Mattheüs (HSV)



Mattheüs 1

Mattheüs 1:1 Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham.
Mattheüs 1:2 Abraham verwekte Izak, Izak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers;
Mattheüs 1:3 Juda verwekte Perez en Zerah bij Tamar; Perez verwekte Hezron, Hezron verwekte Aram;
Mattheüs 1:4 Aram verwekte Aminadab, Aminadab verwekte Nahesson, Nahesson verwekte Salmon;
Mattheüs 1:5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï;
Mattheüs 1:6 Isaï verwekte David, de koning; David, de koning, verwekte Salomo bij haar die de vrouw van Ur­ia was;
Mattheüs 1:7 Salomo verwekte Rehabeam, Rehabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asa;
Mattheüs 1:8 Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia;
Mattheüs 1:9 Uzzia verwekte Jo­tham, Jotham verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia;
Mattheüs 1:10 Hizkia verwekte Manasse, Mana­sse verwekte Amon, Amon verwekte Josia;
Mattheüs 1:11 Josia verwekte Jechonia en zijn broers, ten tijde van de Babylonische ballingschap.
Mattheüs 1:12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Je­chonia Sealthiël, Sealthiël verwekte Zerubbabel;
Mattheüs 1:13 Zerubbabel verwekte Abihud, Abihud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor;
Mattheüs 1:14 Azor verwekte Zadok, Zadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud;
Mattheüs 1:15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Matthan, Matthan ver­wekte Jakob;
Mattheüs 1:16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie geboren is Jezus, Die Christus genoemd wordt.
Mattheüs 1:17 Al de geslachten dus, van Abraham tot David, zijn veertien ge­slachten; en van David tot de Babylonische ballingschap zijn veertien geslachten; en van de Babylonische ballingschap tot Christus zijn veertien geslachten.
Mattheüs 1:18 De geboorte van Jezus Christus was nu als volgt. Terwijl Maria, Zijn moeder, met Jozef in ondertrouw was, bleek zij, nog voordat zij samengekomen waren, zwanger te zijn uit de Heilige Geest.
Mattheüs 1:19 Jozef, haar man, wilde haar onopgemerkt verlaten, omdat hij rechtvaardig was en haar niet in het open­baar te schande wilde maken.
Mattheüs 1:20 Terwijl hij deze dingen overwoog, zie, een engel van de Heere verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, bij u te nemen, want wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest;
Mattheüs 1:21 en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
Mattheüs 1:22 Dit alles is geschied opdat vervuld werd wat door de Heere gesproken is door de profeet, toen hij zei:
Mattheüs 1:23 Zie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en u zult Hem de naam Immanuel geven; vertaald betekent dat: God met ons.
Mattheüs 1:24 Toen Jozef uit de slaap ontwaakt was, deed hij zoals de engel van de Heere hem bevolen had, en hij nam zijn vrouw bij zich;
Mattheüs 1:25 en hij had geen gemeenschap met haar totdat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de naam Jezus.

Mattheüs 2

Mattheüs 2:1 Toen nu Jezus geboren was in Bethlehem, in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het oosten kwamen in Jeruzalem aan,
Mattheüs 2:2 en zeiden: Waar is de pasgeboren Kon­ing van de Joden? Want wij hebben Zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem te aanbidden.
Mattheüs 2:3 Toen koning Herodes dit hoorde, raakte hij in verwarring en heel Jeruzalem met hem.
Mattheüs 2:4 En nadat hij alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen had laten komen, wilde hij van hen weten waar de Christus geboren zou worden.
Mattheüs 2:5 Zij zeiden tegen hem: In Bethlehem, in Judea, want zo staat het geschreven door de profeet:
Mattheüs 2:6 En u, Bethle­hem, land van Juda, bent beslist niet de minste onder de vorsten van Juda, want uit u zal de Leidsman voortkomen Die Mijn volk Israël weiden zal.
Mattheüs 2:7 Toen riep Herodes de wijzen onop­gemerkt bij zich en vroeg hun nauwkeurig naar de tijd dat de ster verschenen was;
Mattheüs 2:8 en hij stuurde hen naar Bethlehem en zei: Ga erheen en doe nauwkeurig onderzoek naar dat Kind, en als u Het gevonden hebt, bericht het mij, zodat ook ik kom om Het te aanbidden.
Mattheüs 2:9 En nadat zij de koning aangehoord hadden, gingen zij op weg. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat hij boven de plaats kwam te staan waar het Kind was.
Mattheüs 2:10 Toen zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde.
Mattheüs 2:11 En toen zij in het huis kwamen, vonden zij het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij vielen neer en aanbaden Het. Zij openden hun schatkisten en brachten Hem geschenken: goud en wierook en mirre.
Mattheüs 2:12 En nadat zij door een aanwijzing van God in een droom gewaarschuwd waren om niet terug te keren naar Herodes, keerden zij langs een andere weg terug naar hun land.
Mattheüs 2:13 Na­dat zij vertrokken waren, zie, een engel van de Heere verschijnt Jozef in een droom en zegt: Sta op, en neem het Kind en Zijn moeder met u mee, en vlucht naar Egypte, en blijf daar tot­dat ik het u zal zeggen, want Herodes zal het Kind zoeken om Het om te brengen.
Mattheüs 2:14 Hij stond dan op, nam het Kind en Zijn moeder in de nacht met zich mee en vertrok naar Egypte.
Mattheüs 2:15 En hij bleef daar tot de dood van Herodes, opdat vervuld werd wat door de Heere gespro­ken is door de profeet: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.
Mattheüs 2:16 Toen werd Herodes, die zag dat hij door de wijzen bedrogen was, verschrikkelijk kwaad. Hij stuurde er soldaten op uit en bracht al de jongetjes om die er binnen Bethlehem en in heel dat gebied waren, van twee jaar oud en daaronder, in overeenstemming met de tijd die hij bij de wijzen nauwkeurig na­gevraagd had.
Mattheüs 2:17 Toen is vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia:
Mattheüs 2:18 Een stem is in Rama gehoord, geklaag, gejammer en veel gekerm; Rachel huilde over haar kinderen, en wilde niet vertroost worden, omdat zij er niet meer zijn.
Mattheüs 2:19 Toen Herodes gestorven was, zie, een engel van de Heere verschijnt Jozef in een droom, in Egypte,
Mattheüs 2:20 en zegt: Sta op, neem het Kind en Zijn moeder met u mee, en ga naar het land Israël, want zij die het Kind naar het leven stonden, zijn gestorven.
Mattheüs 2:21 Hij stond dan op, nam het Kind en Zijn moeder met zich mee, en kwam in het land Israël.
Mattheüs 2:22 Toen hij echter hoorde dat Archelas in Judea koning was in de plaats van zijn vader Herodes, was hij bevreesd daarheen te gaan. Maar na­dat zij door een aanwijzing van God in een droom gewaarschuwd waren, vertrok hij naar het gebied van Galilea.
Mattheüs 2:23 En toen hij daar gekomen was, ging hij wonen in een stad die Naza­reth heette, zodat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij Nazarener genoemd zal worden.

Mattheüs 3

Mattheüs 3:1 In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea,
Mattheüs 3:2 en zei: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
Mattheüs 3:3 Want deze is het over wie gesproken werd door de profeet Jesaja toen hij zei: De stem van een die roept in de woes­tijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht.
Mattheüs 3:4 Deze Johannes had kled­ing van kameelhaar en een leren gordel om zijn middel; zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing.
Mattheüs 3:5 Toen liep Jeruzalem, heel Judea en heel het land rondom de Jordaan naar hem uit,
Mattheüs 3:6 en zij werden door hem gedoopt in de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden.
Mattheüs 3:7 Toen hij velen van de Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop zag afkomen, zei hij tegen hen: Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn?
Mattheüs 3:8 Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering,
Mattheüs 3:9 en denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.
Mattheüs 3:10 De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Mattheüs 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering, maar Hij Die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben het niet waard Hem Zijn sandalen na te dragen. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
Mattheüs 3:12 Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.
Mattheüs 3:13 Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden.
Mattheüs 3:14 Maar Johannes wilde Hem hiervan weerhouden en zei: Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?
Mattheüs 3:15 Maar Jezus antwoordde hem en zei: Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij het Hem toe.
Mattheüs 3:16 En nadat Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen op uit het water; en zie, de hemelen werden voor Hem geopend, en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Zich komen.
Mattheüs 3:17 En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbeha­gen heb!

Mattheüs 4

Mattheüs 4:1 Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel.
Mattheüs 4:2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte hon­ger.
Mattheüs 4:3 En de verzoeker kwam bij Hem en zei: Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden.
Mattheüs 4:4 Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.
Mattheüs 4:5 Toen nam de dui­vel Hem mee naar de heilige stad en zette Hem op het hoogste gedeelte van de tempel,
Mattheüs 4:6 en hij zei tegen Hem: Als U de Zoon van God bent, werp Uzelf dan naar beneden, want er staat geschreven dat Hij Zijn engelen voor U bevel zal geven, en dat zij U op de handen zullen dra­gen, opdat U Uw voet niet misschien aan een steen stoot.
Mattheüs 4:7 Jezus zei tegen hem: Er staat eveneens geschreven: U zult de Heere, uw God, niet verzoeken.
Mattheüs 4:8 Opnieuw nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg, en hij liet Hem al de koninkrijken van de wereld zien, met hun heerlijkheid,
Mattheüs 4:9 en zei tegen Hem: Dit alles zal ik U geven, als U knielt en mij aan­bidt.
Mattheüs 4:10 Toen zei Jezus tegen hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen.
Mattheüs 4:11 Toen liet de duivel Hem gaan; en zie, enge­len kwamen en dienden Hem.
Mattheüs 4:12 Toen Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, keerde Hij terug naar Galilea.
Mattheüs 4:13 Hij verliet Nazareth en ging wonen in Kapernam, dat aan de zee lag, in het gebied van Zebulon en Naftali,
Mattheüs 4:14 opdat vervuld zou worden wat door de profeet Jesaja gesproken werd toen hij zei:
Mattheüs 4:15 Land Zebulon en land Naftali, gebied aan de weg naar de zee en over de Jordaan, Galilea van de volken,
Mattheüs 4:16 het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en voor hen die zaten in het land en de schaduw van de dood, is een licht opgegaan.
Mattheüs 4:17 Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
Mattheüs 4:18 En Jezus liep langs de zee van Galilea en zag twee broers, namelijk Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas, het net in de zee werpen, want zij waren vissers.
Mattheüs 4:19 En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij, en Ik zal u viss­ers van mensen maken.
Mattheüs 4:20 Zij lieten meteen de netten achter en volgden Hem.
Mattheüs 4:21 Hij ging vandaar verder en zag twee andere broers, namelijk Jakobus, de zoon van Zebedes, en Johannes, zijn broer, in het schip met hun vader Zebedes, terwijl zij hun netten aan het her­stellen waren, en Hij riep hen.
Mattheüs 4:22 Zij lieten meteen het schip en hun vader achter en volg­den Hem.
Mattheüs 4:23 En Jezus trok rond in heel Galilea, gaf onderwijs in hun synagogen en pre­dikte het Evangelie van het Koninkrijk, en Hij genas elke ziekte en elke kwaal onder het volk.
Mattheüs 4:24 En het gerucht over Hem verspreidde zich over heel Syrië; en zij brachten bij Hem allen die er slecht aan toe waren en door allerlei ziekten en pijnen bevangen waren, en die door de­monen bezeten waren, en maanzieken en verlamden; en Hij genas hen.
Mattheüs 4:25 En grote menigt­en volgden Hem, uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea, en van over de Jordaan.

Mattheüs 5

Mattheüs 5:1 Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op, en nadat Hij was gaan zitten, kwamen Zijn discipelen bij Hem.
Mattheüs 5:2 En Hij opende Zijn mond en onderwees hen. Hij zei:
Mattheüs 5:3 Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.
Mattheüs 5:4 Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.
Mattheüs 5:5 Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.
Mattheüs 5:6 Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Mattheüs 5:7 Zalig zijn de barmhartigen, want aan hen zal barmhartigheid be­wezen worden.
Mattheüs 5:8 Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.
Mattheüs 5:9 Zalig zijn de vre­destichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden.
Mattheüs 5:10 Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.
Mattheüs 5:11 Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij.
Mattheüs 5:12 Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vr u geweest zijn.
Mattheüs 5:13 U bent het zout van de aarde; maar als het zout zijn smaak verloren heeft, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden.
Mattheüs 5:14 U bent het licht van de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen zijn.
Mattheüs 5:15 En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard, en hij schijnt voor allen die in het huis zijn.
Mattheüs 5:16 Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.
Mattheüs 5:17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen.
Mattheüs 5:18 Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.
Mattheüs 5:19 Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste gen­oemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.
Mattheüs 5:20 Want Ik zeg u: Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.
Mattheüs 5:21 U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.
Mattheüs 5:22 Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raka! zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur.
Mattheüs 5:23 Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft,
Mattheüs 5:24 laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.
Mattheüs 5:25 Stel u zo snel mogelijk welwillend op tegenover uw te­genpartij, terwijl u nog met hem onderweg bent; opdat de tegenpartij u niet misschien aan de rechter overlevert en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert en u in de gevangenis ge­worpen wordt.
Mattheüs 5:26 Voorwaar, Ik zeg u: U zult daar beslist niet uitkomen, voordat u de laatste kwadrant betaald hebt.
Mattheüs 5:27 U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen.
Mattheüs 5:28 Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te bege­ren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft.
Mattheüs 5:29 Als dan uw rechteroog u doet strui­kelen, ruk het uit en werp het van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsde­len te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.
Mattheüs 5:30 En als uw rechter­hand u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.
Mattheüs 5:31 Er is ook gezegd: Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een echtscheidingsbrief geven.
Mattheüs 5:32 Maar Ik zeg u dat wie zijn vrouw verstoot om een andere reden dan hoererij, maakt dat zij overspel pleegt; en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.
Mattheüs 5:33 Verder hebt u ge­hoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult de eed niet breken, maar u zult voor de Heere uw eden houden.
Mattheüs 5:34 Maar Ik zeg u: Zweer in het geheel niet, niet bij de hemel, want dat is de troon van God;
Mattheüs 5:35 niet bij de aarde, want dat is de voetbank van Zijn voeten; en ook niet bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning.
Mattheüs 5:36 Ook bij uw hoofd mag u niet zwe­ren, want u kunt niet één haar wit of zwart maken;
Mattheüs 5:37 laat uw woord ja echter ja zijn en uw nee nee; wat hierboven uitgaat, is uit de boze.
Mattheüs 5:38 U hebt gehoord dat er gezegd is: Oog voor oog en tand voor tand.
Mattheüs 5:39 Ik zeg u echter dat u geen weerstand moet bieden aan de boze; maar wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe;
Mattheüs 5:40 en als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleding nemen, geef hem dan ook het bovenkleed;
Mattheüs 5:41 en wie u zal dwingen één mijl te gaan, ga er twee met hem.
Mattheüs 5:42 Geef aan hem die iets van u vraagt, en keer u niet af van hem die van u lenen wil.
Mattheüs 5:43 U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten.
Mattheüs 5:44 Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledi­gen en u vervolgen;
Mattheüs 5:45 zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardi­gen en onrechtvaardigen.
Mattheüs 5:46 Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u dan? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
Mattheüs 5:47 En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer dan anderen? Doen ook de tollenaars niet zo?
Mattheüs 5:48 Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

