Romeinen (HSV)



Romeinen 1

Romeinen 1:1 Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God,
Romeinen 1:2 dat Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften,
Romeinen 1:3 ten aanzien van Zijn Zoon, Die wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David.
Romeinen 1:4 Wat de Geest van heiliging betreft, is Hij met kracht bewezen te zijn de Zoon van God, door Zijn opstanding uit de doden, namelijk Jezus Christus, onze Heere.
Romeinen 1:5 Door Hem heb­ben wij genade en het apostelschap ontvangen tot geloofsgehoorzaamheid onder alle heide­nen, ter wille van Zijn Naam,
Romeinen 1:6 waartoe ook u behoort, geroepenen van Jezus Christus.
Romeinen 1:7 Aan allen die in Rome zijn, geliefden van God en geroepen heiligen: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.
Romeinen 1:8 Allereerst nu dank ik mijn God door Jezus Christus voor u allen, omdat uw geloof in de hele wereld wordt verkondigd.
Romeinen 1:9 Want God, Die ik in mijn geest dien in het Evangelie van Zijn Zoon, is mijn Getuige, hoe ik zonder ophouden aan u denk.
Romeinen 1:10 Steeds weer vraag ik in mijn gebeden of mij, zo mogelijk, door de wil van God eens een goede gelegenheid geboden zal worden om naar u toe te komen.
Romeinen 1:11 Want ik verlang er vurig naar u te zien, om u in enige geestelijke genadegave te laten delen, waardoor u versterkt zou worden,
Romeinen 1:12 dat is te zeggen, om in uw midden samen bemoedigd te worden door het onderlinge geloof, zowel dat van u als dat van mij.
Romeinen 1:13 Maar ik wil niet dat u er geen weet van hebt, broeders, dat ik dikwijls het voornemen had naar u toe te komen om ook onder u enige vrucht te hebben, zoals ook onder de andere heidenen. Tot nu toe was ik echter verhinderd.
Romeinen 1:14 Ik sta in de schuld bij Grieken en niet-Grieken, bij wijzen en onver­standigen.
Romeinen 1:15 Zo is wat in mij is, gewillig om ook u die in Rome bent, het Evangelie te ver­kondigen.
Romeinen 1:16 Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.
Romeinen 1:17 Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, zoals geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.
Romeinen 1:18 Want de toorn van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de men­sen, die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken,
Romeinen 1:19 omdat wat van God gekend kan worden, hun bekend is. God Zelf heeft het hun immers geopenbaard.
Romeinen 1:20 Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken ge­kend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te ver­ontschuldigen zijn.
Romeinen 1:21 Want zij hebben, hoewel zij God kennen, Hem niet als God verheer­lijkt of gedankt, maar zij zijn verdwaasd in hun overwegingen en hun onverstandig hart is verduisterd.
Romeinen 1:22 Terwijl zij zich uitgaven voor wijzen, zijn zij dwaas geworden,
Romeinen 1:23 en heb­ben zij de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door een beeld dat lijkt op een vergankelijk mens, op vogels en op viervoetige en kruipende dieren.
Romeinen 1:24 Daarom ook heeft God hen in de begeerten van hun hart overgegeven aan de onreinheid om hun lichamen on­der elkaar te onteren.
Romeinen 1:25 Zij hebben de waarheid van God vervangen door de leugen, en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, Die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.
Romeinen 1:26 Daarom heeft God hen overgegeven aan oneervolle hartstochten, want ook hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke.
Romeinen 1:27 En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor el­kaar ontbrand: mannen doen schandelijke dingen met mannen en ontvangen het gepaste loon voor hun dwaling in zichzelf.
Romeinen 1:28 En omdat het hun niet goeddacht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan verwerpelijk denken, om dingen te doen die niet passen.
Romeinen 1:29 Ze zijn vervuld van allerlei ongerechtigheid, hoererij, boosaardigheid, hebzucht, slechtheid. Ze zijn vol afgunst, moord, ruzie, bedrog, kwaadaardigheid.
Romeinen 1:30 Kwaadsprekers zijn het, las­teraars, haters van God, smaders, hoogmoedigen, grootsprekers, bedenkers van slechte din­gen, ongehoorzaam aan hun ouders,
Romeinen 1:31 onverstandigen, trouwelozen, mensen zonder na­tuurlijke liefde, onverzoenlijk, onbarmhartig.
Romeinen 1:32 Zij kennen het recht van God, namelijk dat zij die zulke dingen doen de dood verdienen, en toch doen zij niet alleen zelf deze dingen, maar stemmen ook in met hen die ze doen.

