Jordaan, de Awana en de Parpar (2 Kon. 5:12), de Akawa en de Kebor (Ezr. 8:15, 21; Ez. 1:1), de Hiddekel (= Tigris, Gen. 2:14) e.a. Stromen als de Jabbok, de Arnon of de Kison (Deut. 2:36; Gen. 32:22; Richt. 4:7) zijn beken, d.w.z. wadi’s, die slechts tijdelijk stromen.
    De 4 rivieren die uit de hof van Eden komen en de gehele aarde bevloeien, getuigen van het leven dat zich vanuit de tuin van God meedeelt aan de wereld (Gen. 2:10 v). Met deze voorstelling hangt samen dat bij voorkeur gedoopt werd in stromend water (Matt. 3:6; vgl. Hand. 16:13, 15). Johannes ziet in het nieuwe Jeruzalem een rivier van leven brengend water, schitterend als kristal, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam, de paradijsberg (Openb. 21:22 vv).

  • Rouw

    Werd 7 dagen (1 Sam. 31:13), of 30 en zelfs 70 dagen (Deut. 34:8; Gen. 50:3) in acht genomen. Men weende en vastte, sloeg zich op heup en borst, legde aarde op het hoofd (2 Sam. 1:12) scheurde zijn kleed in en ging in een ‘zak’ (NBG: rouwgewaad) gekleed (2 Sam. 3:31; Jes. 22:12; Luc. 10:13). Scheren, zich kerven, zich verminken als rouwgebruiken werden verboden (Deut. 14:1; Lev. 19:27 v; 21:5). Profeten zagen de ondergang van hun volk en rouwden symbolisch (Am. 5:1 v; Mi. 1:8 vv; Jer. 9:1; Ez. 19:1 vv).

  • Rizpa

    Gloeiende kool. Bijvrouw van Saul, moeder van de door de Gibeonieten vermoorde Armoni en Mefiboseth, die dag en nacht waakte bij de lichamen van haar kinderen (2 Sam. 21:8 vv).

  • Rover

    Grieks: leistès, aanduiding van zeloot, een guerillastrijder. Jezus werd gekruisigd tussen twee van zulke joodse vrijheidsstrijders (Matt. 27:38; vgl. Matt. 26:55; Joh. 18:40). Daarnaast gaat het over gewone struikrovers in bv. Luc. 10:36; Joh. 10:1, 8; 2 Kor. 11:26.

  • Roede

    Staf of stok om (hond of) mens te slaan en te tuchtigen (Spr. 10:13; 1 Kor. 4:21). In fig. zin wordt wel over de roede van God gesproken. Assur is een stok in Zijn hand, waarmee Hij Zijn volk afstraft (Jes. 10:5; vgl. KI. 3:1; Ps. 89:33). De Messias hanteert de ‘roede van zijn mond’, Hij slaat de wereld met de roede van Zijn (veroordelende) woorden (Jes. 11:4). Een ander Hebr. woord voor roede wordt vertaald met meetstok, maat (Jer. 51:13; Ez. 40:3; Openb. 11:1).