Mattheüs 6

Mattheüs 6:1 Wees op uw hoede dat u uw liefdegave niet geeft in tegenwoordigheid van de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 6:2 Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voor­waar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al.
Mattheüs 6:3 Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linker­hand niet weten wat uw rechterhand doet,
Mattheüs 6:4 zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
Mattheüs 6:5 En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden. Voor­waar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben.
Mattheüs 6:6 Maar u, wanneer u bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verbor­gene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
Mattheüs 6:7 Als u bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden zoals de heidenen, want zij denken dat zij door de veelheid van hun woorden ver­hoord zullen worden.
Mattheüs 6:8 Word dan aan hen niet gelijk, want uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u tot Hem bidt.
Mattheüs 6:9 Bidt u dan zo: Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd.
Mattheüs 6:10 Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde.
Mattheüs 6:11 Geef ons heden ons dagelijks brood.
Mattheüs 6:12 En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.
Mattheüs 6:13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwig­heid. Amen.
Mattheüs 6:14 Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven.
Mattheüs 6:15 Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.
Mattheüs 6:16 En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij vervormen namelijk hun gezicht, zodat zij door de mensen gezien worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben.
Mattheüs 6:17 Maar u, als u vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht,
Mattheüs 6:18 zodat het door de mensen niet gezien wordt als u vast, maar door uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
Mattheüs 6:19 Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen;
Mattheüs 6:20 maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen;
Mattheüs 6:21 want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Mattheüs 6:22 De lamp van het lichaam is het oog; als dan uw oog oprecht is, zal heel uw lichaam verlicht zijn;
Mattheüs 6:23 maar als uw oog kwaa­daardig is, zal heel uw lichaam duister zijn. Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis zelf!
Mattheüs 6:24 Niemand kan twee heren dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.
Mattheüs 6:25 Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, namelijk waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?
Mattheüs 6:26 Kijk naar de vogels in de lucht: zij zaaien niet en maaien niet, en verzamelen niet in schuren; uw hemelse Vader voedt ze evenwel; gaat u ze niet ver te boven?
Mattheüs 6:27 Wie toch van u kan met be­zorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?
Mattheüs 6:28 En wat bent u bezorgd over de kleding? Kijk naar de lelies in het veld, hoe ze groeien; ze werken niet en spinnen niet;
Mattheüs 6:29 en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze.
Mattheüs 6:30 Als God nu het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?
Mattheüs 6:31 Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?
Mattheüs 6:32 Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt.
Mattheüs 6:33 Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden.
Mattheüs 6:34 Wees dan niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.

Mattheüs 7

Mattheüs 7:1 Oordeel niet, opdat u niet geoordeeld wordt;
Mattheüs 7:2 want met het oordeel waarmee u oor­deelt, zult u zelf geoordeeld worden; en met welke maat u meet, zal er bij u ook gemeten wor­den.
Mattheüs 7:3 Waarom ziet u wel de splinter in het oog van uw broeder, maar merkt u de balk in uw eigen oog niet op?
Mattheüs 7:4 Of, hoe zult u tegen uw broeder zeggen: Laat toe dat ik de splinter uit uw oog haal; en zie, er is een balk in uw eigen oog?
Mattheüs 7:5 Huichelaar, haal eerst de balk uit uw oog en dan zult u goed kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder te halen.
Mattheüs 7:6 Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen, opdat die ze niet op enig moment met hun poten vertrappen, zich omkeren en u verscheuren.
Mattheüs 7:7 Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.
Mattheüs 7:8 Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden.
Mattheüs 7:9 Of is er iemand onder u die zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt?
Mattheüs 7:10 Of als hij hem om een vis vraagt, zal hij hem een slang geven?
Mattheüs 7:11 Als u, die slecht bent, uw kinderen dan goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen die tot Hem bidden.
Mattheüs 7:12 Alles dan wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo, want dat is de Wet en de Profeten.
Mattheüs 7:13 Ga binnen door de nauwe poort, want wijd is de poort en breed is de weg die naar het verderf leidt, en velen zijn er die daardoor naar binnen gaan;
Mattheüs 7:14 maar de poort is nauw en de weg is smal die naar het leven leidt, en weinigen zijn er die hem vinden.
Mattheüs 7:15 Maar wees op uw hoede voor de valse profeten, die in schapenvacht naar u toe komen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.
Mattheüs 7:16 Aan hun vruchten zult u hen herkennen. Men plukt toch geen druif van doornstruiken of vijgen van distels?
Mattheüs 7:17 Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort en een slechte boom brengt slechte vruchten voort.
Mattheüs 7:18 Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen.
Mattheüs 7:19 Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Mattheüs 7:20 Zo zult u hen dus aan hun vruchten herkennen.
Mattheüs 7:21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 7:22 Ve­len zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofe­teerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan?
Mattheüs 7:23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!
Mattheüs 7:24 Daarom, ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, die zal Ik vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op de rots gebouwd heeft;
Mattheüs 7:25 en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gefundeerd.
Mattheüs 7:26 En ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal met een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op zand ge­bouwd heeft;
Mattheüs 7:27 en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waai­den en sloegen tegen dat huis, en het stortte in en zijn val was groot.
Mattheüs 7:28 Toen Jezus deze woorden had geëindigd, gebeurde het dat de menigte versteld stond van Zijn onderricht,
Mattheüs 7:29 want Hij onderwees hen als gezaghebbende en niet zoals de schriftgeleerden.

Mattheüs 8

Mattheüs 8:1 Toen Hij van de berg afgedaald was, volgde een grote menigte Hem.
Mattheüs 8:2 En zie, er kwam een melaatse. Die knielde voor Hem neer en zei: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen.
Mattheüs 8:3 En Jezus stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen werd hij gereinigd van zijn melaatsheid.
Mattheüs 8:4 Jezus zei tegen hem: Denk erom dat u dit tegen niemand zegt; maar ga heen, laat uzelf aan de priester zien, en offer de gave die Mozes voor­geschreven heeft, tot een getuigenis voor hen.
Mattheüs 8:5 Toen Jezus Kapernam binnengegaan was, kwam er een hoofdman over honderd naar Hem toe, die Hem smeekte:
Mattheüs 8:6 Heere, mijn knecht ligt verlamd thuis en lijdt hevige pijn.
Mattheüs 8:7 En Jezus zei tegen hem: Ik zal komen en hem genezen.
Mattheüs 8:8 De hoofdman antwoordde en zei: Heere, ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt; maar spreek slechts een woord, en mijn knecht zal genezen zijn.
Mattheüs 8:9 Want ook ik ben een mens onder het gezag van anderen en heb zelf soldaten onder mij; ik zeg tegen de één: Ga! en hij gaat; en tegen de ander: Kom! en hij komt; en tegen mijn slaaf: Doe dat! en hij doet het.
Mattheüs 8:10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich, en zei tegen hen die Hem volgden: Voorwaar, Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo’n groot geloof niet gevonden.
Mattheüs 8:11 Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen,
Mattheüs 8:12 en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
Mattheüs 8:13 En Jezus zei tegen de hoofdman: Ga heen, en het zal u gaan zoals u geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden op datzelfde moment.
Mattheüs 8:14 En Jezus kwam in het huis van Petrus en zag zijn schoonmoeder met koorts op bed liggen.
Mattheüs 8:15 En Hij raakte haar hand aan en de koorts verliet haar; en zij stond op en diende hen.
Mattheüs 8:16 Toen het nu avond geworden was, brachten ze velen die door demonen bezeten waren, bij Hem, en Hij dreef de boze geesten uit met een enkel woord, en Hij genas allen die er slecht aan toe waren,
Mattheüs 8:17 zodat vervuld werd wat gesproken was door de profeet Jesaja toen hij zei: Hij heeft onze zwakheden op Zich ge­nomen, en onze ziekten gedragen.
Mattheüs 8:18 Toen Jezus een grote menigte om Zich heen zag, gaf Hij bevel naar de overkant te varen.
Mattheüs 8:19 En er kwam een schriftgeleerde naar Hem toe en zei tegen Hem: Meester, ik zal U volgen, waar U ook heen gaat.
Mattheüs 8:20 En Jezus zei tegen hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen.
Mattheüs 8:21 Een ander uit Zijn discipelen zei tegen Hem: Heere, sta mij toe dat ik eerst wegga en mijn vader begraaf.
Mattheüs 8:22 Maar Jezus zei tegen hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven.
Mattheüs 8:23 En toen Hij aan boord van het schip ge­gaan was, volgden Zijn discipelen Hem.
Mattheüs 8:24 En zie, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, zodat het schip door de golven bedekt werd; maar Hij sliep.
Mattheüs 8:25 En Zijn discipelen kwamen bij Hem, wekten Hem en zeiden: Heere, red ons, wij vergaan!
Mattheüs 8:26 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u angstig, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er kwam een grote stilte.
Mattheüs 8:27 De mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor Ie­mand is Dit, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?
Mattheüs 8:28 En toen Hij aan de overkant was gekomen, in het land van de Gergesenen, kwamen twee mensen die door de­monen bezeten waren, Hem tegemoet; zij kwamen uit de grafspelonken en waren zeer gevaar­lijk, zodat niemand langs die weg voorbij kon gaan.
Mattheüs 8:29 En zie, zij riepen: Jezus, Zoon van God, wat hebben wij met U te maken? Bent U hier gekomen om ons te pijnigen vr de tijd?
Mattheüs 8:30 En ver bij hen vandaan was een grote kudde varkens aan het weiden.
Mattheüs 8:31 De demonen smeekten Hem: Als U ons uitdrijft, sta ons dan toe dat wij in die kudde varkens gaan.
Mattheüs 8:32 En Hij zei tegen hen: Ga. En zij gingen uit hen weg en trokken in de kudde varkens; en zie, de hele kudde varkens stortte van de steilte af de zee in, en zij stierven in het water.
Mattheüs 8:33 En zij die ze weidden, vluchtten; en toen zij in de stad gekomen waren, berichtten zij al deze dingen én wat er met de bezetenen gebeurd was.
Mattheüs 8:34 En zie, heel de stad liep uit, Jezus tegemoet; en toen ze Hem zagen, smeekten ze Hem of Hij uit hun gebied wilde vertrekken.

Mattheüs 9

Mattheüs 9:1 En nadat Hij in het schip gegaan was, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, men bracht een verlamde bij Hem, die op een bed lag.
Mattheüs 9:2 En Jezus, Die hun geloof zag, zei tegen de verlamde: Zoon, heb goede moed, uw zonden zijn u vergeven.
Mattheüs 9:3 En zie, sommigen van de schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze lastert God.
Mattheüs 9:4 En Jezus, Die hun gedachten zag, zei: Waarom overweegt u verkeerde dingen in uw hart?
Mattheüs 9:5 Want wat is gemakkelijker, te zeg­gen: De zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en ga lopen?
Mattheüs 9:6 Maar opdat u zult wet­en dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde zonden te vergeven (toen zei Hij tegen de verlamde): Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.
Mattheüs 9:7 En hij stond op en ging naar zijn huis.
Mattheüs 9:8 Toen de menigten dit zagen, verwonderden ze zich en verheerlijkten God, Die zo’n macht aan de mensen gegeven had.
Mattheüs 9:9 En Jezus ging vandaar verder en zag iemand in het tolhuis zitten, die Matthes heette; en Hij zei tegen hem: Volg Mij! En hij stond op en volgde Hem.
Mattheüs 9:10 En het gebeurde, toen Hij in het huis van Matthes aanlag, zie, veel tollenaars en zondaars kwamen en lagen met Jezus en Zijn discipelen aan.
Mattheüs 9:11 En toen de Farizeeën dat zagen, zeiden zij tegen Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaars en zon­daars?
Mattheüs 9:12 Maar Jezus, Die dat hoorde, zei tegen hen: Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn.
Mattheüs 9:13 Maar ga heen en leer wat het betekent: Ik wil barmhartigheid en geen offer; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zon­daars.
Mattheüs 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes bij Hem en zeiden: Waarom vasten wij en de Farizeeën veel en vasten Uw discipelen niet?
Mattheüs 9:15 Jezus zei tegen hen: De bruiloftsgas­ten kunnen toch niet treuren zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen dat de Bruidegom van hen weggenomen zal zijn, en dan zullen zij vasten.
Mattheüs 9:16 Ook zet nie­mand een lap niet-gekrompen stof op een oud bovenkleed, want de daarop genaaide lap scheurt van het bovenkleed af, en er ontstaat een ergere scheur.
Mattheüs 9:17 Ook doet men geen nieuwe wijn in oude leren zakken; anders barsten de zakken, en de wijn stroomt eruit, en de zakken gaan verloren; maar men doet nieuwe wijn in nieuwe zakken, en beide blijven behou­den.
Mattheüs 9:18 Toen Hij deze dingen tot hen sprak, zie, er kwam een leidinggevende, die Hem aan­bad en zei: Mijn dochter is zojuist gestorven, maar kom, leg Uw hand op haar en zij zal leven.
Mattheüs 9:19 En Jezus stond op en volgde hem met Zijn discipelen.
Mattheüs 9:20 En zie, een vrouw die al twaalf jaar bloedvloeiingen had, kwam van achteren naar Hem toe en raakte de zoom van Zijn bovenkleed aan;
Mattheüs 9:21 want zij zei bij zichzelf: Als ik alleen maar Zijn bovenkleed aanraak, zal ik gezond worden.
Mattheüs 9:22 Jezus keerde Zich om, zag haar en zei: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En de vrouw was vanaf dat moment gezond.
Mattheüs 9:23 Toen Jezus in het huis van de leidinggevende kwam, en de fluitspelers en de misbaar makende menigte zag,
Mattheüs 9:24 zei Hij tegen hen: Vertrek, want het meisje is niet gestorven, maar het slaapt. En zij lachten Hem uit.
Mattheüs 9:25 Toen de menigte weggestuurd was, ging Hij naar binnen en greep haar hand; en het meisje stond op.
Mattheüs 9:26 En het gerucht hierover verspreidde zich door heel dat ge­bied.
Mattheüs 9:27 En toen Jezus vandaar verderging, volgden Hem twee blinden, die riepen: Zoon van David, ontferm U over ons!
Mattheüs 9:28 Toen Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden naar Hem toe. En Jezus zei tegen hen: Gelooft u dat Ik dat kan doen? Zij zeiden tegen Hem: Ja, Heere.
Mattheüs 9:29 Toen raakte Hij hun ogen aan en zei: Het zal u gaan naar uw geloof.
Mattheüs 9:30 En hun ogen werden geopend. En Jezus vermaande hen streng en zei: Kijk uit, niemand mag het te weten komen!
Mattheüs 9:31 Maar zij gingen weg en maakten Hem bekend in heel dat gebied.
Mattheüs 9:32 Toen dezen weggingen, zie, men bracht iemand bij Hem die niet kon spreken en door een de­mon bezeten was.
Mattheüs 9:33 En toen de demon uitgedreven was, sprak hij die niet had kunnen spreken. En de menigte verwonderde zich en zei: Er is nog nooit zoiets in Israël gezien!
Mattheüs 9:34 Maar de Farizeeën zeiden: Hij drijft de demonen uit door de aanvoerder van de demonen.
Mattheüs 9:35 En Jezus trok rond in al de steden en dorpen en gaf onderwijs in hun synagogen, en Hij predikte het Evangelie van het Koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk.
Mattheüs 9:36 Toen Hij de menigte zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen, om­dat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen herder hebben.
Mattheüs 9:37 Toen zei Hij tegen Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders.
Mattheüs 9:38 Bid daar­om tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt.