Romeinen 2

Romeinen 2:1 Daarom bent u niet te verontschuldigen, o mens, wie u ook bent die anderen oordeelt, want waarin u de ander oordeelt, veroordeelt u uzelf. U immers die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen.
Romeinen 2:2 En wij weten dat het oordeel van God in overeenstemming met de waar­heid is over hen die zulke dingen doen.
Romeinen 2:3 En u, o mens, die hen oordeelt die zulke dingen doen, en ze zelf ook doet, denkt u dat u aan het oordeel van God zult ontkomen?
Romeinen 2:4 Of ve­racht u de rijkdom van Zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en geduld, zonder te weten dat de goedertierenheid van God u tot bekering leidt?
Romeinen 2:5 Maar in overeenstemming met uw hardheid en uw onbekeerlijke hart hoopt u voor uzelf toorn op tegen de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God,
Romeinen 2:6 Die ieder vergelden zal naar zijn werken,
Romeinen 2:7 namelijk hun die met volharding het goede doen en heerlijkheid, eer en on­vergankelijkheid zoeken: het eeuwige leven.
Romeinen 2:8 Hun echter die twistziek zijn en ongehoor­zaam aan de waarheid, maar gehoorzaam aan de ongerechtigheid, zal gramschap en toorn vergolden worden.
Romeinen 2:9 Verdrukking en benauwdheid zullen komen over de ziel van ieder mens die het kwade teweegbrengt, eerst over de Jood, en ook over de Griek,
Romeinen 2:10 maar heer­lijkheid en eer en vrede over ieder die het goede werkt, eerst over de Jood, en ook over de Griek.
Romeinen 2:11 Want er is geen aanzien des persoons bij God.
Romeinen 2:12 Want zij die zonder wet gezon­digd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan, en zij die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden.
Romeinen 2:13 Niet de hoorders van de wet zijn immers re­chtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden.
Romeinen 2:14 Want wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet zegt, zijn zij, hoewel zij de wet niet hebben, zichzelf tot wet.
Romeinen 2:15 Zij tonen dat het werk van de wet geschreven is in hun hart. Daar getuigt ook hun geweten van, en hun gedachten onderling beschuldigen of ook verontschuldigen elkaar.
Romeinen 2:16 Zo zal het gaan op de dag wanneer God de verborgen din­gen van de mensen zal oordelen door Jezus Christus, overeenkomstig mijn Evangelie.
Romeinen 2:17 Zie, u wordt Jood genoemd. U steunt op de wet en roemt in God,
Romeinen 2:18 en kent Zijn wil en on­derscheidt wat wezenlijk is, omdat u uit de wet bent onderwezen.
Romeinen 2:19 En u bent van uzelf overtuigd dat u een gids voor de blinden bent, een licht voor hen die in duisternis zijn,
Romeinen 2:20 een opvoeder van onverstandigen, een leermeester van jonge kinderen, omdat u in de wet de belichaming van de kennis en van de waarheid hebt.
Romeinen 2:21 U dan die een ander onderwijst, on­derwijst u uzelf niet? U die predikt dat men niet stelen mag, steelt u zelf?
Romeinen 2:22 U die zegt dat men geen overspel mag plegen, pleegt u zelf overspel? U die de afgoden verfoeit, pleegt u zelf tempelroof?
Romeinen 2:23 U die in de wet roemt, onteert u God door de overtreding van de wet?
Romeinen 2:24 Want de Naam van God wordt, zoals geschreven is, door uw toedoen gelasterd onder de hei­denen.
Romeinen 2:25 Want de besnijdenis heeft wel nut als u de wet houdt, maar als u een overtreder van de wet bent, is uw besneden zijn tot onbesneden zijn geworden.
Romeinen 2:26 Als dan een onbes­nedene de verordeningen van de wet in acht neemt, zal zijn onbesneden zijn dan niet tot bes­nijdenis gerekend worden?
Romeinen 2:27 En zal hij die overeenkomstig de natuur onbesneden is, maar die de wet volbrengt, u dan niet oordelen, die mét de letter van de wet en de besnijdenis een overtreder van de wet bent?
Romeinen 2:28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt,
Romeinen 2:29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.

Romeinen 3

Romeinen 3:1 Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn?
Romeinen 3:2 Veel, in alle opzichten. Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd.
Romeinen 3:3 Want wat is het geval? Als sommigen ontrouw zijn geweest, zal hun ontrouw de trouw van God toch niet tenietdoen?
Romeinen 3:4 Volstrekt niet! Zo echter moet het zijn: God is waarachtig maar ieder mens een leugenaar, zoals geschreven staat: Opdat U gerechtvaardigd wordt wanneer U rechtspreekt, en overwint wanneer U oordeelt.
Romeinen 3:5 Als nu onze ongerechtigheid de gerechtig­heid van God bevestigt, wat zullen wij dan zeggen? Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? (Ik spreek op menselijke wijze.)
Romeinen 3:6 Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?
Romeinen 3:7 Want als de waarheid van God door mijn leugen overvloediger is geworden tot Zijn heerlijkheid, waarom word ik dan toch nog als zondaar geoordeeld?
Romeinen 3:8 En het is toch niet, zoals wij belasterd worden en zoals sommigen zeggen dat wij zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede daaruit voortkomt? De verdoemenis van hen is rechtvaardig.
Romeinen 3:9 Wat dan wel? Zijn wij voortreffelijker? Beslist niet! Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn,
Romeinen 3:10 zoals geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één,
Romeinen 3:11 er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt.
Romeinen 3:12 Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één.
Romeinen 3:13 Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen.
Romeinen 3:14 Hun mond is vol vervloeking en bitterheid,
Romeinen 3:15 hun voeten zijn snel om bloed te vergieten.
Romeinen 3:16 Vernieling en ellende is op hun wegen,
Romeinen 3:17 en de weg van de vrede hebben zij niet gekend.
Romeinen 3:18 De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
Romeinen 3:19 Wij weten nu dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, op­dat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God.
Romeinen 3:20 Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is im­mers kennis van zonde.
Romeinen 3:21 Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten is getuigd:
Romeinen 3:22 namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid.
Romeinen 3:23 Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,
Romeinen 3:24 en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
Romeinen 3:25 Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn gerechtigheid te bewijzen vanwege het voorbij laten gaan van de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God.
Romeinen 3:26 Hij deed dit om Zijn rechtvaardig­heid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt diegene die uit het geloof in Jezus is.
Romeinen 3:27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof.
Romeinen 3:28 Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.
Romeinen 3:29 Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen.
Romeinen 3:30 Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof.
Romeinen 3:31 Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevesti­gen de wet.

Romeinen 4

Romeinen 4:1 Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, wat het vlees betreft verkregen heeft?
Romeinen 4:2 Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.
Romeinen 4:3 Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.
Romeinen 4:4 Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegere­kend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is.
Romeinen 4:5 Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtig­heid.
Romeinen 4:6 Zoals ook David de mens zalig spreekt aan wie God gerechtigheid toerekent, zonder werken:
Romeinen 4:7 Welzalig zijn zij van wie de ongerechtigheden vergeven, en van wie de zonden be­dekt zijn,
Romeinen 4:8 welzalig is de man aan wie de Heere de zonde niet toerekent.
Romeinen 4:9 Geldt deze za­ligspreking nu alleen voor besneden mensen of ook voor onbesneden mensen? Wij zeggen im­mers dat aan Abraham het geloof gerekend is tot gerechtigheid.
Romeinen 4:10 Hoe is het hem dan toe­gerekend? Toen hij besneden was of als een onbesnedene? Niet als besnedene, maar als on­besnedene!
Romeinen 4:11 En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen als een zegel van de ger­echtigheid van het geloof dat hij had toen hij nog onbesneden was, opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn, opdat ook hun de gerechtigheid toeger­ekend zou worden;
Romeinen 4:12 en om een vader te zijn van hen die besneden zijn, voor hen namelijk die niet alleen besneden zijn, maar die ook wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham dat hij had toen hij nog onbesneden was.
Romeinen 4:13 Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.
Romeinen 4:14 Immers, als zij die uit de wet zijn, erfge­namen zijn, is het geloof zonder inhoud geworden en is de belofte tenietgedaan.
Romeinen 4:15 De wet brengt immers toorn teweeg, want waar geen wet is, is ook geen overtreding.
Romeinen 4:16 Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen,
Romeinen 4:17 zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, name­lijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn.
Romeinen 4:18 En hij heeft tegen alles in gehoopt en geloofd dat hij een vader van vele volken zou worden, overeen­komstig wat gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn.
Romeinen 4:19 En niet verzwakt in het geloof, heeft hij er niet op gelet dat zijn eigen lichaam reeds verstorven was – hij was ongeveer honderd jaar oud – en dat ook de moederschoot van Sara verstorven was.
Romeinen 4:20 En hij heeft aan de be­lofte van God niet getwijfeld door ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God de eer gaf.
Romeinen 4:21 Hij was er ten volle van overtuigd dat God ook machtig was te doen wat be­loofd was.
Romeinen 4:22 Daarom ook is het hem tot gerechtigheid gerekend.
Romeinen 4:23 Nu is het niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem toegerekend is,
Romeinen 4:24 maar ook ter wille van ons, aan wie het zal worden toegerekend, aan ons namelijk die geloven in Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft,
Romeinen 4:25 Die om onze overtredingen is overgeleverd, en op­gewekt om onze rechtvaardiging.

Romeinen 5

Romeinen 5:1 Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.
Romeinen 5:2 Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.
Romeinen 5:3 En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt,
Romeinen 5:4 en de volharding ondervinding en de ondervinding hoop.
Romeinen 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is.
Romeinen 5:6 Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven.
Romeinen 5:7 Want bij hoge uitzondering zal iemand voor een rechtvaar­dige sterven; hoogstens immers heeft iemand de moed om voor de goede mens te sterven.
Romeinen 5:8 God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.
Romeinen 5:9 Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn.
Romeinen 5:10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij behouden wor­den door Zijn leven, omdat wij verzoend zijn.
Romeinen 5:11 En dit niet alleen, maar wij roemen ook in God, door onze Heere Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.
Romeinen 5:12 Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben.
Romeinen 5:13 Want totdat de wet er kwam, was er wel zonde in de wereld. Zonde wordt echter niet toegerekend als er geen wet is.
Romeinen 5:14 Toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes toe, ook over hen die niet gezondigd hadden met eenzelfde overtreding als Adam, die een voorbeeld is van Hem Die ko­men zou.
Romeinen 5:15 Maar het is met de genadegave niet zoals met de overtreding. Want als door de overtreding van de ene velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave door de genade die er is door de ene mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen.
Romeinen 5:16 En het is met de gave niet zoals het was door de ene die zondigde. Want de veroordeling leidde ten gevolge van één overtreding wel tot verdoemenis, maar de genadegave bij vele overtredin­gen tot rechtvaardiging.
Romeinen 5:17 Want als door de overtreding van de ene de dood geregeerd heeft door de ene, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van de gave van de gerechtigheid ontvangen, in het leven regeren door de Ene, namelijk Jezus Christus.
Romeinen 5:18 Zoals dus door één overtreding de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven.
Romeinen 5:19 Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen als zondaars aange­merkt worden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene velen als rechtvaardigen aangemerkt worden.
Romeinen 5:20 De wet echter kwam er nog bij opdat de overtreding zou toenemen, maar waar de zonde is toegenomen, daar is de genade meer dan overvloedig geweest,
Romeinen 5:21 op­dat, evenals de zonde geregeerd heeft tot de dood, zo ook de genade zou regeren door gerech­tigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze Heere.

Romeinen 6

Romeinen 6:1 Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?
Romeinen 6:2 Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die aan de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?
Romeinen 6:3 Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?
Romeinen 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opge­wekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.
Romeinen 6:5 Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.
Romeinen 6:6 Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.
Romeinen 6:7 Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
Romeinen 6:8 Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen lev­en.
Romeinen 6:9 Wij weten toch dat Christus, nu Hij is opgewekt uit de doden, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem.
Romeinen 6:10 Want wat Zijn sterven betreft, is Hij voor eens en altijd voor de zonde gestorven, en wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God.
Romeinen 6:11 Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.
Romeinen 6:12 Laat de zonde dan niet in uw sterfelijk lichaam regeren om aan de begeerten daarvan te gehoorzamen.
Romeinen 6:13 En stel uw leden niet ter beschikking aan de zonde als wapens van onger­echtigheid, maar stel uzelf ter beschikking aan God, als mensen die uit de doden levend ge­worden zijn. En laat uw leden wapens van gerechtigheid zijn voor God.
Romeinen 6:14 Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade.
Romeinen 6:15 Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
Romeinen 6:16 Weet u niet dat aan wie u uzelf als slaaf ter beschikking stelt tot gehoorzaamheid, u slaaf bent van wie u gehoorzaamt: f van de zonde, tot de dood, f van de gehoorzaamheid, tot gerechtigheid?
Romeinen 6:17 Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde, maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent.
Romeinen 6:18 En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid.
Romeinen 6:19 Ik spreek op menselijke wijze vanwege de zwakheid van uw vlees. Want zoals u uw leden be­schikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid tot de an­dere wetteloosheid, stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot hei­liging.
Romeinen 6:20 Want toen u slaaf van de zonde was, was u vrij ten aanzien van de gerechtigheid.
Romeinen 6:21 Wat voor vrucht dan had u toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood.
Romeinen 6:22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar ge­maakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven.
Romeinen 6:23 Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is eeuwig leven, door Jezus Chris­tus, onze Heere.

