In het o.t. is sprake van een gevangenhuis, een onderaardse kerker (1 Kon. 22:27; Jer. 37:15 v), of een niet gebruikte waterput, die erg modderig kan zijn (Gen. 37:20 vv; Jer. 38:6-10). Bekende figuren die in een gevangenis werden opgesloten zijn: Jozef (Gen. 39:20), Simson (Richt. 16:25), Micha (2 Kron. 18:26), Jeremia (Jer. 32:2 vv), Johannes de Doper (Mare. 6:14 vv), Petrus en Johannes (Hand. 4:3; 12:3 v) en Paulus (Hand. 16:23; 21:33 vv; 2 Kor. 6:5). Gevangenen worden soms geketend aan soldaten die de wacht hielden (Hand. 16:24) of in het blok geslagen (Jer. 29:26; Hand. 16:24). Zij konden wel bezoek ontvangen (Jer. 32:8; Matt. 11:2; 25:36).
Categorie: G woorden
-
Geweld
Geweld betekent niet alleen lichamelijk-, natuur- of oorlogsgeweld (Gen. 49:5; Job 19:7; Jes. 60:18; Jer. 51:46; Hand. 27:41), maar ook de afbraak en overweldiging van mensen door een vals getuigenis voor de rechter (Ex. 23:1; Deut. 19:16), door krenking, minachting en bespotting (Gen. 16:5), door economische en maatschappelijke streken en onderdrukking (Jer. 6:7; Amos 3:10, Hab. 1:3). Anders dan van ‘mannen van geweld’ (Ps. 18:49; Jes. 25:4), de schenders van mensenrecht en regel, wordt van de Knecht des HEREN gezegd, dat hij geen geweld pleegt (d.w.z. mensen niet stuk maakt) en ook niet bedriegelijk spreekt (Jes. 53:9; vgl. 1 Petr. 2:22 v). ‘Wie geweld bemint, dien haat Hij’ (Ps. 11:5). God regeert niet door kracht van wapens en overweldiging van mensen, maar door mentaliteitsverandering en geestelijke vernieuwing (Zach. 4:6).
-
Geweten
Grieks: sun-eidésis, medeweten, een woord dat in de paulinische brieven vooral gebruikt wordt in verband met het conflict over het eten van vlees, dat afkomstig is van heidense offers. Bij sommigen, de zwakken, spreekt hun geweten, zij gevoelen zich schuldig als zij het eten (1 Kor. 8:7 vv; 10:23 vv). Anderen hebben een ander geweten’ dat niet protesteert. Paulus wijst deze zelfstandigheid van het geweten af en bindt ‘de sterken’ aan het geweten der zwakken’. Elders denkt Paulus aan het geweten als een aanklagende stem van het ik (1 Kor. 4:4; 2 Kor. 1:12; 4:2; vgl. Rom. 2:15). Het mede-weten is ook weet hebben van de wil van God als deze zich kenbaar maakt in het gezag van de overheid (Rom. 13:5; 1 Petr. 2:19). In de pastorale brieven hoort men over een goed en zuiver geweten (gezuiverd door de doop, Hebr. 9:9, 14; 10:22; 1 Petr. 3:21; vgl. 1 Tim. 1:5 v, 19).
-
Gewichten
Zie: Geld, Maten en Gewichten
-
Gezalfde
Hebr. masjiéach, aramees mesjiécha, Grieks christos. De zalving met heilige zalf die een onderdeel is van de priester-en konings-wijding: symbool van de gave van de Geest (Ex. 29:7; 40:15; Richt. 9:8; 1 Kon. 1:34). De gezalfde des HEREN, Zijn gezalfde, is aanduiding van de koning van Israël (1 Sam. 2:10; 24:7; 2 Sam. 1:14; 22:51; Ps. 2:2). Ook een vreemde koning als Kores (Cyrus) der Perzen, heet Zijn gezalfde (Jes. 45:1).
In het n.t. is het Griekse Christos slechts een enkele maal met gezalfde vertaald (Hand. 4:26; 2Kor. 1:21; Openb. 11:15; 12:10). Op de meeste plaatsen wordt ‘de Christus’ gelezen, di. de gezalfde Koning van de eindtijd, de ‘Messias’ die verwacht werd. De kern van het apostolische getuigenis is dat Jezus (van Nazaret) de Christus is (Matt. 16:6; Joh. 20:31; Hand. 5:42; 8:5). Vaak is in NBG ten onrechte niet van de Christus zoals de Griekse tekst luidt, maar van Christus gesproken (wat Paulus overigens ook verschillende malen doet). Matt. 24:24 profeteert over het optreden van pseudo-Messiassen, valse Christussen. -
Gesnedene
In Matt. 19:12 spreekt Jezus over ‘gesnedenen’. Elders worden zij ontmanden genoemd. Dat zijn eunuchen, kamerdienaren in koninklijke paleizen, bewakers der vrouwen (Est. 2:3, 14). Volgens Deut. 23:1 zijn zij uitgesloten uit de gemeente. Jes. 56:3 geeft hun wel een plaats in het heiligdom. In Matt. 19:12 gaat het over mannen die geslachtelijk onvolgroeid zijn, over hen die tegen hun wil ontmand zijn en over hen die uit vrees voor geslachtsdrift zichzelf gecastreerd hebben (zoals de kerkvader Origenes). Maar Jezus kan dit ook overdrachtelijk bedoeld hebben: discipelen die niet huwen omdat zij zich geheel wijden aan de dienst van het Koninkrijk.