Mattheüs 10

Mattheüs 10:1 En Hij riep Zijn twaalf discipelen bij Zich en gaf hun macht over de onreine geesten om die uit te drijven, en om iedere ziekte en elke kwaal te genezen.
Mattheüs 10:2 De namen nu van de twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon die Petrus genoemd werd, en Andreas, zijn broer; Jakobus, de zoon van Zebedes, en Johannes, zijn broer;
Mattheüs 10:3 Filippus en Bartholomes; Thomas en Matthes, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfes, en Lebbes, die ook Thad­des genoemd werd;
Mattheüs 10:4 Simon Kananites en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.
Mattheüs 10:5 Deze twaalf zond Jezus uit en Hij gebood hun: U zult u niet op weg begeven naar de hei­denen en u zult geen enkele stad van de Samaritanen binnengaan,
Mattheüs 10:6 maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Mattheüs 10:7 En als u op weg gaat, predik dan: Het Konink­rijk der hemelen is nabijgekomen.
Mattheüs 10:8 Genees zieken, reinig melaatsen, wek doden op, drijf demonen uit. U hebt het voor niets ontvangen, geef het voor niets.
Mattheüs 10:9 Voorzie u niet van goud of zilver of kopergeld in uw gordels,
Mattheüs 10:10 of van een reiszak voor onderweg of twee stel onderkleren of sandalen of een staf. Want de arbeider is zijn voedsel waard.
Mattheüs 10:11 Welke stad of welk dorp u ook zult binnenkomen, onderzoek wie het daarin waard is; en blijf daar, totdat u weer vertrekt.
Mattheüs 10:12 En als u een huis binnengaat, begroet het dan.
Mattheüs 10:13 En als dat huis het waard is, laat dan uw vrede erover komen, maar als het dat niet waard is, laat dan uw vrede tot u terugkeren.
Mattheüs 10:14 En als iemand u niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, ver­trek dan uit dat huis of die stad en schud het stof van uw voeten.
Mattheüs 10:15 Voorwaar, Ik zeg u: Het zal voor het land van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor die stad.
Mattheüs 10:16 Zie, Ik zend u als schapen te midden van de wolven; wees dus be­dachtzaam als de slangen en oprecht als de duiven.
Mattheüs 10:17 Maar wees op uw hoede voor de mensen, want zij zullen u overleveren aan raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen.
Mattheüs 10:18 En u zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden omwille van Mij, tot een getuigenis voor hen en de heidenen.
Mattheüs 10:19 Maar wanneer zij u overleveren, moet u niet bezorgd zijn hoe of wat u spreken moet, want het zal u op dat moment gegeven worden wat u spreken moet.
Mattheüs 10:20 Want u bent het niet die spreekt, maar de Geest van uw Vader, Die in u spreekt.
Mattheüs 10:21 De ene broer zal de andere broer overleveren om gedood te worden, en de vader het kind, en de kinderen zullen tegen de ouders opstaan en hen doden.
Mattheüs 10:22 En u zult door allen gehaat worden omwille van Mijn Naam; maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
Mattheüs 10:23 Wanneer ze u in de ene stad vervolgen, vlucht dan naar de andere, want voorwaar, Ik zeg u: U zult uw rondgang door de steden van Israël niet geëindigd heb­ben, voordat de Zoon des mensen gekomen is.
Mattheüs 10:24 De discipel staat niet boven de meester en de slaaf niet boven zijn heer.
Mattheüs 10:25 Het moet genoeg zijn voor de discipel dat hij wordt zoals zijn meester, en dat de slaaf wordt zoals zijn heer. Als ze de Heere van het huis Beëlze­bul genoemd hebben, hoeveel te meer Zijn huisgenoten!
Mattheüs 10:26 Wees dus niet bevreesd voor hen, want er is niets bedekt wat niet geopenbaard zal worden, en er is niets verborgen wat niet bekend zal worden.
Mattheüs 10:27 Wat Ik u zeg in het duister, zeg het in het licht; en wat u hoort in het oor, predik dat op de daken.
Mattheüs 10:28 En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam do­den en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als li­chaam te gronde kan richten in de hel.
Mattheüs 10:29 Worden niet twee musjes voor een penninkje verkocht? En niet een van die zal op de aarde vallen buiten uw Vader om.
Mattheüs 10:30 En ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld.
Mattheüs 10:31 Wees dus niet bevreesd, u gaat veel musjes te bo­ven.
Mattheüs 10:32 Ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 10:33 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 10:34 Denk niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.
Mattheüs 10:35 Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader, en tussen een dochter en haar moeder, en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder;
Mattheüs 10:36 en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.
Mattheüs 10:37 Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard.
Mattheüs 10:38 En wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mij niet waard.
Mattheüs 10:39 Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden.
Mattheüs 10:40 Wie u ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft.
Mattheüs 10:41 Wie een profeet ontvangt omdat hij een profeet is, zal het loon van een profeet ontvan­gen; en wie een rechtvaardige ontvangt omdat hij een rechtvaardige is, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen.
Mattheüs 10:42 En wie een van deze kleinen slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, voorwaar, Ik zeg u: hij zal zijn loon beslist niet verlie­zen.

Mattheüs 11

Mattheüs 11:1 En het gebeurde, toen Jezus geëindigd had Zijn twaalf discipelen opdrachten te geven, dat Hij vandaar vertrok om onderwijs te geven en te prediken in hun steden.
Mattheüs 11:2 Toen Jo­hannes in de gevangenis over de werken van Christus gehoord had, stuurde hij twee van zijn discipelen,
Mattheüs 11:3 en zei tegen Hem: Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander?
Mattheüs 11:4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet:
Mattheüs 11:5 blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkon­digd;
Mattheüs 11:6 en zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.
Mattheüs 11:7 Toen dezen weggingen, begon Jezus tegen de menigte te zeggen over Johannes: Waar bent u in de woestijn naar gaan kijk­en? Naar een riet dat door de wind heen en weer bewogen wordt?
Mattheüs 11:8 Maar waar bent u dan naar gaan kijken? Naar iemand in kostbare kleding gekleed? Zie, zij die kostbare kleding dra­gen, zijn in de huizen van de koningen.
Mattheüs 11:9 Maar waar bent u dan naar gaan kijken? Naar een profeet? Ja, Ik zeg u, zelfs naar veel meer dan een profeet.
Mattheüs 11:10 Want hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken.
Mattheüs 11:11 Voorwaar, Ik zeg u: Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand op­gestaan die groter is dan Johannes de Doper; maar wie de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is groter dan hij.
Mattheüs 11:12 En van de dagen van Johannes de Doper af tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het.
Mattheüs 11:13 Want al de profeten en de Wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd.
Mattheüs 11:14 En als u het wilt aannemen: hij is Elia, die komen zou.
Mattheüs 11:15 Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
Mattheüs 11:16 Maar waar­mee zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is zoals de kleine kinderen die op de markt zitten en hun vriendjes toeroepen:
Mattheüs 11:17 Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld, maar jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen voor jullie gezongen, maar jullie hebben geen rouw bedreven.
Mattheüs 11:18 Want Johannes is gekomen, hij at niet en hij dronk niet, en ze zeggen: Hij heeft een demon.
Mattheüs 11:19 De Zoon des mensen is gekomen, Die wel at en dronk, en ze zeggen: Ziedaar, een vraatzuchtig mens en een drinker, een vriend van tollenaars en zondaars. Maar de Wijsheid is gerechtvaardigd door Haar kinderen.
Mattheüs 11:20 Toen begon Hij de steden waarin de meeste krachten door Hem verricht waren, te verwijten dat zij zich niet bekeerd hadden:
Mattheüs 11:21 Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda! Want als in Tyrus en Sidon de krachten gebeurd waren die in u plaatsgevonden hebben, dan zouden zij zich allang in zak en as bekeerd heb­ben.
Mattheüs 11:22 Maar Ik zeg u: Het zal voor Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor u.
Mattheüs 11:23 En u, Kapernam, die tot de hemel toe verhoogd bent, u zult tot de hel toe neergestoten worden. Want als in Sodom de krachten waren gebeurd die in u hebben plaatsgevonden, dan zou het tot op de huidige dag gebleven zijn.
Mattheüs 11:24 Maar Ik zeg u dat het voor het land van Sodom verdraaglijker zal zijn op de dag van het oordeel dan voor u.
Mattheüs 11:25 In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik dank U, Vader, Heere van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, en ze aan jonge kinderen hebt geopenbaard.
Mattheüs 11:26 Ja, Vader, want zo was het Uw welbehagen.
Mattheüs 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven door Mijn Vader; en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon het wil openbaren.
Mattheüs 11:28 Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven.
Mattheüs 11:29 Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel;
Mattheüs 11:30 want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.

Mattheüs 12

Mattheüs 12:1 In die tijd ging Jezus op een sabbat door de korenvelden, en Zijn discipelen hadden hon­ger en begonnen aren te plukken en te eten.
Mattheüs 12:2 Toen de Farizeeën dat zagen, zeiden zij te­gen Hem: Zie, Uw discipelen doen iets wat niet geoorloofd is te doen op de sabbat.
Mattheüs 12:3 Maar Hij zei tegen hen: Hebt u niet gelezen wat David deed toen hij honger had, en zij die bij hem waren?
Mattheüs 12:4 Hoe hij het huis van God binnengegaan is en de toonbroden gegeten heeft, die hij niet mocht eten, evenmin als zij die bij hem waren, maar alleen de priesters?
Mattheüs 12:5 Of hebt u niet gelezen in de Wet dat de priesters op de sabbatdagen de sabbat ontheiligen in de tem­pel, en toch onschuldig zijn?
Mattheüs 12:6 Ik zeg u echter dat hier Iemand is Die meer is dan de tem­pel.
Mattheüs 12:7 Maar als u geweten had wat het betekent: Ik wil barmhartigheid en geen offer, dan zou u de onschuldigen niet veroordeeld hebben.
Mattheüs 12:8 Want de Zoon des mensen is Heere, k van de sabbat.
Mattheüs 12:9 En Hij vertrok vandaar en kwam in hun synagoge.
Mattheüs 12:10 En zie, er was ie­mand die een verschrompelde hand had. En ze vroegen Hem: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? Dit om Hem te kunnen beschuldigen.
Mattheüs 12:11 Hij zei tegen hen: Welk mens onder u die één schaap heeft, zal het niet, als het op een sabbat in een kuil valt, grijpen en eruit tillen?
Mattheüs 12:12 Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven! Daarom is het geoor­loofd op de sabbatdagen goed te doen.
Mattheüs 12:13 Toen zei Hij tegen die man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en hij werd hersteld, gezond als de andere.
Mattheüs 12:14 De Farizeeën gingen weg en beraadslaagden tegen Hem, hoe zij Hem om zouden kunnen brengen.
Mattheüs 12:15 Maar Jezus wist dat en vertrok vandaar, en veel menigten volgden Hem en Hij genas hen allen.
Mattheüs 12:16 En Hij gebood hun streng dat zij niet bekend zouden maken wie Hij was,
Mattheüs 12:17 opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet Jesaja toen hij zei:
Mattheüs 12:18 Zie, Mijn Knecht, Die Ik uitverkoren heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen en Hij zal aan de heidenen het oordeel verkondigen.
Mattheüs 12:19 Hij zal niet twisten en niet roepen, en ook zal niemand Zijn stem op de straten horen.
Mattheüs 12:20 Het ge­knakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oor­deel uitvoert tot overwinning.
Mattheüs 12:21 En op Zijn Naam zullen de heidenen hopen.
Mattheüs 12:22 Toen werd er iemand bij Hem gebracht die door een demon bezeten was en die blind was en niet kon spreken; en Hij genas hem, zodat hij die blind was en niet had kunnen spreken zowel kon spreken als zien.
Mattheüs 12:23 En heel de menigte was buiten zichzelf en zei: Is dit niet de Zoon van David?
Mattheüs 12:24 Maar de Farizeeën hoorden dit en zeiden: Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen.
Mattheüs 12:25 Jezus echter kende hun gedachten en zei tegen hen: Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en geen en­kele stad of geen enkel huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal standhouden.
Mattheüs 12:26 En als de satan de satan uitdrijft, dan is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe kan zijn rijk dan standhouden?
Mattheüs 12:27 En als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.
Mattheüs 12:28 Maar als Ik door de Geest van God de demonen uit­drijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen.
Mattheüs 12:29 Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst de sterke gebonden heeft? En dan zal hij zijn huis leegroven.
Mattheüs 12:30 Wie niet met Mij is, die is tegen Mij; en wie niet met Mij bi­jeenbrengt, die drijft uiteen.
Mattheüs 12:31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden.
Mattheüs 12:32 En wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de Heilige Geest spreekt, het zal hem niet vergeven worden, niet in deze eeuw, en ook niet in de komende.
Mattheüs 12:33 Stel dat de boom goed is, dan is ook zijn vrucht goed; of dat de boom slecht is, dan is ook zijn vrucht slecht. Want aan de vrucht wordt de boom ge­kend.
Mattheüs 12:34 Adderengebroed! Hoe kunt u goede dingen spreken, terwijl u slecht bent? Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond.
Mattheüs 12:35 De goede mens brengt goede dingen voort uit de goede schat van het hart, en de slechte mens brengt slechte dingen voort uit de slechte schat.
Mattheüs 12:36 Maar Ik zeg u dat de mensen van elk nutteloos woord dat zij zullen sprek­en, rekenschap moeten geven op de dag van het oordeel.
Mattheüs 12:37 Want op grond van uw woor­den zult u rechtvaardig verklaard worden, en op grond van uw woorden zult u veroordeeld worden.
Mattheüs 12:38 Toen antwoordden sommigen van de schriftgeleerden en Farizeeën: Meester, wij zouden van U een teken willen zien.
Mattheüs 12:39 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Een ver­dorven en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet.
Mattheüs 12:40 Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.
Mattheüs 12:41 De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel samen met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier!
Mattheüs 12:42 De koningin van het Zuiden zal opstaan in het oordeel sa­men met dit geslacht en het veroordelen, want zij is gekomen van de einden van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen; en zie, meer dan Salomo is hier!
Mattheüs 12:43 Wanneer nu de on­reine geest uit de mens weggegaan is, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet.
Mattheüs 12:44 Dan zegt hij: Ik zal teruggaan naar mijn huis, waar ik uit weggegaan ben; en wanneer hij komt, vindt hij het leeg, geveegd en opgeruimd.
Mattheüs 12:45 Dan gaat hij weg en neemt zeven andere geesten met zich mee, die meer verdorven zijn dan hijzelf, en wanneer zij naar binnen gegaan zijn, gaan zij daar wonen; en het einde van die mens wordt erger dan het begin. Zo zal het ook met dit verdorven geslacht zijn.
Mattheüs 12:46 En terwijl Hij nog tot de menigte sprak, zie, Zijn moeder en broers stonden buiten en zochten Hem om met Hem te spreken.
Mattheüs 12:47 Iemand zei tegen Hem: Zie, Uw moeder en Uw broers staan buiten en zoeken U om met U te spreken.
Mattheüs 12:48 Maar Hij antwoordde en zei tegen hem die dat tegen Hem zei: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broers?
Mattheüs 12:49 En Hij strekte Zijn hand uit over Zijn discipelen en zei: Zie, Mijn moeder en Mijn broeders.
Mattheüs 12:50 Want wie de wil van Mijn Vader doet, Die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder.

Mattheüs 13

Mattheüs 13:1 Op die dag verliet Jezus het huis en ging bij de zee zitten.
Mattheüs 13:2 En veel menigten verza­melden zich om Hem heen, zodat Hij in een schip ging zitten; en heel de menigte stond op de oever.
Mattheüs 13:3 En Hij sprak tot hen veel dingen door gelijkenissen. Hij zei: Zie, een zaaier ging eropuit om te zaaien.
Mattheüs 13:4 En toen hij zaaide, viel een deel van het zaad langs de weg; en de vogels kwamen en aten dat op.
Mattheüs 13:5 Een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het kwam meteen op, doordat het geen diepte van aarde had.
Mattheüs 13:6 En toen de zon opgegaan was, verschroeide het; en doordat het geen wortel had, verdorde het.
Mattheüs 13:7 Een ander deel viel tussen de dorens; en de dorens kwamen op en verstikten het.
Mattheüs 13:8 En weer een ander deel viel in de goede aarde en gaf vrucht, het ene honderd-, het andere zes­tig-, en een ander dertigvoudig.
Mattheüs 13:9 Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
Mattheüs 13:10 En de discipelen kwamen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Waarom spreekt U tot hen door gelij­kenissen?
Mattheüs 13:11 Hij antwoordde en zei tegen hen: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven.
Mattheüs 13:12 Want wie heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, van hem zal afgenomen worden, zelfs wat hij heeft.
Mattheüs 13:13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijke­nissen, omdat zij niet zien, ook al zien zij, en niet horen, ook al horen zij, en ook niet be­grijpen.
Mattheüs 13:14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld die zegt: Met het gehoor zult u horen, maar beslist niet begrijpen; en ziende zult u zien, maar beslist niet opmerken.
Mattheüs 13:15 Want het hart van dit volk is vet geworden, en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen.
Mattheüs 13:16 Maar uw ogen zijn zalig omdat zij zien, en uw oren omdat zij horen.
Mattheüs 13:17 Want voor­waar, Ik zeg u dat veel profeten en rechtvaardigen verlangd hebben te zien wat u ziet, en zij hebben het niet gezien; en te horen wat u hoort, en zij hebben het niet gehoord.
Mattheüs 13:18 Luistert dan naar de gelijkenis van de zaaier.
Mattheüs 13:19 Als iemand het Woord van het Koninkrijk hoort en het niet begrijpt, dan komt de boze en rukt weg wat in zijn hart gezaaid was; dat is hij bij wie langs de weg gezaaid is.
Mattheüs 13:20 Maar bij wie op de steenachtige grond gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en dat meteen met vreugde ontvangt.
Mattheüs 13:21 Hij heeft echter geen wortel in zichzelf, maar hij is iemand van het ogenblik; en als er verdrukking of vervolging komt om­wille van het Woord, struikelt hij meteen.
Mattheüs 13:22 En bij wie in de dorens gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort; maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van de rijkdom ver­stikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar.
Mattheüs 13:23 Bij wie in de goede aarde gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en begrijpt, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de één honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoudig.
Mattheüs 13:24 Een andere gelijkenis hield Hij hun voor. Hij zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan iemand die goed zaad zaaide in zijn akker.
Mattheüs 13:25 Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg.
Mattheüs 13:26 Toen het gewas opkwam en vrucht voortbracht, kwam ook het onkruid te­voorschijn.
Mattheüs 13:27 De slaven van de heer des huizes gingen naar hem toe en zeiden: Heer, hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Waar komt dan dit onkruid vandaan?
Mattheüs 13:28 Hij zei te­gen hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. De slaven zeiden tegen hem: Wilt u dan dat wij erheen gaan en het verzamelen?
Mattheüs 13:29 Maar hij zei: Nee, opdat u bij het verzamelen van het onkruid niet misschien tegelijk ook de tarwe zelf uittrekt.
Mattheüs 13:30 Laat ze allebei samen tot de oogst opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.
Mattheüs 13:31 Een andere gelijkenis hield Hij hun voor. Hij zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat iemand nam en in zijn akker zaaide.
Mattheüs 13:32 Dat is wel het kleinste van al de zaden, maar als het opgegroeid is, is het het grootste van de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels in de lucht een nest komen maken in zijn takken.
Mattheüs 13:33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het helemaal doorzuurd was.
Mattheüs 13:34 Al deze dingen sprak Jezus tot de menigte door gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet,
Mattheüs 13:35 opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet, toen hij zei: Ik zal Mijn mond opendoen met gelijkenissen; Ik zal over dingen spreken die verborgen waren va­naf de grondlegging van de wereld.
Mattheüs 13:36 Toen Jezus de menigte had laten weggaan, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid op de akker.
Mattheüs 13:37 Hij antwoordde en zei tegen hen: Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen.
Mattheüs 13:38 De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Ko­ninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze.
Mattheüs 13:39 De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen.
Mattheüs 13:40 Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld:
Mattheüs 13:41 de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Ko­ninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen,
Mattheüs 13:42 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
Mattheüs 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
Mattheüs 13:44 Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een schat, in de akker verborgen, die iemand vond en verborg; en van blijdschap daarover gaat hij heen en verkoopt alles wat hij heeft, en koopt die akker.
Mattheüs 13:45 Ook is het Koninkrijk der hemelen gel­ijk aan een koopman die mooie parels zoekt.
Mattheüs 13:46 Toen hij één parel van grote waarde ge­vonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had, en hij kocht hem.
Mattheüs 13:47 Het Konink­rijk der hemelen is ook gelijk aan een net, uitgeworpen in de zee, dat allerlei soorten vissen bijeenbrengt.
Mattheüs 13:48 Als het vol geworden is, trekken de vissers het op de oever. Ze gaan zitten en verzamelen de goede vissen in vaten, maar de slechte gooien zij weg.
Mattheüs 13:49 Zo zal het bij de voleinding van de wereld zijn: de engelen zullen uitgaan en de slechten uit het midden van de rechtvaardigen afzonderen,
Mattheüs 13:50 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal ge­jammer zijn en tandengeknars.
Mattheüs 13:51 Jezus zei tegen hen: Hebt u dit alles begrepen? Zij zei­den tegen Hem: Ja, Heere.
Mattheüs 13:52 Hij zei tegen hen: Daarom, iedere schriftgeleerde, in het Ko­ninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt.
Mattheüs 13:53 En toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, gebeurde het dat Hij vandaar vertrok.
Mattheüs 13:54 En Hij kwam in Zijn vaderstad en onderw­ees hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft Deze die wijsheid en krachten vandaan?
Mattheüs 13:55 Is Dit niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas?
Mattheüs 13:56 En Zijn zusters, zijn zij niet allen onder ons? Waar heeft Deze dan dit alles vandaan?
Mattheüs 13:57 En zij namen aanstoot aan Hem. Maar Jezus zei tegen hen: Een profeet is niet ongeëerd, behalve in zijn vaderstad en in zijn huis.
Mattheüs 13:58 En Hij deed daar niet veel krachten vanwege hun ongeloof.

Mattheüs 14

Mattheüs 14:1 In die tijd hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht over Jezus,
Mattheüs 14:2 en hij zei tegen zijn knechten: Dat is Johannes de Doper; hij is opgewekt uit de doden, en daarom zijn die kracht­en werkzaam in hem.
Mattheüs 14:3 Herodes had Johannes immers gevangengenomen, hem geboeid en in de gevangenis gezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus,
Mattheüs 14:4 want Jo­hannes had tegen hem gezegd: Het is u niet geoorloofd haar te hebben.
Mattheüs 14:5 En hij wilde hem doden, maar hij was bevreesd voor de menigte, omdat zij hem voor een profeet hielden.
Mattheüs 14:6 Maar toen de verjaardag van Herodes gevierd werd, danste de dochter van Herodias in hun midden, en zij behaagde Herodes.
Mattheüs 14:7 Daarom beloofde hij haar met een eed dat hij haar zou geven wat zij ook maar vragen zou.
Mattheüs 14:8 En daartoe opgestookt door haar moeder, zei ze: Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes de Doper.
Mattheüs 14:9 En de koning werd bed­roefd, maar omwille van de eden en om hen die met hem aanlagen, gaf hij bevel dat het haar gegeven zou worden;
Mattheüs 14:10 en hij stuurde iemand en liet Johannes in de gevangenis onthoof­den.
Mattheüs 14:11 En zijn hoofd werd op een schotel gebracht en aan het meisje gegeven, en zij bracht het bij haar moeder.
Mattheüs 14:12 En zijn discipelen kwamen, namen het lichaam weg en begroeven het; zij gingen heen en berichtten het Jezus.
Mattheüs 14:13 En toen Jezus dit hoorde, vertrok Hij van­daar met een schip naar een eenzame plaats, alleen; en de menigte, die dat hoorde, volgde Hem te voet vanuit de steden.
Mattheüs 14:14 En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote me­nigte, en Hij was innerlijk met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken.
Mattheüs 14:15 Toen het avond werd, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is nu verstreken; stuur de menigte weg, zodat zij naar de dorpen kunnen gaan om voor zichzelf voedsel te kopen.
Mattheüs 14:16 Jezus zei echter tegen hen: Het is niet nodig dat zij weggaan, geeft u hun te eten.
Mattheüs 14:17 Maar zij zeiden tegen Hem: Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen.
Mattheüs 14:18 Hij zei: Breng ze hier bij Mij.
Mattheüs 14:19 En Hij gaf de menigte opdracht op het gras te gaan zitten; en Hij nam de vijf broden en de twee vissen, en terwijl Hij opkeek naar de hemel, zegende Hij ze. En toen Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipe­len, en de discipelen gaven ze aan de menigte.
Mattheüs 14:20 En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol.
Mattheüs 14:21 Zij die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld.
Mattheüs 14:22 En meteen dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, terwijl Hij de menigte weg zou sturen.
Mattheüs 14:23 En toen Hij de menigte weg­gestuurd had, klom Hij de berg op om er in afzondering te bidden. Toen het avond was ge­worden, was Hij daar alleen.
Mattheüs 14:24 Het schip was al midden op de zee en verkeerde in nood door de golven, want ze hadden de wind tegen.
Mattheüs 14:25 Maar in de vierde nachtwake kwam Jezus naar hen toe, lopend over de zee.
Mattheüs 14:26 En toen de discipelen Hem over de zee zagen lopen, raakten zij in verwarring en zeiden: Het is een spook! En zij schreeuwden van angst.
Mattheüs 14:27 Maar meteen sprak Jezus hen aan en zei: Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bev­reesd.
Mattheüs 14:28 Petrus antwoordde Hem en zei: Heere, als U het bent, geef mij dan bevel over het water naar U toe te komen.
Mattheüs 14:29 Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij Jezus te komen.
Mattheüs 14:30 Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bev­reesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij!
Mattheüs 14:31 Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?
Mattheüs 14:32 En toen zij in het schip geklommen waren, ging de wind liggen.
Mattheüs 14:33 Zij die in het schip waren, kwa­men Hem aanbidden en zeiden: Werkelijk, U bent de Zoon van God!
Mattheüs 14:34 En toen zij overge­varen waren, kwamen zij in het land Gennesaret.
Mattheüs 14:35 En toen de mannen van die plaats Hem herkenden, stuurden ze bericht rond in heel die streek en brachten allen bij Hem die er slecht aan toe waren;
Mattheüs 14:36 en zij smeekten Hem alleen maar de zoom van Zijn bovenkleed te mogen aanraken. En allen die Hem aanraakten, werden gezond.

Mattheüs 15

Mattheüs 15:1 Toen kwamen enige schriftgeleerden en Farizeeën uit Jeruzalem bij Jezus en zeiden:
Mattheüs 15:2 Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering van de ouden? Want zij wassen hun han­den niet als zij brood gaan eten.
Mattheüs 15:3 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Waarom over­treedt ook u het gebod van God door uw overlevering?
Mattheüs 15:4 God heeft immers geboden: Eer uw vader en moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, moet zeker sterven.
Mattheüs 15:5 Maar u zegt: Wie maar tegen vader of moeder zegt: Het is bestemd als offergave, wat u van mij had kunnen krijgen, en zijn vader en moeder niet zal eren, met hem is het in orde.
Mattheüs 15:6 En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt.
Mattheüs 15:7 Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei:
Mattheüs 15:8 Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan;
Mattheüs 15:9 maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn.
Mattheüs 15:10 En toen Hij de menigte bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Luister en begrijp het goed:
Mattheüs 15:11 Wat de mond ingaat, verontreinigt de mens niet; maar wat de mond uitkomt, dat verontreinigt de mens.
Mattheüs 15:12 Toen kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Weet U wel dat toen de Farizeeën dit woord hoorden, zij er aanstoot aan namen?
Mattheüs 15:13 Maar Hij ant­woordde en zei: Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgetrokken wor­den.
Mattheüs 15:14 Laat hen gaan; het zijn blinde geleiders van blinden. Als nu een blinde een blinde geleidt, zullen zij beiden in een kuil vallen.
Mattheüs 15:15 Petrus antwoordde en zei tegen Hem: Ver­klaar ons deze gelijkenis.
Mattheüs 15:16 Maar Jezus zei: Bent ook u nog altijd onwetend?
Mattheüs 15:17 Ziet u niet in dat alles wat de mond ingaat, in de buik komt en in de afzondering weer uitgescheiden wordt?
Mattheüs 15:18 Maar de dingen die uit de mond komen, komen voort uit het hart, en die veron­treinigen de mens.
Mattheüs 15:19 Want uit het hart komen voort kwaadaardige overwegingen, alle moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen, lasteringen.
Mattheüs 15:20 Deze dingen zijn het die de mens verontreinigen; maar het eten met ongewassen handen verontreinigt de mens niet.
Mattheüs 15:21 En Jezus ging vandaar weg en vertrok naar het gebied van Tyrus en Sidon.
Mattheüs 15:22 En zie, een Kananese vrouw, die uit dat gebied kwam, riep naar Hem: Heere, Zoon van David, ontferm U over mij! Mijn dochter is ernstig door een demon bezeten.
Mattheüs 15:23 Maar Hij antwoordde haar met geen woord. En Zijn discipelen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: Stuur haar weg, want zij roept ons na.
Mattheüs 15:24 Hij antwoordde en zei: Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Mattheüs 15:25 Maar zij kwam dichterbij, knielde voor Hem neer en zei: Heere, help mij!
Mattheüs 15:26 Hij antwoordde echter en zei: Het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen.
Mattheüs 15:27 Zij zei: Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.
Mattheüs 15:28 Toen antwoordde Jezus en zei tegen haar: O vrouw, groot is uw geloof; het zal gebeuren zoals u wilt. En haar dochter was vanaf dat moment gezond.
Mattheüs 15:29 En Jezus vertrok vandaar en kwam bij de zee van Galilea; en Hij klom de berg op en ging daar zitten.
Mattheüs 15:30 En er kwam een grote menigte naar Hem toe en zij hadden kreupelen, blinden, mensen die niet konden spreken en verlamden bij zich, en vele anderen. En zij legden ze voor de voeten van Jezus en Hij genas hen,
Mattheüs 15:31 zodat de menigte zich verwonderde, toen zij zagen dat zij die niet hadden kunnen spreken, konden spreken, de verlamden gezond waren, de kreupelen konden lopen en de blinden konden zien; en zij verheerlijkten de God van Israël.
Mattheüs 15:32 En Jezus riep Zijn discipelen bij Zich en zei: Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte, omdat zij al drie dagen bij Mij gebleven zijn, en zij hebben niets wat zij kunnen eten; Ik wil hen niet nuchter wegsturen, opdat zij onderweg niet bezwijken.
Mattheüs 15:33 En Zijn discipe­len zeiden tegen Hem: Waar halen wij in een afgelegen plaats zoveel broden vandaan dat wij zo’n grote menigte kunnen verzadigen?
Mattheüs 15:34 En Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes.
Mattheüs 15:35 En Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten.
Mattheüs 15:36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en nadat Hij gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de menigte.
Mattheüs 15:37 En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol.
Mattheüs 15:38 Zij die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegeteld.
Mattheüs 15:39 En nadat Hij de menigte had weggestuurd, ging Hij in het schip en kwam in het gebied van Magdala.

Mattheüs 16

Mattheüs 16:1 En de Farizeeën en de Sadduceeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken, en zij vroegen Hem of Hij hun een teken uit de hemel wilde laten zien.
Mattheüs 16:2 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Als het avond geworden is, zegt u: Mooi weer, want de hemel is rood;
Mattheüs 16:3 en ’s morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Huichelaars! De aanblik van de lucht weet u wel te onderscheiden, en kunt u de tekenen van de tijden niet onderscheiden?
Mattheüs 16:4 Het verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken; maar hun zal geen teken geg­even worden dan het teken van Jona, de profeet. En Hij verliet hen en ging weg.
Mattheüs 16:5 En toen Zijn discipelen aan de overkant gekomen waren, bleek dat zij vergeten hadden broden mee te nemen.
Mattheüs 16:6 Jezus zei tegen hen: Kijk uit, en wees op uw hoede voor het zuurdeeg van de Far­izeeën en de Sadduceeën.
Mattheüs 16:7 Zij spraken erover met elkaar en zeiden: Dit zegt Hij, omdat wij geen broden meegenomen hebben.
Mattheüs 16:8 En Jezus, Die dat wist, zei tegen hen: Waarom spreekt u er met elkaar over, kleingelovigen, dat u geen broden meegenomen hebt?
Mattheüs 16:9 Ziet u het nog niet in? En herinnert u zich niet de vijf broden voor de vijfduizend, en hoeveel korven u opgehaald hebt?
Mattheüs 16:10 En ook niet de zeven broden voor de vierduizend, en hoeveel manden u opgehaald hebt?
Mattheüs 16:11 Waarom ziet u dan niet in dat Ik tot u niet over brood gesproken heb, toen Ik zei dat u op uw hoede moest zijn voor het zuurdeeg van de Farizeeën en de Sadduceeën?
Mattheüs 16:12 Toen begrepen zij dat Hij niet gezegd had dat zij op hun hoede moesten zijn voor het zuurdeeg van het brood, maar voor het onderricht van de Farizeeën en de Sadduceeën.
Mattheüs 16:13 Toen Jezus gekomen was in het gebied van Caesarea Filippi, vroeg Hij aan Zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?
Mattheüs 16:14 Zij zei­den: Sommigen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen: Jeremia of een van de profeten.
Mattheüs 16:15 Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben?
Mattheüs 16:16 Simon Petrus ant­woordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de levende God.
Mattheüs 16:17 En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopen­baard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 16:18 En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldi­gen.
Mattheüs 16:19 En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ont­bonden zijn.
Mattheüs 16:20 Toen verbood Hij Zijn discipelen dat zij tegen iemand zouden zeggen dat Hij Jezus, de Christus, was.
Mattheüs 16:21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt.
Mattheüs 16:22 En Petrus nam Hem apart en begon Hem te bestraffen; hij zei: God zij U genadig, Heere, dit zal beslist niet met U gebeuren!
Mattheüs 16:23 Maar Hij keerde Zich om en zei tegen Petrus: Ga weg achter Mij, satan! U bent een struikelblok voor Mij, want u bedenkt niet de dingen van God, maar die van de mensen.
Mattheüs 16:24 Toen zei Jezus tegen Zijn discipelen: Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen.
Mattheüs 16:25 Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen om Mij, die zal het vinden.
Mattheüs 16:26 Want wat baat het een mens, als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt? Of wat zal een mens geven als losprijs voor zijn ziel?
Mattheüs 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, met Zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden.
Mattheüs 16:28 Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk.

Mattheüs 17

Mattheüs 17:1 En na zes dagen nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broer, met Zich mee en bracht hen op een hoge berg, alleen hen.
Mattheüs 17:2 En Hij werd voor hun ogen van gedaante veran­derd; Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht.
Mattheüs 17:3 En zie, aan hen verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken.
Mattheüs 17:4 Petrus antwoordde en zei tegen Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; laten wij, als U wilt, hier drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een, en een voor Elia.
Mattheüs 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk over­schaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn wel­behagen heb; luister naar Hem!
Mattheüs 17:6 En toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich met het gezicht ter aarde en werden zeer bevreesd.
Mattheüs 17:7 En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: Sta op en wees niet bevreesd.
Mattheüs 17:8 Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen.
Mattheüs 17:9 En toen zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun: Vertel niemand van wat u gezien hebt, totdat de Zoon des mensen opgewekt is uit de doden.
Mattheüs 17:10 En Zijn discipe­len vroegen Hem: Waarom zeggen de schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen?
Mattheüs 17:11 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Elia zal wel eerst komen en alles herstellen.
Mattheüs 17:12 Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en ze hebben hem niet erkend, maar ze hebben met hem ge­daan alles wat ze wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden.
Mattheüs 17:13 Toen begrepen de discipelen dat Hij tot hen over Johannes de Doper gesproken had.
Mattheüs 17:14 En toen zij bij de menigte gekomen waren, kwam er iemand bij Hem, die voor Hem op de knieën viel en zei:
Mattheüs 17:15 Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is maanziek en heeft veel te lijden, want dik­wijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water.
Mattheüs 17:16 En ik heb hem bij Uw discipelen ge­bracht, maar zij konden hem niet genezen.
Mattheüs 17:17 Jezus antwoordde en zei: O ongelovig en on­taard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen? Breng hem hier bij Mij.
Mattheüs 17:18 En Jezus bestrafte hem, en de demon ging van hem uit; en het kind was vanaf dat moment genezen.
Mattheüs 17:19 Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen zij alleen waren: Waarom konden wij hem niet uitdrijven?
Mattheüs 17:20 Jezus zei tegen hen: Vanwege uw on­geloof, want voorwaar, Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn.
Mattheüs 17:21 Maar dit soort gaat niet uit dan door bidden en vasten.
Mattheüs 17:22 Toen zij in Galilea verbleven, zei Jezus tegen hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen.
Mattheüs 17:23 En zij zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden. En zij werden erg bedroefd.
Mattheüs 17:24 Toen zij Kapernam binnengekomen waren, gingen zij die de twee drachmen inden, naar Petrus toe en zeiden: Betaalt uw Meester de twee drachmen niet?
Mattheüs 17:25 Hij zei: Jawel. En toen hij in huis gekomen was, was Jezus hem voor en zei: Wat denkt u, Simon? De koningen van de aarde, van wie ontvangen zij tol of belasting, van hun zo­nen of van vreemden?
Mattheüs 17:26 Petrus zei tegen Hem: Van vreemden. Jezus zei tegen hem: Dan zijn de zonen dus vrijgesteld.
Mattheüs 17:27 Maar om hun geen aanstoot te geven: ga naar de zee, werp een vishaak uit, en pak de eerste vis die bovenkomt. Doe zijn bek open en u zult een stater vinden. Neem die en geef hem aan hen voor Mij en voor u.

Mattheüs 18

Mattheüs 18:1 Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?
Mattheüs 18:2 En Jezus riep een kind bij Zich en zette dat in hun mid­den.
Mattheüs 18:3 En Hij zei: Voorwaar, Ik zeg u: Als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.
Mattheüs 18:4 Wie zich dan zal vernederen als dit kind, die is de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen.
Mattheüs 18:5 En wie zo’n kind ont­vangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij.
Mattheüs 18:6 Maar wie een van deze kleinen, die in Mij gelo­ven, doet struikelen, het zou beter voor hem geweest zijn dat een molensteen aan zijn hals ge­hangen was en hij in de diepte van de zee gezonken was.
Mattheüs 18:7 Wee de wereld vanwege al haar struikelblokken, want het is noodzakelijk dat er struikelblokken komen; maar wee die mens door wie zo’n struikelblok er komt!
Mattheüs 18:8 Als dan uw hand of uw voet u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u. Het is beter voor u kreupel of verminkt tot het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden.
Mattheüs 18:9 Als uw oog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u. Het is beter voor u met één oog tot het leven in te gaan, dan met twee ogen in het helse vuur geworpen te worden.
Mattheüs 18:10 Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aan­gezicht zien van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 18:11 Want de Zoon des mensen is geko­men om zalig te maken wat verloren is.
Mattheüs 18:12 Wat denkt u: als iemand honderd schapen heeft, en een daarvan afgedwaald is, zal hij niet de negenennegentig andere achterlaten en in de bergen het afgedwaalde gaan zoeken?
Mattheüs 18:13 En als het gebeurt dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u dat hij zich daarover meer verblijdt dan over de negenennegentig die niet afgedwaald waren.
Mattheüs 18:14 Zo is het ook niet de wil van uw Vader, Die in de hemelen is, dat een van deze kleinen verloren gaat.
Mattheüs 18:15 Maar als uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga naar hem toe en wijs hem terecht tussen u en hem alleen; als hij naar u luistert, hebt u uw broeder gewonnen.
Mattheüs 18:16 Maar als hij niet naar u luistert, neem er dan nog een of twee met u mee, opdat in de mond van twee of drie getuigen elk woord vaststaat.
Mattheüs 18:17 Als hij niet naar hen luistert, zeg het dan tegen de gemeente. En als hij ook niet naar de gemeente luistert, laat hij dan voor u als de heiden en de tollenaar zijn.
Mattheüs 18:18 Voorwaar, Ik zeg u: Alles wat u op de aarde bindt, zal in de hemel gebonden zijn; en alles wat u op de aarde ontbindt, zal in de hemel ontbonden zijn.
Mattheüs 18:19 Verder zeg Ik u dat, als twee van u op de aarde iets, wat dan ook, eenstemmig ver­langen, het hun ten deel zal vallen van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
Mattheüs 18:20 Want waar twee of drie in Mijn Naam bijeengekomen zijn, daar ben Ik in hun midden.
Mattheüs 18:21 Toen kwam Petrus naar Hem toe en zei: Heere, hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?
Mattheüs 18:22 Jezus zei tegen hem: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.
Mattheüs 18:23 Daarom kan het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met een zeker koning die afrekening wilde houden met zijn slaven.
Mattheüs 18:24 Toen hij be­gon af te rekenen, werd er iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was.
Mattheüs 18:25 En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem zou verkopen, én zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en dat de schuld betaald moest worden.
Mattheüs 18:26 De slaaf dan knielde voor hem neer en zei: Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.
Mattheüs 18:27 En de heer van deze slaaf was innerlijk met ontferming bewogen, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt.
Mattheüs 18:28 Maar deze slaaf ging naar buiten en trof een van zijn mede-slaven aan, die hem honderd penningen schuldig was. Hij pakte hem beet, greep hem bij de keel en zei: Betaal mij wat u schuldig bent.
Mattheüs 18:29 Zijn medeslaaf dan liet zich voor hem neer­vallen en smeekte hem: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.
Mattheüs 18:30 Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld betaald zou hebben.
Mattheüs 18:31 Toen zijn medeslaven zagen wat er gebeurd was, werden zij erg bedroefd; zij gingen naar hun heer en vertelden hem alles wat er gebeurd was.
Mattheüs 18:32 Toen riep zijn heer hem bij zich en zei tegen hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat u mij dat smeekte.
Mattheüs 18:33 Had ook u geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ik ook medelijden met u had?
Mattheüs 18:34 En zijn heer, boos als hij was, gaf hem aan de pijnigers over, tot­dat hij alles wat hij hem schuldig was, betaald zou hebben.
Mattheüs 18:35 Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft.

Mattheüs 19

Mattheüs 19:1 En het gebeurde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij uit Galilea vertrok en over de Jordaan naar het gebied van Judea ging.
Mattheüs 19:2 En een grote menigte volgde Hem, en Hij genas hen daar.
Mattheüs 19:3 En de Farizeeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken en zei­den tegen Hem: Is het een man toegestaan zijn vrouw om allerlei redenen te verstoten?
Mattheüs 19:4 En Hij antwoordde en zei tegen hen: Hebt u niet gelezen dat Hij Die de mens gemaakt heeft, hen van het begin af mannelijk en vrouwelijk gemaakt heeft,
Mattheüs 19:5 en gezegd heeft: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn,
Mattheüs 19:6 zodat zij niet meer twee zijn, maar één vlees? Dus, wat God samenge­voegd heeft, laat de mens dat niet scheiden.
Mattheüs 19:7 Zij zeiden tegen Hem: Waarom heeft Mozes dan geboden een echtscheidingsbrief te geven en haar te verstoten?
Mattheüs 19:8 Hij zei tegen hen: Mozes heeft vanwege de hardheid van uw hart u toegestaan uw vrouw te verstoten; maar van het begin af is het zo niet geweest.
Mattheüs 19:9 Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot anders dan om hoererij en met een ander trouwt, die pleegt overspel, en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.
Mattheüs 19:10 Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Als de zaak van de man met de vrouw er zo voor staat, is het beter niet te trouwen.
Mattheüs 19:11 Maar Hij zei tegen hen: Niet allen vatten dit woord, maar alleen zij aan wie het gegeven is.
Mattheüs 19:12 Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn; en er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn; en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie dit vatten kan, laat die het vatten.
Mattheüs 19:13 Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipelen bestraften hen.
Mattheüs 19:14 Maar Jezus zei: Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.
Mattheüs 19:15 En nadat Hij de handen op hen gelegd had, vertrok Hij van­daar.
Mattheüs 19:16 En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?
Mattheüs 19:17 Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God. Maar wilt u tot het leven in­gaan, neem dan de geboden in acht.
Mattheüs 19:18 Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: U zult niet do­den; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen;
Mattheüs 19:19 eer uw vader en moeder; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Mattheüs 19:20 De jongeman zei te­gen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?
Mattheüs 19:21 Jezus zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij.
Mattheüs 19:22 Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittin­gen.
Mattheüs 19:23 Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Ko­ninkrijk der hemelen kan binnengaan.
Mattheüs 19:24 Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnen­gaat.
Mattheüs 19:25 Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij versteld en zeiden: Wie kan dan za­lig worden?
Mattheüs 19:26 Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmoge­lijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
Mattheüs 19:27 Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?
Mattheüs 19:28 En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
Mattheüs 19:29 En al wie huizen of broers of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers zal verlaten hebben omwille van Mijn Naam, die zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven.
Mattheüs 19:30 Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten.

Mattheüs 20

Mattheüs 20:1 Want het Koninkrijk der hemelen is als een heer des huizes, die ’s morgens vroeg eropuit ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren.
Mattheüs 20:2 Nadat hij het met de arbeiders eens geworden was voor een penning per dag, zond hij hen zijn wijngaard in.
Mattheüs 20:3 En toen hij om­streeks het derde uur eropuit ging, zag hij anderen werkloos op de markt staan.
Mattheüs 20:4 Ook te­gen hen zei hij: Gaat u ook naar de wijngaard, en ik zal u geven wat rechtvaardig is. En zij gin­gen.
Mattheüs 20:5 Toen hij nogmaals eropuit gegaan was, omstreeks het zesde en het negende uur, deed hij hetzelfde.
Mattheüs 20:6 En toen hij omstreeks het elfde uur eropuit ging, vond hij weer ander­en werkloos staan en hij zei tegen hen: Waarom staat u hier heel de dag werkloos?
Mattheüs 20:7 Zij zeiden tegen hem: Omdat niemand ons ingehuurd heeft. Hij zei tegen hen: Gaat u ook naar de wijngaard en u zult ontvangen wat billijk is.
Mattheüs 20:8 Toen het avond geworden was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: Roep de arbeiders en geef hun het loon, te be­ginnen bij de laatsten, tot de eersten.
Mattheüs 20:9 En toen zij kwamen die omstreeks het elfde uur in­gehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning.
Mattheüs 20:10 En toen de eersten kwamen, dachten zij dat zij meer ontvangen zouden; maar ook zij ontvingen ieder een penning.
Mattheüs 20:11 Toen zij die ontvangen hadden, morden zij tegen de heer des huizes
Mattheüs 20:12 en zeiden: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben.
Mattheüs 20:13 Maar hij antwoordde en zei tegen een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; bent u het niet met mij eens geworden over een penning?
Mattheüs 20:14 Neem wat van u is, en vertrek. Ik wil aan hem die het laatst kwam, hetzelfde geven als aan u.
Mattheüs 20:15 Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u afgunstig omdat ik goed ben?
Mattheüs 20:16 Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Mattheüs 20:17 En toen Jezus naar Jeruzalem ging, nam Hij de twaalf discipelen onderweg apart bij Zich en zei tegen hen:
Mattheüs 20:18 Zie, wij gaan naar Jeruza­lem en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd wor­den, en zij zullen Hem ter dood veroordelen;
Mattheüs 20:19 en zij zullen Hem aan de heidenen overle­veren om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; maar op de derde dag zal Hij opge­wekt worden.
Mattheüs 20:20 Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedes met haar zonen naar Hem toe. Zij knielde voor Hem neer om Hem iets te vragen.
Mattheüs 20:21 Hij zei tegen haar: Wat wilt u? Zij zei tegen Hem: Zeg dat deze twee zonen van mij mogen zitten, de één aan Uw re-chter-en de ander aan Uw linkerhand in Uw Koninkrijk.
Mattheüs 20:22 Maar Jezus antwoordde en zei: U weet niet wat u vraagt; kunt u de drinkbeker drinken die Ik drinken zal, en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word? Zij zeiden tegen Hem: Dat kunnen wij.
Mattheüs 20:23 En Hij zei tegen hen: Mijn drinkbeker zult u wel drinken, en met de doop waarmee Ik gedoopt word, zult u gedoopt worden; maar het zitten aan Mijn rechter-en aan Mijn linkerhand is niet aan Mij om te geven, maar het zal gegeven worden aan hen voor wie het bestemd is door Mijn Vader.
Mattheüs 20:24 En toen de andere tien dit hoorden, namen zij het de twee broers zeer kwa­lijk.
Mattheüs 20:25 En toen Jezus hen bij Zich geroepen had, zei Hij: U weet dat de leiders van de volk­en heerschappij over hen voeren, en de groten gezag over hen uitoefenen.
Mattheüs 20:26 Maar zo zal het onder u niet zijn; maar wie onder u groot wil worden, die moet uw dienaar zijn;
Mattheüs 20:27 en wie onder u de eerste wil zijn, die moet uw slaaf zijn,
Mattheüs 20:28 zoals ook de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een los­prijs voor velen.
Mattheüs 20:29 En toen zij Jericho uit gingen, volgde een grote menigte Hem.
Mattheüs 20:30 En zie, twee blinden, die aan de weg zaten, riepen, toen zij hoorden dat Jezus voorbijging: Heere, Zoon van David, ontferm U over ons!
Mattheüs 20:31 De menigte bestrafte hen, opdat zij zou­den zwijgen; maar zij riepen des te meer: Ontferm U over ons, Heere, Zoon van David!
Mattheüs 20:32 En Jezus stond stil, riep hen en zei: Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?
Mattheüs 20:33 Zij zeiden tegen Hem: Heere, dat onze ogen geopend worden.
Mattheüs 20:34 En Jezus, Die innerlijk met ontferming bewogen was, raakte hun ogen aan; en meteen werden hun ogen ziende, en zij volgden Hem.

Mattheüs 21

Mattheüs 21:1 En toen zij Jeruzalem naderden en in Bethfagé bij de Olijfberg gekomen waren, zond Jezus twee discipelen uit en zei tegen hen:
Mattheüs 21:2 Ga het dorp in dat voor u ligt, en u zult me­teen een ezelin vinden die vastgebonden is, en een veulen bij haar; maak ze los en breng ze bij Mij.
Mattheüs 21:3 En als iemand iets tegen u zegt, moet u zeggen dat de Heere ze nodig heeft, en hij zal ze meteen sturen.
Mattheüs 21:4 Dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet, toen hij zei:
Mattheüs 21:5 Zeg tegen de dochter van Sion: Zie, uw Koning komt tot u, zacht­moedig en gezeten op een ezelin en een veulen dat een jong van een jukdragende ezelin is.
Mattheüs 21:6 En de discipelen gingen heen en deden zoals Jezus hun bevolen had;
Mattheüs 21:7 zij brachten de ezelin en het veulen, en zij legden hun kleren erop en zetten Hem daarop.
Mattheüs 21:8 En het grootste deel van de menigte spreidde hun kleren uit op de weg en anderen hakten takken van de bomen en spreidden ze uit op de weg.
Mattheüs 21:9 De menigte die vooropliep en die volgde, riep: Hosanna, de Zoon van David! Gezegend Hij Die komt in de Naam van de Heere! Hosan­na, in de hoogste hemelen!
Mattheüs 21:10 Toen Hij Jeruzalem binnenkwam, raakte heel de stad in op­schudding en men zei: Wie is Dat?
Mattheüs 21:11 De menigte zei: Dat is Jezus, de Profeet uit Nazareth in Galilea.
Mattheüs 21:12 En Jezus ging de tempel van God binnen en dreef allen die in de tempel ver­kochten en kochten naar buiten, en keerde de tafels van de wisselaars om en de stoelen van hen die de duiven verkochten.
Mattheüs 21:13 En Hij zei tegen hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden; maar u hebt er een rovershol van gemaakt.
Mattheüs 21:14 En er kwa­men blinden en kreupelen bij Hem in de tempel en Hij genas hen.
Mattheüs 21:15 Toen de overpriest­ers en schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij deed, en de kinderen die in de tempel riepen: Hosanna, de Zoon van David! namen zij Hem dat zeer kwalijk,
Mattheüs 21:16 en zeiden tegen Hem: Hoort U wel wat deze kinderen zeggen? Jezus zei tegen hen: Ja. Hebt u nooit gelezen: Uit de mond van jonge kinderen en van zuigelingen hebt U voor Uzelf lof tot stand gebracht?
Mattheüs 21:17 En Hij verliet hen en ging vandaar de stad uit naar Bethanië en overnachtte daar.
Mattheüs 21:18 ’s Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde naar de stad, kreeg Hij honger.
Mattheüs 21:19 En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij ernaartoe en vond er niets aan dan alleen bladeren. Hij zei tegen hem: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom ver­dorde onmiddellijk.
Mattheüs 21:20 Toen de discipelen dat zagen, verwonderden zij zich en zeiden: Hoe is de vijgenboom zo ineens verdord?
Mattheüs 21:21 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u: Als u geloof had en niet twijfelde, zou u niet alleen doen wat er met de vij­genboom is gedaan, maar zelfs als u tegen deze berg zou zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen, dan zou het gebeuren.
Mattheüs 21:22 En alles wat u in het gebed vraagt, in geloof, zult u ontvangen.
Mattheüs 21:23 En toen Hij in de tempel gekomen was, kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe, terwijl Hij onderwijs gaf, en zeiden: Met welke bevoegd­heid doet U deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven?
Mattheüs 21:24 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ik zal u ook één ding vragen; als u Mij dat zegt, zal Ik u ook zeggen met welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
Mattheüs 21:25 De doop van Johannes, vanwaar was die, uit de hemel of uit de mensen? En zij overlegden met elkaar, en zeiden: Als wij zeggen: Uit de hem­el, dan zal Hij tegen ons zeggen: Waarom hebt u hem dan niet geloofd?
Mattheüs 21:26 Maar als wij zeggen: Uit de mensen, dan zijn wij bevreesd voor de menigte, want zij houden allen Jo­hannes voor een profeet.
Mattheüs 21:27 En zij antwoordden Jezus en zeiden: Wij weten het niet. Hij zei tegen hen: Dan zeg Ik u ook niet met wat voor bevoegdheid Ik dit doe.
Mattheüs 21:28 Maar wat denkt u? Iemand had twee zonen, en hij ging naar de eerste en zei: Zoon, ga vandaag in mijn wijngaard werken.
Mattheüs 21:29 Maar hij antwoordde en zei: Ik wil niet. Later kreeg hij berouw en ging erheen.
Mattheüs 21:30 En hij ging naar de tweede en zei hetzelfde, en deze antwoordde en zei: Ik ga, heer! Maar hij ging niet.
Mattheüs 21:31 Wie van deze twee heeft de wil van de vader gedaan? Zij zei­den tegen Hem: De eerste. Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk van God.
Mattheüs 21:32 Want Johannes is bij u gekomen in de weg van de gerechtigheid, en u hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en de hoeren heb­ben hem geloofd; en hoewel u dat zag, hebt u later geen berouw gehad zodat ook u hem ge­loofde.
Mattheüs 21:33 Luister naar een andere gelijkenis. Er was iemand, een heer des huizes, die een wijngaard plantte. Hij zette er een omheining omheen, groef er een wijnpersbak in uit en bouwde een toren. En hij verhuurde hem aan landbouwers en ging naar het buitenland.
Mattheüs 21:34 Toen de tijd van de vruchten naderde, stuurde hij zijn slaven naar de landbouwers om zijn vruchten te ontvangen.
Mattheüs 21:35 En de landbouwers namen zijn slaven, sloegen de één, doodden een ander, en stenigden een derde.
Mattheüs 21:36 Nogmaals stuurde hij andere slaven, meer in aantal dan de eerste, en zij deden met hen hetzelfde.
Mattheüs 21:37 Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe en zei: Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben.
Mattheüs 21:38 Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden.
Mattheüs 21:39 Toen ze hem gegrepen hadden, wierpen zij hem buiten de wijn­gaard en doodden hem.
Mattheüs 21:40 Wanneer dan de heer van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die landbouwers doen?
Mattheüs 21:41 Zij zeiden tegen Hem: Hij zal die kwaaddoeners een kwade dood doen sterven en zal de wijngaard aan andere landbouwers verhuren, die hem de vrucht­en op hun tijd zullen geven.
Mattheüs 21:42 Jezus zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen in de Schriften: De steen die de bouwers verworpen hadden, die is tot een hoeksteen geworden; dit is door de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?
Mattheüs 21:43 Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voort­brengt.
Mattheüs 21:44 En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.
Mattheüs 21:45 En toen de overpriesters en Farizeeën deze gelijkenissen van Hem hoor­den, begrepen zij dat Hij over hen sprak.
Mattheüs 21:46 En zij probeerden Hem te grijpen, maar zij waren bevreesd voor de menigten, omdat die Hem voor een profeet hielden.

Mattheüs 22

Mattheüs 22:1 En Jezus antwoordde en sprak opnieuw tot hen door gelijkenissen, en zei:
Mattheüs 22:2 Het Ko­ninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning die voor zijn zoon een bruiloft bereid had,
Mattheüs 22:3 en hij stuurde zijn slaven eropuit om de genodigden voor de bruiloft te roepen. Maar zij wilden niet komen.
Mattheüs 22:4 Opnieuw stuurde hij slaven eropuit, andere, en hij zei: Zeg tegen de genodigden: Zie, ik heb mijn middagmaal gereedgemaakt; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed. Kom naar de bruiloft.
Mattheüs 22:5 Maar zij sloegen er geen acht op en gingen weg, de één naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.
Mattheüs 22:6 En de anderen grepen zijn slaven, behandelden hen smadelijk en doodden hen.
Mattheüs 22:7 Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers, bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.
Mattheüs 22:8 Toen zei hij tegen zijn slaven: De bruiloft is wel bereid, maar de genodig­den waren het niet waard.
Mattheüs 22:9 Ga daarom naar de kruispunten van de landwegen en nodig er voor de bruiloft zovelen uit als u er maar zult vinden.
Mattheüs 22:10 En die slaven gingen naar de wegen, verzamelden allen die zij vonden, zowel slechte als goede mensen; en de bruiloftszaal werd gevuld met gasten.
Mattheüs 22:11 Toen de koning naar binnen was gegaan om de gasten te over­zien, zag hij daar iemand die niet gekleed was in bruiloftskleding.
Mattheüs 22:12 En hij zei tegen hem: Vriend, hoe bent u hier binnengekomen terwijl u geen bruiloftskleding aan hebt? En hij zweeg.
Mattheüs 22:13 Toen zei de koning tegen de dienaars: Bind hem aan handen en voeten, neem hem mee en werp hem uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandenge­knars.
Mattheüs 22:14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Mattheüs 22:15 Toen gingen de Far­izeeën weg en beraadslaagden hoe zij Hem op Zijn woorden konden vangen.
Mattheüs 22:16 En zij stuurden hun discipelen naar Hem toe, met de Herodianen, en zeiden: Meester, wij weten dat U waarachtig bent en de weg van God in waarheid onderwijst en Zich door niemand laat beï­nvloeden, want U ziet de persoon van de mensen niet aan.
Mattheüs 22:17 Zeg ons dan: Wat denkt U? Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?
Mattheüs 22:18 Maar Jezus, die hun boosaardig­heid kende, zei:
Mattheüs 22:19 Huichelaars, waarom verzoekt u Mij? Toon Mij de belastingmunt. En zij brachten Hem een penning.
Mattheüs 22:20 En Hij zei tegen hen: Van wie is deze afbeelding en het opschrift?
Mattheüs 22:21 Zij zeiden tegen Hem: Van de keizer. Toen zei Hij tegen hen: Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is.
Mattheüs 22:22 En toen zij dit hoorden, verwon­derden zij zich; en zij verlieten Hem en gingen weg.
Mattheüs 22:23 Op die dag kwamen er Sadduceeën naar Hem toe, die zeggen dat er geen opstanding is, en zij vroegen Hem:
Mattheüs 22:24 Meester, Mozes heeft gezegd: Als er iemand sterft die geen kinderen heeft, dan moet zijn broer diens vrouw trouwen en voor zijn broer nageslacht verwekken.
Mattheüs 22:25 Nu waren er bij ons zeven broers; en de eerste trouwde en stierf; en omdat hij geen nageslacht had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broer.
Mattheüs 22:26 Zo ook de tweede en de derde, tot de zevende toe.
Mattheüs 22:27 Ten slotte stierf na allen ook de vrouw.
Mattheüs 22:28 In de opstanding dan, van wie van die zeven zal zij de vrouw zijn? Want zij hebben haar allen als vrouw gehad.
Mattheüs 22:29 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: U dwaalt, omdat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God.
Mattheüs 22:30 Want in de opstanding nemen ze niet ten huwelijk en worden ze niet ten huwelijk gegeven, maar ze zijn als engelen van God in de hemel.
Mattheüs 22:31 En wat de opstanding van de doden betreft, hebt u niet gelezen wat door God tot u gesproken is, toen Hij zei:
Mattheüs 22:32 Ik ben de God van Abra­ham en de God van Izak en de God van Jakob? God is niet een God van doden, maar van lev­enden.
Mattheüs 22:33 En toen de menigte dit hoorde, stonden ze versteld van Zijn onderricht.
Mattheüs 22:34 Toen de Farizeeën gehoord hadden dat Hij de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen.
Mattheüs 22:35 En een van hen, een wetgeleerde, vroeg om Hem te verzoeken:
Mattheüs 22:36 Meest­er, wat is het grote gebod in de wet?
Mattheüs 22:37 Jezus zei tegen hem: U zult de Heere, uw God, lief­hebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand.
Mattheüs 22:38 Dit is het eerste en het grote gebod.
Mattheüs 22:39 En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Mattheüs 22:40 Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten.
Mattheüs 22:41 Toen de Farizeeën bi­jeenwaren, vroeg Jezus hun:
Mattheüs 22:42 Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zei­den tegen Hem: Davids Zoon.
Mattheüs 22:43 Hij zei tegen hen: Hoe kan David Hem dan, in de Geest, zijn Heere noemen, als hij zegt:
Mattheüs 22:44 De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten?
Mattheüs 22:45 Als David Hem dan zijn Heere noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?
Mattheüs 22:46 En niemand kon Hem een woord antwoorden, en ook durfde niemand Hem vanaf die dag meer iets te vragen.

Mattheüs 23

Mattheüs 23:1 Toen sprak Jezus tot de menigte en tot Zijn discipelen:
Mattheüs 23:2 De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes;
Mattheüs 23:3 daarom, al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe het; maar doe niet naar hun werken, want zij zeg­gen het, maar doen het zelf niet.
Mattheüs 23:4 Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen, en zij leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die zelf met geen vinger verroeren.
Mattheüs 23:5 Al hun werken doen zij om door de mensen gezien te worden, want zij maken hun gebedsriemen breed en de kwastjes aan hun kleren groot.
Mattheüs 23:6 Zij zijn zeer gesteld op de ereplaatsen tijdens de maaltijden en op de voorste plaatsen in de synago­gen;
Mattheüs 23:7 zij zijn ook belust op de begroetingen op de markten, en om door de mensen ‘rabbi, rabbi’ genoemd te worden.
Mattheüs 23:8 Maar u mag zich geen rabbi laten noemen, want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en u bent allen broeders.
Mattheüs 23:9 En u mag niemand op de aarde uw vader noemen, want Eén is uw Vader, namelijk Hij Die in de hemelen is.
Mattheüs 23:10 En u mag niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk Christus.
Mattheüs 23:11 Maar de belan­grijkste van u zal uw dienaar zijn.
Mattheüs 23:12 En wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden; en wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.
Mattheüs 23:13 Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan.
Mattheüs 23:14 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang; daarom zult u een des te zwaarder oordeel ontvangen.
Mattheüs 23:15 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reist zee en land af om één prose­liet te maken, en als hij het geworden is, maakt u hem een kind van de hel, dubbel zo erg als u.
Mattheüs 23:16 Wee u, blinde leiders, die zegt: Heeft iemand gezworen bij de tempel, dan betekent dat niets; maar heeft iemand gezworen bij het goud van de tempel, dan is hij aan die eed ge­bonden.
Mattheüs 23:17 Dwazen en blinden! Want wat is meer, het goud of de tempel, die het goud hei­ligt?
Mattheüs 23:18 En: heeft iemand gezworen bij het altaar, dan betekent dat niets; maar heeft ie­mand gezworen bij de gave die daarop ligt, dan is hij aan die eed gebonden.
Mattheüs 23:19 Dwazen en blinden! Want wat is meer, de gave of het altaar, dat de gave heiligt?
Mattheüs 23:20 Wie daarom zweert bij het altaar, die zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt;
Mattheüs 23:21 en wie zweert bij de tempel, die zweert daarbij en bij Hem Die daarin woont;
Mattheüs 23:22 en wie zweert bij de hemel, die zweert bij de troon van God en bij Hem Die daarop zit.
Mattheüs 23:23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.
Mattheüs 23:24 Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt.
Mattheüs 23:25 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u re­inigt de buitenkant van de drinkbeker en van de schotel, maar van binnen zijn ze vol van roof­zucht en onmatigheid.
Mattheüs 23:26 Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de drinkbeker en de schotel, zodat ook de buitenkant daarvan rein wordt.
Mattheüs 23:27 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als de witgepleisterde graven, die van buiten wel mooi lijken, maar van binnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid.
Mattheüs 23:28 Zo lijkt u ook wel van buiten rechtvaardig voor de mensen, maar van binnen bent u vol huichelarij en wetteloosheid.
Mattheüs 23:29 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen,
Mattheüs 23:30 en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten.
Mattheüs 23:31 Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben.
Mattheüs 23:32 Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol!
Mattheüs 23:33 Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen?
Mattheüs 23:34 Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad,
Mattheüs 23:35 opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Za­charia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar.
Mattheüs 23:36 Voor­waar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.
Mattheüs 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!
Mattheüs 23:38 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achterge­laten.
Mattheüs 23:39 Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!

Mattheüs 24

Mattheüs 24:1 En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
Mattheüs 24:2 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.
Mattheüs 24:3 Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?
Mattheüs 24:4 En Jezus ant­woordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt.
Mattheüs 24:5 Want velen zullen komen on­der Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden.
Mattheüs 24:6 U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; pas op, word niet verschrikt, want al die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde.
Mattheüs 24:7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn en besmettelijke ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
Mattheüs 24:8 Maar al die din­gen zijn nog maar een begin van de weeën.
Mattheüs 24:9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam.
Mattheüs 24:10 En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten.
Mattheüs 24:11 En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden.
Mattheüs 24:12 En doordat de wetteloos­heid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.
Mattheüs 24:13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
Mattheüs 24:14 En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld ge­predikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.
Mattheüs 24:15 Wan­neer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! –
Mattheüs 24:16 laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.
Mattheüs 24:17 Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om iets uit zijn huis te halen,
Mattheüs 24:18 en wie op de akker is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet om zijn kleren te halen.
Mattheüs 24:19 Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dag­en!
Mattheüs 24:20 En bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een sabbat.
Mattheüs 24:21 Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.
Mattheüs 24:22 En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.
Mattheüs 24:23 Als iemand dan tegen u zegt: Zie, hier is de Christus of daar, geloof het niet;
Mattheüs 24:24 want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zdat zij – als het mogelijk zou zijn – ook de uitverkorenen zouden misleiden.
Mattheüs 24:25 Zie, Ik heb het u van tevoren gezegd!
Mattheüs 24:26 Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit; zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet,
Mattheüs 24:27 want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het westen, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
Mattheüs 24:28 Want waar het dode lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.
Mattheüs 24:29 En meteen na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden.
Mattheüs 24:30 En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid.
Mattheüs 24:31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden on­der luid bazuingeschal, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstrek­en, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan.
Mattheüs 24:32 Leer van de vij­genboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is.
Mattheüs 24:33 Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur.
Mattheüs 24:34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, totdat al deze dingen gebeurd zijn.
Mattheüs 24:35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan.
Mattheüs 24:36 Maar die dag en dat uur is aan niemand be­kend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader.
Mattheüs 24:37 Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
Mattheüs 24:38 Want zoals ze be­zig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
Mattheüs 24:39 en het niet merkten, totdat de zondv­loed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
Mattheüs 24:40 Dan zullen er twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
Mattheüs 24:41 Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal aangenomen en de an­der zal achtergelaten worden.
Mattheüs 24:42 Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.
Mattheüs 24:43 Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken.
Mattheüs 24:44 Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen.
Mattheüs 24:45 Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die zijn heer over zijn personeel aangesteld heeft om hun het voedsel op de juiste tijd te geven?
Mattheüs 24:46 Zalig die slaaf die door zijn heer bij zijn komst zo handelend aangetroffen zal worden.
Mattheüs 24:47 Voorwaar, Ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen.
Mattheüs 24:48 Maar als die slechte slaaf in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg,
Mattheüs 24:49 en zou beginnen zijn medeslaven te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards,
Mattheüs 24:50 dan zal de heer van deze slaaf komen op een dag waarop hij hem niet verwacht en op een uur dat hij niet weet;
Mattheüs 24:51 en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de huiche­laars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.

Mattheüs 25

Mattheüs 25:1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.
Mattheüs 25:2 Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas.
Mattheüs 25:3 Zij die dwaas waren, namen wel hun lampen maar geen olie met zich mee.
Mattheüs 25:4 De wij­zen namen met hun lampen ook olie mee in hun kruikjes.
Mattheüs 25:5 Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap.
Mattheüs 25:6 En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem tegemoet!
Mattheüs 25:7 Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde.
Mattheüs 25:8 De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.
Mattheüs 25:9 Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf.
Mattheüs 25:10 Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren, gin­gen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten.
Mattheüs 25:11 Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: Heer, heer, doe ons open!
Mattheüs 25:12 Hij antwoordde en zei: Voor­waar, ik zeg u: ik ken u niet.
Mattheüs 25:13 Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.
Mattheüs 25:14 Want het is als iemand die naar het bui­tenland ging, zijn eigen slaven bij zich riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde.
Mattheüs 25:15 En aan de één gaf hij vijf talenten, aan de ander twee en aan de derde één, ieder naar zijn bek­waamheid, en hij reisde meteen weg.
Mattheüs 25:16 Hij die de vijf talenten ontvangen had, ging weg en handelde daarmee en hij verdiende vijf andere talenten erbij.
Mattheüs 25:17 Evenzo verdiende de­gene die de twee talenten ontvangen had, er nog twee bij.
Mattheüs 25:18 Maar hij die het ene ontvan­gen had, ging weg en groef een gat in de aarde en verborg het geld van zijn heer.
Mattheüs 25:19 Na lange tijd kwam de heer van die slaven terug en hield afrekening met hen.
Mattheüs 25:20 En degene die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht nog vijf talenten bij hem, en hij zei: Heer, vijf talenten hebt u mij gegeven; zie, nog vijf talenten heb ik aan winst gemaakt.
Mattheüs 25:21 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer.
Mattheüs 25:22 En degene die de twee talenten ontvangen had, kwam ook naar hem toe en zei: Heer, twee talenten hebt u mij geg­even, zie, twee andere talenten heb ik aan winst gemaakt.
Mattheüs 25:23 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aan­stellen; ga in, in de vreugde van uw heer.
Mattheüs 25:24 Maar hij die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zei: Heer, ik wist dat u een streng man bent, omdat u maait waar u niet gezaaid hebt, en inzamelt van de plaats waar u niet gestrooid hebt.
Mattheüs 25:25 En ik ben bevreesd wegge­gaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, hier hebt u het uwe.
Mattheüs 25:26 Maar zijn heer antwoordde en zei tegen hem: Slechte en luie slaaf, u wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb en van de plaats inzamel waar ik niet gestrooid heb.
Mattheüs 25:27 Dan had u mijn geld aan de bankiers moeten geven, en ik zou bij mijn komst het mijne met rente teruggekregen hebben.
Mattheüs 25:28 Neem daarom het talent van hem af en geef het aan hem die de tien talenten heeft.
Mattheüs 25:29 Want ieder die heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van hem die niet heeft, van hem zal afgenomen worden ook wat hij heeft.
Mattheüs 25:30 En werp de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
Mattheüs 25:31 Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.
Mattheüs 25:32 En voor Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt.
Mattheüs 25:33 En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand.
Mattheüs 25:34 Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechter­hand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is va­naf de grondlegging van de wereld.
Mattheüs 25:35 Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald.
Mattheüs 25:36 Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij be­zocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen.
Mattheüs 25:37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dor­stig en te drinken gegeven?
Mattheüs 25:38 Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastv­rij onthaald, of naakt en hebben U gekleed?
Mattheüs 25:39 Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen?
Mattheüs 25:40 En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan.
Mattheüs 25:41 Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.
Mattheüs 25:42 Want Ik ben hongerig geweest en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig gewe­est en u hebt Mij niet te drinken gegeven;
Mattheüs 25:43 Ik was een vreemdeling en u hebt Mij niet gastvrij onthaald; naakt, en u hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en u hebt Mij niet bezocht.
Mattheüs 25:44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en heb­ben U niet gediend?
Mattheüs 25:45 Dan zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan.
Mattheüs 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

Mattheüs 26

Mattheüs 26:1 En toen Jezus al deze woorden geëindigd had, gebeurde het dat Hij tegen Zijn discipelen zei:
Mattheüs 26:2 U weet dat over twee dagen het Pascha is, en dan zal de Zoon des mensen overgele­verd worden om gekruisigd te worden.
Mattheüs 26:3 Toen kwamen de overpriesters en de schriftge­leerden en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, die Kajafas he­ette;
Mattheüs 26:4 en zij overlegden met elkaar om Jezus met list te grijpen en te doden,
Mattheüs 26:5 maar zij zeiden: Niet tijdens het feest, opdat er geen opschudding onder het volk komt.
Mattheüs 26:6 Toen Jezus in Bethanië was, in het huis van Simon, de melaatse,
Mattheüs 26:7 kwam er een vrouw naar Hem toe die een albasten fles met zeer kostbare zalf had; en zij goot die uit op Zijn hoofd ter­wijl Hij aanlag.
Mattheüs 26:8 Toen Zijn discipelen dat zagen, waren zij verontwaardigd en zeiden: Waartoe deze verkwisting?
Mattheüs 26:9 Deze zalf had immers duur verkocht kunnen worden en de opbrengst aan de armen gegeven.
Mattheüs 26:10 Maar Jezus, Die dit merkte, zei tegen hen: Waarom valt u deze vrouw lastig? Want zij heeft een goed werk aan Mij verricht.
Mattheüs 26:11 De armen hebt u immers altijd bij u, maar Mij hebt u niet altijd.
Mattheüs 26:12 Want toen zij deze zalf op Mijn li­chaam goot, deed zij dat als voorbereiding op Mijn begrafenis.
Mattheüs 26:13 Voorwaar, Ik zeg u: over­al waar dit Evangelie gepredikt zal worden in heel de wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden over wat zij gedaan heeft.
Mattheüs 26:14 Toen ging een van de twaalf, die Judas Is­kariot heette, naar de overpriesters
Mattheüs 26:15 en zei: Wat wilt u mij geven, als ik Hem aan u over­lever? En zij kenden hem dertig zilveren penningen toe.
Mattheüs 26:16 En van toen af zocht hij een ge­schikte gelegenheid om Hem over te leveren.
Mattheüs 26:17 Op de eerste dag van de ongezuurde bro­den kwamen de discipelen naar Jezus toe en zeiden tegen Hem: Waar wilt U dat wij voorber­eidingen voor U treffen om het Pascha te eten?
Mattheüs 26:18 Hij zei: Ga de stad in naar een zeker persoon en zeg tegen hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; Ik zal bij u het Pascha houden met Mijn discipelen.
Mattheüs 26:19 En de discipelen deden zoals Jezus hun opgedragen had, en maakten het Pascha gereed.
Mattheüs 26:20 Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf.
Mattheüs 26:21 En toen zij aten, zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u dat een van u Mij zal verraden.
Mattheüs 26:22 En zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere?
Mattheüs 26:23 Hij antwoordde en zei: Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden.
Mattheüs 26:24 De Zoon des mensen gaat wel heen zoals over Hem geschreven is, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was.
Mattheüs 26:25 Judas, die Hem verraadde, antwoordde en zei: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tegen hem: U hebt het gezegd.
Mattheüs 26:26 En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.
Mattheüs 26:27 Hij nam ook de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die, en zei: Drink allen daaruit,
Mattheüs 26:28 want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.
Mattheüs 26:29 Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader.
Mattheüs 26:30 En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.
Mattheüs 26:31 Toen zei Jezus tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen van de kudde zullen uiteengedreven worden.
Mattheüs 26:32 Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.
Mattheüs 26:33 Maar Petrus antwoordde Hem en zei: Al zouden zij ook allen aanstoot aan U nemen, ik zal nooit aanstoot aan U nemen.
Mattheüs 26:34 Jezus zei tegen hem: Voor­waar, Ik zeg u dat u in deze nacht, voordat de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
Mattheüs 26:35 Petrus zei tegen Hem: Al moest ik ook met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! Hetzelfde zeiden ook al de discipelen.
Mattheüs 26:36 Toen ging Jezus met hen naar een plaats die Gethsémané heette, en zei tegen de discipelen: Ga hier zitten, terwijl Ik daar ga bid­den.
Mattheüs 26:37 En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedes met Zich mee en begon bed­roefd en zeer angstig te worden.
Mattheüs 26:38 Toen zei Hij tegen hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak met Mij.
Mattheüs 26:39 En nadat Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich met het gezicht ter aarde en bad: Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt.
Mattheüs 26:40 En Hij kwam bij de dis­cipelen en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Kon u dan niet één uur met Mij wak­en?
Mattheüs 26:41 Waak en bid, opdat u niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
Mattheüs 26:42 Opnieuw, voor de tweede keer, ging Hij heen en bad: Mijn Vader, als deze drinkbeker aan Mij niet voorbij kan gaan zonder dat Ik hem drink, laat Uw wil dan ge­schieden.
Mattheüs 26:43 En toen Hij bij hen kwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden.
Mattheüs 26:44 En Hij liet hen achter, ging nogmaals heen en bad voor de derde keer met dezelfde woorden.
Mattheüs 26:45 Toen kwam Hij bij Zijn discipelen en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; zie, het uur is nabijgekomen dat de Zoon des mensen overgele­verd wordt in de handen van zondaars.
Mattheüs 26:46 Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij.
Mattheüs 26:47 En terwijl Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalf, kwam er aan en met hem een grote menigte, met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters en oudsten van het volk.
Mattheüs 26:48 Hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken en gezegd: Degene Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem.
Mattheüs 26:49 En hij ging meteen naar Jezus toe en zei: Gegroet, Rabbi! En hij kuste Hem.
Mattheüs 26:50 Maar Jezus zei tegen hem: Vriend, waarvoor bent u hier? Toen kwamen zij dichterbij, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.
Mattheüs 26:51 En zie, een van hen die bij Jezus waren, stak zijn hand uit, trok zijn zwaard, trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
Mattheüs 26:52 Toen zei Jezus tegen hem: Doe uw zwaard ter­ug op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.
Mattheüs 26:53 Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioe­nen engelen ter beschikking stellen?
Mattheüs 26:54 Hoe zouden anders de Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?
Mattheüs 26:55 Op dat moment sprak Jezus tot de menigte: Bent u er met zwaarden en stokken opuit gegaan als tegen een misdadiger om Mij te vangen? Dagelijks zat Ik bij u in de tempel om onderwijs te geven en u hebt Mij niet gegrepen,
Mattheüs 26:56 maar dit alles is geschied, opdat de Schriften van de profeten vervuld zouden worden. Toen verlieten al de discipelen Hem en vluchtten.
Mattheüs 26:57 Zij die Jezus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester, waar de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren.
Mattheüs 26:58 Petrus volgde Hem op een afstand, tot aan het paleis van de hogepriester, en toen hij naar binnen gegaan was, zat hij bij de dienaars om het einde te zien.
Mattheüs 26:59 De over-priesters en de oudsten en heel de Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus, zo­dat zij Hem zouden kunnen doden, maar zij vonden niets.
Mattheüs 26:60 En hoewel er veel valse ge­tuigen gekomen waren, vonden zij niets.
Mattheüs 26:61 Maar ten slotte kwamen er twee valse getui­gen, die zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel van God afbreken en hem in drie dagen opbouwen.
Mattheüs 26:62 En de hogepriester stond op en zei tegen Hem: Antwoordt U niets? Wat ge­tuigen dezen tegen U?
Mattheüs 26:63 Maar Jezus zweeg. En de hogepriester antwoordde Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God.
Mattheüs 26:64 Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel.
Mattheüs 26:65 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft God gelasterd. Waar­om hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u Zijn godslastering gehoord.
Mattheüs 26:66 Wat denkt u? En zij antwoordden en zeiden: Hij is schuldig en verdient de dood.
Mattheüs 26:67 Toen spuwden zij in Zijn gezicht en sloegen Hem met vuisten.
Mattheüs 26:68 En anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: Profeteer ons, Christus: wie is het die U geslagen heeft? Jezus door Pet­rus verloochend
Mattheüs 26:69 Petrus zat buiten op de binnenplaats; een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: Ook u was bij Jezus, de Galileeër.
Mattheüs 26:70 Maar hij ontkende het in het bijzijn van allen en zei: Ik weet niet wat u zegt.
Mattheüs 26:71 Toen hij naar buiten ging, naar de poort, zag een ander dienstmeisje hem, en die zei tegen hen die daar waren: Hij was ook bij Jezus de Nazarener.
Mattheüs 26:72 En hij ontkende het opnieuw, met een eed, en zei: Ik ken de Mens niet.
Mattheüs 26:73 Kort daarna zeiden zij die daar stonden en dichterbij kwamen, tegen Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want uw spraak verraadt u.
Mattheüs 26:74 Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de Mens niet.
Mattheüs 26:75 En meteen kraaide de haan; en Petrus herinnerde zich het woord van Jezus, Die tegen hem gezegd had: Voordat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. Toen ging hij naar buiten en huilde bitter.

Mattheüs 27

Mattheüs 27:1 Toen het ochtend geworden was, kwamen al de overpriesters en de oudsten van het volk met betrekking tot Jezus gezamenlijk tot het besluit Hem te doden.
Mattheüs 27:2 En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pontius Pilatus, de stadhouder.
Mattheüs 27:3 Toen Ju­das, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilveren penningen bij de overpriesters en de oudsten terug
Mattheüs 27:4 en zei: Ik heb gezon­digd, want ik heb onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien.
Mattheüs 27:5 En nadat hij de zilveren penningen de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op.
Mattheüs 27:6 De overpriesters pakten de zilveren penningen en zeiden: Het is niet geoorloofd die in de offerkist te leggen, omdat het bloedgeld is.
Mattheüs 27:7 En nadat zij be­raadslaagd hadden, kochten zij daarvan de akker van de pottenbakker als begraafplaats voor de vreemdelingen.
Mattheüs 27:8 Daarom wordt die akker tot op de dag van vandaag bloedakker gen­oemd.
Mattheüs 27:9 Toen is vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia: En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde van de Geschatte, Die zij geschat hadden uit de Isra­ëlieten,
Mattheüs 27:10 en zij hebben die gegeven voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heere mij bevolen heeft.
Mattheüs 27:11 Jezus stond voor de stadhouder en de stadhouder vroeg Hem: U bent de Koning van de Joden? Jezus zei tegen hem: U zegt het.
Mattheüs 27:12 En toen Hij door de over-priesters en de oudsten beschuldigd werd, antwoordde Hij niets.
Mattheüs 27:13 Toen zei Pilatus tegen Hem: Hoort U niet hoeveel zij tegen U getuigen?
Mattheüs 27:14 Maar Hij antwoordde hem op geen en­kel woord, zodat de stadhouder zich zeer verwonderde.
Mattheüs 27:15 Nu had de stadhouder de ge­woonte, op het feest voor de menigte een gevangene los te laten, wie zij ook maar wilden.
Mattheüs 27:16 Ze hadden toen een beruchte gevangene, die Barabbas heette.
Mattheüs 27:17 Toen zij dan bijeen-waren, zei Pilatus tegen hen: Wie wilt u dat ik voor u zal loslaten, Barabbas of Jezus, Die Christus genoemd wordt?
Mattheüs 27:18 Want hij wist dat zij Hem uit afgunst overgeleverd hadden.
Mattheüs 27:19 Toen hij op de rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem een boodschap: Laat je toch niet in met deze Rechtvaardige, want ik heb vandaag in een droom veel om Hem geleden.
Mattheüs 27:20 Maar de overpriesters en de oudsten haalden de menigte over dat zij om Barabbas zou­den vragen en Jezus zouden ombrengen.
Mattheüs 27:21 De stadhouder antwoordde hun en zei: Wie van deze twee wilt u dat ik voor u zal loslaten? Zij zeiden: Barabbas.
Mattheüs 27:22 Pilatus zei tegen hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen tegen hem: Laat Hem gekruisigd worden!
Mattheüs 27:23 Maar de stadhouder zei: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij riepen des te meer: Laat Hem gekruisigd worden!
Mattheüs 27:24 Toen Pilatus zag dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Re­chtvaardige. U moet maar zien.
Mattheüs 27:25 En heel het volk antwoordde en zei: Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen!
Mattheüs 27:26 Toen liet hij Barabbas voor hen los, maar nadat hij Jezus gegeseld had, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.
Mattheüs 27:27 Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus met zich mee in het gerechtsgebouw en verzamelden heel de legerafdeling om Hem heen.
Mattheüs 27:28 En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om,
Mattheüs 27:29 vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden!
Mattheüs 27:30 Ook bespuw­den zij Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op Zijn hoofd.
Mattheüs 27:31 En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, trokken Hem Zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
Mattheüs 27:32 Toen zij op weg gingen, troffen zij een man uit Cyrene aan, van wie de naam Simon was; die dwongen zij om Zijn kruis te dragen.
Mattheüs 27:33 En gekomen bij de plaats die Golgotha genoemd wordt, wat Schedelplaats betekent,
Mattheüs 27:34 gaven zij Hem wijn ver­mengd met gal te drinken; maar toen Hij die geproefd had, wilde Hij die niet drinken.
Mattheüs 27:35 Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar ver­deeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen.
Mattheüs 27:36 En zij gingen zitten om Hem daar te bewaken.
Mattheüs 27:37 En zij brachten boven Zijn hoofd een opschrift aan met de beschuldig­ing tegen Hem: DIT IS JEZUS, DE KONING VAN DE JODEN.
Mattheüs 27:38 Toen werden met Hem twee misdadigers gekruisigd, een aan Zijn rechter-, en een aan Zijn linkerzijde.
Mattheüs 27:39 En de voorbijgangers lasterden Hem, schudden hun hoofd,
Mattheüs 27:40 en zeiden: U Die de tempel af­breekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf. Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af!
Mattheüs 27:41 En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden en de oudsten en de Farizeeën, en zij zeiden:
Mattheüs 27:42 Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven.
Mattheüs 27:43 Hij heeft op God vertrouwd; laat Die Hem nu verlossen als Hij Hem wel­gezind is, want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.
Mattheüs 27:44 Hetzelfde verweten Hem ook de misdadigers die met Hem gekruisigd waren.
Mattheüs 27:45 En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe.
Mattheüs 27:46 Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?
Mattheüs 27:47 Sommigen van hen die daar stonden, zeiden, toen zij dit hoorden: Hij roept Elia.
Mattheüs 27:48 En meteen snelde een van hen toe, nam een spons, doordrenkte die met zure wijn, stak hem op een rietstok en hij gaf Hem te drinken.
Mattheüs 27:49 Maar de anderen zeiden: Houd op, laten wij zien of Elia komt om Hem te verlossen.
Mattheüs 27:50 Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest.
Mattheüs 27:51 En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden; de aarde beefde en de rotsen scheurden;
Mattheüs 27:52 ook werden de graven geopend en veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt;
Mattheüs 27:53 en na Zijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige stad en zijn aan velen versche­nen.
Mattheüs 27:54 En toen de hoofdman over honderd en zij die met hem Jezus bewaakten, de aard­beving zagen en de dingen die gebeurden, werden zij erg bevreesd en zeiden: Werkelijk, Dit was Gods Zoon!
Mattheüs 27:55 En er waren daar veel vrouwen, die uit de verte toekeken; zij waren Jezus gevolgd van Galilea om Hem te dienen.
Mattheüs 27:56 Onder hen was Maria Magdalena en Ma­ria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder van de zonen van Zebedes.
Mattheüs 27:57 Toen het avond geworden was, kwam er een rijke man van Arimathea, van wie de naam Jozef was en die ook zelf een discipel van Jezus was.
Mattheüs 27:58 Die ging naar Pilatus en vroeg om het li­chaam van Jezus. Toen gaf Pilatus bevel dat het lichaam aan hem gegeven zou worden.
Mattheüs 27:59 En Jozef nam het lichaam in ontvangst, wikkelde het in zuiver fijn linnen,
Mattheüs 27:60 en legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rots uitgehakt had; en nadat hij een grote steen voor de in­gang van het graf gewenteld had, ging hij weg.
Mattheüs 27:61 En daar waren Maria Magdalena en de andere Maria, die tegenover het graf zaten.
Mattheüs 27:62 De volgende dag, dat is de dag na de voor­bereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën bij Pilatus bijeen,
Mattheüs 27:63 en zeiden: Heer, wij herinneren ons dat deze verleider gezegd heeft toen Hij nog leefde: Na drie dagen zal Ik opgewekt worden.
Mattheüs 27:64 Geef dan bevel dat het graf tot de derde dag toe beveiligd wordt, op­dat Zijn discipelen Hem ’s nachts misschien niet komen stelen en tegen het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de doden. En dan zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste.
Mattheüs 27:65 Pilatus zei tegen hen: Hier hebt u een wacht; ga heen, beveilig het naar uw beste weten.
Mattheüs 27:66 Zij gin­gen erheen en beveiligden het graf met de wacht, nadat zij de steen verzegeld hadden.

Mattheüs 28

Mattheüs 28:1 Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken.
Mattheüs 28:2 En zie, er vond een grote aardbeving plaats, want een engel van de Heere, die uit de hemel neerdaalde, ging er­heen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten.
Mattheüs 28:3 Zijn gedaante was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw.
Mattheüs 28:4 De bewakers beefden van angst voor hem en wer­den als doden.
Mattheüs 28:5 Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bev­reesd te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was.
Mattheüs 28:6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft.
Mattheüs 28:7 En ga haastig heen en zeg tegen Zijn discipelen dat Hij opgewekt is uit de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd.
Mattheüs 28:8 En zij gingen haastig van het graf weg, met vrees en grote blijdschap, en zij snelden weg om het Zijn disci­pelen te berichten.
Mattheüs 28:9 Toen zij weggingen om het aan Zijn discipelen bekend te maken, zie, Jezus kwam hun tegemoet en zei: Wees gegroet! Zij gingen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem.
Mattheüs 28:10 Toen zei Jezus tegen hen: Wees niet bevreesd; ga heen, bericht Mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien.
Mattheüs 28:11 Terwijl zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten de overpriesters alles wat er gebeurd was.
Mattheüs 28:12 En zij kwamen bijeen met de oudsten, en zij kwamen geza­menlijk tot het besluit om de soldaten veel geld te geven,
Mattheüs 28:13 en zij zeiden: Zeg: Zijn disci­pelen zijn ’s nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen.
Mattheüs 28:14 En als de stadhouder hiervan hoort, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorgen bent.
Mattheüs 28:15 Toen zij het geld in ontvangst genomen hadden, deden zij zoals hun was voorgehouden. En dit woord is verbreid onder de Joden tot op de huidige dag.
Mattheüs 28:16 En de elf discipelen zijn naar Galilea gegaan, naar de berg waar Jezus hen ontboden had.
Mattheüs 28:17 En toen zij Hem za­gen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden.
Mattheüs 28:18 En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
Mattheüs 28:19 Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.
Mattheüs 28:20 En zie, Ik ben met u al de dag­en, tot de voleinding van de wereld. Amen.

Deel dit artikel op: