Lukas (HSV)



Lukas 1

Lukas 1:1 Aangezien velen ter hand genomen hebben een verslag op te stellen van de dingen die on­der ons volkomen zekerheid hebben,
Lukas 1:2 zoals zij die van het begin af ooggetuigen en diena­ren van het Woord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben,
Lukas 1:3 heeft het ook mij goedge­dacht, na alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, het geordend voor u te beschrijven, hooggeachte Theofilus,
Lukas 1:4 opdat u de zekerheid kent van de dingen waarin u on­derwezen bent.
Lukas 1:5 In de dagen van Herodes, de koning van Judea, was er een priester van de afdeling van Abia, van wie de naam Zacharias was. En zijn vrouw behoorde tot de dochters van Aäron en haar naam was Elizabet.
Lukas 1:6 Zij waren beiden rechtvaardig voor God en wandel­den onberispelijk volgens alle geboden en verordeningen van de Heere.
Lukas 1:7 En zij hadden geen kind, omdat Elizabet onvruchtbaar was en zij beiden op hoge leeftijd gekomen waren.
Lukas 1:8 Terwijl hij het priesterambt bediende voor God, toen het de beurt van zijn afdeling was, gebeurde het
Lukas 1:9 dat hij, volgens de gewoonte van de priesterdienst, door loting werd aange­wezen om de tempel van de Heere binnen te gaan en het reukoffer te brengen.
Lukas 1:10 En heel de menigte van het volk was buiten aan het bidden op het uur van het reukoffer.
Lukas 1:11 En er versc­heen aan hem een engel van de Heere, die aan de rechterzijde van het reukofferaltaar stond.
Lukas 1:12 En toen Zacharias hem zag, raakte hij in verwarring en vrees overviel hem.
Lukas 1:13 Maar de engel zei tegen hem: Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren en u zult hem de naam Johannes geven.
Lukas 1:14 En er zal blijd­schap en vreugde voor u zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden,
Lukas 1:15 want hij zal groot zijn voor de Heere. Geen wijn en geen sterkedrank zal hij drinken en hij zal al van de moederschoot af met de Heilige Geest vervuld worden,
Lukas 1:16 en hij zal velen van de Israëlieten bekeren tot de Heere, hun God.
Lukas 1:17 En hij zal voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om het hart van de vaderen te bekeren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de be­dachtzaamheid van de rechtvaardigen, om voor de Heere een toegerust volk gereed te maken.
Lukas 1:18 En Zacharias zei tegen de engel: Hoe zal ik dat weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen.
Lukas 1:19 En de engel antwoordde en zei tegen hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen.
Lukas 1:20 En zie, u zult zwijgen en niet kunnen spreken tot op de dag dat deze dingen gebeurd zijn, omdat u mijn woorden niet geloofd hebt, die vervuld zullen worden op hun tijd.
Lukas 1:21 En het volk stond te wachten op Zacharias; en ze waren verwonderd dat hij zo lang in de tempel bleef.
Lukas 1:22 Toen hij naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken. Zij begrepen dat hij een verschijning in de tempel gezien had. Hij wenkte hun toe en bleef stom.
Lukas 1:23 En het ge­beurde, toen de dagen van zijn dienstwerk voorbij waren, dat hij naar zijn huis ging;
Lukas 1:24 en na die dagen werd zijn vrouw Elizabet zwanger. En zij verborg zich vijf maanden en zei:
Lukas 1:25 Zo heeft de Heere voor mij gedaan in de dagen waarin Hij acht op mij geslagen heeft om mijn smaad onder de mensen weg te nemen.
Lukas 1:26 In de zesde maand werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galilea, waarvan de naam Nazareth was,
Lukas 1:27 naar een maagd die ondertrouwd was met een man, van wie de naam Jozef was, uit het huis van David; en de naam van de maagd was Maria.
Lukas 1:28 En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet, begenadigde. De Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen.
Lukas 1:29 Toen zij hem zag, raakte zij in verwarring door zijn woorden, en zij vroeg zich af wat de betekenis van deze groet kon zijn.
Lukas 1:30 En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God.
Lukas 1:31 En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven.
Lukas 1:32 Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste gen­oemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven,
Lukas 1:33 en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen.
Lukas 1:34 Maria zei tegen de engel: Hoe zal dat mogelijk zijn, aangezien ik geen ge­meenschap heb met een man?
Lukas 1:35 En de engel antwoordde en zei tegen haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.
Lukas 1:36 En zie, uw nicht Elizabet is eveneens zwanger van een zoon, in haar ouderdom. Dit is de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar genoemd werd.
Lukas 1:37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.
Lukas 1:38 Maria zei: Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord. En de engel ging van haar weg.
Lukas 1:39 In die dagen stond Maria op en reisde haastig naar het bergland, naar een stad van Juda,
Lukas 1:40 en zij kwam in het huis van Zacharias en gro­ette Elizabet.
Lukas 1:41 En toen Elizabet de groet van Maria hoorde, gebeurde het dat het kindje opsprong in haar schoot; en Elizabet werd vervuld met de Heilige Geest,
Lukas 1:42 en zij riep met luide stem en zei: Gezegend ben je onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je schoot.
Lukas 1:43 En waaraan heb ik dit te danken dat de moeder van mijn Heere naar mij toe komt?
Lukas 1:44 Want zie, toen het geluid van je groet in mijn oren klonk, sprong het kindje van vreugde op in mijn schoot.
Lukas 1:45 En zalig is zij die geloofd heeft, want wat haar van de kant van de Heere ge­zegd is, zal volbracht worden.
Lukas 1:46 En Maria zei: Mijn ziel maakt de Heere groot,
Lukas 1:47 en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker,
Lukas 1:48 omdat Hij heeft omgezien naar de nederige staat van Zijn dienares. Want zie, van nu aan zullen alle geslachten mij zalig spreken,
Lukas 1:49 want Hij Die machtig is, heeft grote dingen aan mij gedaan en heilig is Zijn Naam.
Lukas 1:50 En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over hen die Hem vrezen.
Lukas 1:51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm. Hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de gedachten van hun hart, uiteengedreven.
Lukas 1:52 Hij heeft machtigen van de troon gestoten en nederigen heeft Hij verhoogd.
Lukas 1:53 Hongerigen heeft Hij met goede gaven verzadigd en rijken heeft Hij met lege handen weggezonden.
Lukas 1:54 Hij heeft het opgenomen voor Israël, Zijn knecht, door aan Zijn barmhartigheid te denken,
Lukas 1:55 zoals Hij gesproken heeft tot onze vaderen, tot Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.
Lukas 1:56 En Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde terug naar haar huis.
Lukas 1:57 De tijd van Elizabet werd vervuld dat zij baren zou, en zij baarde een zoon.
Lukas 1:58 En haar buren en familieleden hoorden dat de Heere haar grote barm­hartigheid bewezen had, en verheugden zich met haar.
Lukas 1:59 En het gebeurde op de achtste dag dat zij kwamen om het kind te besnijden en ze wilden het Zacharias noemen, naar de naam van zijn vader,
Lukas 1:60 maar zijn moeder antwoordde en zei: Nee, maar hij zal Johannes heten!
Lukas 1:61 En ze zeiden tegen haar: Er is niemand in uw familie die die naam draagt,
Lukas 1:62 en zij gebaarden naar zijn vader hoe hij wilde dat het genoemd zou worden.
Lukas 1:63 En nadat hij om een schrijftafeltje gevraagd had, schreef hij de woorden: Johannes is zijn naam. En zij ver­wonderden zich allen.
Lukas 1:64 En onmiddellijk werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en hij sprak en loofde God.
Lukas 1:65 En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden, en in heel het bergland van Judea werd veel over al deze dingen gesproken.
Lukas 1:66 En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal er toch van dit kind worden? En de hand van de Heere was met hem.
Lukas 1:67 En Zacharias, zijn vader, werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde:
Lukas 1:68 Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar Zijn volk om­gezien en er verlossing voor tot stand gebracht.
Lukas 1:69 En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht,
Lukas 1:70 zoals Hij gesproken had bij monde van Zijn heilige profeten, die er door de eeuwen heen geweest zijn,
Lukas 1:71 namelijk verlossing van onze vijanden en bevrijding uit de hand van allen die ons haten,
Lukas 1:72 om barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen en te denken aan Zijn heilig verbond,
Lukas 1:73 de eed die Hij aan Abraham, onze vader, gezworen heeft om ons te geven,
Lukas 1:74 dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees,
Lukas 1:75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven.
Lukas 1:76 En jij, kind, zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden, want je zult voor het aangezicht van de Heere uitgaan om Zijn wegen gereed te maken,
Lukas 1:77 en om Zijn volk kennis van de zaligheid te geven in de vergeving van hun zonden
Lukas 1:78 door de innige gevoelens van barmhartigheid van onze God, waarmee de Opgang uit de hoogte naar ons omgezien heeft,
Lukas 1:79 om te verschijnen aan hen die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, en om onze voeten te richten op de weg van de vrede.
Lukas 1:80 Het kind groeide op en werd gesterkt in de geest, en het verbleef in de woestijnen tot de dag van zijn verschijning aan Israël.

Lukas 2

Lukas 2:1 En het geschiedde in die dagen dat er een gebod uitging van keizer Augustus dat heel de wereld ingeschreven moest worden.
Lukas 2:2 Deze eerste inschrijving vond plaats toen Cyrenius over Syrië stadhouder was.
Lukas 2:3 En ze gingen allen op weg om ingeschreven te worden, ieder naar zijn eigen stad.
Lukas 2:4 Ook Jozef ging op weg, van Galilea uit de stad Nazareth naar Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was,
Lukas 2:5 om ingeschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, die zwanger was.
Lukas 2:6 En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou,
Lukas 2:7 en zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem in de kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
Lukas 2:8 En er waren herders in diezelfde streek, die zich ophielden in het open veld en ’s nachts de wacht hielden over hun kudde.
Lukas 2:9 En zie, een engel van de Heere stond bij hen en de heerlijkheid van de Heere omscheen hen en zij werden zeer bevreesd.
Lukas 2:10 En de engel zei tegen hen: Wees niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal,
Lukas 2:11 namelijk dat heden voor u in de stad van David de Zaligmaker geboren is; Hij is Christus, de Heere.
Lukas 2:12 En dit zal voor u het teken zijn: u zult het Kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe.
Lukas 2:13 En plotseling was er bij de engel een menigte van de hemelse legermacht, die God loofde en zei:
Lukas 2:14 Eer zij aan God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen een welbeha­gen.
Lukas 2:15 En het geschiedde, toen de engelen van hen weggegaan waren naar de hemel, dat de herders tegen elkaar zeiden: Laten wij nu naar Bethlehem gaan en dat woord zien dat er geschied is, dat de Heere ons bekendgemaakt heeft.
Lukas 2:16 En zij gingen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindje liggend in de kribbe.
Lukas 2:17 Toen zij Het gezien hadden, maakten zij overal het woord bekend dat hun over dit Kind verteld was.
Lukas 2:18 En allen die het hoorden, verwonderden zich over wat door de herders tegen hen gezegd werd.
Lukas 2:19 Maar Maria be­waarde al deze woorden en overlegde die in haar hart.
Lukas 2:20 En de herders keerden terug en zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was.
Lukas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de Naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de moeder­schoot ontvangen was.
Lukas 2:22 En toen de dagen van haar reiniging volgens de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Heere voor te stellen,
Lukas 2:23 zoals geschreven staat in de wet van de Heere: al wat mannelijk is dat de moederschoot opent, zal heilig voor de Heere genoemd worden,
Lukas 2:24 en om een offer te brengen volgens wat gezegd is in de wet van de Heere, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
Lukas 2:25 En zie, er was een man in Jeruzalem, van wie de naam Simeon was, en die man was rechtvaardig en godvre­zend. Hij verwachtte de vertroosting van Israël en de Heilige Geest was op hem.
Lukas 2:26 En hem was een Goddelijke openbaring gegeven door de Heilige Geest dat hij de dood niet zien zou voordat hij de Gezalfde van de Heere zou zien.
Lukas 2:27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het Kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen volgens de gewoonte van de wet,
Lukas 2:28 nam hij Het in zijn armen, loofde God en zei:
Lukas 2:29 Nu laat U, Heere, Uw di­enstknecht gaan in vrede, volgens Uw woord,
Lukas 2:30 want mijn ogen hebben Uw zaligheid ge­zien,
Lukas 2:31 die U bereid hebt voor de ogen van alle volken,
Lukas 2:32 een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken.
Lukas 2:33 En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over wat er over Hem gezegd werd.
Lukas 2:34 En Simeon zegende hen en zei tegen Maria, Zijn moeder: Zie, dit Kind is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken zal worden,
Lukas 2:35 ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan – opdat de over­wegingen uit veel harten openbaar worden.
Lukas 2:36 Ook Anna was er, een profetes, een dochter van Fanuel, uit de stam van Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen en had na haar meisjesja­ren zeven jaar met haar man geleefd.
Lukas 2:37 En zij was een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar, die de tempel niet verliet en met vasten en bidden God dag en nacht diende.
Lukas 2:38 En zij kwam er op dat moment bij staan en beleed eveneens de Heere, en zij sprak over Hem tot al­len die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.
Lukas 2:39 En toen zij alles volbracht hadden wat er volgens de wet van de Heere gedaan moest worden, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.
Lukas 2:40 En het Kind groeide op en Het werd gesterkt in de geest en vervuld met wijsheid, en de genade van God was op Hem.
Lukas 2:41 En Zijn ouders reisden elk jaar voor het fe­est van het Pascha naar Jeruzalem.
Lukas 2:42 En toen Hij twaalf jaar was en zij naar de gewoonte van het feest naar Jeruzalem gegaan waren,
Lukas 2:43 en die dagen tot het einde doorgebracht hadden, bleef het Kind Jezus, terwijl zij terugkeerden, in Jeruzalem achter zonder dat Jozef en Zijn moeder het wisten.
Lukas 2:44 Maar omdat zij dachten dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen zij een dagreis ver, en daarna zochten zij Hem onder de familieleden en onder de be­kenden.
Lukas 2:45 En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem en zochten Hem daar.
Lukas 2:46 En het gebeurde dat zij Hem na drie dagen in de tempel vonden, terwijl Hij te mid­den van de leraars zat, naar hen luisterde en vragen aan hen stelde.
Lukas 2:47 Allen die Hem hoor­den, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden.
Lukas 2:48 En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld, en Zijn moeder zei tegen Hem: Kind, waarom hebt U ons dit aangedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht.
Lukas 2:49 En Hij zei tegen hen: Waarom hebt u Mij ge­zocht? Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van mijn Vader?
Lukas 2:50 En zij begrepen het woord niet dat Hij tot hen sprak.
Lukas 2:51 En Hij ging met hen mee en kwam in Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart.
Lukas 2:52 En Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen.

Lukas 3

Lukas 3:1 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, Herodes viervorst over Galilea, zijn broer Filippus viervorst over Iturea en over het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene,
Lukas 3:2 onder de hogepriesters An-nas en Kajafas, geschiedde het woord van God tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.
Lukas 3:3 En hij kwam in heel de omgeving van de Jordaan en predikte een doop van be­kering tot vergeving van zonden,
Lukas 3:4 zoals geschreven staat in het boek van de woorden van de profeet Jesaja: De stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere ger­eed, maak Zijn paden recht.
Lukas 3:5 Elk dal zal gevuld worden en elke berg en heuvel zal geslecht worden; de kromme wegen zullen recht worden en de oneffen tot effen wegen;
Lukas 3:6 en alle vlees zal de zaligheid zien die van God komt.
Lukas 3:7 Hij zei tegen de menigte die uitliep om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed, wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn?
Lukas 3:8 Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en begin niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.
Lukas 3:9 De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Lukas 3:10 En de menigte vroeg hem: Wat moeten wij dan doen?
Lukas 3:11 Hij antwoordde en zei tegen hen: Wie twee stel onderkleren heeft, moet delen met hem die er geen heeft, en wie voedsel heeft, moet ook zo doen.
Lukas 3:12 Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden en zij zeiden tegen hem: Meester, wat moeten wij doen?
Lukas 3:13 Hij zei tegen hen: Eis niet meer dan wat u voorgeschreven is.
Lukas 3:14 Ook de soldaten vroegen aan hem: En wij, wat moeten wij doen? Hij zei tegen hen: Val niemand lastig, pers niemand af en wees tevreden met uw soldij.
Lukas 3:15 En toen het volk in afwachting was en allen in hun hart zich ten aanzien van Johannes afvroegen of hij misschien niet de Christus was,
Lukas 3:16 antwoordde Johannes allen: Ik doop u wel met water, maar Hij komt Die sterker is dan ik, bij Wie ik niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
Lukas 3:17 Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en de tarwe in Zijn schuur verzamelen, maar het kaf zal Hij met onuitblusbaar vuur verbranden.
Lukas 3:18 Hij gaf ook nog veel andere aansporingen en verkondigde het volk het Evangelie.
Lukas 3:19 Maar toen Herodes, de viervorst, door hem terechtgewezen werd omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, en om alle slechte dingen die Herodes deed,
Lukas 3:20 heeft hij ook dit nog bij dat alles gevoegd dat hij Johannes in de gevangenis opsloot.
Lukas 3:21 En het geschiedde, toen al het volk gedoopt was, en Jezus ook gedoopt was en aan het bidden was, dat de hemel geopend werd,
Lukas 3:22 en dat de Heilige Geest op Hem neerdaalde in lichamelijke gedaante als een duif. En er kwam een stem uit de hemel die zei: U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen!
Lukas 3:23 En Hij, Jezus, was ongeveer dertig jaar toen Hij Zijn dienstwerk begon. Hij was, naar men dacht, de Zoon van Jozef, de zoon van Heli,
Lukas 3:24 de zoon van Matthat, de zoon van Levi, de zoon van Melchi, de zoon van Janna, de zoon van Jozef,
Lukas 3:25 de zoon van Mattathias, de zoon van Amos, de zoon van Nam, de zoon van Esli, de zoon van Naggai,
Lukas 3:26 de zoon van Maäth, de zoon van Mattathias, de zoon van Semeï, de zoon van Jozef, de zoon van Juda,
Lukas 3:27 de zoon van Joannas, de zoon van Rhesa, de zoon van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, de zoon van Neri,
Lukas 3:28 de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmodam, de zoon van Er,
Lukas 3:29 de zoon van Joses, de zoon van Eliëzer, de zoon van Jorim, de zoon van Matthat, de zoon van Levi,
Lukas 3:30 de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Jozef, de zoon van Jonan, de zoon van Eljakim,
Lukas 3:31 de zoon van Meleas, de zoon van Maïnan, de zoon van Mattatha, de zoon van Nathan, de zoon van David,
Lukas 3:32 de zoon van Isaï, de zoon van Obed, de zoon van Boaz, de zoon van Salmon, de zoon van Nahesson,
Lukas 3:33 de zoon van Ami­nadab, de zoon van Aram, de zoon van Esrom, de zoon van Perez, de zoon van Juda,
Lukas 3:34 de zoon van Jakob, de zoon van Izak, de zoon van Abraham, de zoon van Tera, de zoon van Na-hor,
Lukas 3:35 de zoon van Serug, de zoon van Rehu, de zoon van Peleg, de zoon van Heber, de zo­on van Selah,
Lukas 3:36 de zoon van Kenan, de zoon van Arfachsad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech,
Lukas 3:37 de zoon van Methusalach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan,
Lukas 3:38 de zoon van Enos, de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God.