Romeinen 7

Romeinen 7:1 Of, broeders, weet u niet – ik spreek immers tot mensen die de wet kennen – dat de wet over de mens heerst zolang hij leeft?
Romeinen 7:2 Want de gehuwde vrouw is door de wet gebonden aan de man zolang hij leeft. Als de man echter gestorven is, is zij ontslagen van de wet die haar aan de man bond.
Romeinen 7:3 Daarom dan, als zij de vrouw van een andere man wordt terwijl haar man leeft, zal zij een overspelige genoemd worden. Als haar man echter gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspelige is als zij de vrouw van een andere man wordt.
Romeinen 7:4 Zo, mijn broeders, bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God.
Romeinen 7:5 Want toen wij in het vlees waren, waren de hartstochten van de zonden, die geprikkeld worden door de wet, in onze leden werkzaam om vrucht te dragen voor de dood.
Romeinen 7:6 Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter.
Romeinen 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat be­geerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren.
Romeinen 7:8 Maar de zonde heeft door het ge­bod een aanleiding gevonden en in mij allerlei begeerte teweeggebracht, want zonder de wet is de zonde dood.
Romeinen 7:9 Ik nu leefde voorheen zonder wet, maar toen het gebod kwam, is de zonde weer levend geworden. Ik echter ben gestorven.
Romeinen 7:10 En het gebod, dat tot leven had moeten leiden, bleek voor mij de dood te betekenen.
Romeinen 7:11 Want de zonde heeft door het gebod een aanleiding gevonden en mij misleid en daardoor gedood.
Romeinen 7:12 Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.
Romeinen 7:13 Is dan het goede de oorzaak van mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft – opdat zij als zonde zichtbaar zou worden – door het goede voor mij de dood teweeggebracht, opdat door het gebod de zonde uitermate zondig zou blijken te zijn.
Romeinen 7:14 Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.
Romeinen 7:15 Wat ik namelijk teweegbreng, doorzie ik niet, want niet wat ik wil, dat doe ik, maar wat ik haat, dat doe ik.
Romeinen 7:16 En als ik dat doe wat ik niet wil, val ik de wet bij dat zij goed is.
Romeinen 7:17 Nu ben ik het echter niet meer die dit teweegbreng, maar de zonde die in mij woont.
Romeinen 7:18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Immers, het willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet.
Romeinen 7:19 Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.
Romeinen 7:20 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar de zonde die in mij woont.
Romeinen 7:21 Ik ontdek dus deze wet in mij: als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij.
Romeinen 7:22 Want naar de innerlijke mens verheug ik mij in de wet van God.
Romeinen 7:23 Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is.
Romeinen 7:24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?
Romeinen 7:25 Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere.
Romeinen 7:26 Zo dien ik dan zelf wel met het verstand de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde.

Romeinen 8

Romeinen 8:1 Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
Romeinen 8:2 Want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood.
Romeinen 8:3 Want wat voor de wet on­mogelijk was, krachteloos als zij was door het vlees, dat heeft God gedaan: Hij heeft Zijn ei­gen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees en dat omwille van de zonde, en de zonde veroordeeld in het vlees,
Romeinen 8:4 opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
Romeinen 8:5 Immers, zij die naar het vlees zijn, bedenken de dingen van het vlees, maar zij die naar de Geest zijn, de dingen van de Geest.
Romeinen 8:6 Want het bedenken van het vlees is de dood, maar het bedenken van de Geest is leven en vrede.
Romeinen 8:7 Immers, het denken van het vlees is vijandschap tegen God. Het onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet.
Romeinen 8:8 En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen.
Romeinen 8:9 Maar u bent niet in het vlees, maar in de Geest, wanneer althans de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem.
Romeinen 8:10 Als Christus echter in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid.
Romeinen 8:11 En als de Geest van Hem Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zal Hij Die Christus uit de doden op­gewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont.
Romeinen 8:12 Welnu, broeders, wij zijn aan het vlees niet verplicht om naar het vlees te leven.
Romeinen 8:13 Want als u naar het vlees leeft, zult u sterven. Als u echter door de Geest de daden van het lichaam doodt, zult u leven.
Romeinen 8:14 Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God.
Romeinen 8:15 Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader!
Romeinen 8:16 De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.
Romeinen 8:17 En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erf­genamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheer­lijkt worden.
Romeinen 8:18 Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.
Romeinen 8:19 Met reikhalzend ver­langen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God.
Romeinen 8:20 Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft,
Romeinen 8:21 in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd wor­den van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.
Romeinen 8:22 Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamen­lijk in barensnood verkeert tot nu toe.
Romeinen 8:23 En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerste­lingen van de Geest hebben, ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aan­neming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.
Romeinen 8:24 Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. Immers, wat iemand ziet, waarom zou hij dat nog hopen?
Romeinen 8:25 Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.
Romeinen 8:26 En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitspreke­lijke verzuchtingen.
Romeinen 8:27 En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit.
Romeinen 8:28 En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.
Romeinen 8:29 Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders.
Romeinen 8:30 En hen die Hij er van tevoren toe bes­temd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook ger­echtvaardigd, en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.
Romeinen 8:31 Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Romeinen 8:32 Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
Romeinen 8:33 Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt.
Romeinen 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit.
Romeinen 8:35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdruk­king, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?
Romeinen 8:36 (Zoals geschreven staat: Want omwille van U worden wij de hele dag gedood, wij worden be­schouwd als slachtschapen.)
Romeinen 8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.
Romeinen 8:38 Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen,
Romeinen 8:39 noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.

Romeinen 9

Romeinen 9:1 Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet en mijn geweten getuigt mee door de Hei­lige Geest,
Romeinen 9:2 dat het een grote bron van droefheid voor mij is, en een voortdurende smart voor mijn hart.
Romeinen 9:3 Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn familieleden wat het vlees betreft.
Romeinen 9:4 Zij zijn immers Israël­ieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.
Romeinen 9:5 Tot hen behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen, Die God is, boven alles, te prijzen tot in eeuwig­heid. Amen!
Romeinen 9:6 Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Is­raël voortgekomen zijn, zijn Israël.
Romeinen 9:7 Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.
Romeinen 9:8 Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.
Romeinen 9:9 Want dit is het woord van de belofte: Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben.
Romeinen 9:10 En dit niet alleen, maar zo was het ook met Rebekka, die zwanger was van één man, namelijk Izak, onze vader.
Romeinen 9:11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept –
Romeinen 9:12 werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen.
Romeinen 9:13 Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat.
Romeinen 9:14 Wat zullen wij dan zeggen? Is er on­rechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!
Romeinen 9:15 Want Hij zegt tegen Mozes: Ik zal Mij ontfer­men over wie Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn voor wie Ik barmhartig ben.
Romeinen 9:16 Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.
Romeinen 9:17 Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde.
Romeinen 9:18 Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.
Romeinen 9:19 U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan?
Romeinen 9:20 Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het ge­maakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt?
Romeinen 9:21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken?
Romeinen 9:22 En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft?
Romeinen 9:23 En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
Romeinen 9:24 Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
Romeinen 9:25 Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde.
Romeinen 9:26 En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de lev­ende God genoemd worden.
Romeinen 9:27 En Jesaja roept over Israël uit: Al zou het getal van de Isra­ëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel zal behouden worden.
Romeinen 9:28 Want Hij voltooit een zaak en handelt die af in gerechtigheid. De Heere immers zal metterdaad Zijn zaak snel afhandelen op de aarde.
Romeinen 9:29 En zoals Jesaja van tevoren gezegd heeft: Als de Heere van de hemelse legermachten ons geen nageslacht had overgelaten, zouden wij als Sod­om zijn geworden en aan Gomorra gelijkgemaakt zijn geweest.
Romeinen 9:30 Wat zullen wij dan zeg­gen? Dit: dat de heidenen, die geen gerechtigheid hebben nagejaagd, gerechtigheid verkregen hebben, gerechtigheid echter die uit het geloof is.
Romeinen 9:31 Maar Israël, dat de wet van de gerech­tigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen.
Romeinen 9:32 Waarom niet? Omdat zij die niet uit geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,
Romeinen 9:33 zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.

Romeinen 10

Romeinen 10:1 Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid.
Romeinen 10:2 Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht.
Romeinen 10:3 Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen ger­echtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.
Romeinen 10:4 Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.
Romeinen 10:5 Want Mozes schrijft over de gerechtigheid die uit de wet is: De mens die deze dingen gedaan heeft, zal daardoor leven.
Romeinen 10:6 De gerechtigheid echter die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal naar de hemel opklimmen? Dat is Christus naar beneden brengen.
Romeinen 10:7 Of: Wie zal in de afgrond neerdalen? Dat is Christus uit de doden naar boven brengen.
Romeinen 10:8 Maar wat zegt zij? Dicht bij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord van het geloof, dat wij prediken:
Romeinen 10:9 Als u met uw mond de Heere Jezus be­lijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden.
Romeinen 10:10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zalig­heid.
Romeinen 10:11 Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
Romeinen 10:12 Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen.
Romeinen 10:13 Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.
Romeinen 10:14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?
Romeinen 10:15 En hoe zullen zij prediken, als zij niet ge­zonden worden? Zoals geschreven staat: Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die vrede verkon­digen, van hen die het goede verkondigen!
Romeinen 10:16 Maar zij zijn niet allen het Evangelie gehoor­zaam geweest. Jesaja zegt namelijk: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?
Romeinen 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God.
Romeinen 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het dan echt niet gehoord? Zeker wel: Hun geluid is over heel de aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld.
Romeinen 10:19 Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het Mozes die zegt: Ik zal u tot jaloersheid verwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.
Romeinen 10:20 En Jesaja durft het aan te zeg­gen: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik heb Mij geopenbaard aan hen die naar Mij niet vroegen.
Romeinen 10:21 Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.

Romeinen 11

Romeinen 11:1 Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israël­iet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
Romeinen 11:2 God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van El­ia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zegt:
Romeinen 11:3 Heere, Uw profeten hebben zij gedood en Uw altaren afgebroken, en ik ben alleen overgebleven. Ook staan zij mij naar het leven.
Romeinen 11:4 Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? Ik heb voor Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.
Romeinen 11:5 Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade.
Romeinen 11:6 Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is gen­ade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.
Romeinen 11:7 Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen en de anderen zijn verhard,
Romeinen 11:8 zoals geschreven staat: God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven, ogen om niet te zien en oren om niet te ho­ren, tot op de dag van heden.
Romeinen 11:9 En David zegt: Laat hun tafel voor hen worden tot een strik, tot een valkuil, tot een struikelblok en tot vergelding.
Romeinen 11:10 Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en maak hun rug voor altijd krom.
Romeinen 11:11 Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken.
Romeinen 11:12 Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en het feit dat zij achteropkomen rijkdom voor de heide­nen, hoeveel te meer hun volheid!
Romeinen 11:13 Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk,
Romeinen 11:14 om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behou­den.
Romeinen 11:15 Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?
Romeinen 11:16 En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook.
Romeinen 11:17 Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom,
Romeinen 11:18 beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.
Romeinen 11:19 U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt.
Romeinen 11:20 Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees.
Romeinen 11:21 Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart.
Romeinen 11:22 Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.
Romeinen 11:23 En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.
Romeinen 11:24 Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.
Romeinen 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de vol­heid van de heidenen is binnengegaan.
Romeinen 11:26 En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschr­even staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.
Romeinen 11:27 En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen.
Romeinen 11:28 Zij zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen.
Romeinen 11:29 Want de genadegaven en de roeping van God zijn onber­ouwelijk.
Romeinen 11:30 Zoals ook u immers voorheen God ongehoorzaam was, maar nu ontferming verkregen hebt door hun ongehoorzaamheid,
Romeinen 11:31 zo zijn ook zij nu ongehoorzaam gewor­den, opdat ook zij door de ontferming die u bewezen is, ontferming zouden verkrijgen.
Romeinen 11:32 Want God heeft hen allen in ongehoorzaamheid opgesloten om Zich over allen te ontfermen.
Romeinen 11:33 O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgronde­lijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!
Romeinen 11:34 Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?
Romeinen 11:35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden?
Romeinen 11:36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle din­gen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.

Romeinen 12

Romeinen 12:1 Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke god­sdienst.
Romeinen 12:2 En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaa­glijke en volmaakte wil van God is.
Romeinen 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik ieder onder u niet hoger te denken dan hij moet denken, maar laat hij denken in bescheidenheid, naar de mate van geloof zoals God die aan ieder heeft toebedeeld.
Romeinen 12:4 Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben en de leden niet alle dezelfde functie hebben,
Romeinen 12:5 zo zijn wij, hoe­wel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar.
Romeinen 12:6 En nu heb­ben wij genadegaven, onderscheiden naar de genade die ons is gegeven:
Romeinen 12:7 hetzij profetie, naar de mate van het geloof; hetzij dienstbetoon, in het dienen; hetzij wie onderwijst, in het onderwijzen;
Romeinen 12:8 hetzij wie bemoedigt, in het bemoedigen; wie uitdeelt, in oprechtheid; wie leiding geeft, met inzet; wie zich over anderen ontfermt, met blijmoedigheid.
Romeinen 12:9 Laat de liefde ongeveinsd zijn. Heb een afkeer van het kwade en houd vast aan het goede.
Romeinen 12:10 Heb elkaar hartelijk lief met broederlijke liefde. Ga elkaar voor in eerbetoon.
Romeinen 12:11 Wees niet traag wat uw inzet betreft. Wees vurig van geest. Dien de Heere.
Romeinen 12:12 Verblijd u in de hoop. Wees geduldig in de verdrukking. Volhard in het gebed.
Romeinen 12:13 Wees deelgenoot in de noden van de heiligen. Leg u toe op de gastvrijheid.
Romeinen 12:14 Zegen wie u vervolgen. Zegen hen en vervloek hen niet.
Romeinen 12:15 Verblijd u met hen die blij zijn, en huil met hen die huilen.
Romeinen 12:16 Wees eensgezind onder elkaar. Streef niet naar de hoge dingen, maar houd u bij de nederige. Wees niet wijs in eigen oog.
Romeinen 12:17 Vergeld niemand kwaad met kwaad. Wees bedacht op wat goed is voor alle mensen.
Romeinen 12:18 Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle mensen.
Romeinen 12:19 Wreek uzelf niet, geliefden, maar laat ruimte voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere.
Romeinen 12:20 Als dan uw vijand honger heeft, geef hem te eten, als hij dorst heeft, geef hem te drinken, want door dat te doen, zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen.
Romeinen 12:21 Word niet overwonnen door het kwade, maar over­win het kwade door het goede.

Romeinen 13

Romeinen 13:1 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die over hem gesteld zijn, want er is geen gezag dan van God, en de gezagsdragers die er zijn, zijn door God ingesteld,
Romeinen 13:2 zo­dat hij die zich verzet tegen het gezag, tegen de instelling van God ingaat, en wie daartegen in­gaan, zullen over zichzelf een oordeel halen.
Romeinen 13:3 Want voor de overheid hoeft men niet te vrezen, wanneer men goede werken doet, maar wel als men kwade werken doet. Wilt u nu van het gezag niets te vrezen hebben, doe het goede en u zult er lof van ontvangen.
Romeinen 13:4 Zij is immers Gods dienares, u ten goede. Als u echter kwaad doet, vrees dan, want zij draagt het zwaard niet zonder reden. Zij is namelijk Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade doet.
Romeinen 13:5 Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen omwille van de straf, maar ook omwille van het geweten.
Romeinen 13:6 Om die reden immers betaalt u ook belastin­gen. Het zijn namelijk dienaars van God, die juist daarmee voortdurend bezig zijn.
Romeinen 13:7 Geef dus aan allen wat u verschuldigd bent: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eer aan wie eer toekomt.
Romeinen 13:8 Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te heb­ben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld.
Romeinen 13:9 Want dit: U zult geen overspel ple­gen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Romeinen 13:10 De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom is de liefde de vervulling van de wet.
Romeinen 13:11 En dit te meer, omdat wij het beslissende tijdstip kennen, name­lijk dat de tijd reeds is aangebroken dat wij uit de slaap ontwaken. Want nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.
Romeinen 13:12 De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij gekomen. Laten wij dus de werken van de duisternis afleggen en de wapens van het licht aandoen.
Romeinen 13:13 Laten wij, als op klaarlichte dag, op een gepaste wijze wandelen, niet in zwelgpartijen, niet in dronkenschappen, niet in slaapkamers en losbandigheden, niet in ruzie en afgunst.
Romeinen 13:14 Maar bekleed u met de Heere Jezus Christus, en verzorg het vlees niet om begeerten op te wekken.

Romeinen 14

Romeinen 14:1 Aanvaard dan wie zwak is in het geloof, maar niet om over meningsverschillen te strij­den.
Romeinen 14:2 De een gelooft wel dat hij alles eten mag, maar wie zwak is, eet plantaardig voedsel.
Romeinen 14:3 Wie wel alles eet, moet hem niet minachten die niet alles eet. En wie niet alles eet, moet hem niet veroordelen die alles eet. God immers heeft hem aanvaard.
Romeinen 14:4 Wie bent u, dat u de huisslaaf van een ander oordeelt? Of hij staat of valt, gaat alleen zijn eigen heer aan. Hij zal echter staande gehouden worden, want God is bij machte hem staande te houden.
Romeinen 14:5 De een acht de ene dag boven de andere dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn.
Romeinen 14:6 Wie de dag in ere houdt, houdt hem in ere voor de Heere, en wie de dag niet in ere houdt, houdt hem niet in ere voor de Heere. Wie eet, eet voor de Heere, want hij dankt God. En wie niet eet, eet niet voor de Heere, en ook hij dankt God.
Romeinen 14:7 Niemand van ons leeft immers voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf.
Romeinen 14:8 Want als wij leven, leven wij voor de Heere en als wij sterven, sterven wij voor de Heere. Of wij dan leven of sterven, wij zijn van de Heere.
Romeinen 14:9 Want met dit doel is Christus ook ges­torven en opgestaan en weer levend geworden, dat Hij zowel over doden als levenden zou heersen.
Romeinen 14:10 U echter, wat oordeelt u uw broeder? Of ook u, wat minacht u uw broeder? Wij zullen toch allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden.
Romeinen 14:11 Want er staat geschr­even: Zo waar als Ik leef, zegt de Heere: Voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God belijden.
Romeinen 14:12 Zo zal dan nu ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God.
Romeinen 14:13 Laten wij dan niet langer elkaar oordelen, maar oordeel liever dit: de broeder geen aan­stoot of oorzaak tot struikelen te geven.
Romeinen 14:14 Ik weet en ben ervan overtuigd in de Heere Jezus dat niets in zichzelf onrein is. Alleen voor hem die van mening is dat iets onrein is, voor die is het onrein.
Romeinen 14:15 Maar als uw broeder om wat u eet bedroefd wordt, dan wandelt u niet meer naar de liefde. Richt door uw eten niet hem te gronde voor wie Christus gestorven is.
Romeinen 14:16 Laat dan het goede dat u bezit niet gelasterd worden.
Romeinen 14:17 Want het Koninkrijk van God bestaat niet uit eten en drinken, maar uit gerechtigheid en vrede en blijdschap in de Hei­lige Geest.
Romeinen 14:18 Want wie Christus in deze dingen dient, is welbehaaglijk voor God en in achting bij de mensen.
Romeinen 14:19 Laten wij dus najagen wat de vrede en de onderlinge opbouw bevordert.
Romeinen 14:20 Breek niet om wat u eet het werk van God af. Alle dingen zijn wel rein, maar het is zondig voor hem die door wat hij eet aanstoot geeft.
Romeinen 14:21 Het is goed geen vlees te eten, geen wijn te drinken en niets te doen waaraan uw broeder aanstoot neemt, waarover hij struikelt of waarin hij zwak is.
Romeinen 14:22 Hebt u geloof? Heb dat bij uzelf voor God. Zalig die zich­zelf niet oordeelt in wat hem goeddunkt.
Romeinen 14:23 Wie echter twijfelt als hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En alles wat niet uit geloof is, is zonde.

Romeinen 15

Romeinen 15:1 Maar wij die sterk zijn, zijn verplicht de zwakheden van hen die niet sterk zijn te dragen, en niet onszelf te behagen.
Romeinen 15:2 Laat daarom ieder van ons zijn naaste behagen ten goede, tot opbouw.
Romeinen 15:3 Want ook Christus heeft niet Zichzelf behaagd, maar zoals geschreven staat: Al de smaad van hen die U smaden, is op Mij gevallen.
Romeinen 15:4 Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven, opdat wij in de weg van volharding en ver­troosting door de Schriften de hoop zouden behouden.
Romeinen 15:5 En de God van de volharding en van de vertroosting moge u geven onderling eensgezind te zijn in overeenstemming met Christus Jezus,
Romeinen 15:6 opdat u eensgezind, met één mond, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus verheerlijkt.
Romeinen 15:7 Daarom, aanvaard elkaar zoals ook Christus ons aanvaard heeft, tot heerlijkheid van God.
Romeinen 15:8 En ik zeg dat Jezus Christus een Dienaar van de besnij­denis is geworden ter wille van de waarheid van God om de beloften aan de vaderen te beves­tigen,
Romeinen 15:9 en opdat de heidenen God zouden verheerlijken vanwege de barmhartigheid, zoals geschreven staat: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen.
Romeinen 15:10 En verder zegt Hij: Wees vrolijk, heidenen, met Zijn volk!
Romeinen 15:11 En verder: Loof de Heere, alle heidenvolken, en prijs Hem, alle volken!
Romeinen 15:12 En verder zegt Jesaja: De wortel van Isaï zal er zijn en Hij Die opstaat om heerschappij te voeren over de heidenen, op Hem zullen de heide­nen hopen.
Romeinen 15:13 De God nu van de hoop moge u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat u overvloedig bent in de hoop, door de kracht van de Heilige Geest.
Romeinen 15:14 Nu ben ik ervan overtuigd, mijn broeders – ook ikzelf met het oog op u – dat u zelf ook vol bent van goedheid, vervuld met alle kennis, in staat ook elkaar terecht te wijzen.
Romeinen 15:15 Maar ik heb u ten dele op nogal gedurfde toon geschreven, broeders, als om u hieraan te herinneren, van­wege de genade die mij door God gegeven is,
Romeinen 15:16 om een dienaar van Jezus Christus te zijn voor de heidenen, door het Evangelie van God als een priester te dienen, opdat het offer van de heidenen welgevallig zou zijn aan God, geheiligd door de Heilige Geest.
Romeinen 15:17 Zo heb ik dan roem in Christus Jezus in de dingen die God aangaan.
Romeinen 15:18 Want ik durf het niet aan iets te zeggen wat Christus niet door mij teweeggebracht heeft, om de heidenen tot gehoorzaam­heid te brengen, in woord en daad,
Romeinen 15:19 door de kracht van tekenen en wonderen en door de kracht van de Geest van God. Zo heb ik dan van Jeruzalem af en rondom, tot Illyricum toe, het Evangelie van Christus vervuld.
Romeinen 15:20 En evenzo stelde ik er mijn eer in om het Evangelie daar te verkondigen waar Christus nog niet genoemd was, om niet op het fundament van een ander te bouwen.
Romeinen 15:21 Maar zoals geschreven staat: Zij aan wie niets over Hem verkondigd was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen.
Romeinen 15:22 Daarom was ik ook vaak verhinderd om naar u toe te komen.
Romeinen 15:23 Nu ik echter in deze streken geen arbeidsveld meer heb, en ik sinds vele jaren een groot verlangen heb naar u toe te komen,
Romeinen 15:24 zal ik, wanneer ik naar Spanje reis, naar u toe komen. Ik hoop u namelijk op doorreis te zien en door u op weg daarheen verder geholpen te worden, als ik eerst wat van de ontmoet­ing met u genoten zal hebben.
Romeinen 15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem om de heiligen te dienen,
Romeinen 15:26 want de gemeenten van Macedonië en Achaje hebben het goedgevonden enige han­dreiking te doen aan de armen onder de heiligen in Jeruzalem.
Romeinen 15:27 Zij hebben het namelijk goedgevonden, en zij zijn het ook aan hen verplicht. Immers, als de heidenen aan hun geeste­lijke weldaden deel gekregen hebben, zijn zij ook verplicht hen met stoffelijke te dienen.
Romeinen 15:28 Als ik deze zaak dan volbracht zal hebben en hun deze vrucht officieel afgedragen zal hebben, zal ik via u naar Spanje reizen.
Romeinen 15:29 En ik weet dat ik, als ik naar u toe kom, met de volle zegen van het Evangelie van Christus zal komen.
Romeinen 15:30 En ik roep u ertoe op, broeders, door onze Heere Jezus Christus en door de liefde van de Geest, om samen met mij te strijden in de gebeden tot God voor mij,
Romeinen 15:31 dat ik verlost mag worden van de ongehoorzamen in Ju­dea en dat mijn dienstbetoon, namelijk dat aan Jeruzalem, de heiligen welgevallig is,
Romeinen 15:32 zodat ik met blijdschap naar u toe kom door de wil van God en bij u tot rust zal mogen ko­men.
Romeinen 15:33 En moge de God van de vrede met u allen zijn. Amen.

Romeinen 16

Romeinen 16:1 En ik beveel u Febe, onze zuster, aan, die een dienares is van de gemeente die in Kench­reeën is,
Romeinen 16:2 opdat u haar ontvangt in de Heere op een wijze die de heiligen waardig is, en haar bijstaat in elke zaak waarin zij u nodig heeft, want ook zij heeft zelf bijstand verleend aan velen, ook aan mijzelf.
Romeinen 16:3 Groet Priscilla en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus.
Romeinen 16:4 Zij hebben voor mijn leven hun hals gewaagd. Niet alleen ik ben hun dankbaar, maar ook alle gemeenten van de heidenen.
Romeinen 16:5 Groet ook de gemeente bij hen aan huis. Groet mijn geliefde Epenetus, die de eersteling is voor Christus van Achaje.
Romeinen 16:6 Groet Maria, die zich veel moeite voor ons heeft getroost.
Romeinen 16:7 Groet Andronicus en Junias, mijn familiele­den en mijn medegevangenen, die in aanzien zijn bij de apostelen, die al eerder dan ik in Christus waren.
Romeinen 16:8 Groet Amplias, mijn geliefde broeder in de Heere.
Romeinen 16:9 Groet Urbanus, onze medearbeider in Christus, en mijn geliefde Stachys.
Romeinen 16:10 Groet Apelles, de beproefde dienaar in Christus. Groet hen die tot het huis van Aristobulus behoren.
Romeinen 16:11 Groet Hero­dion, die aan mij verwant is. Groet hen die tot het huis van Narcissus behoren, die in de Heere zijn.
Romeinen 16:12 Groet Tryfena en Tryfosa, vrouwen die zich veel moeite getroost hebben in de Heere. Groet Persis, de geliefde zuster, die zich veel moeite getroost heeft in de Heere.
Romeinen 16:13 Groet Rufus, de uitverkorene in de Heere, en zijn moeder en de mijne.
Romeinen 16:14 Groet Asyncritus, Flegon, Hermas, Patrobas, Hermes, en de broeders die bij hen zijn.
Romeinen 16:15 Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster, en Olympas, en alle heiligen die bij hen zijn.
Romeinen 16:16 Groet elkaar met een heilige kus. De gemeenten van Christus groeten u.
Romeinen 16:17 En ik roep u er­toe op, broeders, hen in het oog te houden die onenigheden teweegbrengen en struikelblokk­en opwerpen tegen het onderricht dat u hebt ontvangen, en keer u van hen af.
Romeinen 16:18 Want zulke mensen dienen niet onze Heere Jezus Christus, maar hun eigen buik, en door fraaie woorden en mooie praat bedriegen zij de harten van de argeloze mensen.
Romeinen 16:19 Want uw ge­hoorzaamheid is tot allen doorgedrongen. Ik verblijd mij dan ook over u en ik wil dat u wijs bent wat het goede betreft, maar ook oprecht wat het kwade betreft.
Romeinen 16:20 En de God van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u. Amen.
Romeinen 16:21 U groeten Timothes, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Socipater, mijn familieleden.
Romeinen 16:22 Ik, Tertius, die de brief geschreven heb, groet u in de Heere.
Romeinen 16:23 Gajus, de gastheer van mij en van de hele gemeente, groet u. Erastus, de rent­meester van de stad, en de broeder Quartus groeten u.
Romeinen 16:24 De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
Romeinen 16:25 Hem nu Die in staat is u vast te doen staan, overeen­komstig mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, overeenkomstig de openbaring van het geheimenis dat door de tijden der eeuwen heen verzwegen was,
Romeinen 16:26 maar dat nu geopenbaard is en door de profetische Schriften onder alle heidenen bekendgemaakt is, over­eenkomstig het bevel van de eeuwige God, om hen tot geloofsgehoorzaamheid te brengen,
Romeinen 16:27 aan Hem, de alleen wijze God, zij door Jezus Christus de heerlijkheid tot in alle eeuwig­heid. Amen.

Deel dit artikel op: