Zie: Dieren
Categorie: L woorden
-
Lod
Breuk (Lydda) plaats ten z. van Joppe = Jaffa (Hand. 9:32; vgl. Ezr. 2:33; Neh. 7:37) waar Eneas door Petrus werd genezen.
-
Lofzang
Lied. Het lof- of danklied in de tempel benadrukte het lof- of gelofteoffer (Ps. 66:8, 13). Het vertelt van Gods reddende daad (vs. 12, 16). Voorbeelden zijn o.a. Ps. 107, 118, 135, 136, 138. Door de lofprijzing wordt God ‘grootgemaakt’ (Luc. 1:46). Hij troont op de lofzangen van Israël (Ps. 22:4).
Tijdens het pascha-maal, dat Jezus met Zijn discipelen houdt, worden de lofzangen gezongen (Matt. 26:30). Dat zullen de zgn. Halleel-psalmen geweest zijn, die een plaats hebben bij de joodse paasviering (Ps. 114118:29). Ook de christelijke gemeente zingt haar lofzangen (psalmen en geestelijke liederen, Ef. 5:19; Kol. 3:16; Hebr. 2:12).
De lofverheffing of doxologie is vaak een bondig geformuleerde afsluiting van psalm-gedeelten of -gebeden, die inzet met: ‘Geloofd zij de HEER God, de God van Israël, die …’ (Ps. 41:14; 72:18 v; 106:48). De laatste regel van het ‘Onze Vader’ (Matt. 6:13) is een verkorte weergave van 1 Kron. 29:11 en is waarschijnlijk toegevoegd naar analogie van het gebruik gebeden met een lofverheffing te beëindigen. -
Loïs
Grootmoeder van Timotheüs die hem in de Schriften onderwees (2 Tim. 3:14), een voorbeeld voor het geloof (2 Tim. 1:5).
-
Loofhuttenfeest
Het laatste en belangrijkste der 3 bedevaartsfeesten (Lev. 23:34 w; Deut. 16:13), daarom ook wel ‘het feest’ genoemd (1 Kon. 8:2; Richt. 21:19; Joh. 7:2). Het is een groot oogstfeest in de herfst, waarop ook gebeden wordt om de (vroege) regen (Zach. 14:17; het gebruik van het waterscheppen hield hierwrsch. ook verband mee, Joh. 7:37 zinspeelt hierop). De gewoonte tijdens het feest in loofhutten te wonen (Neh. 8:18) verwijst naar de hutjes bij de akkers, waarin de boeren gedurende de oogstïjd sliepen. Maar als het feest historisch betrokken wordt op het komen wonen van Israël in het Land, na de Exodus uit Egypte, herinneren de ‘hutten’ aan de ‘tenten’ van de Israëlieten in de woestijn (Lev. 23:43).
-
Loon
Dat gehoorzaamheid aan God en het volgen van Zijn aanwijzingen heilzaam is voor een volk en voor individuele gelovigen, is een gedachte die we vaak tegenkomen in de bijbel. ‘Onderhoud dus heel het gebod, opdat gij sterk moogt zijn en het land binnengaan en in bezitnemen, en opdat gij lang moogt leven’ (Deut. 11:8 vv). ‘Toch is er loon voor de rechtvaardige’ (Ps. 58:12).
‘Het loon van ootmoed – vreze des HEREN – is rijkdom, eer en leven’ (Spr. 22:4; vgl. 3:9, 16). ‘Zie, Zijn loon is bij Hem (Jes. 62:11; vgl. Openb. 22:12). De mens staat in dienst van God, en de arbeider is zijn loon waard (Luc. 10:7; 1 Tim. 5:18; vgl. Joh. 4:36). Omgekeerd krijgt een booswicht de rekening gepresenteerd, zijn loon is een kort leven, verlies van ambt en bezit, volstrekte hulpeloosheid en vergetelheid (Ps. 109:20; vgl. Hand. 1:18).
Het ‘loon’ dat de zonde geeft, is de dood (Rom. 6:23). De vraag die rijst of rechtvaardigen wel het loon van hun arbeid ontvangen (vgl. Ps. 73; Prediker, Job) kan beantwoord worden met verwijzing naar een loon in de hemel of het Rijk van God (Matt. 5:12; 6:1; 10:42; Joh. 4:36). Overigens wordt het begrip ‘loon’ duidelijk tussen aanhalingstekens geplaatst in de gelijkenis van de werkers ter elfder ure. Bij de uitbetaling blijkt er eigenlijk geen verhouding te zijn tussen verrichte arbeid en loon. De heer des huizes doet maar. ‘Is uw oog boos omdat Ik goed ben?’ (Matt. 20:1-17). -
Lossen
Slaven en gevangenen konden worden losgekocht (Ex. 21:8; Lev. 25:48; Job 6:23). Ook verlorengegaan familiebezit kan weer worden vrijen teruggekocht. Hij, die dit doet, heet een losser (Lev. 25:25; vgl. Ruth 4:5 vv). In Israël wist men dat in het bijzonder eerstgeborenen eigendom van God waren. Dit betekent echter niet dat zij moeten sterven (Gen. 22). Voor een symbolisch bedrag kunnen kinderen en jonge dieren gelost worden (Num. 3:46; 18:15 w). Ook ter dood veroordeelden kunnen in bepaalde gevallen zoengeld als losprijs voor hun leven geven (Ex. 21:30). Maar de dood kan men nooit afkopen, zelfs de grootste rijkaard niet (Ps. 49:8 v). In overdrachtelijke zin kan bevrijding door God een loskopen of lossen worden genoemd. De losprijs wordt niet genoemd: de HEER zal loskopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte etc. (Jes. 11:11). ‘Om niet zijt gij verkocht, zonder geld zult ge worden gelost’ (Jes. 52:3). Anders echter Jes. 43:3, waar Egypte losgeld is voor de gevangenen. Dit losgeld wordt ook genoemd in een beeldspraak over de bevrijding van mensen uit de macht van zonde en dood: ‘zoals de Zoon des Mensen is gekomen om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Matt. 20:28; 1 Tim. 2:6)
-
Lot
Neef en reisgenoot van Abram (Gen. 11:27, 31; 12:6) die de Jordaan-vallei als woonplaats kiest en uit Sodom moet vluchten (13:1; 19:14). Hij wordt op een weinig verheffende manier de stamvader der Moabieten en Ammonieten (19:37 v). Over Lot wordt ook in het n.t. gesproken (Luc. 17:28; 2 Petr. 2:7).
-
Lot (loten)
Gr. kleros, vaststelling, bepaling, toedeling. Het lot wordt in bepaalde gevallen gebruikt als Godsspraak, om koning of apostel aan te wijzen (1 Sam. 10:20 vv; Hand. 1:26), uitsluitsel te verkrijgen over de verdeling van het land (Ps. 16:5; Mi. 2:5), een schuldige te vinden (Joz. 7:13 vv; 1 Sam. 14:36 vv). Jezus’ kleding werd verdeeld door het werpen van het lot (Mare. 15:24; Joh. 19:24). Hoe er precies geloot werd, is niet gemakkelijk te achterhalen. We horen over het schudden van loten in een orakeltas van het priestergewaad (Spr. 16:33), en over Uriem en Tummiem, die als gunstig of ongunstig teken werden opgevat (Ex. 28:30).
-
Lukas
Dienaar van Paulus, die tezamen met hem gevangen zat (Filem.: 24) ook in Rome (2 Tim. 4:11). De apostel noemt hem ‘geliefde geneesheer’ (Kol. 4:14). Hij is waarschijnlijk afkomstig uit Antiochië en schrijver van het Evangelie van Lukas en de Handelingen der apostelen.