Categorie: N woorden

  • Nieren

    Zijn zoals het hart, het binnenste en meest verborgene van de mens (Ps. 139:13). Diepste gevoelens en geheimste gedachten worden hier gelocaliseerd (Job 16:7, 13; Ps. 73:21). Het is de HEER der heirscharen, die nieren en hart toetst (Ps. 26:2; Jer. 11:20; 17:10). Vgl. Ingewanden en Barmhartigheid.

  • Navolging

    Navolging (van de Christus) – In het o.t. wordt meer gesproken over de navolging, het achterna lopen van afgoden (Deut. 4:3; Richt. 2:12; 1 Kon. 21:26) dan van God (1 Kon. 14:8; 18:21). Waarschijnlijk is de gedachte aan het meelopen in godenprocessies een rem bij het gebruik van deze uitdrukking voor de dienst van Hem die geen afbeelding toestond.
    De rabbijnen hebben de navolging van God verstaan als een nadoen van Zijn werken: zoals Hij het land beplanten (Gen. 2:8), naakten bekleden (Gen. 3:21 v), zieken bezoeken (Gen. 18:1 na 17:24), bedroefden troosten (Gen. 24:67), doden begraven (Deut. 34:6).
    In het n.t. horen wij niet over de navolging van God (behalve in Ef. 5:1), maar over die van de Messias (Matt. 4:20; 9:9).
    Het volgen door de scharen van Jezus betekent, dat zij naar Hem luisteren en hopen, dat Hij zal helpen en genezen (Matt. 8:1).
    De navolging der discipelen herinnert aan hen, die leerling zijn van een rabbijn, een leermeester, en met hem meegaan op zijn reizen om hem te dienen. Ook Jezus’ jongeren verlaten hun huis en werk om met Jezus mee te gaan (Mare. 10:28). Daardoor hebben ze deel aan Zijn heil (Mare. 10:21; Joh. 8:12), maar ook aan Zijn lot, Zijn kruis (Mare. 8:34; Joh. 12:25 v). Navolging is geen imitatie, maar levens- en lijdensgemeenschap met Jezus.

  • Nazarener

    Hij die uit Nazaret komt, bijnaam van Jezus (Mare. 14:67; 16:6; Luc. 24:19).

  • Nazaret

    Spruit of bewaker, stad in Galilea, ± 30 km ten w. van het meer van Galilea, op een berg gelegen (Luc. 4:29; vgl. Matt. 5:14), waar Jezus woonde voordat hij openlijk ging optreden (Luc. 2:39, 51; 4:16, 34). In de synagoge van Nazaret sprak Jezus n.a.v. Jes. 61:1 v over het aanbreken van de messiaanse tijd (Luc. 4:17 vv).

  • Nazireer

    Gewijde. Als Israëliet nam men de regels in acht die in het boek van het verbond zijn genoemd. Maar men toonde buitengewone toewijding aan God door zich extra beperkingen op te leggen door middel van geloften. Een Nazireeër drinkt geen wijn, eet geen druiven, vermijdt het scheren van het haar, bezoekt geen begrafenis (Num. 6:1-7). Hij geldt als drager van een bijzondere kracht van =od, zoals blijkt uit de geschiedenis van Simson, die overigens voor zijn gehele leven en gewijde des HEREN was (Richt. 13:5). Ook op Samuël is dat van toepassing. Later is het Nazi-reeërschap van tijdelijke aard, in verband waarmee het ritueel wordt beschreven dat terugkeer naar het gewone leven mogelijk maakt (Num. 6:13-21). Trekken van het charismatische Nazireeërschap draagt Johannes de Doper (Luc. 1:15; 7:33; Matt. 11:18), terwijl ook van enkele joods-christelijke mannen in Jeruzalem gezegd wordt dat zij een Nazireeërge-lofte deden (Hand. 21:23).

  • Nazoreer

    Gr. nazoraios, verwant met het Hebr. neetser, spruit (Jes. 11:1) en netsoeriem, de rest, de bewaarden (Jes. 49:6), een bijnaam van Jezus (Matt. 2:23; Hand. 26:9 etc.). De discipelen van Jezus werden aangeduid als secte der Nazoreeërs (Hand. 24:5). De naam werd ook wel in verband gebracht met Nazaret (Matt. 2:23; vgl. Hand. 2:22) en soms geïnterpreteerd als Nazarener (Mare. 1:24; 14:67; 16:6).

  • Nebo

    Hoog-zijn. O.a. een berg ten o. van de Jordaan bij de Dode Zee, waar Mozes het beloofde land aanschouwt en sterft (Deut. 34:1 w). In Jes. 46:1 wordt de Assyrisch-Babylonische god van de schrijfkunst en wijsheid Nebo genoemd.

  • Nebukadnezar

    Zie: Beeld
    Vertaling van het Babylonische Nabu-Kadurri-usad, dat is Nebo bescherm het land, zoon van Nabopolassar, koning van Babel van 604-562 v. Chr. (Jer. 21:2, 7; Ez. 26:7).