Lukas 4

Lukas 4:1 Jezus, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest naar de woestijn geleid,
Lukas 4:2 waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel. En Hij at niets in die dagen en ten slotte, toen die voorbij waren, kreeg Hij honger.
Lukas 4:3 En de duivel zei tegen Hem: Als U Gods Zoon bent, zeg dan tegen deze steen dat hij brood wordt.
Lukas 4:4 Maar Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven dat de mens van brood alleen niet zal leven, maar van elk woord van God.
Lukas 4:5 En daarna bracht de duivel Hem op een hoge berg en liet Hem in een ogenblik tijd al de koninkrijken van de wereld zien.
Lukas 4:6 En de duivel zei tegen Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid van deze koninkrijken geven, want die is aan mij overgeg­even en ik geef die aan wie ik maar wil;
Lukas 4:7 dus, als U mij zult aanbidden, zal het allemaal van U zijn.
Lukas 4:8 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.
Lukas 4:9 En hij bracht Hem naar Jeruzalem en zette Hem op het hoogste gedeelte van de tempel, en hij zei tegen Hem: Als U de Zoon van God bent, werp U dan vanhier naar beneden,
Lukas 4:10 want er staat geschreven dat Hij Zijn engelen voor U bevel zal geven om U te bewaren,
Lukas 4:11 en dat zij U op de handen dragen zullen, opdat U Uw voet niet misschien aan een steen stoot.
Lukas 4:12 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Er is gezegd: U zult de Heere, uw God, niet verzoeken.
Lukas 4:13 En toen de duivel elke verzoeking beëindigd had, verliet hij Hem tot een bepaalde tijd.
Lukas 4:14 En Jezus keerde door de kracht van de Geest terug naar Galilea, en het gerucht over Hem verspreidde zich door heel de omgeving.
Lukas 4:15 En Hij gaf onderwijs in hun synagogen en werd door allen geprezen.
Lukas 4:16 En Hij kwam in Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge, en Hij stond op om te lezen.
Lukas 4:17 En aan Hem werd het boek van de profeet Jesaja gegeven, en toen Hij het boek openge­daan had, vond Hij de plaats waar geschreven stond:
Lukas 4:18 De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het Evangelie te verkondi­gen, om te genezen die gebroken van hart zijn,
Lukas 4:19 om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Heere te prediken.
Lukas 4:20 En toen Hij het boek dichtgedaan en aan de dienaar teruggegeven had, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gevestigd.
Lukas 4:21 Hij begon tegen hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren in ver­vulling gegaan.
Lukas 4:22 En zij betuigden Hem allen hun instemming en verwonderden zich over de woorden van genade die uit Zijn mond kwamen, en zij zeiden: Is Dit niet de Zoon van Jo­zef?
Lukas 4:23 Maar Hij zei tegen hen: U zult Mij ongetwijfeld dit spreekwoord voorhouden: Dokter, genees uzelf; alles waarvan wij gehoord hebben dat het in Kapernam gebeurd is, doe dat ook hier in Uw vaderstad.
Lukas 4:24 Hij zei: Voorwaar, Ik zeg u dat geen profeet welgevallig is in zijn vaderstad.
Lukas 4:25 Maar Ik zeg u naar waarheid: Er waren veel weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, zodat er grote honger­snood kwam over heel het land,
Lukas 4:26 en naar geen van hen werd Elia gezonden, maar wel naar Zarfath bij Sidon, naar een vrouw, een weduwe.
Lukas 4:27 Ook waren er veel melaatsen in Is­raël in de tijd van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, maar wel Naäman, de Sy­riër.
Lukas 4:28 En allen in de synagoge werden met woede vervuld toen zij dit hoorden,
Lukas 4:29 en zij stonden op, dreven Hem de stad uit en brachten Hem op de top van de berg waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.
Lukas 4:30 Maar Hij liep midden tussen hen door en ging weg.
Lukas 4:31 En Hij daalde af naar Kapernam, een stad in Galilea, en onderwees hen op de sabbatdagen.
Lukas 4:32 En zij stonden versteld van Zijn onderricht, want Zijn woord was met gezag.
Lukas 4:33 En in de synagoge was een man die een geest van een onreine demon had, en die riep met luide stem:
Lukas 4:34 Ga weg! Wat hebben wij met U te maken, Jezus de Naz­arener? Bent U gekomen om ons te gronde te richten? Ik weet wie U bent, namelijk de Hei­lige van God.
Lukas 4:35 Maar Jezus bestrafte hem en zei: Zwijg! Ga uit hem weg! En de demon ging uit hem weg, nadat hij hem in het midden geworpen had, zonder hem in enig opzicht let­sel te bezorgen.
Lukas 4:36 En zij werden allen erg verbaasd. Zij spraken met elkaar en zeiden: Wat is dit voor woord, dat Hij met gezag en kracht de onreine geesten bevel geeft en zij weggaan?
Lukas 4:37 En de roep over Hem verspreidde zich naar elke plaats in de omgeving.
Lukas 4:38 Nadat Jezus opgestaan en uit de synagoge vertrokken was, ging Hij naar het huis van Simon. De schoonmoeder van Simon had hoge koorts en ze vroegen Hem om hulp voor haar.
Lukas 4:39 En Hij boog Zich over haar heen en bestrafte de koorts en die verliet haar. Zij stond onmiddellijk op en diende hen.
Lukas 4:40 Toen de zon onderging, brachten allen die zieken hadden, door aller­lei kwalen gekweld, deze zieken bij Hem; en Hij legde ieder van hen de handen op en genas hen.
Lukas 4:41 Ook gingen er van velen demonen uit, die schreeuwden en zeiden: U bent de Chris­tus, de Zoon van God! Maar Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was.
Lukas 4:42 Toen het dag geworden was, ging Hij naar buiten en begaf Zich naar een eenzame plaats. De menigten zochten Hem en kwamen bij Hem en probeerden Hem tegen te houden, opdat Hij niet van hen weg zou gaan.
Lukas 4:43 Maar Hij zei tegen hen: Ik moet ook andere steden het Evangelie van het Koninkrijk van God verkondigen, want daar­voor ben Ik uitgezonden.
Lukas 4:44 En Hij predikte in de synagogen van Galilea.

Lukas 5

Lukas 5:1 En het gebeurde, toen de menigte op Hem aandrong om het Woord van God te horen, dat Hij bij het meer Gennesaret stond.
Lukas 5:2 En Hij zag twee schepen aan de oever van het meer lig­gen; de vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten.
Lukas 5:3 Hij ging aan boord van één van die schepen, dat van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land af te varen, en Hij ging zitten en onderwees de menigte vanuit het schip.
Lukas 5:4 Toen Hij ophield met spreken, zei Hij te­gen Simon: Vaar naar het diepe gedeelte en werp uw netten uit om te vangen.
Lukas 5:5 Maar Si­mon antwoordde en zei tegen Hem: Meester, wij hebben heel de nacht gewerkt en niets ge­vangen, maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen.
Lukas 5:6 En nadat zij dat gedaan hadden, vin­gen zij een grote hoeveelheid vissen en hun net begon te scheuren.
Lukas 5:7 En zij wenkten hun metgezellen, die in het andere schip waren, dat zij hen moesten komen helpen. Die kwamen en zij vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken.
Lukas 5:8 Toen Simon Petrus dat zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus en zei: Heere, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.
Lukas 5:9 Want grote verbazing had hem en allen die met hem waren, bevangen, over de vangst van de vissen, die zij gedaan hadden;
Lukas 5:10 en evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Ze­bedes, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zei tegen Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult u mensen vangen.
Lukas 5:11 En nadat zij de schepen aan land gebracht hadden, lieten zij alles achter en volgden Hem.
Lukas 5:12 En toen Hij in een van die steden was, gebeurde het, zie, dat er een man vol melaatsheid was. En toen hij Jezus zag, wierp hij zich met het gezicht ter aarde en bad Hem: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen.
Lukas 5:13 En Hij stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen verliet de melaatsheid hem.
Lukas 5:14 En Hij beval hem dat hij het aan niemand zou vertellen. Maar ga heen, zei Hij, laat uzelf aan de priester zien, en breng een offer voor uw reiniging, zoals Mozes bevolen heeft, tot een ge­tuigenis voor hen.
Lukas 5:15 Het gerucht over Hem verspreidde zich echter des te meer en een grote menigte kwam bijeen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun ziekt­en.
Lukas 5:16 Maar Hij vertrok naar de woestijnen en bad daar.
Lukas 5:17 En het gebeurde op één van die dagen dat Hij onderwijs gaf en dat er Farizeeën en leraars van de wet zaten, die van alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem gekomen waren. En er was kracht van de Heere om hen te genezen.
Lukas 5:18 En zie, enkele mannen brachten op een bed een man die ver­lamd was, en zij probeerden hem binnen te brengen en voor Hem neer te leggen;
Lukas 5:19 maar toen zij vanwege de menigte geen mogelijkheid vonden om hem naar binnen te brengen, klommen zij het dak op en lieten hem, tussen de daktegels door, met het bed neer in het mid­den, vr Jezus.
Lukas 5:20 En toen Hij hun geloof zag, zei Hij tegen hem: Man, uw zonden zijn u vergeven.
Lukas 5:21 En de schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen: Wie is deze Man Die godslastering spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?
Lukas 5:22 Maar Jezus, Die hun overwegingen kende, antwoordde en zei tegen hen: Wat overlegt u in uw hart?
Lukas 5:23 Wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en ga lopen?
Lukas 5:24 Maar opdat u zult weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde om zonden te vergeven (zei Hij tegen de verlamde): Ik zeg u, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.
Lukas 5:25 En hij stond onmiddellijk voor hun ogen op, en nadat hij datgene opgenomen had waar­op hij gelegen had, ging hij naar zijn huis, terwijl hij God verheerlijkte.
Lukas 5:26 En ontsteltenis greep hen allen aan en zij verheerlijkten God, en werden vervuld met vrees en zeiden: Wij hebben vandaag ongelofelijke dingen gezien.
Lukas 5:27 En hierna ging Hij weg, en Hij zag een toll­enaar, van wie de naam Levi was, in het tolhuis zitten en Hij zei tegen hem: Volg Mij!
Lukas 5:28 En hij stond op, liet alles achter en volgde Hem.
Lukas 5:29 En Levi bereidde voor Hem een grote maal­tijd in zijn huis en er was een grote menigte van tollenaars en van anderen die met hen aanla­gen.
Lukas 5:30 En hun schriftgeleerden en de Farizeeën morden tegen Zijn discipelen en zeiden: Waarom eet en drinkt u met tollenaars en zondaars?
Lukas 5:31 Maar Jezus antwoordde en zei te­gen hen: Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn.
Lukas 5:32 Ik ben niet ge­komen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars.
Lukas 5:33 En zij zeiden tegen Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikwijls en doen zij gebeden, en evenzo ook de discipelen van de Farizeeën, maar die van U eten en drinken?
Lukas 5:34 Maar Hij zei tegen hen: Kunt u de bruiloftsgasten laten vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is?
Lukas 5:35 De dagen zullen echter komen, wanneer de Bruidegom van hen weggenomen zal zijn; dan, in die dagen, zullen zij vasten.
Lukas 5:36 Hij sprak ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw bovenkleed op een oud bovenkleed; anders zal de nieuwe lap het oude bovenkleed doen scheuren, en de lap van het nieuwe zal niet passen bij het oude.
Lukas 5:37 En niemand doet nieuwe wijn in oude leren zakken; anders zal de nieuwe wijn de zakken doen barsten en de wijn zelf zal eruit stromen en de zakken zullen verloren gaan.
Lukas 5:38 Maar nieuwe wijn moet men in nieuwe zakken doen en beide blijven ze behouden.
Lukas 5:39 En niemand die oude wijn drinkt, wil meteen nieuwe, want hij zegt: De oude is beter.

Lukas 6

Lukas 6:1 En het gebeurde op de tweede sabbat na het Paasfeest dat Hij door de korenvelden ging; en Zijn discipelen plukten aren, wreven die met de handen stuk en aten ze op.
Lukas 6:2 Sommigen van de Farizeeën zeiden tegen hen: Waarom doet u wat niet geoorloofd is te doen op de sab­bat?
Lukas 6:3 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Hebt u ook dat niet gelezen wat David deed toen hij honger had, en zij die bij hem waren?
Lukas 6:4 Hoe hij het huis van God binnengegaan is en de toonbroden genomen en gegeten heeft en ook gegeven heeft aan hen die bij hem waren, bro­den die niemand mag eten dan alleen de priesters?
Lukas 6:5 En Hij zei tegen hen: De Zoon des mensen is Heere, k van de sabbat.
Lukas 6:6 Het gebeurde ook op een andere sabbat dat Hij in de synagoge kwam en onderwijs gaf. En er was daar iemand, van wie de rechterhand verschrom­peld was.
Lukas 6:7 De schriftgeleerden en de Farizeeën letten scherp op Hem of Hij op de sabbat genezen zou, om iets te kunnen vinden om Hem te beschuldigen.
Lukas 6:8 Maar Hij kende hun overwegingen en zei tegen de man met de verschrompelde hand: Sta op en ga in het midden staan; en hij stond op en ging daar staan.
Lukas 6:9 Jezus nu zei tegen hen: Ik vraag u: wat is geoor­loofd op de sabbat: goed te doen of kwaad te doen, een mens te behouden of om te laten ko­men?
Lukas 6:10 En nadat Hij hen allen rondom aangekeken had, zei Hij tegen de man: Steek uw hand uit. Hij deed dat en zijn hand werd hersteld, gezond als de andere.
Lukas 6:11 Zij waren vol woede en spraken er met elkaar over wat zij met Jezus zouden doen.
Lukas 6:12 Het gebeurde in die dagen dat Hij naar buiten ging, naar de berg, om te bidden; en Hij bleef heel de nacht in gebed tot God.
Lukas 6:13 En toen het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen bij Zich en koos er twaalf van hen uit, die Hij ook apostelen noemde:
Lukas 6:14 Simon, die Hij ook Petrus noemde, en zijn broer Andreas, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomes;
Lukas 6:15 Matthes en Tho­mas, Jakobus de zoon van Alfes, en Simon die Zelotes genoemd werd,
Lukas 6:16 Judas, de broer van Jakobus, en Judas Iskariot, die ook de verrader geworden is.
Lukas 6:17 En toen Hij met hen af­gedaald was, bleef Hij staan op een vlakke plaats en met Hem een menigte van Zijn discipe­len en een grote menigte van het volk uit heel Judea en Jeruzalem en van de zeekant van Ty­rus en Sidon,
Lukas 6:18 die gekomen waren om Hem te horen en om van hun ziekten genezen te worden, ook zij die gekweld werden door onreine geesten; en zij werden genezen.
Lukas 6:19 En heel de menigte probeerde Hem aan te raken, want er ging kracht van Hem uit, en Hij genas ze allen.
Lukas 6:20 En toen Hij Zijn ogen opgeslagen had naar Zijn discipelen, zei Hij: Zalig bent u, armen, want van u is het Koninkrijk van God.
Lukas 6:21 Zalig bent u die nu honger hebt, want u zult verzadigd worden. Zalig bent u die nu huilt, want u zult lachen.
Lukas 6:22 Zalig bent u, wan­neer de mensen u haten, en wanneer zij u uitstoten en u smaden en uw naam als slecht ver­werpen omwille van de Zoon des mensen.
Lukas 6:23 Verblijd u op die dag en spring op van vreugde, want zie, uw loon is groot in de hemel. Hun vaderen deden immers evenzo met de profeten.
Lukas 6:24 Maar wee u, rijken, want u hebt uw troost al.
Lukas 6:25 Wee u, die verzadigd bent, want u zult hongerlijden. Wee u die nu lacht, want u zult treuren en huilen.
Lukas 6:26 Wee u, wan­neer alle mensen goed van u spreken, want hun vaderen deden evenzo met de valse profeten.
Lukas 6:27 Maar Ik zeg tegen u die dit hoort: Heb uw vijanden lief; doe goed aan hen die u haten.
Lukas 6:28 Zegen hen die u vervloeken, en bid voor hen die u belasteren.
Lukas 6:29 Bied hem die u op de ene wang slaat, ook de andere. Verhinder hem die het bovenkleed van u afpakt, niet ook uw onderkleed te nemen.
Lukas 6:30 Maar geef aan ieder die iets van u vraagt, en eis niet terug van hem die neemt wat van u is.
Lukas 6:31 En zoals u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo.
Lukas 6:32 En als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor dank komt u daarvoor toe? Immers, ook de zondaars hebben degenen lief die hen liefhebben.
Lukas 6:33 En als u goeddoet aan hen die aan u goeddoen, wat voor dank komt u daarvoor toe? Immers, ook de zondaars doen hetzelfde.
Lukas 6:34 En als u leent aan hen van wie u hoopt terug te ontvangen, wat voor dank komt u daar­voor toe? Immers, ook de zondaars lenen aan zondaars, om hetzelfde terug te ontvangen.
Lukas 6:35 Maar heb uw vijanden lief en doe goed, en leen zonder te hopen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn en zult u kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goedertie­ren over de ondankbaren en slechten.
Lukas 6:36 Wees dan barmhartig, zoals ook uw Vader barm­hartig is.
Lukas 6:37 Oordeel niet en u zult niet geoordeeld worden; veroordeel niet en u zult niet veroordeeld worden; laat los en u zult losgelaten worden.
Lukas 6:38 Geef en aan u zal gegeven wor­den: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men u in de schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.
Lukas 6:39 Hij sprak tot hen een gelijkenis: Een blinde kan toch niet een blinde op de weg geleiden? Zullen zij niet bei­den in een kuil vallen?
Lukas 6:40 Een discipel staat niet boven zijn meester, maar iedere volmaakte discipel zal net als zijn meester zijn.
Lukas 6:41 Waarom ziet u wel de splinter in het oog van uw broeder, maar merkt u de balk in uw eigen oog niet op?
Lukas 6:42 Of hoe kunt u tegen uw broeder zeggen: Broeder, laat toe dat ik de splinter, die in uw oog is, eruit haal, terwijl u zelf de balk in uw oog niet ziet? Huichelaar, haal eerst de balk uit uw oog en dan zult u goed kunnen zien om de splinter, die in het oog van uw broeder is, eruit te halen.
Lukas 6:43 Want er is geen goede boom die slechte vrucht voortbrengt, en geen slechte boom die goede vrucht voortbrengt.
Lukas 6:44 Want iedere boom wordt aan zijn eigen vrucht gekend. Men plukt immers geen vijgen van do­rens en men oogst geen druif van doornstruiken.
Lukas 6:45 De goede mens brengt het goede voort uit de goede schat van zijn hart, en de slechte mens brengt het slechte voort uit de slechte schat van zijn hart, want uit de overvloed van het hart spreekt zijn mond.
Lukas 6:46 Waarom noemt u Mij: Heere, Heere, en doet niet wat Ik zeg?
Lukas 6:47 Ieder die naar Mij toe komt en Mijn woorden hoort en ze doet, Ik zal u laten zien aan wie hij gelijk is.
Lukas 6:48 Hij is gelijk aan een man die een huis bouwde: hij groef en diepte uit en legde het fundament op de rots. Toen de hoge vloed kwam, sloeg de waterstroom tegen dat huis aan en kon het niet doen wankelen, want het was op de rots gefundeerd.
Lukas 6:49 Maar wie ze gehoord en niet gedaan zal hebben, is gelijk aan een man die een huis bouwde op de aarde zonder fundament. Toen de waterstroom ertegenaan sloeg, stortte het meteen in, en de val van dat huis was groot.

Lukas 7

Lukas 7:1 Nadat Hij al Zijn woorden beëindigd had ten aanhoren van het volk, ging Hij Kapernam binnen.
Lukas 7:2 En een slaaf van een zekere hoofdman over honderd, die hij zeer waardeerde, was ziek en lag op sterven.
Lukas 7:3 Toen hij over Jezus gehoord had, stuurde hij de oudsten van de Jo­den naar Hem toe en dezen vroegen Hem te komen en zijn slaaf gezond te maken.
Lukas 7:4 Toen die bij Jezus gekomen waren, smeekten zij Hem indringend en zeiden: Hij is het waard dat U dat voor hem doet,
Lukas 7:5 want hij heeft ons volk lief en heeft zelf de synagoge voor ons ge­bouwd.
Lukas 7:6 En Jezus ging met hen mee, maar toen Hij niet ver meer van het huis was, stuurde de hoofdman enkele vrienden naar Hem toe om tegen Hem te zeggen: Heere, doe geen moeite, want ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt.
Lukas 7:7 Daarom heb ik ook mijzelf niet waard geacht naar U toe te komen, maar spreek een woord en mijn knecht zal genezen zijn.
Lukas 7:8 Want ik ben ook iemand die onder gezag van anderen gesteld is, en heb zelf soldaten onder mij; ik zeg tegen de een: Ga! en hij gaat; en tegen de ander: Kom! en hij komt; en tegen mijn slaaf: Doe dat! en hij doet het.
Lukas 7:9 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich over hem, en Hij keerde Zich om en zei tegen de menigte die Hem volgde: Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo’n groot geloof niet gevonden.
Lukas 7:10 En toen zij die gestuurd waren, in het huis teruggekeerd waren, vonden zij de zieke slaaf gezond.
Lukas 7:11 En het gebeurde op de volgende dag dat Hij naar een stad ging die Naïn heette, en veel van Zijn discipelen en een grote me­nigte gingen met Hem mee.
Lukas 7:12 Toen Hij nu de poort van de stad naderde, ziedaar, er werd een dode uitgedragen. Hij was de enige zoon van zijn moeder, en zij was weduwe, en een grote menigte uit de stad was bij haar.
Lukas 7:13 En toen de Heere haar zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over haar, en zei Hij tegen haar: Huil niet.
Lukas 7:14 En Hij ging naar de baar toe en raakte die aan (de dragers nu stonden stil) en Hij zei: Jongeman, Ik zeg u, sta op!
Lukas 7:15 En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.
Lukas 7:16 En vrees greep hen allen aan en zij verheerlijkten God en zeiden: Een groot Profeet is onder ons opgestaan; en: God heeft naar Zijn volk omgezien.
Lukas 7:17 En het gerucht over Hem ging rond in heel Judea en in heel de omgeving.
Lukas 7:18 En de discipelen van Johannes berichtten hem over al die dingen.
Lukas 7:19 En nadat Johannes twee van zijn discipelen bij zich geroepen had, stuurde hij hen naar Jezus met de vraag: Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander?
Lukas 7:20 Toen de mannen bij Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons naar U toe gezonden met de vraag: Bent U Degene Die komen zou, of verwachten wij een ander?
Lukas 7:21 Op dat moment genas Hij velen van ziekten en aandoeningen en boze geesten; en aan veel blinden schonk Hij het gezichtsvermogen.
Lukas 7:22 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u gezien en gehoord hebt, namelijk dat blind­en ziende worden, kreupelen kunnen lopen, melaatsen gereinigd worden, doven kunnen ho­ren, doden opgewekt worden en aan armen het Evangelie verkondigd wordt.
Lukas 7:23 En zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.
Lukas 7:24 Toen de boden van Johannes weggegaan waren, be­gon Hij tegen de menigte over Johannes te zeggen: Waar bent u in de woestijn naar gaan kijk­en? Naar een riet dat door de wind heen en weer bewogen wordt?
Lukas 7:25 Maar waar bent u dan naar gaan kijken? Naar iemand in kostbare kleren gekleed? Zie, zij die prachtige kleding dra­gen en in weelde leven, zijn in de paleizen.
Lukas 7:26 Maar waar bent u dan naar gaan kijken? Naar een profeet? Ja, Ik zeg u, zelfs naar veel meer dan een profeet.
Lukas 7:27 Deze is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken.
Lukas 7:28 Want Ik zeg u: Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand een groter profeet dan Johannes de Doper, maar de minste in het Koninkrijk van God is groter dan hij.
Lukas 7:29 En heel het volk dat naar Hem luisterde, en de tollenaars die met de doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God,
Lukas 7:30 maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen het raadsbesluit van God met betrekking tot zichzelf, omdat ze niet door hem ge­doopt wilden worden.
Lukas 7:31 En de Heere zei: Met wie zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en aan wie zijn zij gelijk?
Lukas 7:32 Zij zijn gelijk aan kinderen die op de markt zitten, en elkaar toeroepen en zeggen: Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld, maar jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen voor jullie gezongen, maar jullie hebben niet gehuild.
Lukas 7:33 Want Johannes de Doper is gekomen, hij at geen brood en hij dronk geen wijn, en u zegt: Hij heeft een demon.
Lukas 7:34 De Zoon des mensen is gekomen, Die wel at en dronk, en u zegt: Ziedaar, een vraatzuchtig mens en drinker, een vriend van tollenaars en zondaars.
Lukas 7:35 Maar de Wijsheid is gerechtvaardigd door al Haar kinderen.
Lukas 7:36 En een van de Farizeeën vroeg of Hij bij hem kwam eten; en toen Hij het huis van de Farizeeër binnengegaan was, lag Hij aan.
Lukas 7:37 En zie, een vrouw in de stad die een zondares was, kwam te weten dat Hij in het huis van de Farizeeër aanlag, en zij bracht een albasten fles met zalf mee.
Lukas 7:38 En staande achter Zijn voeten, begon zij huilend Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en zij kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf.
Lukas 7:39 Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had, dat zag, zei hij bij zichzelf: Deze Man zou, als Hij een pro­feet was, wel weten, wie en wat voor vrouw het is die Hem aanraakt, want zij is een zondares.
Lukas 7:40 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. Hij zei: Meest­er, zeg het.
Lukas 7:41 Jezus zei: Een zekere schuldeiser had twee schuldenaars; de één was vijfhon­derd penningen schuldig en de ander vijftig.
Lukas 7:42 Toen zij niets hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan: Wie van hen zal hem meer liefhebben?
Lukas 7:43 Simon ant­woordde en zei: Ik denk dat hij het is aan wie hij het meeste kwijtgescholden heeft. Hij zei te­gen hem: U hebt juist geoordeeld.
Lukas 7:44 En Hij keerde Zich om naar de vrouw en zei tegen Si­mon: Ziet u deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen: water voor Mijn voeten hebt u niet geg­even, maar zij heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt en met het haar van haar hoofd af­gedroogd;
Lukas 7:45 u hebt Mij geen kus gegeven, maar vanaf het moment dat zij binnengekomen is, heeft zij niet opgehouden Mijn voeten te kussen;
Lukas 7:46 met olie hebt u Mijn hoofd niet ge­zalfd, maar zij heeft Mijn voeten met zalf gezalfd.
Lukas 7:47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden, die veel waren, zijn haar vergeven, want zij heeft veel liefgehad; maar aan wie weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.
Lukas 7:48 En Hij zei tegen haar: Uw zonden zijn u vergeven.
Lukas 7:49 En zij die mee aanlagen, begonnen bij zichzelf te zeggen: Wie is Deze Die ook zonden vergeeft?
Lukas 7:50 Maar Hij zei tegen de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede!

Lukas 8

Lukas 8:1 En het gebeurde daarna dat Hij van stad tot stad en van dorp tot dorp trok en er predikte en het Evangelie van het Koninkrijk van God verkondigde. En de twaalf waren bij Hem,
Lukas 8:2 en sommige vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren, namelijk Maria, die Magdalena genoemd werd, van wie zeven demonen uitgegaan waren,
Lukas 8:3 en Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en vele anderen, die Hem dien­den uit hun eigen bezittingen.
Lukas 8:4 Toen nu een grote menigte bijeenkwam en ze van alle ste­den naar Hem toe kwamen, zei Hij met een gelijkenis:
Lukas 8:5 Een zaaier ging eropuit om zijn zaad te zaaien. En toen hij zaaide, viel het ene deel langs de weg, en het werd vertrapt en de vogels in de lucht aten het op.
Lukas 8:6 En een ander deel viel op de rots, en toen het opgegroeid was, verdorde het door gebrek aan vocht.
Lukas 8:7 En een ander deel viel te midden van de dorens, en de dorens, die mee opgroeiden, verstikten het.
Lukas 8:8 En een ander deel viel in de goede aarde en toen het opgegroeid was, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Toen Hij dit ge­zegd had, riep Hij: Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
Lukas 8:9 En Zijn discipelen vroegen Hem: Wat betekent deze gelijkenis?
Lukas 8:10 Hij zei: Aan u is het gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk van God te kennen, maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, opdat zij niet zien, ook al zien zij, en niet begrijpen, ook al horen zij.
Lukas 8:11 Dit is de gelijkenis: Het zaad is het Woord van God.
Lukas 8:12 Zij bij wie langs de weg gezaaid wordt, zijn zij die het horen; maar daarna komt de duivel en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet geloven en zalig worden.
Lukas 8:13 Zij bij wie op de rots gezaaid wordt, zijn zij die het Woord met vreugde ontvan­gen, wanneer zij het gehoord hebben. Maar dezen, die maar voor een bepaalde tijd geloven, hebben geen wortel, en in een tijd van verzoeking worden zij afvallig.
Lukas 8:14 En bij wie het zaad in de dorens valt, dat zijn zij die het hebben gehoord, maar die gaandeweg door de zorgen en rijkdom en genietingen van het leven verstikt worden en geen vrucht dragen.
Lukas 8:15 En waar het zaad in de goede aarde valt, dat zijn zij die het Woord horen, het in een oprecht en goed hart vasthouden, en in volharding vruchten voortbrengen.
Lukas 8:16 En niemand die een lamp aansteekt, plaatst er een vat overheen of zet hem onder een bed, maar hij zet hem op een standaard, opdat zij die binnenkomen, het licht kunnen zien.
Lukas 8:17 Want er is niets verborgen wat niet openbaar zal worden; en er is niets geheim wat niet bekend zal worden en in de openbaarheid komen.
Lukas 8:18 Let er dan op hoe u luistert, want wie heeft, aan die zal gegeven worden; en wie niet heeft, ook wat hij denkt te hebben, zal van hem afgenomen worden.
Lukas 8:19 Zijn moeder en Zijn broers kwamen naar Hem toe, maar zij konden niet bij Hem komen van­wege de menigte.
Lukas 8:20 En sommigen berichtten Hem: Uw moeder en Uw broers staan buiten en willen U zien.
Lukas 8:21 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die het Woord van God horen en dat doen.
Lukas 8:22 Het gebeurde op een van die dag­en dat Hij met Zijn discipelen aan boord van een schip ging. En Hij zei tegen hen: Laten wij overvaren naar de overkant van het meer. En zij voeren weg.
Lukas 8:23 Toen zij voeren, viel Hij in slaap. En er viel een stormwind neer op het meer, en hun schip liep vol water en zij waren in nood.
Lukas 8:24 Zij gingen naar Hem toe, wekten Hem en zeiden: Meester, Meester, wij vergaan! Toen stond Hij op en bestrafte de wind en de golven. En ze gingen liggen en er kwam stilte.
Lukas 8:25 Hij zei tegen hen: Waar is uw geloof? Maar zij waren bevreesd en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Wie is Deze toch, dat Hij ook de winden en het water bevel geeft en ze Hem gehoorzaam zijn?
Lukas 8:26 En zij voeren verder naar het land van de Gadarenen, dat tegen­over Galilea ligt.
Lukas 8:27 Toen Hij aan land gegaan was, kwam een man uit de stad Hem tege­moet, die al lange tijd door demonen bezeten was. Hij had geen kleren aan en verbleef niet in een huis, maar in de grafspelonken.
Lukas 8:28 Toen hij Jezus zag, viel hij schreeuwend voor Hem neer en zei met luide stem: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God de Aller­hoogste? Ik bid U dat U mij niet pijnigt.
Lukas 8:29 Want Hij had de onreine geest bevolen van de man uit te gaan. Die had hem namelijk vele malen aangegrepen, en men had hem met kete­nen en met boeien gebonden om hem in bewaring te houden, maar hij verbrak de boeien en werd door de demon naar de woeste plaatsen gedreven.
Lukas 8:30 Jezus vroeg hem: Wat is uw naam? Hij zei: Legio; want er waren veel demonen in hem gegaan.
Lukas 8:31 En zij smeekten Hem dat Hij hun niet zou bevelen in de afgrond te gaan.
Lukas 8:32 En er was daar een grote kudde var­kens aan het weiden op de berg. Zij smeekten Hem dat Hij hun zou toestaan daarin te gaan. En Hij stond het hun toe.
Lukas 8:33 En de demonen gingen uit de man weg en gingen in de var­kens; en de kudde stortte van de steilte af het meer in, en verdronk.
Lukas 8:34 Toen zij die hen weidden, zagen wat er gebeurd was, vluchtten zij en berichtten het in de stad en op het land.
Lukas 8:35 Ze gingen op weg om te zien wat er gebeurd was, en ze kwamen bij Jezus en vonden de man van wie de demonen uitgegaan waren, zitten aan de voeten van Jezus, gekleed en goed bij zijn verstand; en ze werden bevreesd.
Lukas 8:36 Ook berichtten zij die het gezien hadden hun hoe de bezetene verlost was.
Lukas 8:37 En heel de menigte uit de omgeving van het land van de Ga­darenen vroeg Hem van hen weg te gaan, want zij waren met grote vrees bevangen. Hij ging in het schip en keerde terug.
Lukas 8:38 De man van wie de demonen uitgegaan waren, bad Hem of hij bij Hem mocht blijven, maar Jezus stuurde hem weg en zei:
Lukas 8:39 Keer terug naar uw huis en vertel wat voor grote dingen God aan u gedaan heeft. En hij ging heel de stad door en ver­kondigde wat voor grote dingen Jezus aan hem gedaan had.
Lukas 8:40 Het gebeurde, toen Jezus terugkeerde, dat de menigte Hem ontving, want ze waren allen op Hem blijven wachten.
Lukas 8:41 En zie, er kwam een man, van wie de naam Jaïrus was. Hij was een leidinggevende in de syna­goge. Hij viel aan de voeten van Jezus en smeekte Hem naar zijn huis te komen.
Lukas 8:42 Hij had namelijk één kind, een dochter van ongeveer twaalf jaar, en die lag op sterven. Toen Hij er­heen ging, drong de menigte zich om Hem heen.
Lukas 8:43 En een vrouw die al twaalf jaar bloedv­loeiingen had en die al haar bezit aan dokters uitgegeven had, maar door niemand genezen had kunnen worden,
Lukas 8:44 kwam van achteren naar Hem toe en raakte de zoom van Zijn bo­venkleed aan; en onmiddellijk hield het vloeien van haar bloed op.
Lukas 8:45 En Jezus zei: Wie is het die Mij heeft aangeraakt? Toen zij het allen ontkenden, zeiden Petrus en die bij hem waren: Meester, de menigte duwt tegen U aan en verdringt U, en U zegt: Wie is het die Mij aangeraakt heeft?
Lukas 8:46 Jezus zei: Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik heb gemerkt dat er kracht van Mij uitgegaan is.
Lukas 8:47 Toen de vrouw zag dat zij niet onopgemerkt was, kwam zij bevend naar Hem toe, en nadat zij voor Hem neergevallen was, vertelde zij voor heel het volk om welke reden zij Hem aangeraakt had en dat zij onmiddellijk genezen was.
Lukas 8:48 Hij zei te­gen haar: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede!
Lukas 8:49 Ter­wijl Hij nog sprak, kwam er iemand van het huis van het hoofd van de synagoge en zei tegen hem: Uw dochter is gestorven; val de Meester niet lastig.
Lukas 8:50 Maar toen Jezus dat hoorde, antwoordde Hij hem: Wees niet bevreesd, geloof alleen, en zij zal behouden worden.
Lukas 8:51 Toen Hij in het huis gekomen was, liet Hij niemand binnenkomen dan Petrus, Jakobus, Jo­hannes, en de vader en de moeder van het kind.
Lukas 8:52 Allen huilden luid en bedreven rouw over haar. Hij zei: Huil niet; zij is niet gestorven, maar zij slaapt.
Lukas 8:53 En zij lachten Hem uit, omdat zij wisten dat zij gestorven was.
Lukas 8:54 Maar toen Hij hen allen naar buiten gestuurd had, pakte Hij haar hand en riep: Kind, sta op!
Lukas 8:55 En haar geest keerde terug en zij stond onmiddellijk op; en Hij gaf opdracht dat men haar te eten zou geven.
Lukas 8:56 En haar ouders waren buiten zichzelf, en Hij beval hun dat zij niemand zouden zeggen wat er gebeurd was.

Lukas 9

Lukas 9:1 Hij riep Zijn twaalf discipelen bijeen en gaf aan hen kracht en macht over alle demonen, en om ziekten te genezen,
Lukas 9:2 en Hij zond hen op weg om het Koninkrijk van God te prediken en de zieken te genezen.
Lukas 9:3 En Hij zei tegen hen: Neem niets mee voor onderweg: geen staf, geen reiszak, geen brood, geen geld. Ook mag niemand van u twee stel onderkleren bij zich hebben.
Lukas 9:4 En welk huis u ook zult binnengaan, blijf daar en vertrek vandaaruit.
Lukas 9:5 En als ze u niet zullen ontvangen, vertrek dan uit die stad en schud ook het stof af van uw voeten, tot een getuigenis tegen hen.
Lukas 9:6 Zij vertrokken en reisden door alle dorpen, en zij verkondigden het Evangelie en genazen overal de zieken.
Lukas 9:7 Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen die door Hem gebeurden. En hij verkeerde in onzekerheid, omdat door sommigen gezegd werd dat Johannes uit de doden was opgewekt,
Lukas 9:8 en door anderen dat Elia verschenen was, en door weer anderen dat een van de oude profeten opgestaan was.
Lukas 9:9 En Herodes zei: Jo­hannes heb ik onthoofd. Wie is Deze dan over Wie ik zulke dingen hoor? En hij probeerde Hem te zien te krijgen.
Lukas 9:10 En toen de apostelen teruggekeerd waren, vertelden zij Hem alles wat zij gedaan hadden. Hij nam hen mee en vertrok, alleen met hen, naar een eenzame plaats bij een stad die Bethsaïda heette.
Lukas 9:11 Toen de menigte dat merkte, volgden zij Hem. Hij ontv­ing hen en sprak tot hen over het Koninkrijk van God; en hen die genezing nodig hadden, maakte Hij gezond.
Lukas 9:12 De dag begon te dalen. De twaalf kwamen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Stuur de menigte weg, opdat zij naar de omliggende dorpen en gehuchten gaan om onderdak en voedsel te vinden, want wij zijn hier op een eenzame plaats.
Lukas 9:13 Maar Hij zei tegen hen: Geeft u hun te eten. Zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen, of wij zouden voor al dit volk voedsel moeten gaan kopen.
Lukas 9:14 Er waren namelijk on­geveer vijfduizend mannen. Maar Hij zei tegen Zijn discipelen: Laat hen gaan zitten in groepen, elk van vijftig.
Lukas 9:15 En zij deden dat en lieten allen plaatsnemen.
Lukas 9:16 En nadat Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, en Hij zegende ze, brak ze en gaf ze aan de discipelen om aan de menigte voor te zetten.
Lukas 9:17 En zij aten en wer­den allen verzadigd. Wat zij overhadden van de stukken brood, werd opgeraapt: twaalf man­den.
Lukas 9:18 En het gebeurde, toen Hij in persoonlijk gebed was, dat de discipelen in Zijn nabij­heid waren. En Hij vroeg hun: Wie zeggen de menigten dat Ik ben?
Lukas 9:19 Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen dat een van de oude profeten opgestaan is.
Lukas 9:20 Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben? Petrus antwoordde en zei: De Christus van God.
Lukas 9:21 En Hij sprak hen streng toe en beval dat zij dit tegen niemand zeg­gen zouden.
Lukas 9:22 Hij zei: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden, en Hij moet gedood en op de derde dag opgewekt worden.
Lukas 9:23 Hij zei tegen allen: Als iemand achter Mij wil komen, moet hij zichzelf verloo­chenen, zijn kruis dagelijks opnemen en Mij volgen.
Lukas 9:24 Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden.
Lukas 9:25 Want wat baat het een mens heel de wereld te winnen en zichzelf te verliezen of zelf schade te lijden?
Lukas 9:26 Want wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij zal komen in Zijn heerlijkheid en in die van de Vader en in die van de heilige engelen.
Lukas 9:27 En Ik zeg u in waarheid: Er zijn som­migen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven, voordat zij het Koninkrijk van God gezien hebben.
Lukas 9:28 Het gebeurde ongeveer acht dagen na deze woorden dat Hij Petrus en Johannes en Jakobus meenam en de berg opklom om te bidden.
Lukas 9:29 En het gebeurde ter­wijl Hij bad, dat de aanblik van Zijn gezicht veranderd werd en Zijn kleding blinkend wit werd.
Lukas 9:30 En zie, twee mannen spraken met Hem; het waren Mozes en Elia.
Lukas 9:31 Zij versche­nen in heerlijkheid en spraken over Zijn heengaan, dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem.
Lukas 9:32 Petrus en zij die bij hem waren, waren bevangen door slaap. Toen ze wakker geworden waren, zagen zij Zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden.
Lukas 9:33 En het ge­beurde, toen zij bij Hem vandaan zouden gaan, dat Petrus tegen Jezus zei: Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten wij drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een en voor Elia een; hij wist echter niet wat hij zei.
Lukas 9:34 Terwijl hij dit zei, kwam er een wolk, en die overscha­duwde hen. Zij werden bevreesd toen zij de wolk ingingen.
Lukas 9:35 En er kwam een stem uit de wolk, die zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!
Lukas 9:36 En toen de stem geklonken had, bevond Jezus Zich daar alleen. En zij zwegen en vertelden in die dagen niemand iets van wat zij gezien hadden.
Lukas 9:37 Het gebeurde de volgende dag, toen zij van de berg afdaalden, dat een grote menigte Hem tegemoet kwam.
Lukas 9:38 En zie, een man uit de menigte riep: Meester, ik bid U, kijk toch naar mijn zoon, want hij is mijn enig kind.
Lukas 9:39 En zie, een geest grijpt hem en meteen schreeuwt hij; en hij doet hem zo stuiptrekken dat hij schuim op zijn mond krijgt; hij gaat nauwelijks bij hem vandaan en mishandelt hem.
Lukas 9:40 En ik heb Uw discipelen gevraagd hem uit te drijven, maar zij konden het niet.
Lukas 9:41 Jezus antwoordde en zei: O onge­lovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen? Breng uw zoon hier.
Lukas 9:42 Terwijl hij naar Hem toe ging, wierp de demon hem tegen de grond en deed hem stuip­trekken. Maar Jezus bestrafte de onreine geest, genas het kind en gaf het aan zijn vader terug.
Lukas 9:43 Zij allen stonden versteld van de grootheid van God. Toen zij zich allen verwonderden over alle dingen die Hij deed, zei Jezus tegen Zijn discipelen:
Lukas 9:44 Laat deze woorden tot uw oren doordringen, want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van men­sen.
Lukas 9:45 Maar zij begrepen dat woord niet en het bleef voor hen verborgen, zodat het niet tot hen doordrong. En zij vreesden Hem een vraag te stellen over dat woord.
Lukas 9:46 Er ontstond een meningsverschil onder hen over de vraag wie van hen de belangrijkste was.
Lukas 9:47 Maar toen Jezus de overweging van hun hart zag, nam Hij een klein kind en zette dat bij Zich.
Lukas 9:48 En Hij zei tegen hen: Wie dit kleine kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Want wie de minste onder u allen is, die zal belangrijk zijn.
Lukas 9:49 Johannes antwoordde en zei: Meester, wij hebben iemand gezien die in Uw Naam demonen uitdreef, en wij hebben het hem verboden, omdat hij U niet samen met ons volgt.
Lukas 9:50 En Jezus zei tegen hem: Verbied het niet, want wie niet tegen ons is, die is voor ons.
Lukas 9:51 Het geschiedde, toen de dagen van Zijn opneming vervuld werden, dat Hij Zijn aangezicht naar Jeruzalem keerde om daarheen te reizen.
Lukas 9:52 En Hij stuurde boden voor Zijn aangezicht uit. Op hun reis kwamen zij in een dorp van de Samaritanen om voor Hem voorbereidingen te treffen.
Lukas 9:53 Maar zij ontvingen Hem niet, omdat Hij op reis was naar Jer­uzalem, waarheen Zijn aangezicht gericht was.
Lukas 9:54 Toen de discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt U dat wij zeggen dat er vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren, zoals ook Elia gedaan heeft?
Lukas 9:55 Maar Hij keerde Zich om, bestrafte hen en zei: U beseft niet wat voor geest u hebt,
Lukas 9:56 want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden. En zij gingen naar een an­der dorp.
Lukas 9:57 Het gebeurde, toen zij onderweg waren, dat iemand tegen Hem zei: Heere, ik zal U volgen waar U ook heen gaat.
Lukas 9:58 Maar Jezus zei tegen hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen.
Lukas 9:59 Tegen een ander zei Hij: Volg Mij. Maar die zei: Heere, sta mij toe dat ik wegga om eerst mijn vader te begraven.
Lukas 9:60 Maar Jezus zei tegen hem: Laat de doden hun doden begraven, maar u, ga heen en verkondig het Koninkrijk van God.
Lukas 9:61 Weer een ander zei: Heere, ik zal U volgen, maar sta mij eerst toe dat ik afscheid neem van hen die in mijn huis zijn.
Lukas 9:62 Jezus zei tegen hem: Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God.

Lukas 10

Lukas 10:1 Hierna wees de Heere nog zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor Zijn aangezicht uit naar iedere stad en plaats waar Hij komen zou.
Lukas 10:2 Hij zei dan tegen hen: De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt.
Lukas 10:3 Ga heen, zie, Ik zend u als lammeren te midden van de wolven.
Lukas 10:4 Neem geen beurs, geen reiszak en geen sandalen mee, en groet niemand on­derweg.
Lukas 10:5 En welk huis u ook maar binnengaat, zeg eerst: Vrede zij dit huis!
Lukas 10:6 En als daar een zoon van vrede is, zal uw vrede op hem rusten. Zo niet, dan zal uw vrede tot u terug­keren.
Lukas 10:7 Blijf in dat huis en eet en drink wat u door hen voorgezet wordt, want de arbeider is zijn loon waard. Ga niet van het ene huis naar het andere huis.
Lukas 10:8 En welke stad u ook maar binnengaat en men ontvangt u, eet wat u voorgezet wordt,
Lukas 10:9 genees de zieken die daar zijn, en zeg tegen hen: Het Koninkrijk van God is dicht bij u gekomen.
Lukas 10:10 Maar welke stad u ook maar binnengaat en men ontvangt u niet, ga naar buiten, de straat op, en zeg:
Lukas 10:11 Zelfs het stof uit uw stad dat aan ons kleeft, schudden wij tegen u af. Maar weet dit, dat het Koninkrijk van God dicht bij u is gekomen.
Lukas 10:12 Ik zeg u dat het voor Sodom verdraa­glijker zal zijn op die dag dan voor die stad.
Lukas 10:13 Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda! Want als in Tyrus en Sidon de krachten gebeurd waren, die in u plaatsgevonden hebben, dan zou­den zij zich allang, in zak en as gezeten, bekeerd hebben.
Lukas 10:14 Maar het zal voor Tyrus en Si­don verdraaglijker zijn in het oordeel dan voor u.
Lukas 10:15 En u, Kapernam, die tot de hemel toe verhoogd bent, u zult tot de hel toe neergestoten worden.
Lukas 10:16 Wie naar u luistert, die luistert naar Mij; wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Hem Die Mij gezonden heeft.
Lukas 10:17 De zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: Heere, zelfs de demonen zijn in Uw Naam aan ons onderworpen.
Lukas 10:18 Hij zei tegen hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen.
Lukas 10:19 Zie, Ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te trappen en de macht over alle kracht van de vijand; en niets zal u schade toe­brengen.
Lukas 10:20 Verblijd u echter niet daarover dat de geesten aan u onderworpen zijn, maar verblijd u erover dat uw namen opgeschreven zijn in de hemel.
Lukas 10:21 Op dat moment ver­heugde Jezus Zich in de geest en zei: Ik dank U, Vader, Heere van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, en ze aan jonge kinderen hebt geopenbaard. Ja, Vader, want zo was het Uw welbehagen.
Lukas 10:22 Alle dingen zijn Mij overgeg­even door Mijn Vader; en niemand weet Wie de Zoon is dan de Vader, en Wie de Vader is dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon het wil openbaren.
Lukas 10:23 En Hij keerde Zich naar de discipe­len en zei tegen hen alleen: Zalig zijn de ogen die zien wat u ziet.
Lukas 10:24 Want Ik zeg u dat veel profeten en koningen de dingen hebben willen zien die u ziet, en zij hebben ze niet gezien; en te horen de dingen die u hoort, en zij hebben ze niet gehoord.
Lukas 10:25 En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken, en zei: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?
Lukas 10:26 En Hij zei tegen hem: Wat staat er in de Wet geschreven? Wat leest u daar?
Lukas 10:27 Hij antwoordde en zei: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.
Lukas 10:28 Hij zei te­gen hem: U hebt juist geantwoord. Doe dat en u zult leven.
Lukas 10:29 Maar hij wilde zichzelf re­chtvaardigen en zei tegen Jezus: Wie is mijn naaste?
Lukas 10:30 Jezus antwoordde en zei: Een man ging van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem de kleren uit­trokken, hem daarbij slagen toedienden en hem bij hun vertrek halfdood lieten liggen.
Lukas 10:31 Toevallig kwam er een priester langs diezelfde weg, en toen hij hem zag, ging hij aan de over­kant voorbij.
Lukas 10:32 Evenzo ging ook een Leviet, toen hij op die plek kwam en hem zag, aan de overkant voorbij.
Lukas 10:33 Maar een Samaritaan die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, was hij met innerlijke ontferming bewogen.
Lukas 10:34 En hij ging naar hem toe, ver­bond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.
Lukas 10:35 En toen hij de volgende dag wegging, haalde hij twee penningen tevoorschijn, en hij gaf ze aan de waard en zei tegen hem: Zorg voor hem, en wat u verder aan kosten maakt, zal ik u geven als ik terugkom.
Lukas 10:36 Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was?
Lukas 10:37 En hij zei: Degene die hem barmhartigheid bewezen heeft. Jezus zei tegen hem: Ga heen en doet u evenzo.
Lukas 10:38 Het gebeurde, toen zij onderweg waren, dat Hij in een dorp kwam. En een vrouw van wie de naam Martha was, ontving Hem in haar huis.
Lukas 10:39 En zij had een zuster die Maria heette, die ook aan de voeten van Jezus zat en naar Zijn woord luisterde.
Lukas 10:40 Maar Martha was druk bezig met bedienen. Nadat zij erbij was komen staan, zei zij: Heere, trekt U het Zich niet aan dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg toch tegen haar dat zij mij helpt.
Lukas 10:41 Jezus antwoordde en zei tegen haar: Martha, Martha, u bent bezorgd en maakt u druk over veel dingen.
Lukas 10:42 Slechts één ding is nodig. Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat niet van haar zal worden afgenomen.

Lukas 11

Lukas 11:1 En het gebeurde, toen Hij ergens aan het bidden was, dat een van Zijn discipelen tegen Hem zei, toen Hij ophield: Heere, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft.
Lukas 11:2 Hij zei tegen hen: Wanneer u bidt, zeg dan: Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel, zo ook op de aarde.
Lukas 11:3 Geef ons elke dag ons dagelijks brood.
Lukas 11:4 En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan iedereen die ons iets schuldig is. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
Lukas 11:5 En Hij zei tegen hen: Stel dat iemand van u een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: Vriend, leen mij drie broden,
Lukas 11:6 want mijn vriend is van een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten,
Lukas 11:7 en dat die vriend van binnen uit het huis dan zou antwoorden en zeggen: Val mij niet lastig. De deur is al gesloten en mijn kinderen zijn bij mij in de slaapkamer; ik kan niet opstaan om ze u te geven.
Lukas 11:8 Ik zeg u: Al zou hij niet opstaan en ze hem geven, omdat hij zijn vriend is, dan zou hij toch om zijn onbeschaamdheid opstaan en hem er zoveel geven als hij nodig heeft.
Lukas 11:9 En Ik zeg u: Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.
Lukas 11:10 Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en wie klopt, voor hem zal er opengedaan worden.
Lukas 11:11 Welke vader onder u zal aan zijn zoon, als hij hem om brood vraagt, een steen geven, of ook als hij om een vis vraagt, hem in plaats van een vis een slang geven,
Lukas 11:12 of als hij ook om een ei vraagt, hem een schorpioen geven?
Lukas 11:13 Als u die slecht bent, uw kinderen dus goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan hen die tot Hem bidden?
Lukas 11:14 En Hij dreef een de­mon uit bij iemand, en deze kon niet spreken. En het gebeurde dat hij die niet kon spreken, toen de demon uitgevaren was, sprak. En de menigte verwonderde zich.
Lukas 11:15 Maar sommi­gen van hen zeiden: Hij drijft de demonen uit door Beëlzebul, de aanvoerder van de demon­en.
Lukas 11:16 Anderen verlangden van Hem, om Hem te verzoeken, een teken uit de hemel.
Lukas 11:17 Maar Hij kende hun gedachten en zei tegen hen: Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, valt.
Lukas 11:18 Als nu ook de satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe kan zijn rijk dan standhouden? Want u zegt dat Ik door Beëlze­bul de demonen uitdrijf.
Lukas 11:19 Als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen hen dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn.
Lukas 11:20 Maar als Ik door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen.
Lukas 11:21 Wanneer een sterke gewapende man zijn woning bewaakt, is alles wat hij heeft veilig.
Lukas 11:22 Maar als ie­mand die sterker is dan hij, op hem af komt en hem overwint, neemt hij hem zijn hele wapen­rusting, waarop hij vertrouwde, af en verdeelt zijn buit.
Lukas 11:23 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; wie met Mij niet verzamelt, die drijft uiteen.
Lukas 11:24 Wanneer de onreine geest van de mens uitgegaan is, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken. Maar wanneer hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik uit weggegaan ben.
Lukas 11:25 En wanneer hij aankomt, vindt hij het geveegd en opgeruimd.
Lukas 11:26 Dan gaat hij weg en neemt zeven an­dere geesten mee, die meer verdorven zijn dan hijzelf, en wanneer zij naar binnen gegaan zijn, gaan zij daar wonen; en het einde van die mens wordt erger dan het begin.
Lukas 11:27 Het ge­beurde, toen Hij deze dingen sprak, dat een vrouw uit de menigte haar stem verhief en tegen Hem zei: Zalig is de schoot die U gedragen heeft, en zijn de borsten waaraan U gezogen hebt!
Lukas 11:28 Maar Hij zei: Veeleer zijn zij zalig die het Woord van God horen en het bewaren.
Lukas 11:29 Toen de menigte te hoop liep, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een verdorven geslacht; het verlangt een teken, maar het zal geen teken gegeven worden dan het teken van de profeet Jona.
Lukas 11:30 Want zoals Jona voor de inwoners van Nineve een teken geweest is, zo zal ook de Zoon des mensen het zijn voor dit geslacht.
Lukas 11:31 De koningin van het Zuiden zal in het oor­deel samen met de mannen van dit geslacht opstaan en hen veroordelen, want zij is gekomen van de einden van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen en zie, meer dan Salomo is hier!
Lukas 11:32 De mannen van Nineve zullen in het oordeel samen met dit geslacht opstaan en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, meer dan Jona is hier!
Lukas 11:33 Niemand die een lamp aansteekt, zet die in het verborgene, en ook niet on­der de korenmaat, maar op de standaard, opdat zij die binnenkomen, het licht kunnen zien.
Lukas 11:34 De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dan uw oog oprecht is, is ook heel uw li­chaam verlicht; maar als het kwaadaardig is, is ook heel uw lichaam duister.
Lukas 11:35 Zie er dus op toe, dat het licht dat in u is, geen duisternis is.
Lukas 11:36 Als dus uw lichaam helemaal licht is, en geen enkel deel ervan duister is, zal het net zo geheel licht zijn als wanneer de lamp het met zijn schijnsel verlicht.
Lukas 11:37 Toen Hij dit zei, vroeg een Farizeeër aan Hem of Hij bij hem de middagmaaltijd wilde gebruiken. Hij ging naar binnen en ging aanliggen.
Lukas 11:38 Toen de Farizeeër dat zag, verwonderde hij zich erover dat Hij Zich niet eerst gewassen had voor het middagmaal.
Lukas 11:39 Maar de Heere zei tegen hem: Welnu, Farizeeën, u reinigt de buitenkant van de drinkbeker en van de schotel, maar uw binnenste is vol roofzucht en boosaardigheid.
Lukas 11:40 Onverstandigen! Heeft Hij Die het buitenste maakte, ook niet het binnenste gemaakt?
Lukas 11:41 Geef echter de inhoud ervan als liefdegave en zie, alles is voor u rein.
Lukas 11:42 Maar wee u, Farizeeën, want u geeft tienden van de munt en de wijnruit en van alle kruiden, maar u gaat voorbij aan het recht en aan de liefde van God. Deze dingen zou men moeten doen en die an­dere dingen niet nalaten.
Lukas 11:43 Wee u, Farizeeën, want u hebt de voorste plaatsen in de synag­ogen en de begroetingen op de markten lief.
Lukas 11:44 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, hui­chelaars, want u bent net als de graven die niet zichtbaar zijn: de mensen die erover lopen, weten het niet.
Lukas 11:45 Een van de wetgeleerden antwoordde en zei tegen Hem: Meester, wan­neer u deze dingen zegt, behandelt U ons ook smadelijk.
Lukas 11:46 Maar Hij zei: Wee ook u, wet­geleerden, want u legt de mensen lasten op die moeilijk zijn om te dragen, en zelf raakt u die lasten niet met één van uw vingers aan.
Lukas 11:47 Wee u, want u bouwt de grafmonumenten voor de profeten, maar uw vaderen hebben hen gedood.
Lukas 11:48 U getuigt dus dat u instemt met de daden van uw vaderen, want zij hebben hen gedood en u bouwt hun grafmonumenten.
Lukas 11:49 Daarom heeft de wijsheid van God gezegd: Ik zal profeten en apostelen naar hen toe zenden, en van hen zullen zij sommigen doden en anderen vervolgen,
Lukas 11:50 opdat van dit geslacht af­geëist wordt het bloed van alle profeten dat van de grondlegging van de wereld af vergoten is,
Lukas 11:51 van het bloed van Abel tot het bloed van Zacharia, die omgebracht is tussen het altaar en het huis van God. Ja, Ik zeg u, het zal afgeëist worden van dit geslacht.
Lukas 11:52 Wee u, wetge­leerden, want u hebt de sleutel van de kennis weggenomen. Zelf bent u niet binnengegaan en u hebt hen die binnengingen, tegengehouden.
Lukas 11:53 Toen Hij deze dingen tegen hen zei, be­gonnen de schriftgeleerden en Farizeeën hevig tegen Hem tekeer te gaan en dwongen zij Hem Zich over veel dingen uit te spreken:
Lukas 11:54 zij spanden strikken voor Hem om iets uit Zijn mond op te vangen, opdat zij Hem zouden kunnen beschuldigen.

Lukas 12

Lukas 12:1 Intussen, toen er een menigte van vele duizenden mensen bijeengekomen was, zodat zij elkaar bijna onder de voet liepen, begon Hij te spreken, allereerst tot Zijn discipelen: Wees op uw hoede voor het zuurdeeg van de Farizeeën, dat is de huichelarij.
Lukas 12:2 Want er is niets be­dekt wat niet geopenbaard zal worden, en er is niets verborgen wat niet bekend zal worden.
Lukas 12:3 Daarom, al wat u in het duister gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden en wat u in de binnenkamers in iemands oor gesproken hebt, zal op de daken gepredikt worden.
Lukas 12:4 En Ik zeg u, Mijn vrienden: Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen.
Lukas 12:5 Maar Ik zal u laten zien voor Wie u bevreesd moet zijn: Wees bev­reesd voor Hem Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u, wees bevreesd voor Hem!
Lukas 12:6 Worden niet vijf musjes voor twee penninkjes verkocht? En niet een van die is bij God vergeten.
Lukas 12:7 Ja, ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Wees dan niet bevreesd: u gaat veel musjes te boven.
Lukas 12:8 En Ik zeg u: Ieder die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen van God.
Lukas 12:9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen van God.
Lukas 12:10 En ieder die enig woord spreken zal tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden, maar wie tegen de Heilige Geest gelasterd zal hebben, het zal hem niet vergeven worden.
Lukas 12:11 Wanneer zij u dan zullen brengen naar de synagogen en voor de over­heden en de machthebbers, wees dan niet bezorgd hoe of wat u ter verdediging moet zeggen of wat u moet spreken.
Lukas 12:12 Want de Heilige Geest zal u in dat uur leren wat u moet zeggen.
Lukas 12:13 En iemand uit de menigte zei tegen Hem: Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfe­nis met mij moet delen.
Lukas 12:14 Maar Hij zei tegen hem: Mens, wie heeft Mij tot rechter of verd­eler van een erfenis over u aangesteld?
Lukas 12:15 En Hij zei tegen hen: Kijk uit en wees op uw hoede voor de hebzucht. Immers, al heeft iemand overvloed, zijn leven behoort niet tot zijn bezit.
Lukas 12:16 En Hij zei tot hen een gelijkenis en sprak: Het land van een rijke man had veel op­gebracht.
Lukas 12:17 En hij overlegde bij zichzelf en zei: Wat zal ik doen? Want ik heb geen ruimte om mijn vruchten op te slaan.
Lukas 12:18 En hij zei: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al mijn koren en al mijn goederen opslaan.
Lukas 12:19 En ik zal tegen mijn ziel zeggen: Ziel, u hebt veel goederen liggen voor veel jaren. Neem rust, eet, drink en wees vrolijk.
Lukas 12:20 Maar God zei tegen hem: Dwaas! In deze nacht zal men uw ziel van u opeisen; en wat u gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?
Lukas 12:21 Zo is het met hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.
Lukas 12:22 En Hij zei tegen Zijn discipelen: Daar­om zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven: over wat u eten zult, of over uw lichaam: waar­mee u zich kleden zult.
Lukas 12:23 Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding.
Lukas 12:24 Let op de raven: zij zaaien niet en maaien niet, zij hebben geen voorraadkamer en geen schuur, en God voedt hen. Hoe ver gaat u de vogels te boven?
Lukas 12:25 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?
Lukas 12:26 Als u dan ook het minste niet kunt, waarom bent u over de andere dingen bezorgd?
Lukas 12:27 Let op de lelies, hoe zij groeien. Ze werken niet en spinnen niet, en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze.
Lukas 12:28 Als God nu het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, hoeveel te meer u, kleingelovigen!
Lukas 12:29 En u, vraag niet wat u eten of wat u drinken zult, en wees niet verontrust.
Lukas 12:30 Want naar al deze dingen zoeken de volken van de wereld. Uw Vader echter weet dat u deze dingen nodig hebt.
Lukas 12:31 Maar zoek het Koninkrijk van God en al deze dingen zullen u erbij gegeven wor­den.
Lukas 12:32 Wees niet bevreesd, kleine kudde, want het heeft uw Vader behaagd u het Konink­rijk te geven.
Lukas 12:33 Verkoop uw bezittingen en geef de opbrengst weg als liefdegave. Maak voor uzelf beurzen die niet verslijten, een schat die niet opraakt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt en die door de mot niet aangetast wordt.
Lukas 12:34 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Lukas 12:35 Laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend.
Lukas 12:36 En u, wees gelijk aan mensen die op hun heer wachten, wanneer hij terugkomt van de bruiloft, om hem, als hij komt en klopt, meteen open te doen.
Lukas 12:37 Zalig zijn die slaven die de heer bij zijn komst wakend zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden en hen aan tafel zal nodigen en bij hen zal komen om hen te dienen.
Lukas 12:38 En als hij komt in de tweede nacht­wake of als hij komt in de derde nachtwake en hen zo aantreft, zalig zijn die slaven.
Lukas 12:39 Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had op welk moment de dief komen zou, hij gewaakt zou hebben, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken.
Lukas 12:40 U dan, wees ook bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen.
Lukas 12:41 En Petrus zei tegen Hem: Heere, spreekt U deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?
Lukas 12:42 En de Heere zei: Wie is dan de trouwe en verstandige rentmeester, die de heer over zijn huisbe­dienden zal aanstellen om aan hen op de juiste tijd het voedsel te geven dat hun toekomt?
Lukas 12:43 Zalig de slaaf die door zijn heer bij zijn komst zo handelend aangetroffen zal worden.
Lukas 12:44 Werkelijk, Ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen.
Lukas 12:45 Als die slaaf echter in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg, en zou beginnen de knechten en de dienstmeisjes te slaan, te eten en te drinken en dronken te worden,
Lukas 12:46 dan zal de heer van deze slaaf komen op een dag waarop hij hem niet verwacht, en op een uur dat hij niet weet; en hij zal hem in stukken houwen en hem in het lot doen delen van hen die ontrouw zijn.
Lukas 12:47 En die slaaf die de wil van zijn heer gekend heeft en geen voorbereidingen getrof­fen heeft en ook niet naar zijn wil gehandeld heeft, zal met veel slagen geslagen worden.
Lukas 12:48 Wie echter zijn wil niet gekend heeft en dingen gedaan heeft die slagen verdienen, zal met weinig slagen geslagen worden. En van ieder aan wie veel gegeven is, zal veel teruggev­raagd worden en van hem aan wie men veel toevertrouwd heeft, zal men des te meer eisen.
Lukas 12:49 Ik ben gekomen om vuur te werpen op de aarde en wat wil Ik nog meer, nu het al ontstoken is!
Lukas 12:50 Maar Ik moet met een doop gedoopt worden, en hoe beklemt het Mij, tot­dat het volbracht is.
Lukas 12:51 Denkt u dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde? Nee, zeg Ik u, maar eerder verdeeldheid.
Lukas 12:52 Want van nu aan zullen er vijf in één huis ver­deeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie.
Lukas 12:53 Zij zullen tegen elkaar verdeeld zijn: vader tegen zoon, en zoon tegen vader, moeder tegen dochter, en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen haar schoondochter, en schoondochter tegen haar schoonmoeder.
Lukas 12:54 En Hij zei ook tegen de menigte: Wanneer u een wolk ziet opkomen vanuit het westen, zegt u meteen: Er komt regen. En zo gebeurt het.
Lukas 12:55 En als er een zuidenwind waait, zegt u: Er komt hitte. En het gebeurt.
Lukas 12:56 Huichelaars, de aanblik van de aarde en van de hemel weet u te duiden. Hoe kan het dan dat u deze tijd niet weet te duiden?
Lukas 12:57 En waarom oordeelt u ook zelf niet wat rechtvaardig is?
Lukas 12:58 Want als u met uw tegenpartij naar de overheid gaat, doe dan onderweg moeite om van hem verlost te worden, opdat hij u misschien niet voor de rechter sleept en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpt.
Lukas 12:59 Ik zeg u: U zult daar beslist niet uitkomen, voordat u ook het laatste penninkje hebt betaald.

Lukas 13

Lukas 13:1 Er waren juist op dat tijdstip enigen bij Hem, die Hem berichtten over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met hun offers vermengd had.
Lukas 13:2 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat zij zulke dingen geleden hebben?
Lukas 13:3 Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.
Lukas 13:4 Of die achttien, op wie de toren in Siloam viel en die daardoor gedood werden, denkt u dat zij meer schuld hebben gehad dan alle andere mensen die in Jer­uzalem wonen?
Lukas 13:5 Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.
Lukas 13:6 En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand had een vijgenboom, die in zijn wijngaard geplant was. En hij kwam om daaraan vrucht te zoeken, maar vond die niet.
Lukas 13:7 Toen zei hij tegen de wijngaardenier: Zie, ik kom nu al drie jaar vrucht zoeken aan deze vijgenboom en vind die niet. Hak hem om. Waarom beslaat hij de aarde nutteloos?
Lukas 13:8 En hij antwoordde en zei te­gen hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar staan, totdat ik om hem heen gegraven en hem bem­est heb.
Lukas 13:9 Wellicht dat hij dan vrucht draagt. Maar zo niet, dan moet u hem alsnog om­hakken.
Lukas 13:10 En Hij gaf onderwijs op de sabbat in één van de synagogen.
Lukas 13:11 En zie, er was een vrouw die achttien jaar lang een geest had die haar ziek maakte en zij was kromgebogen en kon zich in het geheel niet oprichten.
Lukas 13:12 En toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij Zich en zei tegen haar: Vrouw, u bent verlost van uw ziekte.
Lukas 13:13 En Hij legde de handen op haar en zij werd onmiddellijk weer opgericht en verheerlijkte God.
Lukas 13:14 En het hoofd van de syna­goge, die verontwaardigd was dat Jezus op de sabbat genas, antwoordde en zei tegen de me­nigte: Er zijn zes dagen waarop men moet werken. Kom dan daarop en laat u genezen, maar niet op de dag van de sabbat.
Lukas 13:15 De Heere dan antwoordde hem en zei: Huichelaar, maakt niet ieder van u op de sabbat zijn os of ezel van de voederbak los en leidt hem weg om hem te laten drinken?
Lukas 13:16 En moest dan deze vrouw, die een dochter van Abraham is en die de sa­tan, zie, nu achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de dag van de sabbat?
Lukas 13:17 En toen Hij dit zei, stonden al Zijn tegenstanders beschaamd en de hele me­nigte was blij om alle heerlijke dingen die door Hem gebeurden.
Lukas 13:18 En Hij zei: Waaraan is het Koninkrijk van God gelijk en waarmee zal Ik het vergelijken?
Lukas 13:19 Het is gelijk aan een mosterdzaad, dat iemand nam en in zijn tuin zaaide. En het groeide op en werd tot een grote boom en de vogels in de lucht maakten een nest in zijn takken.
Lukas 13:20 En Hij zei opnieuw: Waarmee zal Ik het Koninkrijk van God vergelijken?
Lukas 13:21 Het is gelijk aan zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het helemaal doorzuurd was.
Lukas 13:22 En Hij trok door steden en dorpen heen, terwijl Hij onderwijs gaf en op weg was naar Jeruzalem.
Lukas 13:23 En iemand zei tegen Hem: Heere, zijn het weinigen, die zalig worden? En Hij zei tegen hen:
Lukas 13:24 Strijd om binnen te gaan door de nauwe poort, want velen, zeg Ik u, zullen proberen binnen te gaan en het niet kunnen,
Lukas 13:25 namelijk vanaf het ogenblik dat de Heer des huizes is opgestaan en de deur heeft gesloten. Dan zult u beginnen buiten te staan en op de deur te kloppen en te zeggen: Heere, Heere, doe ons open. En Hij zal antwoorden en tegen u zeggen: Ik weet niet waar u vandaan komt.
Lukas 13:26 Dan zult u beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw te­genwoordigheid gegeten en gedronken en U hebt in onze straten onderwijs gegeven.
Lukas 13:27 En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik weet niet waar u vandaan komt. Ga weg van Mij, allen die onger­echtigheid bedrijven.
Lukas 13:28 Daar zal gejammer zijn en tandengeknars, wanneer u Abraham, Izak en Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zult zien, maar u buitengeworpen.
Lukas 13:29 En daar zullen er komen van oost en west, van noord en zuid, en zij zullen aan tafel gaan in het Koninkrijk van God.
Lukas 13:30 En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.
Lukas 13:31 Op diezelfde dag kwamen er enige Farizeeën en zeiden tegen Hem: Ga weg en vertrek vanhier, want Herodes wil U doden.
Lukas 13:32 En Hij zei te­gen hen: Ga heen en zeg die vos: Zie, Ik drijf demonen uit en verricht genezingen, vandaag en morgen, en op de derde dag word Ik voleindigd.
Lukas 13:33 Intussen moet Ik heden en morgen en de dag daarna reizen. Het gaat immers niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem.
Lukas 13:34 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt die naar u toe gezonden zijn, hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels, maar u hebt niet gewild!
Lukas 13:35 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Voorwaar, Ik zeg u dat u Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn dat u zult zeggen: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere.

Lukas 14

Lukas 14:1 En het gebeurde, toen Hij in het huis van een van de leiders van de Farizeeën gekomen was op een sabbat om brood te eten, dat zij scherp op Hem letten.
Lukas 14:2 En zie, voor Hem stond iemand die leed aan waterzucht.
Lukas 14:3 En Jezus antwoordde en zei tegen de wetgeleer­den en Farizeeën: Is het geoorloofd op de sabbat gezond te maken?
Lukas 14:4 Maar zij zwegen. En Hij greep hem vast, genas hem en liet hem gaan.
Lukas 14:5 En Hij zei, terwijl Hij Zich tot hen richtte: Wie van u zal, wanneer zijn ezel of os in een put valt, deze er niet meteen uittrekken op de dag van de sabbat?
Lukas 14:6 En zij konden Hem daarop geen antwoord geven.
Lukas 14:7 En Hij sprak een gelijkenis tot de genodigden, toen Hij merkte hoe zij de ereplaatsen voor zichzelf uitkozen. Hij zei tegen hen:
Lukas 14:8 Wanneer u door iemand op een bruiloft uitgenodigd bent, ga dan niet aanliggen op de ereplaats, opdat niet misschien iemand die voornamer is dan u, door hem uitgenodigd is,
Lukas 14:9 en hij die u en hem uitgenodigd heeft, tegen u zal komen zeg­gen: Geef hem die plaats. U zou dan tot uw schande de laatste plaats beginnen in te nemen.
Lukas 14:10 Maar wanneer u uitgenodigd bent, ga er heen en ga op de laatste plaats aanliggen, op­dat, als hij komt die u uitgenodigd heeft, hij tegen u zal zeggen: Vriend, kom hoger op. Dan zal dat u tot eer zijn in de ogen van allen die met u aanliggen.
Lukas 14:11 Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
Lukas 14:12 En Hij zei ook tegen hem die Hem uitgenodigd had: Wanneer u een middag-of avondmaaltijd houdt, roep dan niet uw vrienden, ook niet uw broers, en niet uw familieleden of rijke buren, opdat ook zij u niet op hun beurt terugvragen en het u vergolden wordt.
Lukas 14:13 Wanneer u echter een feestmaaltijd gereedmaakt, nodig dan armen, verminkten, kreupelen en blinden.
Lukas 14:14 En u zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u te vergelden. Want het zal u vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen.
Lukas 14:15 Toen een van hen die mee aanlagen, deze dingen hoorde, zei hij tegen Hem: Zalig is hij die brood zal eten in het Koninkrijk van God.
Lukas 14:16 Maar Hij zei tegen hem: Een zekere man bereidde een grote maaltijd en nodigde er velen.
Lukas 14:17 En hij stuurde zijn slaaf eropuit tegen de tijd van de maaltijd om de genodig­den te zeggen: Kom, want alle dingen zijn nu gereed.
Lukas 14:18 En zij begonnen zich allen één voor één te verontschuldigen. De eerste zei tegen hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet er nodig op uit om die te bekijken. Ik vraag u: Houd mij voor verontschuldigd.
Lukas 14:19 En een an­der zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga erheen om ze te keuren. Ik vraag u: Houd mij voor verontschuldigd.
Lukas 14:20 En weer een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.
Lukas 14:21 En die slaaf kwam terug en berichtte deze dingen aan zijn heer. Toen werd de heer des huizes boos en zei tegen zijn slaaf: Ga er snel op uit naar de straten en stegen van de stad en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier binnen.
Lukas 14:22 En de slaaf zei: Heer, het is gebeurd, zoals u bevolen hebt en nog is er plaats.
Lukas 14:23 En de heer zei tegen de slaaf: Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.
Lukas 14:24 Want ik zeg u dat niemand van die mannen die gen­odigd waren, mijn maaltijd proeven zal.
Lukas 14:25 En vele menigten trokken met Hem mee, en terwijl Hij Zich omkeerde, zei Hij tegen hen:
Lukas 14:26 Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn eigen vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen lev­en, die kan Mijn discipel niet zijn.
Lukas 14:27 En wie zijn kruis niet draagt en achter Mij aan komt, kan geen discipel van Mij zijn.
Lukas 14:28 Want wie van u die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, of hij de middelen wel heeft om het werk te voltooien?
Lukas 14:29 Opdat niet misschien, als hij het fundament gelegd heeft en niet in staat is het te vol­tooien, allen die het zien, hem beginnen te bespotten,
Lukas 14:30 en zeggen: Deze man begon te bouwen, maar heeft het werk niet kunnen voltooien.
Lukas 14:31 Of welke koning die een oorlog in gaat om te strijden met een andere koning, gaat niet eerst zitten om te beraadslagen of hij bij machte is met tienduizend man tegemoet te gaan die met twintigduizend man tegen hem op­trekt?
Lukas 14:32 En zo niet, dan stuurt hij, als de ander nog ver weg is, een gezantschap om te vra­gen wat de vredesvoorwaarden zijn.
Lukas 14:33 Zo kan dan ieder van u die niet alles wat hij heeft, achterlaat, geen discipel van Mij zijn.
Lukas 14:34 Het zout is goed, maar als het zout zijn smaak verloren heeft, waarmee zal het smakelijk gemaakt worden?
Lukas 14:35 Het is niet geschikt voor het land en ook niet voor de mesthoop: men gooit het weg. Wie oren heeft om te horen, laat die horen.

Lukas 15

Lukas 15:1 Al de tollenaars en de zondaars nu kwamen bij Hem om Hem te horen.
Lukas 15:2 En de Fari­zeeën en de schriftgeleerden morden onder elkaar en zeiden: Deze Man ontvangt zondaars en eet met hen.
Lukas 15:3 En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zei:
Lukas 15:4 Welk mens onder u die hon­derd schapen heeft en er één van verliest, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt?
Lukas 15:5 En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol blijdschap op zijn schouders.
Lukas 15:6 En als hij thuiskomt, roept hij zijn vrienden en bu­ren bijeen en zegt tegen hen: Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verlo­ren was.
Lukas 15:7 Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben.
Lukas 15:8 Of welke vrouw, die tien penningen heeft en één penning verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en zoekt zorgvuldig, totdat zij die vindt?
Lukas 15:9 En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar vriendinnen en buurvrouwen bijeen en zegt: Wees blij met mij, want ik heb de penning gevonden die ik verloren had.
Lukas 15:10 Zo zeg Ik u, is er blijdschap vr de enge­len van God over één zondaar die zich bekeert.
Lukas 15:11 En Hij zei: Een zeker mens had twee zo­nen.
Lukas 15:12 En de jongste van hen zei tegen zijn vader: Vader, geef mij het deel van de goede­ren dat mij toekomt. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
Lukas 15:13 En niet veel dagen daarna maakte de jongste zoon alles te gelde en reisde weg naar een ver land en verkwistte daar zijn vermogen in een losbandig leven.
Lukas 15:14 En toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood in dat land en begon hij gebrek te lijden.
Lukas 15:15 En hij ging heen en voegde zich bij één van de burgers van dat land, en die stuurde hem naar zijn akkers om de varkens te weiden.
Lukas 15:16 En hij verlangde ernaar zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf hem die.
Lukas 15:17 En nadat hij tot zichzelf gekomen was, zei hij: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom om van honger.
Lukas 15:18 Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u.
Lukas 15:19 En ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te wor­den. Maak mij als één van uw dagloners.
Lukas 15:20 En hij stond op en ging naar zijn vader. En toen hij nog ver van hem verwijderd was, zag zijn vader hem en deze was met innerlijke ont­ferming bewogen en hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.
Lukas 15:21 En de zoon zei tegen hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u. Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden.
Lukas 15:22 Maar de vader zei tegen zijn slaven: Haal het beste gewaad tevoorschijn en trek het hem aan en geef hem een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten.
Lukas 15:23 En breng het gemeste kalf en slacht het, en laten we eten en vrolijk zijn.
Lukas 15:24 Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn.
Lukas 15:25 Zijn oudste zoon nu was op de akker. En toen hij dichter bij huis kwam, hoorde hij muziek en reidans.
Lukas 15:26 En nadat hij één van de knechten bij zich geroepen had, vroeg hij wat er aan de hand was.
Lukas 15:27 Deze nu zei tegen hem: Uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem weer gezond teruggekregen heeft.
Lukas 15:28 Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen ging zijn vader naar buiten en spoorde hem aan.
Lukas 15:29 Maar hij antwoordde en zei tegen zijn vader: Zie, ik dien u al zoveel jaren en heb nooit uw gebod overtreden en u hebt mij nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn.
Lukas 15:30 Maar nu deze zoon van u gekomen is, die uw bezit met hoeren opgemaakt heeft, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.
Lukas 15:31 En hij zei tegen hem: Kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is van jou.
Lukas 15:32 Wij zouden dan vrolijk en blij moeten zijn, want deze broer van jou was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden.

Lukas 16

Lukas 16:1 En Hij zei ook tegen Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, die een rentmeester had, en deze werd bij hem aangeklaagd dat hij zijn goederen verkwistte.
Lukas 16:2 En hij riep hem en zei tegen hem: Wat is dit wat ik over u hoor? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want u kunt niet langer rentmeester zijn.
Lukas 16:3 En de rentmeester zei bij zichzelf: Wat moet ik doen, omdat mijn heer dit rentmeesterschap van mij afneemt? Spitten kan ik niet en voor be­delen schaam ik mij.
Lukas 16:4 Ik weet wat ik doen zal, opdat ze mij, wanneer ik afgezet ben als rentmeester, in hun huizen ontvangen.
Lukas 16:5 En hij riep de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich en zei tegen de eerste: Hoeveel bent u mijn heer schuldig?
Lukas 16:6 En hij zei: Honderd vaten olie. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis, ga zitten en schrijf snel vijftig.
Lukas 16:7 Daarna zei hij tegen een ander: En u, hoeveel bent u schuldig? En hij zei: Honderd zakken tarwe. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis en schrijf tachtig.
Lukas 16:8 En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, omdat hij verstandig gehandeld had. Want de kinderen van deze wereld zijn onder elkaar verstandiger dan de kinderen van het licht.
Lukas 16:9 En Ik zeg u: Maak uzelf vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon, op­dat zij u, als u gebrek lijdt, zullen ontvangen in de eeuwige tenten.
Lukas 16:10 Wie trouw is in het minste, is ook in het grote trouw. En wie onrechtvaardig is in het minste, is ook in het grote onrechtvaardig.
Lukas 16:11 Als u dan wat betreft de onrechtvaardige mammon niet trouw bent ge­weest, wie zal u het ware toevertrouwen?
Lukas 16:12 En als u wat betreft het goed van een ander niet trouw bent geweest, wie zal u het uwe geven?
Lukas 16:13 Geen huisslaaf kan twee heren dien­en, want hij zal of de ene haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de ene hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.
Lukas 16:14 En al deze dingen hoor­den ook de Farizeeën, die geldzuchtig waren, en zij beschimpten Hem.
Lukas 16:15 En Hij zei tegen hen: U bent het die uzelf rechtvaardigt voor de mensen, maar God kent uw hart. Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.
Lukas 16:16 De Wet en de Profeten zijn er tot Jo­hannes. Vanaf die tijd wordt het Koninkrijk van God verkondigd, en ieder doet het geweld aan.
Lukas 16:17 En het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel van de wet wegvalt.
Lukas 16:18 Ieder die zijn vrouw verstoot en met een andere trouwt, pleegt over­spel en ieder die met een vrouw trouwt die door haar man verstoten is, pleegt ook overspel.
Lukas 16:19 Nu was er een zeker rijk mens, die gekleed ging in purper en zeer fijn linnen en die elke dag vrolijk en overdadig leefde.
Lukas 16:20 En er was een zekere bedelaar, van wie de naam Laza­rus was, die voor zijn poort neergelegd was, en die onder de zweren zat.
Lukas 16:21 En hij ver­langde ernaar verzadigd te worden met de kruimeltjes die van de tafel van de rijke man vie­len; maar ook de honden kwamen en likten zijn zweren.
Lukas 16:22 Het gebeurde nu dat de bede­laar stierf en door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd.
Lukas 16:23 En ook de rijke man stierf en werd begraven. En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn ver­keerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot.
Lukas 16:24 En hij riep en zei: Vader Abraham, ontferm u over mij en stuur Lazarus naar mij toe en laat hem de top van zijn vinger in het water dopen en mijn tong verkoelen, want ik lijd vreselijk pijn in deze vlam.
Lukas 16:25 Abraham echter zei: Kind, herinner u dat u het goede deel ontvangen hebt in uw leven en Lazarus evenzo het kwade. En nu wordt hij vertroost en u lijdt pijn.
Lukas 16:26 En bovendien is er tussen ons en u een grote kloof aangebracht, zodat zij die van hier naar u zouden willen gaan, dat niet kunnen en ook zij niet die vandaar naar ons zouden willen gaan.
Lukas 16:27 En hij zei: Ik vraag u dan, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt,
Lukas 16:28 want ik heb vijf broers. Laat hij dan tegenover hen getuigenis afleggen, opdat ook zij niet komen in deze plaats van pijniging.
Lukas 16:29 Abraham zei tegen hem: Zij hebben Mozes en de profeten. Laten zij naar hen luisteren.
Lukas 16:30 Hij echter zei: Nee, vader Abraham, maar als iemand van de do­den naar hen toe zou gaan, zouden zij zich bekeren.
Lukas 16:31 Maar Abraham zei tegen hem: Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij zich ook niet laten overtuigen, als ie­mand uit de doden zou opstaan.

Lukas 17

Lukas 17:1 En Hij zei tegen de discipelen: Het is onmogelijk dat er geen struikelblokken komen, maar wee hem door wie deze komen.
Lukas 17:2 Het zou voor hem nuttiger zijn als hem een molens­teen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen dan dat hij één van deze kleinen zou doen struikelen.
Lukas 17:3 Wees op uw hoede. Als nu uw broeder tegen u zondigt, bestraf hem. En als hij tot inkeer komt, vergeef hem.
Lukas 17:4 En als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal per dag naar u terugkomt en zegt: Ik heb berouw, dan zult u hem vergeven.
Lukas 17:5 En de apostelen zeiden tegen de Heere: Vermeerder ons het geloof.
Lukas 17:6 En de Heere zei: Als u een geloof had als een mosterdzaadje, zou u tegen deze moerbeiboom zeggen: Word ont­worteld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen.
Lukas 17:7 En wie van u die een slaaf heeft die ploegt of de kudde weidt, zal meteen, als hij van de akker komt, tegen hem zeggen: Kom maar en ga aanliggen?
Lukas 17:8 Zal hij echter niet tegen hem zeggen: tref voorbereidingen, zodat ik vanavond de maaltijd kan gebruiken, omgord u en bedien mij, totdat ik gegeten en ge­dronken heb, en eet en drinkt u daarna?
Lukas 17:9 Hij bedankt die slaaf toch zeker niet, omdat hij gedaan heeft wat hem opgedragen was? Ik meen van niet.
Lukas 17:10 Zo moet ook u, wanneer u ge­daan hebt al wat u opgedragen is, zeggen: Wij zijn onnutte slaven, want wij hebben slechts ge­daan wat wij moesten doen.
Lukas 17:11 En het gebeurde, toen Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij dwars door Samaria en Galilea heen trok.
Lukas 17:12 En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan.
Lukas 17:13 En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, ontferm U over ons.
Lukas 17:14 En toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: Ga heen en toon uzelf aan de priesters. En het gebeurde, terwijl zij heengin­gen, dat zij gereinigd werden.
Lukas 17:15 En toen één van hen zag dat hij genezen was, keerde hij terug, terwijl hij met luide stem God verheerlijkte.
Lukas 17:16 En hij wierp zich met het gezicht ter aarde voor Zijn voeten en dankte Hem. En dit was een Samaritaan.
Lukas 17:17 Toen antwoordde Jezus en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen?
Lukas 17:18 Zijn er dan geen anderen gevonden die terugkeren om God de eer te geven dan deze vreemdeling?
Lukas 17:19 En Hij zei tegen hem: Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u behouden.
Lukas 17:20 En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze.
Lukas 17:21 En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u.
Lukas 17:22 En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien.
Lukas 17:23 En zij zullen tegen u zeg­gen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan.
Lukas 17:24 Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag.
Lukas 17:25 Eerst moet Hij echter veel lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht.
Lukas 17:26 En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen.
Lukas 17:27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen.
Lukas 17:28 Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden.
Lukas 17:29 Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.
Lukas 17:30 Evenzo zal het zijn op de dag waar­op de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.
Lukas 17:31 Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet.
Lukas 17:32 Denk aan de vrouw van Lot.
Lukas 17:33 Wie zijn leven zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden.
Lukas 17:34 Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangeno­men en de ander zal achtergelaten worden.
Lukas 17:35 Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
Lukas 17:36 Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
Lukas 17:37 En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen: Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.

Lukas 18

Lukas 18:1 En Hij sprak ook een gelijkenis tot hen met het oog daarop dat men altijd moet bidden en niet de moed verliezen.
Lukas 18:2 Hij zei: Er was in een zekere stad een rechter die God niet vreesde en geen mens ontzag.
Lukas 18:3 En er was een weduwe in dezelfde stad en zij kwam voort­durend naar hem toe en zei: Doe mij recht tegenover mijn tegenpartij.
Lukas 18:4 En hij wilde een tijd lang niet. Daarna echter zei hij bij zichzelf: Hoewel ik God niet vrees en geen mens ontzie,
Lukas 18:5 toch zal ik, omdat deze weduwe mij lastig valt, haar recht doen, opdat zij uiteindelijk niet komt en mij in het gezicht slaat.
Lukas 18:6 En de Heere zei: Hoor, wat de onrechtvaardige rechter zegt.
Lukas 18:7 Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die nacht en dag tot Hem roepen, hoewel Hij hen soms lang laat wachten?
Lukas 18:8 Ik zeg u dat Hij hun met spoed recht zal doen. Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?
Lukas 18:9 En Hij sprak ook met het oog op sommigen die van zichzelf overtuigd waren dat zij rechtvaardig waren en alle anderen minachtten, deze gelijkenis:
Lukas 18:10 Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de ander een tollenaar.
Lukas 18:11 De Farizeeër stond daar en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar.
Lukas 18:12 Ik vast tweemaal per week. Ik geef tienden van alles wat ik bezit.
Lukas 18:13 En de tollenaar bleef op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig.
Lukas 18:14 Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere. Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
Lukas 18:15 En zij brachten ook de jonge kinderen bij Hem, opdat Hij die zou aanraken. En toen de discipelen dat zagen, bestraften ze hen.
Lukas 18:16 Jezus echter riep die kleinen tot Zich en zei: Laat de kleine kinderen tot Mij komen en ver­hinder hen niet, want voor zulke mensen is het Koninkrijk van God.
Lukas 18:17 Voorwaar zeg Ik u: Wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal daarin beslist niet binnengaan.
Lukas 18:18 En een leidinggevende vroeg Hem en zei: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeu­wige leven te beërven?
Lukas 18:19 En Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.
Lukas 18:20 U kent de geboden: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis afleggen, eer uw vader en uw moeder.
Lukas 18:21 En hij zei: Al deze dingen heb ik in acht genomen vanaf mijn jeugd.
Lukas 18:22 Maar toen Jezus dit hoorde, zei Hij tegen hem: Nog één ding ontbreekt u: Verkoop al wat u hebt en deel het uit onder de armen en u zult een schat hebben in de hemel. En kom dan en volg Mij.
Lukas 18:23 Maar toen hij dit hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was erg rijk.
Lukas 18:24 Toen nu Jezus zag dat hij diep bedroefd was geworden, zei Hij: Hoe moeilijk kunnen zij die rijkdommen hebben, het Koninkrijk van God binnengaan.
Lukas 18:25 Want het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
Lukas 18:26 En zij die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden?
Lukas 18:27 Hij echter zei: De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.
Lukas 18:28 En Petrus zei: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd.
Lukas 18:29 Hij nu zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat er niemand is die huis of ouders of broers of vrouw of kinderen verlaten heeft om het Koninkrijk van God,
Lukas 18:30 die niet het veelvoudige zal terugontvangen in deze tijd, en in de wereld die komt, het eeuwige leven.
Lukas 18:31 En Hij nam de twaalf bij Zich en zei tegen hen: Zie, wij gaan naar Jeruzalem en alles wat geschreven is door de profeten zal aan de Zoon des men­sen volbracht worden.
Lukas 18:32 Want Hij zal aan de heidenen worden overgeleverd en bespot worden en smadelijk behandeld en bespuwd worden.
Lukas 18:33 En zij zullen Hem doden, nadat zij Hem gegeseld hebben en op de derde dag zal Hij weer opstaan.
Lukas 18:34 Zij begrepen echter niets van deze dingen en dit woord was voor hen verborgen en zij begrepen niet wat er gezegd werd.
Lukas 18:35 Het gebeurde nu toen Hij dicht bij Jericho kwam, dat een zekere blinde aan de weg zat te bedelen.
Lukas 18:36 En toen hij de menigte voorbij hoorde gaan, vroeg hij wat er aan de hand was.
Lukas 18:37 En zij vertelden hem dat Jezus de Nazarener voorbijging.
Lukas 18:38 En hij riep en zei: Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij!
Lukas 18:39 En zij die vooraan liepen, bestraften hem, opdat hij zou zwijgen. Hij echter riep des te meer: Zoon van David, ontferm u over mij!
Lukas 18:40 Jezus nu bleef staan en beval dat men hem naar Hem toe zou brengen en toen hij dicht­bij gekomen was, vroeg Hij hem:
Lukas 18:41 Wat wilt u dat Ik voor u doen zal? En hij zei: Heere, dat ik ziende mag worden.
Lukas 18:42 En Jezus zei tegen hem: Word ziende. Uw geloof heeft u be­houden.
Lukas 18:43 En onmiddellijk werd hij ziende, en hij volgde Hem, terwijl hij God verheer­lijkte. En al het volk gaf God de eer, toen het dat zag.

Lukas 19

Lukas 19:1 En Jezus kwam Jericho binnen en ging erdoorheen.
Lukas 19:2 En zie, er was een man van wie de naam Zaches was, en hij was oppertollenaar en hij was rijk.
Lukas 19:3 En hij probeerde te zien wie Jezus was, maar het lukte hem niet vanwege de menigte, omdat hij klein van persoon was.
Lukas 19:4 En na vooruitgelopen te zijn, klom hij in een wilde vijgenboom om Hem te zien, want Hij zou daar voorbij komen.
Lukas 19:5 En toen Jezus bij die plaats kwam, keek Hij op, zag hem en zei tegen hem: Zaches, haast u en kom naar beneden, want heden moet Ik in uw huis verblijven.
Lukas 19:6 En hij haastte zich en kwam naar beneden en ontving Hem met blijd­schap.
Lukas 19:7 En allen die het zagen, morden onder elkaar en zeiden: Hij is bij een zondige man binnengegaan om daar Zijn intrek te nemen.
Lukas 19:8 Zaches nu ging staan en zei tegen de Heere: Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik aan de armen, en als ik van iemand iets heb afgeperst, geef ik dat vierdubbel terug.
Lukas 19:9 Toen zei Jezus tegen hem: Heden is dit huis zaligheid ten deel gevallen, omdat ook deze een zoon van Abraham is.
Lukas 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.
Lukas 19:11 Terwijl zij nu dit alles hoorden, sprak Hij een gelijkenis uit, die Hij eraan toevoegde omdat Hij dicht bij Jer­uzalem was en zij dachten dat het Koninkrijk van God onmiddellijk zou aanbreken.
Lukas 19:12 Hij zei dan: Een zeker mens van hoge geboorte reisde naar een ver land om voor zich een konink­rijk in ontvangst te nemen en daarna terug te keren.
Lukas 19:13 En hij riep zijn tien slaven, gaf hun tien ponden en zei tegen hen: Doe daarmee zaken totdat ik terugkom.
Lukas 19:14 En zijn burgers haatten hem en stuurden hem een gezantschap na om te zeggen: Wij willen niet dat deze man koning over ons zal zijn.
Lukas 19:15 En het gebeurde, toen hij teruggekomen was, nadat hij het ko­ninkrijk in ontvangst had genomen, dat hij zei dat men die slaven aan wie hij het geld geg­even had, bij hem zou roepen om te weten wat ieder met het zakendoen aan winst had ge­maakt.
Lukas 19:16 Toen verscheen de eerste en zei: Heer, uw pond heeft tien ponden winst opgele­verd.
Lukas 19:17 En hij zei tegen hem: Goed gedaan, goede slaaf! Wees, omdat u in het minste trouw bent geweest, machthebber over tien steden.
Lukas 19:18 Toen kwam de tweede en zei: Heer, uw pond heeft vijf ponden opgeleverd.
Lukas 19:19 En hij zei ook tegen hem: En u, wees machtheb­ber over vijf steden.
Lukas 19:20 En een ander kwam en zei: Heer, zie uw pond, dat ik had wegge­legd in een zweetdoek.
Lukas 19:21 Want ik was bevreesd voor u, omdat u een streng mens bent. U neemt wat u niet uitgezet hebt en u maait wat u niet gezaaid hebt.
Lukas 19:22 Maar hij zei tegen hem: Uit uw eigen mond zal ik u oordelen, slechte slaaf. U wist dat ik een streng mens ben en dat ik neem wat ik niet uitgezet heb, en maai wat ik niet gezaaid heb.
Lukas 19:23 Waarom hebt u mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan zou ik het ook bij mijn komst met rente hebben kunnen opeisen.
Lukas 19:24 En hij zei tegen hen die bij hem stonden: Neem dat pond van hem af en geef het aan hem die de tien ponden heeft.
Lukas 19:25 Zij zeiden dan tegen hem: Heer, hij heeft al tien ponden.
Lukas 19:26 Want ik zeg u dat aan eenieder die heeft, gegeven zal worden. Maar van hem die niet heeft, zal ook afgenomen worden wat hij heeft.
Lukas 19:27 Maar deze vijanden van mij, die niet wilden dat ik koning over hen zou zijn, breng ze hier en sla ze hier voor mijn ogen dood.
Lukas 19:28 Nadat Jezus dit gezegd had, reisde Hij voor hen uit en ging naar Jeruzalem.
Lukas 19:29 En het gebeurde, toen Hij dicht bij Bethfagé en Bethanië gekomen was, bij de berg die de Olijfberg heette, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond.
Lukas 19:30 Hij zei: Ga het dorp in dat voor u ligt, en als u daar binnenkomt, zult u een veulen vinden dat vastgebonden is, waarop geen mens ooit heeft gezeten. Maak het los en breng het hier.
Lukas 19:31 En als iemand u vraagt: Waarom maakt u dat los, dan zult u zo tot hem spreken: Omdat de Heere het nodig heeft.
Lukas 19:32 En zij die uitgezonden waren, gingen erheen en vonden het zoals Hij hun gezegd had.
Lukas 19:33 En toen zij het veulen losmaakten, zeiden de eigenaars ervan tegen hen: Waarom maakt u het veulen los?
Lukas 19:34 Zij nu zeiden: De Heere heeft het nodig.
Lukas 19:35 Zij brachten het vervolgens naar Jezus. En nadat zij hun kleren op het veulen geworpen hadden, zetten zij Jezus daarop.
Lukas 19:36 Toen Hij nu verderging, spreidden zij hun kleren onder Hem uit op de weg.
Lukas 19:37 Toen Hij reeds dicht bij de helling van de Olijfberg was gekomen, begon de hele menigte van de discipelen zich te verblijden en God met luide stem te loven om alle machtige daden die zij gezien hadden.
Lukas 19:38 En zij zeiden: Gezegend is de Koning, Die daar komt in de Naam van de Heere. Vrede in de hemel en heerlijkheid in de hoogste hemelen.
Lukas 19:39 En sommigen van de Farizeeën uit de menigte zeiden tegen Hem: Meester, bestraf Uw discipelen.
Lukas 19:40 En Hij antwoordde hun en zei: Ik zeg u dat de stenen zouden roepen, als de­zen zouden zwijgen.
Lukas 19:41 En toen Hij dichtbij kwam en de stad zag, weende Hij over haar.
Lukas 19:42 Hij zei: Och, dat u ook nog op deze uw dag zou onderkennen wat tot uw vrede dient! Nu echter is het verborgen voor uw ogen.
Lukas 19:43 Want er zullen dagen over u komen dat uw vijan­den een wal rondom u zullen opwerpen, u zullen omsingelen en u van alle kanten in het nauw zullen brengen.
Lukas 19:44 En zij zullen u met de grond gelijkmaken en uw kinderen in u verplette­ren. Ook zullen zij in u geen steen op de andere steen laten, omdat u het tijdstip waarop er naar u omgezien werd, niet hebt onderkend.
Lukas 19:45 En toen Hij de tempel was binnengegaan, begon Hij hen die daarin verkochten en kochten, eruit te drijven.
Lukas 19:46 Hij zei tegen hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed zijn, maar u hebt er een rovershol van ge­maakt.
Lukas 19:47 En Hij gaf dagelijks onderwijs in de tempel, en de overpriesters en de Schriftge­leerden en ook de leiders van het volk probeerden Hem om te brengen.
Lukas 19:48 En zij vonden niets wat zij zouden kunnen doen, want heel het volk hing Hem aan terwijl het naar Hem luis­terde.

Lukas 20

Lukas 20:1 Het gebeurde op een van die dagen, toen Hij in de tempel het volk onderwees en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters en de Schriftgeleerden met de oudsten daarbij kwamen staan.
Lukas 20:2 En zij zeiden tegen Hem: Zeg ons met welke bevoegdheid U deze dingen doet, of wie het is die U deze bevoegdheid heeft gegeven.
Lukas 20:3 En Hij antwoordde en zei tegen hen: Ik zal u ook één vraag stellen. Zeg Mij eens:
Lukas 20:4 De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen?
Lukas 20:5 Zij nu overlegden onder elkaar en zeiden: Als wij zeggen: Uit de hemel, dan zal Hij zeggen: Waarom hebt u hem dan niet geloofd?
Lukas 20:6 Maar als wij zeggen: Uit de mensen, dan zal heel het volk ons stenigen, want het is ervan overtuigd dat Johannes een profeet was.
Lukas 20:7 En zij antwoordden dat zij niet wisten vanwaar hij was.
Lukas 20:8 Daarop zei Jezus tegen hen: Dan zeg Ik u ook niet met welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
Lukas 20:9 En Hij begon tot het volk deze gelijkenis te zeggen: Iemand plantte een wijngaard en verhuurde die aan landbouwers en ging een tijd lang naar het buitenland.
Lukas 20:10 En toen het de tijd was, stuurde hij een slaaf naar de landbouwers, opdat zij hem een deel van de opbrengst van de wijngaard zouden geven. De landbouwers echter sloegen hem en stuurden hem met lege han­den weg.
Lukas 20:11 En hij stuurde nog een andere slaaf, maar zij sloegen ook hem, behandelden hem schandelijk en stuurden hem met lege handen weg.
Lukas 20:12 Daarna stuurde hij nog een derde, maar zij verwondden ook deze en wierpen hem eruit.
Lukas 20:13 En de heer van de wijn­gaard zei: Wat zal ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon sturen. Als zij deze zien, zullen zij moge­lijk ontzag voor hem hebben.
Lukas 20:14 Maar toen de landbouwers hem zagen, overlegden zij on­der elkaar en zeiden: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden, opdat de erfenis van ons zal worden.
Lukas 20:15 En toen zij hem buiten de wijngaard geworpen hadden, doodden zij hem. Wat zal dan de heer van de wijngaard met hen doen?
Lukas 20:16 Hij zal komen en die landbouwers ombrengen en zal de wijngaard aan anderen geven. En toen zij dit hoorden, zeiden zij: Dat nooit.
Lukas 20:17 Maar Hij keek hen aan en zei: Wat betekent dan dit wat geschreven staat: De steen die de bouwers verworpen hebben, is tot een hoeksteen geworden?
Lukas 20:18 Ieder die op die steen valt, zal verpletterd worden en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.
Lukas 20:19 En de overpriesters en schriftgeleerden probeerden op datzelfde moment de hand aan Hem te slaan. Zij waren echter bevreesd voor het volk, want zij begrepen dat Hij deze gelijkenis met het oog op hen gesproken had.
Lukas 20:20 En zij hielden Hem nauwlettend in het oog en stuurden spionnen die zich voordeden alsof zij rechtvaardig waren, met de bedoeling Hem op een woord te vangen en Hem dan over te leveren aan de overheid en aan de macht van de stad­houder.
Lukas 20:21 En zij stelden Hem een vraag en zeiden: Meester, wij weten dat U juist spreekt en onderwijs geeft en niemand naar de ogen ziet, maar de weg van God naar waarheid onder­wijst.
Lukas 20:22 Is het ons geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?
Lukas 20:23 En Hij merkte hun sluwheid en zei tegen hen: Waarom verzoekt u Mij?
Lukas 20:24 Laat Mij een penning zien. Van wie is het beeld en opschrift? Zij antwoordden en zeiden: Van de keizer.
Lukas 20:25 En Hij zei tegen hen: Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.
Lukas 20:26 Zij nu konden Hem tegenover het volk op Zijn woord niet vangen en zij verwonderden zich over Zijn antwoord en zwegen.
Lukas 20:27 En sommigen van de Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Hem toe, en vroegen Hem
Lukas 20:28 en zeiden: Meester, Mozes heeft ons geschreven: Als iemands broer die een vrouw heeft, sterft en deze sterft kinderloos, laat dan zijn broer de vrouw nemen en nageslacht voor zijn broer verwekken.
Lukas 20:29 Er waren nu zeven broers. En de eerste nam een vrouw en stierf kinderloos.
Lukas 20:30 Toen nam de tweede de vrouw en ook hij stierf kinderloos.
Lukas 20:31 Ook de derde nam haar en evenzo alle zeven. Zij lieten geen van allen kinderen na en zijn gestorven.
Lukas 20:32 En ten slotte stierf na allen ook de vrouw.
Lukas 20:33 In de opstanding nu, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want die zeven hebben haar tot vrouw gehad.
Lukas 20:34 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: De kinderen van deze wereld trouwen en worden ten huwelijk gegeven,
Lukas 20:35 maar zij die het waard geacht zijn die toekomstige wereld te verkrijgen, en de opstanding uit de doden, zullen niet trouwen en ook niet ten huwelijk gegeven worden.
Lukas 20:36 Want zij kunnen niet meer sterven, omdat zij gelijk zijn aan engelen. En zij zijn kinderen van God, omdat zij kinderen van de opstanding zijn.
Lukas 20:37 En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes duidelijk te kennen gegeven bij de doornstruik, toen hij de Heere de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob noemde.
Lukas 20:38 God nu is niet een God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen.
Lukas 20:39 En sommigen van de schriftgeleerden antwoordden en zeiden: Meester, dat hebt U goed gezegd.
Lukas 20:40 En zij durfden Hem verder niets meer te vra­gen.
Lukas 20:41 En Hij zei tegen hen: Hoe kan men zeggen dat de Christus een Zoon van David is?
Lukas 20:42 David zelf zegt namelijk in het boek van de psalmen: De Heere heeft gezegd tegen mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand,
Lukas 20:43 totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voet­bank voor Uw voeten.
Lukas 20:44 David dan noemt Hem zijn Heere en hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?
Lukas 20:45 En ten aanhoren van al het volk zei Hij tegen Zijn discipelen:
Lukas 20:46 Wees op uw hoede voor de schriftgeleerden, die in lange gewaden rond willen lopen en zeer gesteld zijn op begroetingen op de markten, de voorste plaatsen in de synagogen en de ereplaatsen tijdens de maaltijden,
Lukas 20:47 die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebe­den doen. Zij zullen een zwaarder oordeel ontvangen.

Lukas 21

Lukas 21:1 En toen Hij opkeek, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen,
Lukas 21:2 en Hij zag ook een zekere arme weduwe twee kleine munten daarin werpen.
Lukas 21:3 En Hij zei: Werkelijk, Ik zeg u dat deze arme weduwe er meer dan allen in geworpen heeft.
Lukas 21:4 Want die allen heb­ben van hun overvloed daarin geworpen als offergave aan God, maar zij heeft van haar ar­moede alles wat ze voor haar levensonderhoud had, daarin geworpen.
Lukas 21:5 En toen sommi­gen over de tempel zeiden dat hij met prachtige stenen en aan God gewijde geschenken ver­sierd was, zei Hij:
Lukas 21:6 Wat betreft deze dingen waarnaar u kijkt: Er zullen dagen komen waarin niet één steen op de andere steen gelaten zal worden die niet afgebroken zal worden.
Lukas 21:7 En zij vroegen Hem: Meester, wanneer zal dat dan zijn en wat is het teken dat deze din­gen zullen gebeuren?
Lukas 21:8 En Hij zei: Pas op dat u niet misleid wordt, want velen zullen ko­men onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus, en: De tijd is nabijgekomen. Ga hen dan niet achterna.
Lukas 21:9 En wanneer u zult horen van oorlogen en allerlei oproer, wees dan niet verschrikt. Want deze dingen moeten eerst geschieden, maar dat betekent niet meteen het einde.
Lukas 21:10 Toen zei Hij tegen hen: Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk;
Lukas 21:11 en er zullen grote aardbevingen zijn in ver­schillende plaatsen, hongersnoden en besmettelijke ziekten. Er zullen ook verschrikkelijke dingen en grote tekenen vanuit de hemel plaatsvinden.
Lukas 21:12 Maar vr dit alles zullen ze de handen aan u slaan en u vervolgen, door u over te leveren in de synagogen en gevangenissen, en u zult voor koningen en stadhouders geleid worden omwille van Mijn Naam.
Lukas 21:13 En dit zal u overkomen, opdat u zult getuigen.
Lukas 21:14 Neem u dan in uw hart voor niet van tevoren te bedenken hoe u zich moet verdedigen.
Lukas 21:15 Want Ik zal u mond en wijsheid geven die al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerspreken of weerstaan.
Lukas 21:16 En u zult ook door ouders, broers, familieleden en vrienden overgeleverd worden, en zij zullen sommigen van u doden.
Lukas 21:17 En u zult omwille van Mijn Naam door allen gehaat worden.
Lukas 21:18 Maar er zal beslist geen haar van uw hoofd verloren gaan.
Lukas 21:19 Door uw volharding zult u uw leven verkrijgen.
Lukas 21:20 Wanneer u zult zien dat Jeruzalem door legers omringd wordt, weet dan dat zijn ver­woesting nabij is.
Lukas 21:21 Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen en wie in het midden van Jeruzalem zijn, daaruit wegtrekken en wie op de velden zijn, er niet in gaan.
Lukas 21:22 Want dit zijn dagen van wraak, opdat al wat geschreven staat, vervuld wordt.
Lukas 21:23 Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land en toorn over dit volk.
Lukas 21:24 En zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en in gevan­genschap weggevoerd worden onder alle heidenen. En Jeruzalem zal door de heidenen ver­trapt worden, totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn.
Lukas 21:25 En er zullen tekenen zijn in zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid vanwege het bulderen van zee en golven.
Lukas 21:26 En het hart van de mensen zal bezwijken van vrees en verwachting van de dingen die de wereld zullen overkomen, want de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden.
Lukas 21:27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien ko­men in een wolk, met grote kracht en heerlijkheid.
Lukas 21:28 Wanneer nu deze dingen beginnen te geschieden, kijk dan omhoog en hef uw hoofd op, omdat uw verlossing nabij is.
Lukas 21:29 En Hij sprak tot hen een gelijkenis: Kijk naar de vijgenboom en naar alle bomen.
Lukas 21:30 Zodra ze uitlopen en u dat ziet, weet u uit uzelf dat de zomer al nabij is.
Lukas 21:31 Zo ook u, wanneer u deze dingen zult zien geschieden, weet dan dat het Koninkrijk van God nabij is.
Lukas 21:32 Voorwaar, Ik zeg u dat dit geslacht zeker niet voorbij zal gaan, totdat alles geschied is.
Lukas 21:33 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen beslist niet voorbijgaan.
Lukas 21:34 Wees op uw hoede dat uw hart niet op enig moment bezwaard wordt door roes en dronkenschap en door zorgen over de alledaagse dingen, en dat die dag u niet onverwachts overkomt.
Lukas 21:35 Want als een strik zal hij komen over allen die op het hele aardoppervlak wonen.
Lukas 21:36 Waak dan te allen tijde en bid dat u waardig geacht zult worden om al die dingen die gebeuren zullen, te ontvluchten, en om te kunnen bestaan voor de Zoon des mensen.
Lukas 21:37 Overdag nu gaf Hij onderwijs in de tempel, maar ’s nachts ging Hij de stad uit en overnachtte op de berg die de Olijfberg heet.
Lukas 21:38 En al het volk kwam ’s morgens vroeg naar Hem toe in de tempel om Hem te horen.

Lukas 22

Lukas 22:1 Het feest nu van de ongezuurde broden, dat Pascha heet, was nabij.
Lukas 22:2 En de over-priesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om Hem om te brengen, want zij waren bevreesd voor het volk.
Lukas 22:3 Toen voer de satan in Judas, die de bijnaam Iskariot had, die bij het getal van de twaalf behoorde.
Lukas 22:4 En hij ging weg en sprak met de overpriesters en bevelhebbers van de tempelwacht hoe hij Hem aan hen zou overleveren.
Lukas 22:5 En zij ver­blijdden zich en kwamen overeen hem geld te geven.
Lukas 22:6 En hij stemde erin toe en zocht een geschikte gelegenheid om Hem, buiten de menigte om, aan hen over te leveren.
Lukas 22:7 De dag van de ongezuurde broden brak aan, waarop men het Pascha moest slachten.
Lukas 22:8 En Hij stuurde Petrus en Johannes eropuit en zei: Ga heen, maak voor ons het Pascha gereed, zodat wij het kunnen eten.
Lukas 22:9 Zij zeiden dan tegen Hem: Waar wilt U dat wij het gereedmaken?
Lukas 22:10 En Hij zei tegen hen: Zie, als u de stad binnengaat, zal iemand u tegemoetkomen die een kruik water draagt. Volg hem naar het huis waar hij binnengaat.
Lukas 22:11 En u zult tegen de heer des huizes zeggen: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal?
Lukas 22:12 En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, die volledig is ingericht. Maak het daar gereed.
Lukas 22:13 Zij nu gingen weg en vonden het zoals Hij hun gezegd had; en ze maakten het Pascha gereed.
Lukas 22:14 En toen het uur gekomen was, ging Hij aan tafel aanliggen, en de twaalf apostelen met Hem.
Lukas 22:15 En Hij zei tegen hen: Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten, voordat Ik ga lijden.
Lukas 22:16 Want Ik zeg u dat Ik daar zeker niet meer van zal eten, totdat het vervuld is in het Koninkrijk van God.
Lukas 22:17 En nadat Hij een drink­beker genomen had en gedankt had, zei Hij: Neem deze en deel hem onder elkaar.
Lukas 22:18 Want Ik zeg u dat Ik niet drinken zal van de vrucht van de wijnstok, totdat het Koninkrijk van God gekomen is.
Lukas 22:19 En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn ge­dachtenis.
Lukas 22:20 Evenzo nam Hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt.
Lukas 22:21 Maar zie, de hand van wie Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.
Lukas 22:22 En de Zoon des mensen gaat wel heen zoals bepaald is, maar wee die mens door wie Hij verraden wordt.
Lukas 22:23 En zij be­gonnen zich onder elkaar af te vragen wie van hen het toch zou zijn die dat zou doen.
Lukas 22:24 Er ontstond ook onenigheid onder hen over wie van hen geacht werd de belangrijkste te zijn.
Lukas 22:25 En Hij zei tegen hen: De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd.
Lukas 22:26 Bij u echter moet dat zo niet zijn, maar de belangrijkste onder u moet als de jongste worden en wie leiding geeft als iemand die dient.
Lukas 22:27 Want wie is belangrijker: hij die aanligt of hij die bedient? Is het niet hij die aanligt? Ik echter ben in uw midden als Iemand Die dient.
Lukas 22:28 En u bent het die steeds bij Mij gebl­even bent in Mijn verzoekingen.
Lukas 22:29 En Ik beschik u het Koninkrijk, zoals Mijn Vader dat aan Mij beschikt heeft,
Lukas 22:30 opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en op tronen zit en de twaalf stammen van Israël oordeelt.
Lukas 22:31 En de Heere zei: Simon, Simon, zie, de satan heeft u allen opgeëist om te ziften als de tarwe.
Lukas 22:32 Maar Ik heb voor u gebe­den dat uw geloof niet ophoudt. En u, als u eens tot inkeer gekomen bent, versterk dan uw broeders.
Lukas 22:33 En hij zei tegen Hem: Heere, met U ben ik bereid om zelfs de gevangenis en de dood in te gaan.
Lukas 22:34 Maar Hij zei: Ik zeg u, Petrus, de haan zal vandaag beslist niet kraaien, voordat u driemaal geloochend zult hebben dat u Mij kent.
Lukas 22:35 En Hij zei tegen hen: Heeft het u aan iets ontbroken, toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak en sandalen? Zij zeiden: Aan niets.
Lukas 22:36 Hij zei dan tegen hen: Maar nu, laat wie een beurs heeft, hem meene­men, evenzo ook een reiszak. En wie geen zwaard heeft, laat die zijn bovenkleed verkopen en er een kopen.
Lukas 22:37 Want Ik zeg u dat dit wat geschreven staat, nog in Mij volbracht moet worden, namelijk: En Hij is tot de misdadigers gerekend. Ook wat er over Mij geschreven is, heeft immers een einddoel.
Lukas 22:38 Zij zeiden: Heere, zie hier zijn twee zwaarden. En Hij zei te­gen hen: Het is genoeg.
Lukas 22:39 En Hij ging de stad uit en vertrok, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg; en ook Zijn discipelen volgden Hem.
Lukas 22:40 Toen Hij op die plaats gekomen was, zei Hij tegen hen: Bid dat u niet in verzoeking komt.
Lukas 22:41 En Hij verwijderde Zich van hen ongeveer een steenworp afstand, knielde neer en bad:
Lukas 22:42 Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden.
Lukas 22:43 En aan Hem verscheen een engel uit de hemel, die Hem versterkte.
Lukas 22:44 En Hij kwam in zware zie­lenstrijd en bad des te vuriger. En Zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de aarde neervielen.
Lukas 22:45 En toen Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij bij Zijn discipelen en vond hen slapend van droefheid.
Lukas 22:46 En Hij zei tegen hen: Hoe kunt u slapen! Sta op, en bid dat u niet in verzoeking komt.
Lukas 22:47 En terwijl Hij nog sprak, zie, een menigte; en een van de twaalf, die Judas heette, liep voor hen uit en kwam bij Jezus om Hem te kussen.
Lukas 22:48 En Jezus zei tegen hem: Judas, verraadt u de Zoon des mensen met een kus?
Lukas 22:49 En toen zij die bij Hem waren, zagen wat er ging gebeuren, zeiden ze tegen Hem: Heere, zullen wij er met het zwaard op in slaan?
Lukas 22:50 En een van hen trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af.
Lukas 22:51 Maar Jezus antwoordde en zei: Laat hen tot hiertoe be­gaan. En Hij raakte zijn oor aan en genas hem.
Lukas 22:52 En Jezus zei tegen de overpriesters, de bevelhebbers van de tempelwacht en de oudsten die op Hem afgekomen waren: Bent u ero­puit gegaan met zwaarden en stokken als tegen een misdadiger?
Lukas 22:53 Toen Ik dagelijks bij u was in de tempel, hebt u de handen niet naar Mij uitgestoken. Maar dit is uw uur en de macht van de duisternis.
Lukas 22:54 En zij namen Hem gevangen en voerden Hem weg en brachten Hem in het huis van de hogepriester. En Petrus volgde op een afstand.
Lukas 22:55 En toen zij een vuur aangestoken hadden midden op de binnenplaats, en zij samen daaromheen waren gaan zit­ten, ging Petrus in hun midden zitten.
Lukas 22:56 En een zeker dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten en zei, met haar ogen op hem gericht: Ook hij was bij Hem.
Lukas 22:57 Maar hij verloo­chende Hem en zei: Vrouw, ik ken Hem niet.
Lukas 22:58 En kort daarna zag een ander hem en zei: Ook u bent een van hen. Maar Petrus zei: Mens, dat ben ik niet.
Lukas 22:59 En ongeveer een uur later bevestigde een ander met stelligheid: Het is werkelijk waar, ook hij was bij Hem, want hij is ook een Galileeër.
Lukas 22:60 Maar Petrus zei: Mens, ik weet niet wat u zegt. En onmiddel­lijk, terwijl hij nog sprak, kraaide de haan.
Lukas 22:61 En de Heere keerde Zich om en keek Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de Heere, hoe Hij tegen hem gezegd had: Voor­dat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochend hebben.
Lukas 22:62 En Petrus ging naar buiten en huilde bitter.
Lukas 22:63 En de mannen die Jezus vasthielden, bespotten Hem en sloegen Hem.
Lukas 22:64 En nadat ze Zijn gezicht bedekt hadden, sloegen zij Hem in het ge­zicht en vroegen Hem: Profeteer, wie is het die U geslagen heeft?
Lukas 22:65 En vele andere laster­lijke dingen zeiden zij tegen Hem.
Lukas 22:66 En toen het dag geworden was, kwam de Raad van oudsten van het volk bijeen, overpriesters en schriftgeleerden, en leidden Hem in hun raads­vergadering.
Lukas 22:67 En zij zeiden: Bent U de Christus? Zeg het ons. En Hij zei tegen hen: Als Ik het u zeg, zult u het zeker niet geloven.
Lukas 22:68 En als Ik een vraag zal stellen, zult u Mij zeker niet antwoorden, of Mij loslaten.
Lukas 22:69 Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand van de kracht van God.
Lukas 22:70 En zij zeiden allen: Bent U dan de Zoon van God? En Hij zei tegen hen: U zegt dat Ik het ben.
Lukas 22:71 En zij zeiden: Welk getuigenis hebben wij nog nodig? Want wij hebben het zelf uit Zijn mond gehoord.

Lukas 23

Lukas 23:1 En de hele menigte van hen stond op en leidde Hem naar Pilatus.
Lukas 23:2 En zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben ontdekt dat Deze het volk afvallig maakt, en dat Hij verbiedt belasting te betalen aan de keizer en dat Hij van Zichzelf zegt dat Hij Christus, de Koning, is.
Lukas 23:3 Toen vroeg Pilatus Hem: U bent de Koning van de Joden? Hij nu antwoordde hem en zei: U zegt het.
Lukas 23:4 Pilatus zei tegen de overpriesters en de menigten: Ik vind geen schuld in deze Mens.
Lukas 23:5 Maar zij drongen des te sterker aan en zeiden: Hij hitst het volk op door in heel Judea onderwijs te geven, van toen Hij begon in Galilea tot hiertoe.
Lukas 23:6 Toen Pi­latus nu van Galilea hoorde, vroeg hij of die Mens een Galileeër was.
Lukas 23:7 En toen hij te weten kwam dat Hij uit het machtsgebied van Herodes afkomstig was, stuurde hij Hem naar Hero­des toe, die zelf ook in die dagen in Jeruzalem was.
Lukas 23:8 En toen Herodes Jezus zag, werd hij erg blij, want hij had al lange tijd gewenst Hem te zien, omdat hij veel over Hem gehoord had; en hij hoopte een of ander teken te zien dat door Hem gedaan zou worden.
Lukas 23:9 En hij ondervroeg Hem met veel woorden, maar Hij antwoordde hem niets.
Lukas 23:10 En de overpriest­ers en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen.
Lukas 23:11 En toen Herodes, sa­men met zijn soldaten, Hem gehoond en bespot had, deed hij Hem een sierlijk gewaad om en stuurde Hem terug naar Pilatus.
Lukas 23:12 En op diezelfde dag werden Pilatus en Herodes vrien­den van elkaar; voor die tijd leefden zij namelijk in vijandschap met elkaar.
Lukas 23:13 Nadat Pila­tus de overpriesters en de leiders en het volk bijeengeroepen had, zei hij tegen hen:
Lukas 23:14 U hebt deze Mens naar mij toe gebracht als Iemand Die het volk afvallig maakt. En zie, ik heb Hem in uw aanwezigheid ondervraagd, maar ik heb in deze Mens niets gevonden dat Hem schuldig maakt aan die dingen waarvan u Hem beschuldigt.
Lukas 23:15 Ja, ook Herodes niet, want ik heb u naar hem toe gestuurd en zie, er is door Hem niets gedaan wat de dood verdient.
Lukas 23:16 Ik zal Hem dan straffen en loslaten.
Lukas 23:17 Hij was immers verplicht op het feest voor hen iemand los te laten.
Lukas 23:18 Maar de hele menigte schreeuwde als één man: Weg met Deze, en laat voor ons Barabbas los.
Lukas 23:19 Dat was iemand die om een of ander oproer dat in de stad plaatsgevonden had, en om een moord in de gevangenis geworpen was.
Lukas 23:20 Pilatus dan sprak hen opnieuw toe, omdat hij Jezus wilde loslaten.
Lukas 23:21 Maar zij riepen terug: Krui­sig Hem, kruisig Hem.
Lukas 23:22 Hij zei echter voor de derde keer tegen hen: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Ik heb niets in Hem gevonden wat de dood verdient. Ik zal Hem dan straffen en loslaten.
Lukas 23:23 Maar zij drongen met luid geroep aan en eisten dat Hij gekruisigd zou worden. En hun geroep en dat van de overpriesters kreeg de overhand.
Lukas 23:24 En Pilatus besliste dat hun eis zou worden ingewilligd.
Lukas 23:25 En hij liet hun de man los die om oproer en moord in de gevangenis geworpen was, om wie zij gevraagd hadden. Maar Jezus leverde hij over aan hun wil.
Lukas 23:26 En toen zij Hem wegleidden, grepen zij een zekere Simon van Cy­rene, die van de akker kwam, en legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen.
Lukas 23:27 En een grote menigte van volk volgde Hem; ook een menigte van vrouwen, die zich op de borst sloegen en Hem beklaagden.
Lukas 23:28 En Jezus keerde Zich naar hen om en zei: Dochters van Jeruzalem, huil niet over Mij, maar huil over uzelf en over uw kinderen,
Lukas 23:29 want zie, er komen dagen waarin men zal zeggen: Zalig zijn de onvruchtbaren en de schoten die niet gebaard hebben, en de borsten die niet gezoogd hebben.
Lukas 23:30 Dan zullen zij begin­nen te zeggen tegen de bergen: Val op ons, en tegen de heuvels: Bedek ons.
Lukas 23:31 Want als zij dit doen met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren?
Lukas 23:32 En er werden ook twee anderen weggeleid, misdadigers, om met Hem ter dood gebracht te worden.
Lukas 23:33 Toen zij op de plaats kwamen die Schedel genoemd werd, kruisigden ze Hem daar, met de misdadigers, de één aan de rechter-en de ander aan de linkerzijde.
Lukas 23:34 En Jezus zei: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En ze verdeelden Zijn kleren en wierpen het lot.
Lukas 23:35 En het volk stond toe te kijken. En met hen beschimpten ook hun leiders Hem. Zij zeiden: Anderen heeft Hij verlost, laat Hij nu Zichzelf verlossen als Hij de Christus is, de Uitverkorene van God.
Lukas 23:36 En ook de soldaten kwamen Hem bespotten en brachten Hem zure wijn.
Lukas 23:37 En zij zeiden: Als U de Koning van de Joden bent, verlos dan Uzelf.
Lukas 23:38 En er was ook een opschrift boven Hem geschreven in Griekse, Romeinse en He­breeuwse letters: DIT IS DE KONING VAN DE JODEN.
Lukas 23:39 En een van de misdadigers die daar hingen, lasterde Hem en zei: Als U de Christus bent, verlos dan Uzelf en ons.
Lukas 23:40 Maar de andere antwoordde en bestrafte hem: Vreest zelfs u God niet, nu u hetzelfde vonnis ondergaat?
Lukas 23:41 En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf overeenkomstig wat wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
Lukas 23:42 En hij zei tegen Jezus: Heere, denk aan mij, als U in Uw Koninkrijk gekomen bent.
Lukas 23:43 En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn.
Lukas 23:44 En het was ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over heel de aarde tot het negende uur toe.
Lukas 23:45 En de zon werd verduisterd en het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor.
Lukas 23:46 En Jezus riep met luide stem en zei: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest.
Lukas 23:47 Toen de hoofdman over honderd zag wat er gebeurd was, verheer­lijkte hij God en zei: Werkelijk, deze Mens was rechtvaardig.
Lukas 23:48 En al de menigten die sa­mengekomen waren om dit te zien, zagen wat er gebeurd was en keerden terug, terwijl ze zich op de borst sloegen.
Lukas 23:49 En al Zijn bekenden stonden op een afstand, ook de vrouwen die Hem samen gevolgd waren van Galilea, en zagen dit aan.
Lukas 23:50 En zie, daar was een man van wie de naam Jozef was, een raadsheer, een goed en rechtvaardig man.
Lukas 23:51 Deze had niet in­gestemd met hun voornemen en handelwijze. Hij kwam uit Arimathea, een stad van de Jo­den, en verwachtte ook zelf het Koninkrijk van God.
Lukas 23:52 Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus.
Lukas 23:53 En toen hij het van het kruis afgenomen had, wikkelde hij het in fijn linnen en legde het in een graf dat in een rots uitgehouwen was, waarin nog nooit iemand gelegd was.
Lukas 23:54 En het was de dag van de voorbereiding en de sabbat brak aan.
Lukas 23:55 En ook de vrouwen die met Hem uit Galilea gekomen waren, volgden en zagen het graf en hoe Zijn lichaam erin gelegd werd.
Lukas 23:56 En toen zij teruggekeerd waren, maakten zij spe­cerijen en mirre gereed. En op de sabbat rustten ze overeenkomstig het gebod.

Lukas 24

Lukas 24:1 En op de eerste dag van de week gingen zij, heel vroeg in de morgen, naar het graf en brachten de specerijen mee die zij gereedgemaakt hadden, en sommigen gingen met hen mee.
Lukas 24:2 Zij nu vonden de steen afgewenteld van het graf.
Lukas 24:3 En toen ze naar binnen ge­gaan waren, vonden zij het lichaam van de Heere Jezus niet.
Lukas 24:4 En het gebeurde toen ze daarover in twijfel waren, zie, twee mannen stonden bij hen in blinkende gewaden.
Lukas 24:5 En toen zij zeer bevreesd werden en het gezicht naar de grond bogen, zeiden die tegen hen: Waarom zoekt u de Levende bij de doden?
Lukas 24:6 Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herin­ner u hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was:
Lukas 24:7 De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.
Lukas 24:8 En zij herinnerden zich Zijn woorden.
Lukas 24:9 En toen zij teruggekeerd waren van het graf, berichtten ze dit alles aan de elf discipelen en aan alle anderen.
Lukas 24:10 En het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen die bij hen waren, die dit tegen de apostelen zeiden.
Lukas 24:11 En hun woorden leken hun kletspraat en zij geloofden hen niet.
Lukas 24:12 Maar Petrus stond op en snelde naar het graf en toen hij zich vooroverboog, zag hij alleen de linnen doeken liggen. En hij ging weg en verwonderde zich over wat er gebeurd was.
Lukas 24:13 En zie, twee van hen gingen op diezelfde dag naar een dorp dat zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd was en waarvan de naam Emmas was.
Lukas 24:14 En zij spraken met elkaar over al deze dingen die gebeurd waren.
Lukas 24:15 En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen meeliep.
Lukas 24:16 Maar hun ogen werden gesloten gehouden, zodat zij Hem niet herkenden.
Lukas 24:17 En Hij zei tegen hen: Wat zijn dit voor gesprekken die u al lopend met elkaar voert en waarom ziet u er zo bedroefd uit?
Lukas 24:18 En de één, van wie de naam Kleopas was, ant­woordde en zei tegen Hem: Bent U als enige een vreemdeling in Jeruzalem dat U niet weet welke dingen daar in deze dagen gebeurd zijn?
Lukas 24:19 En Hij zei tegen hen: Welke dan? En zij zeiden tegen Hem: De dingen met betrekking tot Jezus de Nazarener, Die een Profeet was, machtig in werken en woorden voor God en heel het volk;
Lukas 24:20 en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd heb­ben.
Lukas 24:21 En wij hoopten dat Hij het was Die Israël zou verlossen. Maar al met al is het van­daag de derde dag sinds deze dingen gebeurd zijn.
Lukas 24:22 Maar ook hebben sommige vrouwen uit ons midden, die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn, ons versteld doen staan.
Lukas 24:23 En toen zij Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze zeggen dat ze zelfs een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden dat Hij leeft.
Lukas 24:24 En sommigen van hen die bij ons waren, gingen naar het graf en troffen het ook zo aan als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet.
Lukas 24:25 En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben!
Lukas 24:26 Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?
Lukas 24:27 En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.
Lukas 24:28 En zij kwamen dicht bij het dorp waar ze naartoe gingen en Hij deed alsof Hij verder zou gaan.
Lukas 24:29 En zij drongen er bij Hem op aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is gedaald. En Hij ging naar binnen om bij hen te blijven.
Lukas 24:30 En het gebeurde, toen Hij met hen aan tafel aanlag, dat Hij het brood nam en het zegende. En toen Hij het gebroken had, gaf Hij het aan hen.
Lukas 24:31 En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.
Lukas 24:32 En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onder­weg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende?
Lukas 24:33 En op datzelfde moment stonden zij op en keerden terug naar Jeruzalem, en vonden de elf discipelen en hen die bij hen waren, bijeen.
Lukas 24:34 Die zeiden: De Heere is werkelijk opgewekt en is aan Simon verschenen.
Lukas 24:35 En zij vertelden wat er onderweg gebeurd was, en hoe Hij door hen herkend was bij het brek­en van het brood.
Lukas 24:36 En toen zij over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun mid­den en zei tegen hen: Vrede zij u.
Lukas 24:37 En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen.
Lukas 24:38 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke overwegingen op in uw hart?
Lukas 24:39 Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.
Lukas 24:40 En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien.
Lukas 24:41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei Hij tegen hen: Hebt u hier iets te eten?
Lukas 24:42 En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honing­raat.
Lukas 24:43 En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.
Lukas 24:44 En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen.
Lukas 24:45 Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.
Lukas 24:46 En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag.
Lukas 24:47 En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en vergeving van zonden gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem.
Lukas 24:48 En u bent van deze dingen getuigen.
Lukas 24:49 En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.
Lukas 24:50 Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië. En Hij hief Zijn handen op en zegende hen.
Lukas 24:51 En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde. En Hij werd opgenomen in de hemel.
Lukas 24:52 En zij aanba­den Hem en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap.
Lukas 24:53 En zij waren voortdur­end in de tempel, terwijl ze God loofden en dankten. Amen.

Deel dit artikel op: