Handelingen (HSV)



Handelingen 1

Handelingen 1:1 Het eerste boek heb ik gemaakt, o Theofilus, over alles wat Jezus begonnen is te doen én te onderwijzen,
Handelingen 1:2 tot op de dag waarop Hij opgenomen is, nadat Hij door de Heilige Geest aan de apostelen, die Hij uitgekozen had, opdrachten had gegeven.
Handelingen 1:3 Hij heeft Zichzelf, na­dat Hij geleden had, ook levend aan hen vertoond, met veel onmiskenbare bewijzen, veertig dagen lang, waarbij Hij door hen gezien werd en over de dingen sprak die het Koninkrijk van God betreffen.
Handelingen 1:4 En toen Hij met hen samen was, beval Hij hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij ge­hoord hebt;
Handelingen 1:5 want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest ge­doopt worden, niet lang na deze dagen.
Handelingen 1:6 Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem: Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?
Handelingen 1:7 En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht ges­teld heeft,
Handelingen 1:8 maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het ui­terste van de aarde.
Handelingen 1:9 En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het za­gen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.
Handelingen 1:10 En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding,
Handelingen 1:11 die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan.
Handelingen 1:12 Toen keerden zij terug naar Jeruzalem, van de berg die de Olijfberg genoemd wordt, die vlak bij Jeruzalem is en daar een sabbatsreis vandaan ligt.
Handelingen 1:13 En toen zij in Jeruzalem gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal en bleven daar, name­lijk Petrus en Jakobus en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomes en Mat­thes, Jakobus, de zoon van Alfes, en Simon Zelotes, en Judas, de broer van Jakobus.
Handelingen 1:14 Dezen bleven allen eensgezind volharden in het bidden en smeken, met de vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broers.
Handelingen 1:15 En in die dagen stond Petrus op te midden van de discipelen – er was namelijk een menigte bijeen van ongeveer honderdtwintig personen – en sprak:
Handelingen 1:16 Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids geweest is voor hen die Jezus gevangennamen;
Handelingen 1:17 want hij werd bij ons gerekend en had aan deze bediening deel gekregen.
Handelingen 1:18 Deze nu heeft met het loon van de ongerechtigheid een stuk grond verkregen, en nadat hij voorovergevallen was, barstte hij in het midden open en kwamen al zijn ingewan­den naar buiten.
Handelingen 1:19 En het is bekend geworden bij allen die in Jeruzalem wonen, zodat dat stuk grond in hun eigen taal Akeldama genoemd wordt, dat wil zeggen: bloedakker.
Handelingen 1:20 Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont. En: Laat een ander zijn ambt als opziener nemen.
Handelingen 1:21 Het is dus nodig dat een van de mannen die met ons omgegaan zijn gedurende heel de tijd dat de Heere Jezus onder ons in-en uitging,
Handelingen 1:22 te beginnen met de doop van Johannes tot op de dag waarop Hij van ons opgenomen werd, met ons getuige wordt van Zijn opstanding.
Handelingen 1:23 En zij stelden er twee voor: Jozef, die Barsabas heette, die ook Justus genoemd werd, en Matthias.
Handelingen 1:24 En zij baden en zeiden: U Heere, Kenner van het hart van allen, wijs van deze twee er een aan, die U uitgekozen hebt
Handelingen 1:25 om deel te krijgen aan deze bediening, namelijk aan het apostelschap, waarvan Judas afgeweken is om naar zijn eigen plaats te gaan.
Handelingen 1:26 En zij wierpen hun loten en het lot viel op Matthias; en hij werd met instemming van allen aan de elf apostelen toegevoegd.

Handelingen 2

Handelingen 2:1 En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen.
Handelingen 2:2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat ver­vulde heel het huis waar zij zaten.
Handelingen 2:3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen.
Handelingen 2:4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.
Handelingen 2:5 Nu woon­den er Joden in Jeruzalem, godvrezende mannen uit alle volken die er onder de hemel zijn.
Handelingen 2:6 Toen dan dit geluid klonk, kwam de menigte samen en raakte in verwarring, want ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken.
Handelingen 2:7 En zij waren allen buiten zichzelf en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Zie, zijn het niet allen Galileeërs die daar spreken?
Handelingen 2:8 En hoe kunnen wij hen dan horen, eenieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn?
Handelingen 2:9 Parthen, Meden en Elamieten en zij die inwoners zijn van Mesopotamië, Judea, Cappadocië, Pontus en Asia,
Handelingen 2:10 Frygië, Pamfylië, Egypte, en de streken van Libië, dat bij Cyrene ligt, alsook de nu hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als proselieten,
Handelingen 2:11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze taal over de grote werken van God spreken.
Handelingen 2:12 En zij waren allen buiten zichzelf en raakten in verlegenheid, en de één zei tegen de ander: Wat wil dit toch zeggen?
Handelingen 2:13 Anderen zeiden spottend: Zij zijn vol zoete wijn.
Handelingen 2:14 Maar Petrus, die daar met de elf andere apostelen stond, verhief zijn stem en sprak tot hen: Joodse mannen en u allen die in Jeruzalem woont, dit moet u bekend zijn en laat mijn woorden tot uw oren doordringen:
Handelingen 2:15 deze mensen zijn namelijk niet dronken, zoals u vermoedt, want het is pas het derde uur van de dag.
Handelingen 2:16 Maar dit is wat gesproken is door de profeet Joël:
Handelingen 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw jongemannen zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dro­men dromen.
Handelingen 2:18 En ook op Mijn dienaren en op Mijn dienaressen zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren.
Handelingen 2:19 En Ik zal wonderen geven in de hemel bo­ven en tekenen op de aarde beneden: bloed, vuur en rookwalm.
Handelingen 2:20 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en ontzagwekkende dag van de Heere komt.
Handelingen 2:21 En het zal zo zijn dat ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zalig zal worden.
Handelingen 2:22 Israëlitische mannen, luister naar deze woorden: Jezus de Nazarener, een Man Die u van Godswege aangewezen is door krachten, wonderen en tekenen, die God in uw midden door Hem gedaan heeft, zoals u ook zelf weet,
Handelingen 2:23 deze Jezus, Die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God overgegeven is, hebt u gevangengeno­men en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood.
Handelingen 2:24 God heeft Hem echter doen opstaan door de weeën van de dood te ontbinden, omdat het niet mo­gelijk was dat Hij daardoor vastgehouden zou worden.
Handelingen 2:25 Want David zegt over Hem: Ik zag de Heere altijd voor mij, want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen.
Handelingen 2:26 Daarom is mijn hart verblijd en mijn tong verheugt zich; ja, ook zal mijn vlees rusten in hoop,
Handelingen 2:27 want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten en Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien.
Handelingen 2:28 U hebt mij de wegen ten leven bekendgemaakt. U zult mij vervullen met vreugde door Uw aangezicht.
Handelingen 2:29 Mannenbroeders, het is mij toegestaan over de aarts­vader David vrijuit tegen u te zeggen dat hij én gestorven én begraven is, en dat zijn graf tot op deze dag bij ons is.
Handelingen 2:30 Aangezien hij een profeet was en wist dat God hem met een eed gezworen had dat Hij uit de vrucht van zijn lichaam, voor zover het zijn vlees betrof, de Chris­tus zou doen opstaan om Hem op zijn troon te zetten,
Handelingen 2:31 daarom voorzag hij dit en zei hij over de opstanding van Christus dat Zijn ziel niet is verlaten in het graf en dat Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien.
Handelingen 2:32 Deze Jezus heeft God doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn.
Handelingen 2:33 Hij dan, Die door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort wat u nu ziet en hoort.
Handelingen 2:34 David is immers niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand,
Handelingen 2:35 totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten.
Handelingen 2:36 Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.
Handelingen 2:37 En toen zij dit hoorden, werden zij diep in het hart geraakt en zeiden tegen Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannenbroeders?
Handelingen 2:38 En Petrus zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zon­den; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.
Handelingen 2:39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.
Handelingen 2:40 En met veel meer andere woorden legde hij getuigenis af en spoorde hij hen aan met de woorden: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht!
Handelingen 2:41 Zij nu die zijn woord met vreugde aannamen, werden gedoopt; en ongeveer drieduizend zielen werden er op die dag aan hen toegevoegd.
Handelingen 2:42 En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden.
Handelingen 2:43 En er kwam vrees over iedereen; en er werden veel wonderen en tekenen door de apostelen gedaan.
Handelingen 2:44 En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk;
Handelingen 2:45 en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder allen, naar dat ieder nodig had.
Handelingen 2:46 En zij bleven dagelijks eensgezind in de tempel bijeenkomen, en terwijl zij van huis tot huis brood braken, namen zij gezamenlijk voedsel tot zich, met vreugde en in eenvoud van hart;
Handelingen 2:47 en zij loof­den God en vonden genade bij heel het volk. En de Heere voegde dagelijks mensen die zalig werden, aan de gemeente toe.

Handelingen 3

Handelingen 3:1 Petrus nu en Johannes gingen samen naar de tempel tijdens het uur van het gebed, het negende uur.
Handelingen 3:2 En een man die vanaf de moederschoot kreupel was, werd daarheen gedra­gen. Men zette hem dagelijks bij de tempelpoort die de Schone genoemd wordt, om een lief­degave te vragen aan hen die de tempel binnengingen.
Handelingen 3:3 Toen hij Petrus en Johannes zag op het moment dat zij de tempel zouden binnengaan, vroeg hij of hij een liefdegave mocht ontvangen.
Handelingen 3:4 En Petrus keek hem met Johannes doordringend aan en zei: Kijk ons aan!
Handelingen 3:5 En hij hield de ogen op hen gericht, omdat hij verwachtte iets van hen te ontvangen.
Handelingen 3:6 Pet­rus zei echter: Zilver en goud heb ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u: in de Naam van Jezus Christus de Nazarener, sta op en ga lopen!
Handelingen 3:7 En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en onmiddellijk werden zijn voeten en enkels vast.
Handelingen 3:8 En met een sprong stond hij overeind en liep rond, en hij ging met hen de tempel in, lopend en springend en God lovend.
Handelingen 3:9 En al het volk zag hem lopen en God loven.
Handelingen 3:10 En zij wisten dat hij degene was die voor een liefdegave bij de Schone Poort van de tempel gezeten had; en zij werden vervuld met verbazing en ontsteltenis over wat er met hem gebeurd was.
Handelingen 3:11 En terwijl de kreupele, die genezen was, Petrus en Johannes vasthield, stroomde al het volk bij hen samen in de zui­lengang die de zuilengang van Salomo genoemd wordt, en verbaasde zich.
Handelingen 3:12 Toen Petrus dat zag, antwoordde hij het volk: Israëlitische mannen, waarom verwondert u zich hierover, of waarom kijkt u ons zo doordringend aan, alsof wij door onze eigen kracht of godsvrucht hebben bewerkstelligd dat deze man nu loopt?
Handelingen 3:13 De God van Abraham, Izak en Jakob, de God van onze vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlijkt, Die u hebt overgeleverd. U hebt Hem verloochend vr Pilatus, toen die oordeelde dat men Hem zou loslaten.
Handelingen 3:14 U echter hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en gevraagd dat u een moordenaar geschonken zou worden,
Handelingen 3:15 maar de Vorst van het leven hebt u gedood, Die God uit de doden opgewekt heeft, waarvan wij getuigen zijn.
Handelingen 3:16 En Zijn Naam heeft deze man, die u ziet en kent, sterk gemaakt door het geloof in Zijn Naam. En het geloof dat er is door Hem, heeft hem in aanwe­zigheid van u allen deze volkomen gezondheid gegeven.
Handelingen 3:17 En nu weet ik, broeders, dat u het uit onwetendheid gedaan hebt, evenals uw leiders,
Handelingen 3:18 maar God heeft op die manier vervuld wat Hij bij monde van al Zijn profeten aangekondigd had, namelijk dat de Christus lijden zou.
Handelingen 3:19 Kom dus tot inkeer en bekeer u, opdat uw zonden uitgewist worden en er tij­den van verkwikking zullen komen van het aangezicht van de Heere,
Handelingen 3:20 en Hij Jezus Chris­tus zal zenden, Die tevoren aan u verkondigd is.
Handelingen 3:21 Hem moet de hemel ontvangen tot de tijden waarin alle dingen worden hersteld, waarover God gesproken heeft bij monde van al Zijn heilige profeten door de eeuwen heen.
Handelingen 3:22 Want Mozes heeft tegen de vaderen gezegd: De Heere, uw God, zal voor u een Profeet laten opstaan uit uw broeders, zoals ik; naar Hem moet u luisteren in alles wat Hij tot u zal spreken.
Handelingen 3:23 En het zal zo zijn dat al wie niet geluis­terd zal hebben naar deze Profeet, uit het volk uitgeroeid zal worden.
Handelingen 3:24 En ook al de pro­feten vanaf Samuel en zovelen als er daarna gesproken hebben, hebben deze dagen aangekon­digd.
Handelingen 3:25 U bent kinderen van de profeten en van het verbond dat God met onze vaderen sloot, toen Hij tegen Abraham zei: En in uw Nageslacht zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden.
Handelingen 3:26 God, Die Zijn Kind Jezus heeft doen opstaan, heeft Hem eerst naar u gezonden om u hierin te zegenen dat Hij ieder van u zou afbrengen van zijn slechte daden.

Handelingen 4

Handelingen 4:1 En terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempel-wacht en de Sadduceeën op hen af,
Handelingen 4:2 geërgerd, omdat zij het volk onderwezen en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden.
Handelingen 4:3 En zij sloegen de handen aan hen en zetten hen gevangen tot de volgende dag, want het was al avond.
Handelingen 4:4 En velen van hen die het Woord gehoord hadden, geloofden, en het aantal mannen werd ongeveer vijfduizend.
Handelingen 4:5 En het gebeurde de volgende dag dat hun leiders en oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bi­jeenkwamen,
Handelingen 4:6 ook Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden.
Handelingen 4:7 En toen zij hen in het midden hadden doen staan, vroegen zij: Door welke kracht of door welke naam hebt u dit gedaan?
Handelingen 4:8 Toen zei Pet­rus, vervuld met de Heilige Geest, tegen hen: Leiders van het volk en oudsten van Israël!
Handelingen 4:9 Wanneer wij vandaag ondervraagd worden over de weldaad aan een zieke man bewezen, waardoor hij gezond geworden is,
Handelingen 4:10 laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël be­kend zijn dat door de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, Die u gekruisigd hebt maar Die God uit de doden opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat.
Handelingen 4:11 Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen gewor­den is.
Handelingen 4:12 En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam on­der de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.
Handelingen 4:13 Toen zij nu de vrijmoedig­heid van Petrus en Johannes zagen en merkten dat zij ongeleerde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich en herkenden zij hen als mensen die met Jezus samen geweest waren.
Handelingen 4:14 En omdat zij de man die genezen was, bij hen zagen staan, konden zij er niets te­gen inbrengen.
Handelingen 4:15 En nadat zij hun bevolen hadden de Raad te verlaten, overlegden zij met elkaar,
Handelingen 4:16 en zeiden: Wat zullen wij met deze mensen doen? Want dat er een alom bekend teken door hen is verricht, is duidelijk voor allen die in Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet ontkennen.
Handelingen 4:17 Maar laten wij, opdat het niet nog verder onder het volk bekend raakt, hun met de grootste dreiging gebieden dat zij tot geen enkel mens meer in die Naam mogen spreken.
Handelingen 4:18 En na hen geroepen te hebben, gaven zij hun het bevel helemaal niet meer te spreken of te onderwijzen in de Naam van Jezus.
Handelingen 4:19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tegen hen: Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God.
Handelingen 4:20 Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord heb­ben.
Handelingen 4:21 Maar zij dreigden hen nog meer en omdat zij niets konden vinden om hen te straf­fen, lieten zij hen gaan ter wille van het volk; want ze verheerlijkten allen God over wat er ge­beurd was.
Handelingen 4:22 Want de man aan wie dit teken van genezing verricht was, was ouder dan veertig jaar.
Handelingen 4:23 En nadat zij losgelaten waren, gingen zij naar hun eigen mensen en bericht­ten alles wat de overpriesters en de oudsten tegen hen gezegd hadden.
Handelingen 4:24 En toen zij dat ge­hoord hadden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en zeiden: Heere! U bent de God Die de hemel en de aarde en de zee gemaakt hebt, en alle dingen die erin zijn,
Handelingen 4:25 en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat inhoudsloos is?
Handelingen 4:26 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde.
Handelingen 4:27 Want, in waarheid, tegen Uw hei­lig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen,
Handelingen 4:28 om alles te doen wat Uw hand en Uw raadbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou.
Handelingen 4:29 Nu dan, Heere, sla acht op hun bedreigin­gen en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken,
Handelingen 4:30 doordat U Uw hand uitstrekt tot genezing en er tekenen en wonderen gebeuren door de Naam van Uw heilig Kind Jezus.
Handelingen 4:31 En toen zij gebeden hadden, werd de plaats waar zij bijeenwaren, bew­ogen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid.
Handelingen 4:32 En de menigte van hen die geloofden, was een van hart en een van ziel; en niemand zei dat iets van wat hij bezat, van hemzelf was, maar alles hadden zij gemeen­schappelijk.
Handelingen 4:33 En de apostelen legden met grote kracht getuigenis af van de opstanding van de Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen.
Handelingen 4:34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek leed; want allen die landerijen of huizen bezaten, verkochten die en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen.
Handelingen 4:35 En aan ieder werd uitgedeeld naar dat men nodig had.
Handelingen 4:36 En Joses, die door de apostelen ook Barnabas genoemd werd (wat vertaald betekent: een zoon van vertroosting), een Leviet, afkomstig uit Cyprus,
Handelingen 4:37 had een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen.

Handelingen 5

Handelingen 5:1 En een zekere man, van wie de naam Ananias was, verkocht samen met zijn vrouw Saffira een eigendom,
Handelingen 5:2 en hield een deel van de opbrengst achter, ook met medeweten van zijn vrouw, en hij bracht een bepaald gedeelte en legde dat aan de voeten van de apostelen.
Handelingen 5:3 En Petrus zei: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, zodat u gelogen hebt tegen de Heilige Geest en een deel achtergehouden hebt van de opbrengst van het stuk grond?
Handelingen 5:4 Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en toen het verkocht was, bleef de op­brengst dan niet tot uw beschikking? Waarom toch hebt u deze daad in uw hart voorgeno­men? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God.
Handelingen 5:5 Toen Ananias deze woorden hoorde, viel hij neer en gaf de geest. En er ontstond grote vrees bij allen die dit hoorden.
Handelingen 5:6 En de jonge mannen stonden op, legden hem af, droegen hem naar buiten en begroeven hem.
Handelingen 5:7 En het gebeurde na verloop van ongeveer drie uur dat ook zijn vrouw daar binnenkwam, zonder te weten wat er gebeurd was.
Handelingen 5:8 En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt u beiden het land voor zoveel verkocht? En zij zei: Ja, voor zoveel.
Handelingen 5:9 Petrus zei tegen haar: Waarom toch hebt u met elkaar afgesproken de Geest van de Heere te verzoeken? Zie, de voeten van hen die uw man begraven hebben, zijn voor de deur en zullen u ook uitdragen.
Handelingen 5:10 En zij viel onmiddellijk voor zijn voeten neer en gaf de geest. En toen de jongemannen binnengekomen waren, troffen zij haar dood aan, en zij droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man.
Handelingen 5:11 En er kwam grote vrees over heel de gemeente en over allen die dit hoorden.
Handelingen 5:12 En er gebeurden door de handen van de apostelen veel tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eensgezind bijeen in de zuilengang van Salomo.
Handelingen 5:13 En van de anderen durfde niemand zich daar bij hen aan te sluiten, maar het volk had grote achting voor hen.
Handelingen 5:14 En er werden er steeds meer toegevoegd die in de Heere geloofden, menigten van zowel mannen als vrouwen,
Handelingen 5:15 zodat zij de zieken naar buiten droegen op de straten en hen op bedden en ligmatten legden, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou kunnen vallen.
Handelingen 5:16 En ook de menigte uit de steden in de omgeving kwam gezamenlijk naar Jeruzalem. Men bracht zieken en hen die door onreine geesten gek­weld werden, en zij werden allen genezen.
Handelingen 5:17 Maar de hogepriester stond op, en allen die bij hem waren (dit was de sekte van de Sadduceeën) en zij werden vervuld met afgunst.
Handelingen 5:18 En zij sloegen hun handen aan de apostelen en zetten hen vast in de openbare gevangenis.
Handelingen 5:19 Maar een engel van de Heere opende ’s nachts de deuren van de gevangenis, bracht hen naar buiten en zei:
Handelingen 5:20 Ga in de tempel staan en spreek tot het volk al de woorden van dit leven.
Handelingen 5:21 Toen zij dit gehoord hadden, gingen zij tegen de ochtend de tempel in en gaven onder­wijs. En de hogepriester en zij die bij hem waren, kwamen samen, riepen de Raad en al de oudsten van de Israëlieten bijeen en stuurden dienaars naar de gevangenis om hen te halen.
Handelingen 5:22 Maar toen de dienaars daar kwamen, vonden zij hen niet in de gevangenis, dus keerden zij terug en berichtten:
Handelingen 5:23 Wij stelden wel vast dat de gevangenis met alle zorgvuldigheid af­gesloten was en dat de bewakers buiten voor de deuren stonden, maar toen wij die geopend hadden, troffen wij binnen niemand aan.
Handelingen 5:24 Toen de hogepriester, de bevelhebber van de tempelwacht en de overpriesters deze woorden hoorden, vroegen zij zich met betrekking tot hen vertwijfeld af wat dit moest worden.
Handelingen 5:25 En er kwam iemand die hun berichtte: Zie, de mannen die u in de gevangenis gezet hebt, staan in de tempel en onderwijzen het volk.
Handelingen 5:26 Toen ging de bevelhebber er met de dienaars heen en bracht hen zonder geweld mee, want zij waren bevreesd voor het volk dat ze anders gestenigd zouden worden.
Handelingen 5:27 En toen zij hen er gebracht hadden, leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester vroeg hun:
Handelingen 5:28 Hebben wij u niet ten strengste bevolen dat u in deze Naam niet zou onderwijzen? En zie, u hebt met deze leer van u Jeruzalem vervuld en u wilt het bloed van deze Mens over ons brengen.
Handelingen 5:29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen.
Handelingen 5:30 De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, Die u omgebracht hebt door Hem aan een kruishout te hangen.
Handelingen 5:31 Deze Jezus heeft God door Zijn rechter­hand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël bekering te geven en vergeving van zonden.
Handelingen 5:32 En wij zijn Zijn getuigen van deze dingen, en ook de Heilige Geest, Die God geg­even heeft aan hen die Hem gehoorzaam zijn.
Handelingen 5:33 Toen zij dit hoorden, barstten zij van woede en maakten zij plannen om hen te doden.
Handelingen 5:34 Maar er stond iemand op in de Raad, een Farizeeër van wie de naam Gamaliël was, een leraar van de wet, die in hoge achting stond bij heel het volk. Hij gaf opdracht dat men de apostelen even buiten zou doen staan.
Handelingen 5:35 En hij zei tegen hen: Israëlitische mannen, wees op uw hoede en bedenk wat u met deze mensen wilt gaan doen.
Handelingen 5:36 Want vr deze dagen stond Theudas op, die zei dat hij wat was, en hij had een aanhang van ongeveer vierhonderd man; maar hij is omgebracht en allen die naar hem luisterden, zijn verstrooid en tot niets geworden.
Handelingen 5:37 Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen van de inschrijving, en hij maakte veel volk afvallig, dat hem volgde; en deze is ook omgekomen, en allen die naar hem luisterden, zijn uiteengedreven.
Handelingen 5:38 En nu zeg ik u: Houd u ver van deze mensen en laat hen gaan, want als dit voornemen of dit werk van mensen afkomstig is, dan zal het afgebroken worden,
Handelingen 5:39 maar als het van God afkomstig is, kunt u dat niet afbreken, opdat u niet misschien ook tegen God blijkt te strijden.
Handelingen 5:40 En zij lieten zich door hem overtuigen; en toen zij de apostelen bij zich geroepen hadden, geselden zij hen en geboden hun dat zij niet zouden spreken in de Naam van Jezus, en zij lieten hen gaan.
Handelingen 5:41 Zij dan gingen weg uit de tegenwoordigheid van de Raad en waren verblijd dat zij waardig geacht waren, omwille van Zijn Naam smaadheid te lijden.
Handelingen 5:42 En zij hielden niet op iedere dag in de tempel en bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondi­gen.

Handelingen 6

Handelingen 6:1 In die dagen, toen het aantal discipelen steeds toenam, ontstond er gemor van de Grieks-sprekenden tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen bij het dagelijkse dienstbetoon over het hoofd gezien werden.
Handelingen 6:2 En de twaalf riepen de menigte van de discipelen bij zich en zeiden: Het is niet behoorlijk dat wij nalaten het Woord van God te verkondigen om de tafels te dien­en.
Handelingen 6:3 Zie daarom uit, broeders, naar zeven mannen uit uw midden, van wie men een goed getuigenis geeft, vol van de Heilige Geest en van wijsheid, die wij voor deze noodzakelijke taak zullen aanstellen.
Handelingen 6:4 Wij echter zullen volharden in het gebed en in de bediening van het Woord.
Handelingen 6:5 En dit woord behaagde heel de menigte; en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en van de Heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nicanor, Timon, Parmenas en Nico­las, een proseliet uit Antiochië.
Handelingen 6:6 Zij leidden hen vr de apostelen, en die legden hun, na­dat zij gebeden hadden, de handen op.
Handelingen 6:7 En het Woord van God verbreidde zich en het aan­tal discipelen in Jeruzalem nam sterk toe; en een grote menigte priesters werd aan het geloof gehoorzaam.
Handelingen 6:8 En Stefanus, vol geloof en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk.
Handelingen 6:9 En enigen van hen die behoorden tot de zogenoemde synagoge van de Libertij­nen, van de Cyreneeërs, en van de Alexandrijnen en van hen die uit Cilicië en Asia afkomstig waren, stonden op en redetwistten met Stefanus.
Handelingen 6:10 Zij waren echter niet in staat de wijs­heid en de Geest, door Wie hij sprak, te weerstaan.
Handelingen 6:11 Toen zetten zij mannen aan om te zeggen: Wij hebben hem lasterlijke woorden tegen Mozes en God horen spreken.
Handelingen 6:12 En zij brachten het volk, de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding; en zij kwamen op hem af, grepen hem en brachten hem voor de Raad.
Handelingen 6:13 En zij lieten valse getuigen optreden, die zeiden: Deze man houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en te­gen de wet,
Handelingen 6:14 want wij hebben hem horen zeggen dat die Jezus de Nazarener deze plaats zal afbreken en de gebruiken zal veranderen die Mozes ons overgeleverd heeft.
Handelingen 6:15 En allen die in de Raad zaten, hielden hun ogen op hem gericht en zagen zijn gezicht als het gezicht van een engel.

Handelingen 7

Handelingen 7:1 En de hogepriester zei: Zijn deze dingen zo?
Handelingen 7:2 En hij zei: Mannenbroeders en vaders, luister! De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopo­tamië was, voordat hij in Haran woonde,
Handelingen 7:3 en Hij zei tegen hem: Ga uit uw land en uit uw familie en kom naar een land dat Ik u wijzen zal.
Handelingen 7:4 Toen ging hij uit het land van de Chal­deeën en ging in Haran wonen. En daarvandaan bracht Hij, nadat zijn vader gestorven was, hem over naar dit land, waar u nu in woont.
Handelingen 7:5 Maar Hij gaf hem daarin geen erfdeel, zelfs geen voetstap; en Hij beloofde hem, toen hij nog geen kind had, dat Hij dat land aan hem en na hem aan zijn nageslacht in bezit geven zou.
Handelingen 7:6 En zo sprak God uit dat zijn nageslacht bijwoner zou zijn in een vreemd land en dat ze hen tot slaven zouden maken en slecht zouden behandelen, vierhonderd jaar lang.
Handelingen 7:7 En het volk dat zij zullen dienen, zal Ik oordelen, sprak God; en daarna zullen zij uittrekken en Mij dienen op deze plaats.
Handelingen 7:8 En Hij gaf hem het verbond van de besnijdenis; en zo verwekte hij Izak en besneed hem op de achtste dag, en Izak verwekte en besneed Jakob, en Jakob de twaalf aartsvaders.
Handelingen 7:9 En de aartsvaders, die jaloers waren, verkochten Jozef zodat hij naar Egypte gebracht werd. Maar God was met hem
Handelingen 7:10 en verloste hem uit al zijn verdrukkingen, en Hij gaf hem genade en wijsheid tegenover de farao, de koning van Egypte; en die stelde hem aan als bestuurder over Egypte en over heel zijn huis.
Handelingen 7:11 Er kwam echter een hongersnood over heel het land Egypte en Kanaän en grote benauwdheid; en onze vaderen vonden geen voedsel.
Handelingen 7:12 Maar toen Jakob hoorde dat er in Egypte koren was, stuurde hij onze vaderen er de eerste keer opuit.
Handelingen 7:13 En bij de tweede keer werd Jozef door zijn broers herkend; en de afkomst van Jozef werd bij de farao bekend.
Handelingen 7:14 En Jozef stuurde hen terug en liet zijn vader Jakob halen en heel zijn familie, die uit vijfenzeventig zielen bestond.
Handelingen 7:15 En Jakob kwam in Egypte en hij stierf, hijzelf en onze vaderen,
Handelingen 7:16 en zij werden overgebracht naar Sichem en in het graf gelegd dat Abraham voor een geldbedrag van de zonen van Hemor, de vader van Sichem, gekocht had.
Handelingen 7:17 Naarmate echter de tijd van de belofte die God aan Abraham gezworen had, naderbij kwam, groeide het volk en nam in aantal toe in Egypte,
Handelingen 7:18 totdat er een andere koning opstond, die Jozef niet gekend had.
Handelingen 7:19 Die ging listig met ons geslacht om en behandelde onze vaderen slecht door hen hun jonge kinderen te vondeling te laten leggen, opdat zij zich niet zouden voortplanten.
Handelingen 7:20 In die tijd werd Mozes geboren. Hij was bijzonder mooi. Hij werd drie maanden opgev­oed in het huis van zijn vader.
Handelingen 7:21 En toen hij te vondeling gelegd was, nam de dochter van de farao hem op in haar huis en voedde hem voor zichzelf op als een zoon.
Handelingen 7:22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en in da­den.
Handelingen 7:23 Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op zijn broeders, de Israëlieten, te bezoeken.
Handelingen 7:24 En toen hij iemand zag die onrecht leed, nam hij hem in bescherming en wreekte degene die mishandeld werd: hij sloeg de Egyptenaar dood.
Handelingen 7:25 En hij dacht dat zijn broeders begrijpen zouden dat God hun door zijn hand verlossing zou geven, maar zij begrepen het niet.
Handelingen 7:26 En de volgende dag zagen zij hem, terwijl zij aan het vechten waren; en hij spoorde hen aan tot vrede door te zeggen: Mannen, u bent broeders; waarom doet u elkaar onrecht?
Handelingen 7:27 Degene die zijn naaste onrecht deed, stootte hem echter van zich af en zei: Wie heeft u tot een leider en rechter over ons aangesteld?
Handelingen 7:28 Wilt u mij ook om het leven brengen, op de wijze waarop u gisteren die Egyptenaar om het leven gebracht hebt?
Handelingen 7:29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen verwekte.
Handelingen 7:30 En toen er veertig jaar verstreken was, versc­heen de Engel van de Heere aan hem in de woestijn van de berg Sinaï, in de vlam van een brandende doornstruik.
Handelingen 7:31 Toen Mozes dat zag, verwonderde hij zich over wat hij zag; en toen hij ernaartoe ging om het te bekijken, kwam er een stem van de Heere tot hem:
Handelingen 7:32 Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes begon erg te beven en durfde het niet te bekijken.
Handelingen 7:33 En de Heere zei tegen hem: Maak de sandalen aan uw voeten los, want de plaats waarop u staat, is heilige grond.
Handelingen 7:34 Ik heb de mishandeling van Mijn volk, dat in Egypte is, heel goed gezien, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben neergedaald om hen daaruit te verlossen; en nu, kom, Ik zal u naar Egypte zenden.
Handelingen 7:35 Die Mozes, die zij afgewezen hadden toen zij zeiden: Wie heeft u tot een leider en rechter aangesteld? hém heeft God als leider en verlosser gezonden door de hand van de Engel Die aan hem verschenen was in de doornstruik.
Handelingen 7:36 Deze heeft hen uitgeleid, terwijl hij wonderen en tekenen deed in het land Egypte, in de Rode Zee en in de woestijn, veertig jaar.
Handelingen 7:37 Dit is de Mozes die tegen de Israëlieten gezegd heeft: De Heere, uw God, zal voor u een Profeet laten opstaan uit uw broeders, zoals ik; naar Hem moet u luisteren.
Handelingen 7:38 Hij is het die in de woestijn tijdens de samenkomst van het volk bij de Engel was Die tot hem sprak op de berg Sinaï, en bij onze vaderen, en hij was het die de levende woorden ontving om die aan ons door te geven.
Handelingen 7:39 Onze vaderen wilden hem niet gehoorzamen, maar verwierpen hem en keerden in hun hart terug naar Egypte;
Handelingen 7:40 en zij zeiden tegen Aäron: Maak voor ons goden die vr ons uit zullen gaan, want wat die Mozes betreft, die ons uit het land Egypte geleid heeft, wij weten niet wat er met hem gebeurd is.
Handelingen 7:41 En zij maakten in die dag­en een kalf en brachten een offer aan die afgod, en zij waren verblijd over de werken van hun handen.
Handelingen 7:42 En God keerde Zich af en gaf hen over om het hemelleger te dienen, zoals er geschreven is in het boek van de Profeten: Hebt u de veertig jaar in de woestijn ook slach­toffers en offers aan Mij gebracht, huis van Israël?
Handelingen 7:43 Ja, u hebt de tent van Moloch meege­dragen en de ster van uw god Remfan, de afbeeldingen die u gemaakt hebt om ze te aanbid­den. Ik zal u daarom wegvoeren, verder dan Babylon.
Handelingen 7:44 Bij onze vaderen in de woestijn was de tent van de getuigenis, zoals Hij Die tot Mozes sprak, hem had opgedragen deze te maken overeenkomstig de afbeelding die hij gezien had.
Handelingen 7:45 Ook brachten onze vaderen die, nadat zij hem ontvangen hadden, met Jozua in het land dat de heidenen bezaten die God voor onze vaderen uit verdreven heeft. Zo bleef het tot de dagen van David toe,
Handelingen 7:46 die gen­ade vond in de ogen van God en verlangde een woonplaats te vinden voor de God van Jakob.
Handelingen 7:47 Maar Salomo bouwde voor Hem een huis.
Handelingen 7:48 De Allerhoogste woont echter niet in tempels die met handen gemaakt zijn, zoals de profeet zegt:
Handelingen 7:49 De hemel is voor Mij een troon en de aarde een voetbank voor Mijn voeten. Wat voor huis zult u dan voor Mij bouwen, zegt de Heere, of wat is de plaats van Mijn rust?
Handelingen 7:50 Heeft Mijn hand niet al deze dingen ge­maakt?
Handelingen 7:51 Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Hei­lige Geest; zoals uw vaderen deden, zo doet u ook.
Handelingen 7:52 Wie van de profeten hebben uw vade­ren niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood die de komst van de Rechtvaardige aankondig­den, van Wie u nu verraders en moordenaars geworden bent.
Handelingen 7:53 U, die de wet ontvangen hebt door de dienst van engelen, hebt die niet in acht genomen!
Handelingen 7:54 Toen zij dit hoorden, barstten hun harten van woede en knarsten zij hun tanden tegen hem.
Handelingen 7:55 Maar hij, vol van de Heilige Geest, hield zijn ogen naar de hemel gericht en zag de heerlijkheid van God, en Jezus, staande aan de rechterhand van God.
Handelingen 7:56 En hij zei: Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan de rechterhand van God.
Handelingen 7:57 Maar zij riepen met luide stem, stopten hun oren dicht en stormden eensgezind op hem af.
Handelingen 7:58 En zij wierpen hem de stad uit en stenigden hem, en de getuigen legden hun kleren af aan de voeten van een jonge­man, die Saulus heette.
Handelingen 7:59 En zij stenigden Stefanus, terwijl deze Jezus aanriep en zei: Heere Jezus, ontvang mijn geest.
Handelingen 7:60 En terwijl hij op de knieën viel, riep hij met luide stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe! En toen hij dat gezegd had, ontsliep hij.

Handelingen 8

Handelingen 8:1 En Saulus stemde in met zijn dood. En er ontstond op die dag een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en zij werden allen verspreid over de landstreken van Ju­dea en Samaria, behalve de apostelen.
Handelingen 8:2 En godvrezende mannen droegen Stefanus samen naar het graf en bedreven grote rouw over hem.
Handelingen 8:3 En Saulus begon de gemeente te verwoes­ten: hij ging de huizen binnen, sleepte mannen en vrouwen mee en leverde hen over in de ge­vangenis.
Handelingen 8:4 Zij dan die overal verspreid waren, trokken het land door en verkondigden het Woord.
Handelingen 8:5 En Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun Christus.
Handelingen 8:6 En de menigten hielden zich eensgezind aan wat door Filippus gezegd werd, omdat zij luisterden en de tekenen zagen die hij deed.
Handelingen 8:7 Want bij velen die onreine geesten hadden, gingen die er onder luid schreeuwen uit; en veel verlamden en kreupelen werden genezen.
Handelingen 8:8 En er ont­stond grote blijdschap in die stad.
Handelingen 8:9 En een zeker man, van wie de naam Simon was, bed­reef reeds hiervoor in de stad toverij en deed het volk van Samaria versteld staan, terwijl hij van zichzelf zei dat hij een groot man was.
Handelingen 8:10 Allen, van klein tot groot, hingen hem aan en zeiden: Deze man is de grote kracht van God.
Handelingen 8:11 En zij hingen hem aan, omdat hij hen lange tijd met toverijen versteld had doen staan.
Handelingen 8:12 Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk van God en van de Naam van Jezus Christus verkondigde, wer­den zij gedoopt, zowel mannen als vrouwen.
Handelingen 8:13 En Simon geloofde zelf ook en nadat hij ge­doopt was, bleef hij voortdurend bij Filippus; en toen hij de tekenen en grote krachten zag die er gebeurden, stond hij versteld.
Handelingen 8:14 Toen de apostelen die in Jeruzalem waren, hoorden dat Samaria het Woord van God aangenomen had, stuurden zij Petrus en Johannes naar hen toe,
Handelingen 8:15 en toen die aangekomen waren, baden zij voor hen dat zij de Heilige Geest mochten ont­vangen.
Handelingen 8:16 (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.)
Handelingen 8:17 Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest.
Handelingen 8:18 En toen Simon zag dat de Heilige Geest gegeven werd door middel van de handoplegging van de apostelen, bood hij hun geld aan,
Handelingen 8:19 en zei: Geef ook mij deze macht, opdat eenieder wie ik de handen opleg, de Heilige Geest ontvangt.
Handelingen 8:20 Maar Petrus zei tegen hem: Laat uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u dacht dat Gods gave door geld verk­regen wordt!
Handelingen 8:21 U hebt part noch deel aan deze zaak, want uw hart is niet oprecht voor God.
Handelingen 8:22 Bekeer u dan van deze slechtheid van u en bid God of deze gedachte van uw hart u misschien vergeven wordt.
Handelingen 8:23 Want ik zie dat u zo bitter als gal bent en een kluwen onger­echtigheid.
Handelingen 8:24 Maar Simon antwoordde en zei tegen hen: Bidt u voor mij tot de Heere, op­dat mij niets overkomt van wat u gezegd hebt.
Handelingen 8:25 Toen zij dan getuigd hadden van het Woord van de Heere en het gesproken hadden, keerden zij terug naar Jeruzalem en verkon­digden het Evangelie in veel dorpen van de Samaritanen.
Handelingen 8:26 En een engel van de Heere sprak tot Filippus en zei: Sta op en ga naar het zuiden, de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, die eenzaam is.
Handelingen 8:27 En hij stond op en vertrok; en zie, een Ethiopiër, een kamerh­eer en een machtig heer van de kandakè, de koningin van de Ethiopiërs, die heel haar schatk­ist beheerde en gekomen was om in Jeruzalem te aanbidden,
Handelingen 8:28 keerde terug, en hij zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja.
Handelingen 8:29 En de Geest zei tegen Filippus: Ga ernaartoe en voeg u bij deze wagen.
Handelingen 8:30 En Filippus snelde ernaartoe, hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: Begrijpt u ook wat u leest?
Handelingen 8:31 Maar hij zei: Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus op de wagen te klimmen en bij hem te komen zitten.
Handelingen 8:32 En het schriftgedeelte dat hij las, was dit: Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open.
Handelingen 8:33 In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen en wie zal Zijn afkomst vertellen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.
Handelingen 8:34 En de kamerheer antwoordde Filippus en zei: Ik vraag u, over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over iemand anders?
Handelingen 8:35 En Filippus deed zijn mond open en, uitgaande van dat Schriftwoord, verkondigde hij hem Jezus.
Handelingen 8:36 En ter­wijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water. En de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden?
Handelingen 8:37 En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.
Handelingen 8:38 En hij liet de wagen stilhouden, en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem.
Handelingen 8:39 En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere Filippus weg; en de kamerheer zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap.
Handelingen 8:40 Maar Filippus werd aangetroffen in Asdod; en terwijl hij het land doorging, verkondigde hij het Evangelie in alle steden, totdat hij in Caesarea kwam.

Handelingen 9

Handelingen 9:1 Saulus nu, die tegen de discipelen van de Heere nog steeds brieste van dreiging en moord, ging naar de hogepriester toe
Handelingen 9:2 en vroeg van hem brieven voor Damascus, gericht aan de synagogen, opdat, als hij er enigen zou vinden die van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen, hij die geboeid naar Jeruzalem zou brengen.
Handelingen 9:3 En terwijl hij onderweg was, ge­beurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel,
Handelingen 9:4 en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?
Handelingen 9:5 En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan.
Handelingen 9:6 En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen.
Handelingen 9:7 En de mannen die met hem meereisden, stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.
Handelingen 9:8 En Saulus stond op van de grond; en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.
Handelingen 9:9 En gedurende drie dagen kon hij niet zien, en at en dronk hij niet.
Handelingen 9:10 En er was een zekere discipel in Damascus van wie de naam Ananias was; en de Heere zei tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, hier ben ik, Heere.
Handelingen 9:11 En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga naar de straat die de Rechte gen­oemd wordt, en vraag in het huis van Judas naar iemand van wie de naam Saulus is, uit Tar­sus, want zie, hij bidt,
Handelingen 9:12 en hij heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden.
Handelingen 9:13 Ananias antwoordde echter: Heere, ik heb van velen over deze man gehoord hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;
Handelingen 9:14 en hij heeft hier volmacht van de overpriest­ers om allen gevangen te nemen die Uw Naam aanroepen.
Handelingen 9:15 Maar de Heere zei tegen hem: Ga, want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de hei­denen en de koningen en de Israëlieten.
Handelingen 9:16 Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lij­den voor Mijn Naam.
Handelingen 9:17 En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de han­den opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gestuurd, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden.
Handelingen 9:18 En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt.
Handelingen 9:19 En toen hij voedsel genomen had, sterkte hij aan. En Saulus verbleef enige dagen bij de discipe­len in Damascus.
Handelingen 9:20 En meteen predikte hij Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is.
Handelingen 9:21 En allen die het hoorden, waren buiten zichzelf en zeiden: Is dit niet degene die in Jeruzalem hen die deze Naam aanriepen, uitroeide, en die daarom hier gekomen is om hen geboeid naar de overpriesters te brengen?
Handelingen 9:22 Maar Saulus werd meer en meer gesterkt en hij bracht de Joden die in Damascus woonden, in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is.
Handelingen 9:23 En toen er veel dagen verlopen waren, beraadslaagden de Joden om hem te doden,
Handelingen 9:24 maar hun samenzwering werd aan Saulus bekend. En zij bewaakten de poorten, zowel overdag als ’s nachts, om hem te kunnen doden.
Handelingen 9:25 Maar de discipelen namen hem ’s nachts mee en lieten hem door een opening in de muur neer, door hem in een mand te laten zakken.
Handelingen 9:26 Toen Saulus nu in Jeruzalem gekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen aan te sluiten, maar zij waren allen bevreesd voor hem, want zij geloofden niet dat hij een dis­cipel was.
Handelingen 9:27 Maar Barnabas nam hem onder zijn hoede, bracht hem naar de apostelen en vertelde hun hoe hij onderweg de Heere gezien had, dat Hij tot hem gesproken had en hoe hij in Damascus vrijmoedig gesproken had in de Naam van Jezus.
Handelingen 9:28 En hij ging in Jeruzalem met hen in en uit.
Handelingen 9:29 En hij sprak vrijmoedig in de Naam van de Heere Jezus; ook sprak en redetwistte hij met de Griekssprekenden, maar die probeerden hem te doden.
Handelingen 9:30 Maar toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en stuurden hem vandaar weg naar Tarsus.
Handelingen 9:31 De gemeenten dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden vrede en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de Hei­lige Geest en namen in aantal toe.
Handelingen 9:32 En het gebeurde dat Petrus, toen hij overal ron­dreisde, ook bij de heiligen kwam die in Lydda woonden.
Handelingen 9:33 En daar vond hij een man van wie de naam Eneas was, die al acht jaar op bed lag en verlamd was.
Handelingen 9:34 En Petrus zei tegen hem: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en maak voor uzelf uw bed op! En hij stond meteen op.
Handelingen 9:35 En allen die in Lydda en Sarona woonden, zagen hem en bekeerden zich tot de Heere.
Handelingen 9:36 En er was in Joppe een zekere discipelin van wie de naam Tabitha was, wat vertaald Dorkas betekent. Deze was overvloedig in goede werken, en in liefdegaven die zij schonk.
Handelingen 9:37 En het gebeurde in die dagen dat zij ziek werd en stierf; en toen men haar gewassen had, legde men haar in de bovenzaal.
Handelingen 9:38 En omdat Lydda vlakbij Joppe lag, stuurden de discipelen, toen zij hoorden dat Petrus daar was, twee mannen naar hem toe, die smeekten dat hij zonder uitstel naar hen toe zou komen.
Handelingen 9:39 En Petrus stond op en ging met hen mee; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem in de bovenzaal. En alle weduwen stonden bij hem, terwijl zij huilden en de onder-en bovenkleding toonden die Dorkas ge­maakt had toen zij nog bij hen was.
Handelingen 9:40 Maar nadat Petrus allen naar buiten had gestuurd, knielde hij neer en bad; en hij keerde zich naar het lichaam en zei: Tabitha, sta op! En zij deed haar ogen open en zodra zij Petrus zag, ging zij overeind zitten.
Handelingen 9:41 En hij gaf haar de hand en hielp haar opstaan. Hij riep de heiligen en de weduwen en plaatste haar levend voor hen.
Handelingen 9:42 En dit werd bekend in heel Joppe, en velen geloofden in de Heere.
Handelingen 9:43 En het ge­beurde dat hij veel dagen in Joppe bleef, bij een zekere Simon, een leerlooier.

Handelingen 10

Handelingen 10:1 En er was een man in Caesarea, van wie de naam Cornelius was, een hoofdman over hon­derd van de afdeling die de Italiaanse genoemd werd,
Handelingen 10:2 een vroom man, die met heel zijn huis God vreesde, veel liefdegaven aan het volk gaf en voortdurend tot God bad.
Handelingen 10:3 Hij zag in een visioen duidelijk, ongeveer op het negende uur van de dag, dat er een engel van God bij hem binnenkwam, die tegen hem zei: Cornelius!
Handelingen 10:4 En hij hield de ogen op hem gericht en werd zeer bevreesd, en hij zei: Wat is er, heer? En de engel zei tegen hem: Uw gebeden en uw liefdegaven zijn als gedachtenis opgestegen naar God.
Handelingen 10:5 Stuur nu mannen naar Joppe en ontbied Simon, die ook Petrus genoemd wordt.
Handelingen 10:6 Deze is te gast bij een zekere Simon, een leerlooier, die zijn huis bij de zee heeft. Hij zal u zeggen wat u moet doen.
Handelingen 10:7 En toen de en­gel die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisslaven, en een vrome soldaat uit hen die steeds bij hem waren;
Handelingen 10:8 en toen hij hun alles verteld had, stuurde hij hen naar Joppe.
Handelingen 10:9 En de volgende dag, terwijl zij op reis waren en de stad naderden, klom Petrus op het dak om te bidden, ongeveer op het zesde uur,
Handelingen 10:10 en hij kreeg honger en wilde iets nuttigen. En terwijl zij het eten bereidden, raakte hij in geestvervoering.
Handelingen 10:11 En hij zag de hemel geopend en een voorwerp naar zich toe komen, dat leek op een groot linnen laken, dat aan de vier hoeken vastgebonden was en neergelaten werd op de aarde,
Handelingen 10:12 waar­in zich al de viervoetige dieren van de aarde bevonden, de wilde en de kruipende dieren en de vogels in de lucht.
Handelingen 10:13 En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet!
Handelingen 10:14 Maar Petrus zei: Beslist niet, Heere, want ik heb nooit iets gegeten wat onheilig of onrein is.
Handelingen 10:15 En er kwam opnieuw, voor de tweede keer, een stem tot hem: Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor onheilig houden!
Handelingen 10:16 En dit gebeurde tot driemaal toe; en het voorwerp werd weer opgenomen in de hemel.
Handelingen 10:17 Toen Petrus bij zichzelf twijfelde wat het visioen dat hij gezien had, kon betekenen, zie, daar stonden de mannen die door Cornelius gestuurd waren, bij de poort, nadat zij naar het huis van Simon gevraagd hadden.
Handelingen 10:18 En zij riepen iemand en vroegen of Simon, die ook Petrus genoemd wordt, daar te gast was.
Handelingen 10:19 Terwijl Petrus nog over dat visioen nadacht, zei de Geest tegen hem: Zie, drie mannen zoeken u;
Handelingen 10:20 sta daarom op, ga naar beneden en reis met hen mee. Twijfel niet, want Ik heb hen ges­tuurd.
Handelingen 10:21 En Petrus ging naar beneden, naar de mannen die door Cornelius naar hem toe gestuurd waren, en zei: Zie, ik ben het die u zoekt. Wat is de reden waarom u hier bent?
Handelingen 10:22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, die God vreest en van wie heel het volk van de Joden een goed getuigenis geeft, is door een aanwijzing van God aangespoord door een heilige engel om u naar zijn huis te ontbieden om van u woorden van zaligheid te horen.
Handelingen 10:23 Toen riep hij hen naar binnen en ontving hen als gast. En de volgende dag vertrok Petrus met hen, en enigen van de broeders uit Joppe gingen met hem mee.
Handelingen 10:24 En de volgende dag kwamen zij in Caesarea aan. En Cornelius verwachtte hen en had zijn familieleden en beste vrienden bijeengeroepen.
Handelingen 10:25 En het gebeurde, toen Petrus naar binnen ging, dat Cornelius hem tegemoetkwam, aan zijn voeten viel en hem aanbad.
Handelingen 10:26 Maar Petrus richtte hem op en zei: Sta op, ik ben zelf ook maar een mens.
Handelingen 10:27 En ter­wijl hij met hem sprak, ging hij naar binnen en trof er velen aan die samengekomen waren.
Handelingen 10:28 En hij zei tegen hen: U weet dat het een Joodse man niet toegestaan is om met iemand van een ander volk om te gaan of bij hem binnen te gaan; maar God heeft mij laten zien dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen.
Handelingen 10:29 Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, toen ik ontboden werd. Dus vraag ik om welke reden u mij hebt ontboden.
Handelingen 10:30 En Cornelius zei: Vier dagen geleden had ik tot dit uur toe gevast, en op het negende uur bad ik in mijn huis.
Handelingen 10:31 En zie, er stond een man in blinkende kleding voor mij en die zei: Cor­nelius, uw gebed is verhoord en uw liefdegaven zijn bij God in gedachtenis gekomen.
Handelingen 10:32 Stuur dan mensen naar Joppe en laat Simon halen, die ook Petrus genoemd wordt; deze is te gast in het huis van Simon, de leerlooier, bij de zee. Als hij hier gekomen is, zal hij tot u sprek­en.
Handelingen 10:33 Dus heb ik ogenblikkelijk mensen naar u toe gestuurd, en u hebt er goed aan ge­daan dat u hier gekomen bent. Wij zijn dan nu allen hier aanwezig, in de tegenwoordigheid van God, om alles te horen wat u door God bevolen is.
Handelingen 10:34 En Petrus opende zijn mond en zei: Ik zie nu in waarheid in dat God niet iemand om de persoon aanneemt;
Handelingen 10:35 maar in ieder volk is degene die Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig.
Handelingen 10:36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft tot de Israëlieten, waardoor Hij vrede verkondigt door Jezus Christus; Deze is de Heere van allen.
Handelingen 10:37 U weet wat er gebeurd is in heel Judea, wat begon in Galilea na de doop die Johannes gepredikt heeft:
Handelingen 10:38 hoe God Jezus van Nazareth ge­zalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht en hoe Hij het land doorgegaan is, terwijl Hij goeddeed en allen die door de duivel overweldigd waren, genas, want God was met Hem.
Handelingen 10:39 En wij zijn getuigen van alles wat Hij gedaan heeft, zowel in het Joodse land als in Jeru­zalem. Ze hebben Hem gedood door Hem aan een hout te hangen.
Handelingen 10:40 Deze heeft God op­gewekt op de derde dag en Hij heeft gegeven dat Hij zou verschijnen,
Handelingen 10:41 niet aan heel het volk, maar aan de getuigen die door God tevoren verkozen waren, aan ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was.
Handelingen 10:42 En Hij heeft ons bevolen tot het volk te prediken en te getuigen dat Hij Degene is Die door God aan­gesteld is tot een Rechter over levenden en doden.
Handelingen 10:43 Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam.
Handelingen 10:44 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden.
Handelingen 10:45 En de gelovigen die van de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat de gave van de Heilige Geest ook op de heidenen uitgestort werd,
Handelingen 10:46 want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus:
Handelingen 10:47 Kan iemand soms het water weren, zodat deze mensen, die evenals wij de Hei­lige Geest ontvangen hebben, niet gedoopt zouden worden?
Handelingen 10:48 En hij beval dat zij gedoopt zouden worden in de Naam van de Heere. Toen vroegen zij hem enkele dagen bij hen te blijven.

Handelingen 11

Handelingen 11:1 De apostelen en de broeders die in Judea waren, hoorden dat ook de heidenen het Woord van God aangenomen hadden.
Handelingen 11:2 En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, bestreden zij die van de besnijdenis waren, hem
Handelingen 11:3 en zeiden: U bent binnengegaan bij mannen die on­besneden zijn, en u hebt met hen gegeten.
Handelingen 11:4 Maar Petrus begon het hun in goede orde ui­teen te zetten en zei:
Handelingen 11:5 Ik was in de stad Joppe aan het bidden en zag in geestvervoering een visioen: een bepaald voorwerp daalde neer, dat leek op een groot linnen laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd uit de hemel, en het kwam tot dicht bij mij.
Handelingen 11:6 En toen ik hier­op mijn ogen gericht hield en het aandachtig bekeek, zag ik de viervoetige dieren van de aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogels in de lucht.
Handelingen 11:7 En ik hoorde een stem, die tegen mij zei: Sta op, Petrus, slacht en eet.
Handelingen 11:8 Maar ik zei: Beslist niet, Heere, want nooit is er iets wat onheilig of onrein is, mijn mond binnengegaan.
Handelingen 11:9 Maar de stem ant­woordde mij voor de tweede keer uit de hemel: Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor on­heilig houden.
Handelingen 11:10 Dit gebeurde tot driemaal toe; en alles werd weer opgetrokken in de hemel.
Handelingen 11:11 En zie, ogenblikkelijk daarna stonden er drie mannen, die vanuit Caesarea naar mij toe gestuurd waren, voor het huis waarin ik was.
Handelingen 11:12 En de Geest zei tegen mij dat ik met hen mee moest gaan en niet moest twijfelen. En met mij gingen ook deze zes broeders mee en wij zijn het huis van de man binnengegaan.
Handelingen 11:13 En hij berichtte ons hoe hij een en­gel gezien had, die in zijn huis stond en tegen hem zei: Stuur mannen naar Joppe en ontbied Simon die ook Petrus genoemd wordt.
Handelingen 11:14 Die zal woorden tot u spreken waardoor u zalig zult worden en heel uw huis.
Handelingen 11:15 En toen ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals op ons in het begin.
Handelingen 11:16 En ik herinnerde mij het woord van de Heere, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden.
Handelingen 11:17 Als God dan aan hen dezelfde gave gegeven heeft als aan ons die in de Heere Jezus Christus gelo­ven, wie was ik dan dat ik bij machte zou zijn God tegen te houden?
Handelingen 11:18 En toen zij dit hoor­den, waren zij gerustgesteld, en zij verheerlijkten God en zeiden: Zo heeft God dus ook aan de heidenen de bekering gegeven die tot het leven leidt.
Handelingen 11:19 Zij nu die, door de verdrukking die in verband met Stefanus plaatsgevonden had, overal verspreid waren, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het Woord spraken dan alleen tot de Joden.
Handelingen 11:20 Er waren onder hen echter enkele mannen van Cyprus en uit Cyrene die, toen ze in Antiochië gekomen waren, het woord richtten tot de Griekssprekenden en de Heere Jezus verkondigden.
Handelingen 11:21 En de hand van de Heere was met hen en een groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heere.
Handelingen 11:22 En het gerucht over hen kwam de gemeente die in Jeru­zalem was, ter ore; en zij zonden Barnabas uit om het land door te gaan tot Antiochië toe.
Handelingen 11:23 En toen hij daar gekomen was en de genade van God zag, werd hij verblijd en spoorde hij hen allen aan om met een hartelijk voornemen bij de Heere te blijven.
Handelingen 11:24 Want hij was een goed man en vol van de Heilige Geest en van geloof; en er werd een grote menigte aan de Heere toegevoegd.
Handelingen 11:25 En Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië.
Handelingen 11:26 En het gebeurde dat zij een heel jaar met de gemeente samenkwamen en een grote menigte onderwezen en dat de discipelen voor het eerst in Antiochië christenen genoemd werden.
Handelingen 11:27 En in die dagen kwamen enkele pro­feten vanuit Jeruzalem naar Antiochië.
Handelingen 11:28 En een van hen, van wie de naam Agabus was, stond op en gaf door de Geest te kennen dat er een grote hongersnood zou zijn over heel de wereld, die ook gekomen is onder keizer Claudius.
Handelingen 11:29 En de discipelen besloten, ieder naar vermogen, iets te sturen ten dienste van de broeders die in Judea woonden,
Handelingen 11:30 en dat de­den zij ook. En zij stuurden het naar de ouderlingen door de hand van Barnabas en Saulus.

Handelingen 12

Handelingen 12:1 Omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hen kwaad te doen.
Handelingen 12:2 En hij doodde Jakobus, de broer van Johannes, met het zwaard.
Handelingen 12:3 En toen hij zag dat het de Joden welgevallig was, ging hij verder door ook Petrus te grijpen (het waren de dagen van de ongezuurde broden);
Handelingen 12:4 en toen hij ook die gegrepen had, zette hij hem in de gevangenis en gaf hem over aan vier wachten, elk bestaande uit vier soldaten, om hem te bewaken, omdat hij hem na het Pascha wilde voorleiden aan het volk.
Handelingen 12:5 Petrus werd dus in de gevangenis bewaakt; maar door de gemeente werd voortdurend voor hem tot God gebeden.
Handelingen 12:6 Toen Herodes hem zou voorleiden, sliep Petrus die nacht tussen twee sol­daten, geboeid met twee ketenen; en de bewakers voor de deur bewaakten de gevangenis.
Handelingen 12:7 En zie, er stond een engel van de Heere en er scheen een licht in het vertrek, en door Pet­rus in de zij te porren, wekte hij hem en zei: Sta snel op. En zijn ketenen vielen van zijn han­den af.
Handelingen 12:8 En de engel zei tegen hem: Doe uw gordel om en bind uw sandalen aan. En hij deed dat. En hij zei tegen hem: Sla uw bovenkleed om en volg mij.
Handelingen 12:9 En hij ging naar buit­en en volgde hem, en hij wist niet dat het werkelijkheid was wat er door de engel plaatsvond, maar hij dacht dat hij een visioen zag.
Handelingen 12:10 En toen zij langs de eerste en tweede wacht ge­gaan waren, kwamen zij bij de ijzeren poort die naar de stad leidt; die ging vanzelf voor hen open. En toen zij naar buiten gegaan waren, liepen zij één straat verder, en meteen ging de engel van hem weg.
Handelingen 12:11 En toen Petrus tot zichzelf gekomen was, zei hij: Nu weet ik werke­lijk dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft en mij verlost heeft uit de hand van Herodes en uit alles wat het Joodse volk verwachtte.
Handelingen 12:12 En toen dit tot hem doorgedrongen was, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die ook Markus genoemd werd, waar velen bijeenwaren en baden.
Handelingen 12:13 Toen Petrus aan de deur van de poort klopte, ging er een dienstmeisje naar toe om te luisteren, van wie de naam Rhodé was.
Handelingen 12:14 En toen zij de stem van Petrus herkende, deed zij van blijdschap de poort niet open, maar rende naar binnen en berichtte dat Petrus voor de poort stond.
Handelingen 12:15 En zij zeiden tegen haar: U bent buiten zin­nen! Maar zij hield vol dat het zo was. En zij zeiden: Het is zijn engel.
Handelingen 12:16 Maar Petrus bleef kloppen; en toen zij opengedaan hadden, zagen zij hem en waren buiten zichzelf.
Handelingen 12:17 En hij gebaarde hun met de hand dat zij zwijgen moesten, en hij vertelde hun hoe de Heere hem uit de gevangenis geleid had en zei: Vertel dit aan Jakobus en de broeders. En hij ging naar buit­en en reisde naar een andere plaats.
Handelingen 12:18 Toen het dag was geworden, was er geen geringe opschudding onder de soldaten over wat er met Petrus gebeurd kon zijn.
Handelingen 12:19 En nadat Her-odes hem gezocht maar niet gevonden had, ondervroeg hij de bewakers en gaf bevel hen weg te leiden. En hij vertrok van Judea naar Caesarea en bleef daar.
Handelingen 12:20 En Herodes koesterde bittere vijandschap tegen de Tyriërs en Sidoniërs; maar zij kwamen eensgezind naar hem toe, en na Blastus, de kamerheer van de koning, overtuigd te hebben, vroegen zij om vrede, omdat hun land gevoed werd door dat van de koning.
Handelingen 12:21 En op een vastgestelde dag trok Herodes een koninklijk kleed aan en hield, op de rechterstoel gezeten, een toespraak tot hen.
Handelingen 12:22 En het volk riep uit: Een stem van God en niet van een mens!
Handelingen 12:23 En onmiddellijk sloeg een engel van de Heere hem, omdat hij God de eer niet gaf; en hij werd door de wormen gegeten en gaf de geest.
Handelingen 12:24 En het Woord van God verbreidde zich en nam toe.
Handelingen 12:25 Barnabas nu en Saulus keerden terug uit Jeruzalem na daar hun dienstwerk vervuld te hebben, en zij namen ook Johannes mee, die ook Markus genoemd werd.

Handelingen 13

Handelingen 13:1 En er waren in Antiochië, in de gemeente aldaar, enkele profeten en leraars, namelijk Barnabas, Simeon, die Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manahen, die met Herodes de viervorst opgegroeid was, en Saulus.
Handelingen 13:2 En terwijl zij de Heere dienden en vastten, zei de Heilige Geest: Zonder voor Mij zowel Barnabas als Saulus af voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb.
Handelingen 13:3 Toen vastten en baden zij, en nadat zij hun de handen opgelegd hadden, lieten zij hen gaan.
Handelingen 13:4 Zij dan, uitgezonden door de Heilige Geest, vertrokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus.
Handelingen 13:5 En toen zij in Salamis gekomen waren, verkondigden zij het Woord van God in de synagogen van de Joden; en zij hadden bovendien Johannes als di­enaar.
Handelingen 13:6 En toen zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, troffen zij een zekere tove­naar aan, een valse profeet, een Jood van wie de naam Barjezus was.
Handelingen 13:7 Hij hoorde bij de stadhouder Sergius Paulus, een verstandig man. Die riep Barnabas en Saulus bij zich en ver­langde ernaar het Woord van God te horen.
Handelingen 13:8 Maar Elymas, de tovenaar (want zo wordt zijn naam vertaald), ging tegen hen in en probeerde de stadhouder van het geloof af te hou­den.
Handelingen 13:9 Maar Saulus (die ook Paulus genoemd wordt), vervuld met de Heilige Geest, keek hem doordringend aan, en zei:
Handelingen 13:10 O duivelskind, vol van alle bedrog en van alle sluwheid, vijand van alle gerechtigheid, zult u er niet mee ophouden de rechte wegen van de Heere te verdraaien?
Handelingen 13:11 En nu, zie, de hand van de Heere is tegen u en u zult blind zijn en de zon voor een tijd niet zien. En onmiddellijk viel er donkerheid en duisternis op hem, en rondlo­pend zocht hij naar mensen om hem bij de hand te leiden.
Handelingen 13:12 Toen de stadhouder zag wat er gebeurd was, geloofde hij, versteld over de leer van de Heere.
Handelingen 13:13 En Paulus en zij die bij hem waren, voeren van Pafos weg en kwamen in Perge aan, een stad in Pamfylië. Maar Jo­hannes verliet hen en keerde terug naar Jeruzalem.
Handelingen 13:14 En zij gingen vanuit Perge het land door en kwamen in Antiochië in Pisidië; en zij gingen op de dag van de sabbat de synagoge binnen en gingen daar zitten.
Handelingen 13:15 En na het voorlezen van de Wet en van de Profeten lieten de hoofden van de synagoge tegen hen zeggen: Mannenbroeders, als er bij u een woord van bemoediging voor het volk is, spreek dan.
Handelingen 13:16 Toen stond Paulus op, wenkte met de hand en zei: Israëlitische mannen en u die God vreest, luister:
Handelingen 13:17 De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd toen zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met een machtige arm daaruit geleid.
Handelingen 13:18 En Hij heeft gedur­ende de tijd van ongeveer veertig jaar hun doen en laten verdragen in de woestijn.
Handelingen 13:19 En nadat Hij in het land Kanaän zeven volken uitgeroeid had, verdeelde Hij hun land onder hen door het lot.
Handelingen 13:20 En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel.
Handelingen 13:21 En van toen af vroegen zij om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, gedurende veertig jaar.
Handelingen 13:22 En nadat Hij hem had afgezet, verwekte Hij David voor hen tot koning; Hij gaf ook getuigenis van hem met de woorden: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar Mijn hart, die alles zal doen wat Ik wil.
Handelingen 13:23 Uit zijn nageslacht heeft God voor Israël, volgens de belofte, de Zalig­maker Jezus doen voortkomen,
Handelingen 13:24 nadat Johannes, voorafgaand aan Zijn komst, eerst aan heel het volk Israël de doop van bekering gepredikt had.
Handelingen 13:25 Maar toen Johannes zijn loop aan het volbrengen was, zei hij: Wie denkt u dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar zie, Hij komt na mij, bij Wie ik het niet waard ben de sandalen aan Zijn voeten los te maken.
Handelingen 13:26 Mannenbroeders, kinderen van het geslacht van Abraham, en wie onder u God vrezen, tot u is het woord van deze zaligheid gezonden.
Handelingen 13:27 Want de inwoners van Jeruzalem en hun leiders, die Hem niet kenden, hebben door Hem te veroordelen de uitspraken van de profeten vervuld, die iedere sabbat voorgelezen worden.
Handelingen 13:28 En hoewel zij geen reden voor Zijn dood vonden, vroegen zij Pilatus Hem te laten doden.
Handelingen 13:29 En toen zij alles volbracht hadden wat er over Hem geschreven was, namen zij Hem van het hout af en legden Hem in het graf.
Handelingen 13:30 Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt;
Handelingen 13:31 en Hij is gedurende vele dagen ver­schenen aan hen die met Hem opgegaan waren van Galilea naar Jeruzalem en die nu Zijn ge­tuigen zijn bij het volk.
Handelingen 13:32 En wij verkondigen u de belofte die aan de vaderen gedaan is, namelijk dat God die vervuld heeft aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken,
Handelingen 13:33 zoals ook in de tweede psalm geschreven staat: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt.
Handelingen 13:34 En dat Hij Hem uit de doden heeft doen opstaan om niet meer tot ontbinding terug te keren, heeft Hij zgezegd: Ik zal u de weldaden van David geven, die betrouwbaar zijn;
Handelingen 13:35 daarom zegt hij ook in een andere psalm: U zult Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien.
Handelingen 13:36 Immers, David is ontslapen nadat hij in zijn tijd het raadsbesluit van God uitge­diend had, en hij is bij zijn vaderen gelegd en heeft wel ontbinding gezien;
Handelingen 13:37 maar Hij Die God opgewekt heeft, heeft geen ontbinding gezien.
Handelingen 13:38 Laat het u dan bekend zijn, mannen­broeders, dat door Hem aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt
Handelingen 13:39 en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden.
Handelingen 13:40 Pas dan op dat u niet overkomt wat er gezegd is in de pro­feten:
Handelingen 13:41 Zie, verachters, verwonder u en verdwijn, want Ik verricht een werk in uw dagen, een werk dat u niet zult geloven als iemand het u vertelt.
Handelingen 13:42 En toen de Joden weggegaan waren uit de synagoge, drongen de heidenen erop aan dat op de volgende sabbat dezelfde woorden tot hen gesproken zouden worden.
Handelingen 13:43 En toen de synagoge uitgegaan was, volg­den velen van de Joden en van de godvrezende proselieten Paulus en Barnabas. Die spraken tot hen en spoorden hen aan om bij de genade van God te blijven.
Handelingen 13:44 En op de volgende sabbat kwam bijna heel de stad samen om het Woord van God te horen.
Handelingen 13:45 Maar toen de Joden de menigten zagen, werden zij met afgunst vervuld en spraken tegen wat er door Pau­lus gezegd werd; zij spraken niet alleen tegen, maar lasterden ook.
Handelingen 13:46 Maar Paulus en Bar­nabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig dat het Woord van God eerst tot u gesproken zou worden, maar aangezien u het verwerpt en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt, zie, wij wenden ons tot de heidenen.
Handelingen 13:47 Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde.
Handelingen 13:48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord van de Heere, en er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven.
Handelingen 13:49 En het Woord van de Heere verbreidde zich door heel het land.
Handelingen 13:50 Maar de Joden stookten de godvrezende en aanzienlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad op en ontketenden een vervolging tegen Paulus en Barnabas, en zij verdreven hen uit hun gebied.
Handelingen 13:51 Maar zij schudden tegen hen het stof van hun voeten af en gingen naar Ikonium.
Handelingen 13:52 En de discipe­len werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest.

Handelingen 14

Handelingen 14:1 En het gebeurde in Ikonium dat zij samen de synagoge van de Joden binnengingen en zo spraken dat een grote menigte, zowel van Joden als van Grieken, geloofde.
Handelingen 14:2 Maar de Jo­den die ongehoorzaam waren, wekten in de zielen van de heidenen onrust en verbittering te­gen de broeders.
Handelingen 14:3 Zij verbleven daar dan lange tijd en spraken vrijmoedig, in vertrouwen op de Heere, Die getuigenis gaf aan het Woord van Zijn genade en tekenen en wonderen door hun hand liet gebeuren.
Handelingen 14:4 En de bevolking van de stad raakte verdeeld. Sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen.
Handelingen 14:5 En toen er een oploop ontstond, zowel van heidenen als van Joden, met hun leiders, om hen smadelijk te behandelen en te stenigen,
Handelingen 14:6 vluchtten zij, toen dit tot hen doorgedrongen was, naar de steden van Lycaonië, namelijk Lystre en Derbe, en de omgeving ervan.
Handelingen 14:7 En zij verkondigden daar het Evangelie.
Handelingen 14:8 En er zat in Lystre een man die geen macht had over zijn voeten: hij was kreupel van de moeder­schoot af en had nooit kunnen lopen.
Handelingen 14:9 Deze hoorde Paulus spreken. Die keek hem door­dringend aan en toen hij zag dat hij geloof had om gezond te worden,
Handelingen 14:10 zei hij met luide stem: Sta recht op uw voeten! En hij sprong op en liep rond.
Handelingen 14:11 En de menigten, die zagen wat Paulus gedaan had, verhieven hun stem en zeiden in het Lycaonisch: De goden zijn aan mensen gelijk geworden en naar ons afgedaald.
Handelingen 14:12 En zij noemden Barnabas Zeus en Pau­lus Hermes, omdat hij het woord voerde.
Handelingen 14:13 En de priester van Zeus, wiens tempel vr hun stad lag, bracht ossen en kransen bij de poorten en wilde samen met de menigten offe­ren.
Handelingen 14:14 Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden zij hun kleren, stortten zich in de menigte en riepen:
Handelingen 14:15 Mannen, waarom doet u dit? Ook wij zijn mensen net zoals u, en wij verkondigen u juist dat u zich van deze zinloze dingen moet bekeren tot de levende God, Die de hemel, de aarde, de zee en alles wat erin is, gemaakt heeft.
Handelingen 14:16 Hij heeft in de tijden die achter ons liggen al de heidenen hun eigen wegen laten gaan,
Handelingen 14:17 hoe­wel Hij Zichzelf toch niet onbetuigd liet door goed te doen: Hij gaf ons vanuit de hemel regen en vruchtbare tijden en verzadigde ons hart met voedsel en vreugde.
Handelingen 14:18 En door dit te zeg­gen, konden zij de menigten er maar nauwelijks van weerhouden, aan hen te offeren.
Handelingen 14:19 Maar er kwamen Joden uit Antiochië en Ikonium, die de menigten overtuigden; en zij stenig­den Paulus en sleepten hem de stad uit, omdat zij dachten dat hij dood was.
Handelingen 14:20 Maar toen de discipelen hem omringd hadden, stond hij op en ging de stad in, en de volgende dag ver­trok hij met Barnabas naar Derbe.
Handelingen 14:21 En nadat zij aan die stad het Evangelie verkondigd hadden en veel discipelen gemaakt hadden, keerden zij terug naar Lystre, Ikonium en Antio­chië,
Handelingen 14:22 en zij versterkten de zielen van de discipelen, spoorden hen aan in het geloof te blijven en zeiden dat wij door veel verdrukkingen in het Koninkrijk van God moeten ingaan.
Handelingen 14:23 En toen zij in elke gemeente door het opsteken van de handen voor hen ouderlingen ge­kozen hadden en onder vasten gebeden hadden, droegen zij hen op aan de Heere, in Wie zij nu geloofden.
Handelingen 14:24 En na Pisidië doorgereisd te hebben, kwamen zij in Pamfylië.
Handelingen 14:25 En toen zij in Perge het Woord gesproken hadden, kwamen zij naar Attalia.
Handelingen 14:26 En daarvan­daan voeren zij naar Antiochië, waar zij aan de genade van God opgedragen waren voor het werk dat zij volbracht hadden.
Handelingen 14:27 Toen zij daar aangekomen waren, riepen zij de gemeente bijeen en deden er verslag van wat voor grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij voor de heidenen de deur van het geloof geopend had.
Handelingen 14:28 En zij verbleven daar geen korte tijd met de discipelen.

Handelingen 15

Handelingen 15:1 En enigen die uit Judea gekomen waren, leerden de broeders: Als u niet besneden wordt volgens het gebruik van Mozes, kunt u niet zalig worden.
Handelingen 15:2 Toen er dan van de kant van Paulus en Barnabas een niet geringe tegenstand en woordenstrijd tegen hen ontstond, be­paalden zij dat Paulus en Barnabas en enkele anderen uit hen in verband met dit geschilpunt naar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem zouden gaan.
Handelingen 15:3 Nadat zij dan door de ge­meente uitgeleide gedaan waren, reisden zij door Fenicië en Samaria en vertelden over de be­kering van de heidenen, en zij bezorgden al de broeders grote blijdschap.
Handelingen 15:4 Toen zij in Jer­uzalem gekomen waren, werden zij ontvangen door de gemeente en de apostelen en de ouder­lingen; en zij deden verslag van alles wat God door hen gedaan had.
Handelingen 15:5 Maar, zeiden zij, er zijn er enigen opgestaan onder de aanhangers van de sekte van de Farizeeën die gelovig zijn geworden, die zeggen dat men hen moet besnijden en moet gebieden de wet van Mozes in acht te nemen.
Handelingen 15:6 En de apostelen en de ouderlingen kwamen bijeen om deze zaak te be­zien.
Handelingen 15:7 En toen daarover een heftige woordenstrijd ontstond, stond Petrus op en zei tegen hen: Mannenbroeders, u weet dat God lang geleden onder ons mij uitgekozen heeft, zodat de heidenen uit mijn mond het woord van het Evangelie zouden horen, en zouden geloven.
Handelingen 15:8 En God, de Kenner van de harten, heeft getuigenis aan hen gegeven door hun de Heilige Geest te geven, evenals aan ons;
Handelingen 15:9 en Hij heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, en heeft hun hart door het geloof gereinigd.
Handelingen 15:10 Welnu dan, waarom verzoekt u God door een juk op de hals van de discipelen te leggen dat onze vaderen en ook wij niet hebben kunnen dragen?
Handelingen 15:11 Maar wij geloven door de genade van de Heere Jezus Christus op de­zelfde wijze zalig te worden als ook zij.
Handelingen 15:12 En heel de menigte zweeg, en zij hoorden Barna­bas en Paulus vertellen wat voor grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had.
Handelingen 15:13 En toen zij zwegen, antwoordde Jakobus: Mannenbroeders, luister naar mij.
Handelingen 15:14 Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen.
Handelingen 15:15 En hiermee stemmen de woorden van de pro­feten overeen, zoals geschreven staat:
Handelingen 15:16 Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten,
Handelingen 15:17 opdat de mensen die overgebleven zijn, de Heere zouden zoeken, en alle hei­denen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet.
Handelingen 15:18 Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend.
Handelingen 15:19 Daarom ben ik van oordeel dat men het hun die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet lastig moet maken,
Handelingen 15:20 maar aan hen moet schrijven dat zij zich dienen te onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, van ontucht, van het verstikte en van bloed.
Handelingen 15:21 Want Mozes heeft van oude tijden af in elke stad mensen die hem prediken, want hij wordt elke sabbat in de synagogen voorgelezen.
Handelingen 15:22 Toen dacht het de apostelen en de ouderlingen met heel de gemeente goed, enige man­nen uit hun midden te kiezen en met Paulus en Barnabas mee te sturen naar Antiochië: Ju­das, ook Barsabas geheten, en Silas, leidinggevende mannen onder de broeders.
Handelingen 15:23 En zij schreven door hun dienst het volgende: De apostelen, de ouderlingen en de broeders groeten de broeders uit de heidenen die in Antiochië, Syrië en Cilicië zijn.
Handelingen 15:24 Wij hebben gehoord dat sommigen die bij ons vandaan zijn gekomen, u met woorden in verwarring hebben ge­bracht en uw zielen hebben verontrust door te zeggen dat u besneden moet worden en de wet moet onderhouden. Wij hadden hun daar geen opdracht toe gegeven.
Handelingen 15:25 Daarom heeft het ons, nadat wij het eens geworden waren, goedgedacht enige mannen te kiezen en naar u toe te sturen met onze geliefden, Barnabas en Paulus,
Handelingen 15:26 mensen die hun leven over hebben voor de Naam van onze Heere Jezus Christus.
Handelingen 15:27 Daarom hebben wij Judas en Silas ges­tuurd, die hetzelfde ook mondeling zullen meedelen.
Handelingen 15:28 Want het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht u verder geen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen:
Handelingen 15:29 dat u zich onthoudt van afgodenoffers, van bloed, van het verstikte en van hoererij. Als u zich ver van deze dingen houdt, zult u juist handelen. Vaarwel.
Handelingen 15:30 Toen men afscheid van hen ge­nomen had, gingen zij naar Antiochië; en na de menigte bijeengeroepen te hebben, overhan­digden zij de brief.
Handelingen 15:31 En toen ze die gelezen hadden, verblijdden zij zich over de bemoe­diging.
Handelingen 15:32 Judas nu en Silas, die ook zelf profeten waren, bemoedigden de broeders met veel woorden en sterkten hen.
Handelingen 15:33 En nadat zij daar een tijd gebleven waren, lieten de broeders hen met vrede teruggaan naar de apostelen.
Handelingen 15:34 Maar het dacht Silas goed daar te blijven.
Handelingen 15:35 En Paulus en Barnabas verbleven in Antiochië en zij onderwezen en verkondig­den, met nog veel anderen, het Woord van de Heere.
Handelingen 15:36 En na enkele dagen zei Paulus te­gen Barnabas: Laten wij nu terugkeren en onze broeders bezoeken in elke stad waar wij het Woord van de Heere verkondigd hebben, en zien hoe het met hen gaat.
Handelingen 15:37 Nu wilde Barna­bas Johannes, die ook Markus heet, meenemen.
Handelingen 15:38 Paulus achtte het echter juist om hem, die hen van Pamfylië af verlaten had en niet met hen meegegaan was naar het werk, niet mee te nemen.
Handelingen 15:39 Er ontstond daarom verbittering, zodat zij uit elkaar gingen en Barnabas Markus meenam en per schip naar Cyprus vertrok;
Handelingen 15:40 maar Paulus koos Silas en vertrok, nadat hij door de broeders aan de genade van God opgedragen was.
Handelingen 15:41 En hij reisde door Syrië en Cilicië en sterkte de gemeenten.

Handelingen 16

Handelingen 16:1 En hij kwam in Derbe en in Lystre aan. En zie, er was daar een zekere discipel van wie de naam Timothes was, de zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Griekse vader;
Handelingen 16:2 van wie een goed getuigenis gegeven werd door de broeders in Lystre en Ikonium.
Handelingen 16:3 Paulus wilde dat die met hem mee zou gaan; en hij nam hem bij zich en besneed hem omwille van de Joden die in die plaatsen woonden, want zij wisten allen dat zijn vader een Griek was.
Handelingen 16:4 En toen zij de steden langs reisden, brachten zij hun de bepalingen over waarvan de apostelen en de ouderlingen in Jeruzalem besloten hadden dat men die in acht moest nemen.
Handelingen 16:5 De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof en namen dagelijks in aantal toe.
Handelingen 16:6 En nadat zij door Frygië en het land van Galatië gereisd waren, werden zij door de Heilige Geest verhinderd het Woord in Asia te spreken.
Handelingen 16:7 En bij Mysië gekomen, probeerden zij naar Bithynië te reizen, maar de Geest liet het hun niet toe.
Handelingen 16:8 En nadat zij Mysië voorbij-gereisd waren, kwamen zij in Troas.
Handelingen 16:9 En Paulus kreeg ’s nachts een visioen te zien: er stond een Macedonische man, die hem dringend vroeg: Kom over naar Macedonië en help ons!
Handelingen 16:10 Toen hij nu dit visioen gezien had, probeerden wij meteen naar Macedonië te rei­zen, omdat wij eruit opmaakten dat de Heere ons geroepen had aan hen het Evangelie te ver­kondigen.
Handelingen 16:11 Wij voeren dan van Troas weg en koersten recht op Samothrace aan en de volgende dag op Neapolis.
Handelingen 16:12 En vandaar gingen wij naar Filippi, de eerste stad van dit deel van Macedonië, een kolonie. En wij verbleven een aantal dagen in die stad.
Handelingen 16:13 En op de dag van de sabbat gingen wij de stad uit, de rivier langs, waar het gebed gewoonlijk plaats­vond; en nadat wij daar waren gaan zitten, spraken wij tot de vrouwen die er samengekomen waren.
Handelingen 16:14 En een zekere vrouw, van wie de naam Lydia was, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God diende, luisterde naar ons. En de Heere opende haar hart, zodat zij acht gaf op wat door Paulus gesproken werd.
Handelingen 16:15 En toen zij gedoopt was, en haar huisgeno­ten, drong zij er bij ons op aan: Als u van oordeel bent dat ik trouw ben aan de Heere, kom dan in mijn huis en blijf er. En zij drong er sterk bij ons op aan.
Handelingen 16:16 En het gebeurde toen wij naar de plaats van het gebed gingen, dat een zekere slavin die een waarzeggende geest had, ons tegemoetkwam. Zij verschafte haar meesters veel inkomsten met waarzeggen.
Handelingen 16:17 Zij liep achter Paulus en ons aan en riep voortdurend: Deze mensen zijn dienstknechten van God, de Allerhoogste, die ons een weg naar de zaligheid verkondigen.
Handelingen 16:18 En dat deed zij vele dagen lang. Maar Paulus, die zich daaraan ergerde, keerde zich om en zei tegen de geest: Ik gebied u in de Naam van Jezus Christus uit haar weg te gaan! En hij ging op hetzelfde mo­ment uit haar weg.
Handelingen 16:19 Toen haar meesters zagen dat hun hoop op inkomsten verdwenen was, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen mee naar de markt, voor de stadsbestuurders.
Handelingen 16:20 En nadat zij hen naar de magistraten gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen versto­ren de orde in onze stad. Het zijn namelijk Joden,
Handelingen 16:21 en zij verkondigen gewoonten die wij niet mogen aannemen en ook niet mogen naleven, omdat wij Romeinen zijn.
Handelingen 16:22 En de me­nigte kwam als één man tegen hen in verzet. En de magistraten rukten hun de kleren af en gaven bevel hen met stokken te slaan.
Handelingen 16:23 En nadat zij hun veel slagen toegediend hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden de cipier hen zorgvuldig te bewaken.
Handelingen 16:24 En toen hij dat bevel gekregen had, wierp hij hen in de binnenste kerker en zette hij hun voeten vast in het blok.
Handelingen 16:25 En omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen lofzangen voor God. En de gevangenen luisterden naar hen.
Handelingen 16:26 En er vond plotseling een grote aard­beving plaats, zodat de fundamenten van de gevangenis bewogen werden; en onmiddellijk gingen alle deuren open en raakten de boeien van allen los.
Handelingen 16:27 En de cipier, die wakker ge­worden was en zag dat de deuren van de gevangenis open waren, trok een zwaard en zou zich­zelf gedood hebben, omdat hij dacht dat de gevangenen ontvlucht waren.
Handelingen 16:28 Paulus riep echter met luide stem: Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allemaal hier.
Handelingen 16:29 En toen hij om licht gevraagd had, sprong hij naar binnen en begon erg te beven, en hij viel voor Paulus en Silas neer;
Handelingen 16:30 en hij bracht hen naar buiten en zei: Heren, wat moet ik doen om zalig te worden?
Handelingen 16:31 En zij zeiden: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten.
Handelingen 16:32 En zij spraken het Woord van de Heere tot hem en tot allen die in zijn huis waren.
Handelingen 16:33 En hij nam hen in dat nachtelijke uur met zich mee en waste hun striemen, en hij werd onmiddellijk gedoopt, en al de zijnen.
Handelingen 16:34 En hij bracht hen in zijn huis en richtte voor hen de tafel aan. En hij verheugde zich dat hij met al zijn huisgenoten tot geloof in God gekomen was.
Handelingen 16:35 En toen het dag geworden was, stuurden de magistraten de ger­echtsdienaars en zeiden: Laat die mensen los.
Handelingen 16:36 En de cipier nu berichtte deze woorden aan Paulus: De magistraten hebben het bericht gestuurd dat u losgelaten moet worden; ver­trek dan nu en reis in vrede.
Handelingen 16:37 Maar Paulus zei tegen hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen en werpen zij ons daar nu onopgemerkt uit? Zo gaat dat niet! Laten zij zelf komen en ons uitgeleide doen.
Handelingen 16:38 En de gerechtsdienaars nu berichtten deze woorden aan de magistraten; en die werden bev­reesd toen zij hoorden dat zij Romeinen waren.
Handelingen 16:39 En zij kwamen smekend naar hen toe; en toen zij hen uitgeleide gedaan hadden, vroegen zij hun de stad te verlaten.
Handelingen 16:40 En nadat zij de gevangenis uitgegaan waren, gingen zij naar Lydia; en toen zij de broeders gezien had­den, bemoedigden zij hen en gingen de stad uit.

Handelingen 17

Handelingen 17:1 En zij namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was.
Handelingen 17:2 En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften.
Handelingen 17:3 Hij opende die en zette voor hen uiteen dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus de Christus is, Die ik – zo zei hij – u verkondig.
Handelingen 17:4 En sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en van de godvrezende Grieken een grote menigte, en van de vooraanstaande vrouwen niet weinigen.
Handelingen 17:5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, werden jaloers en namen enkele slechte mannen uit het marktvolk apart, veroorzaakten een oploop en verstoorden de orde in de stad; en zij kwamen op het huis van Jason af en probeer­den hen voor het volk te brengen.
Handelingen 17:6 Maar toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders voor de bestuurders van de stad en riepen luid: Deze mensen, die de wereld in rep en roer gebracht hebben, zijn ook hier gekomen,
Handelingen 17:7 en Jason heeft hen in huis ge­nomen; en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus.
Handelingen 17:8 En zij brachten de menigte en de bestuurd­ers van de stad, die dit hoorden, in verwarring.
Handelingen 17:9 Maar toen zij van Jason en de anderen een borgsom ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.
Handelingen 17:10 En meteen stuurden de broeders Paulus en Silas ’s nachts weg naar Berea. Die gingen, toen zij daar gekomen waren, naar de synagoge van de Joden.
Handelingen 17:11 En dezen waren edeler van gezindheid dan die in Thessalonica, want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schrif­ten om te zien of die dingen zo waren.
Handelingen 17:12 Velen dan van hen geloofden, en van de aanzien­lijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen.
Handelingen 17:13 Maar toen de Joden van Thessalonica te weten gekomen waren dat het Woord van God door Paulus ook in Berea verkondigd werd, kwamen zij ook daar de menigten in verwarring brengen.
Handelingen 17:14 Maar de broeders stuurden Paulus toen meteen weg, in de richting van de zee; maar Silas en Timothes bleven daar achter.
Handelingen 17:15 En zij die Paulus begeleidden, brachten hem tot aan Athene. En nadat zij op­dracht gekregen hadden om Silas en Timothes te zeggen dat zij zo spoedig mogelijk naar hem toe moesten komen, vertrokken zij.
Handelingen 17:16 En terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte zijn geest in hem geprikkeld, want hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond.
Handelingen 17:17 Hij ging dan in de synagoge in gesprek met de Joden en met hen die godvrezend waren, en ie­dere dag op de markt met hen die hij er tegenkwam.
Handelingen 17:18 En enige epicurische en stoïsche wijsgeren raakten met hem in een twistgesprek. En sommigen zeiden: Wat zou deze praatjes­maker toch willen zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding.
Handelingen 17:19 En zij namen hem mee en brachten hem op de Areopagus, en zij zeiden: Mogen wij weten wat die nieuwe leer in­houdt waar u over spreekt?
Handelingen 17:20 Want u laat ons enkele vreemde dingen horen; wij willen daarom weten wat die te betekenen hebben.
Handelingen 17:21 (Alle inwoners nu van Athene en de vreem­delingen die daar verbleven, besteedden hun tijd aan niets anders dan om wat nieuws te zeg­gen en te horen).
Handelingen 17:22 En Paulus, die midden op de Areopagus stond, zei: Mannen van Athene! Ik merk dat u in alle opzichten zeer godsdienstig bent.
Handelingen 17:23 Want toen ik de stad doorging en uw heiligdommen bekeek, trof ik ook een altaar aan waarop het opschrift stond: AAN EEN ONBEKENDE GOD. Deze dan, Die u dient zonder dat u Hem kent, verkondig ik u.
Handelingen 17:24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze, Die een Heere van de hemel en van de aarde is, woont niet in tempels die met handen gemaakt zijn.
Handelingen 17:25 Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft.
Handelingen 17:26 En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke ge­slacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied,
Handelingen 17:27 opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons.
Handelingen 17:28 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij; zoals ook enkele van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht.
Handelingen 17:29 Wij nu, die van Gods ge­slacht zijn, moeten niet denken dat de Godheid gelijk is aan goud, zilver of steen, een product van de kunstzinnigheid en gedachten van een mens.
Handelingen 17:30 God dan verkondigt, met voorbij­zien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten beke­ren,
Handelingen 17:31 en wel omdat Hij een dag vastgesteld heeft, waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man Die Hij daartoe aangesteld heeft. Daarvan heeft Hij aan allen het be­wijs geleverd door Hem uit de doden te doen opstaan.
Handelingen 17:32 Toen zij nu over de opstanding van de doden hoorden, spotten sommigen daarmee. En anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen.
Handelingen 17:33 En zo is Paulus uit hun midden weggegaan.
Handelingen 17:34 Maar sommige mannen sloten zich bij hem aan en geloofden. Onder hen was ook Dionysius de Areopagiet, en een vrouw van wie de naam Damaris was, en anderen met hen.

Handelingen 18

Handelingen 18:1 En hierna ging Paulus uit Athene weg en kwam in Korinthe.
Handelingen 18:2 En hij trof er een Jood aan van wie de naam Aquila was, afkomstig uit Pontus, die onlangs uit Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome weg moesten gaan) en hij ging naar hen toe.
Handelingen 18:3 En omdat hij hetzelfde beroep uitoefende, bleef hij bij hen en werkte er; want zij waren tentenmakers van beroep.
Handelingen 18:4 En hij sprak iedere sabbat in de synagoge en probeerde Joden en Grieken te overtuigen.
Handelingen 18:5 En nadat Silas en Timothes uit Macedonië gekomen waren, werd Paulus er door de Geest toe aangezet tegenover de Jo­den te getuigen dat Jezus de Christus is.
Handelingen 18:6 Maar toen zij zich verzetten en lasterden, schudde hij het stof van zijn kleren en zei tegen hen: Uw bloed zij op uw hoofd, ik ben rein; vanaf nu zal ik naar de heidenen gaan.
Handelingen 18:7 En hij vertrok vandaar en kwam in het huis van iemand met de naam Justus, die God diende en van wie het huis aan de synagoge grensde.
Handelingen 18:8 En Crispus, het hoofd van de synagoge, geloofde met heel zijn huis in de Heere; en velen van de Korinthiërs die Paulus hoorden, geloofden en werden gedoopt.
Handelingen 18:9 En de Heere zei ’s nachts door een visioen tegen Paulus: Wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet,
Handelingen 18:10 want Ik ben met u en niemand zal de hand aan u slaan om u kwaad te doen, want Ik heb veel volk in deze stad.
Handelingen 18:11 En hij verbleef daar een jaar en zes maanden en gaf in hun midden on­derwijs in het Woord van God.
Handelingen 18:12 Maar toen Gallio stadhouder van Achaje was, stonden de Joden eensgezind tegen Paulus op en brachten hem voor de rechterstoel.
Handelingen 18:13 Zij zeiden: Deze man haalt de mensen over om God te dienen in strijd met de wet.
Handelingen 18:14 Maar toen Pau­lus zijn mond wilde openen, zei Gallio tegen de Joden: Als er een of ander onrecht of een mis­drijf begaan was, o Joden, dan zou ik u met reden verdragen;
Handelingen 18:15 maar als er een geschil­punt is over een woord, over namen en over de wet die onder u geldt, dan moet u het zelf maar zien; want ik wil over deze dingen geen rechter zijn.
Handelingen 18:16 En hij joeg hen van de re­chterstoel weg.
Handelingen 18:17 Toen grepen alle Grieken Sosthenes, het hoofd van de synagoge, en sloe­gen hem vr de rechterstoel. Gallio trok zich echter niets van deze dingen aan.
Handelingen 18:18 En toen Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broeders en vertrok vandaar per schip, in gezelschap van Priscilla en Aquila, naar Syrië, nadat hij zijn hoofd in Kenchreeën kaalgeschoren had. Hij had namelijk een gelofte gedaan.
Handelingen 18:19 En hij kwam in Efeze aan en liet hen daar achter; maar zelf ging hij de synagoge binnen en ging in gesprek met de Joden.
Handelingen 18:20 En toen zij hem vroegen langere tijd bij hen te blijven, stemde hij daar niet in toe.
Handelingen 18:21 Maar hij nam afscheid van hen en zei: Ik moet beslist het komende feest in Jeruzalem vieren, maar ik zal bij u terugkeren, als God het wil. En hij voer weg uit Efeze.
Handelingen 18:22 En toen hij in Caesarea aangekomen was, ging hij naar Jeruzalem, en na de gemeente gegroet te hebben, ging hij naar Antiochië.
Handelingen 18:23 En nadat hij daar enige tijd geweest was, vertrok hij en reisde vervolgens door het land van Galatië en Frygië en hij versterkte alle discipelen.
Handelingen 18:24 En een zekere Jood, van wie de naam Apollos was, een Alexandriër van afkomst, een welsprekend man, die kundig was op het gebied van de Schriften, kwam in Efeze aan.
Handelingen 18:25 Deze was in de weg van de Heere onderwezen en, omdat hij vurig van geest was, sprak en onderwees hij nauwkeurig de zaken van de Heere, maar hij wist alleen van de doop van Johannes.
Handelingen 18:26 En hij begon vrijmoedig te spreken in de synagoge. En toen Aquila en Priscilla hem gehoord had­den, namen zij hem apart en legden hem de weg van God nauwkeuriger uit.
Handelingen 18:27 En toen hij naar Achaje wilde reizen, bemoedigden de broeders hem en schreven aan de discipelen dat zij hem moesten ontvangen. En toen hij daar gekomen was, bood hij veel hulp aan hen die door de genade geloofden;
Handelingen 18:28 want hij bestreed de Joden krachtig in het openbaar door uit de Schriften te bewijzen dat Jezus de Christus is.

Handelingen 19

Handelingen 19:1 En het gebeurde terwijl Apollos in Korinthe was, dat Paulus, die de hogergelegen delen van het land doorgetrokken was, in Efeze kwam. Hij trof daar enige discipelen aan
Handelingen 19:2 en zei tegen hen: Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam? En zij zeiden tegen hem: Wij hebben niet eens gehoord dat er een Heilige Geest is.
Handelingen 19:3 En hij zei tegen hen: Waarmee bent u dan gedoopt? En zij zeiden: Met de doop van Johannes.
Handelingen 19:4 Maar Paulus zei: Johannes doopte wel een doop van bekering, maar hij zei ook tegen het volk dat zij moes­ten geloven in Hem Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus,
Handelingen 19:5 en nadat zij dat gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.
Handelingen 19:6 En nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken in vreemde talen en pro­feteerden.
Handelingen 19:7 En het waren bij elkaar ongeveer twaalf mannen.
Handelingen 19:8 En hij ging de synagoge binnen en sprak er vrijmoedig; drie maanden lang sprak hij met hen en probeerde hen te overtuigen van de zaken van het Koninkrijk van God.
Handelingen 19:9 Maar toen sommigen verhard wer­den en ongehoorzaam bleven, en tegenover de menigte kwaadspraken van de weg van de Heere, ging hij bij hen weg, en hij zonderde de discipelen af en sprak dagelijks in de school van een zekere Tyrannus.
Handelingen 19:10 En dit gebeurde twee jaar lang, zodat allen die in Asia woon­den, het Woord van de Heere Jezus hoorden, zowel Joden als Grieken.
Handelingen 19:11 En God deed bui­tengewone krachten door de handen van Paulus,
Handelingen 19:12 zo zelfs dat, als de zweetdoeken of de doeken die hij om zijn middel droeg, van zijn lichaam op de zieken gelegd werden, de ziekten van hen weken en de boze geesten uit hen weggingen.
Handelingen 19:13 En enkele van de rondtrekkende Joodse duivelbezweerders waagden het de Naam van de Heere Jezus uit te spreken over hen die boze geesten hadden. Zij zeiden: Wij bezweren u bij Jezus, Die door Paulus gepredikt wordt.
Handelingen 19:14 Het waren zeven zonen van Sceva, een Joodse overpriester, die dit deden.
Handelingen 19:15 Maar de boze geest antwoordde en zei: Jezus ken ik en van Paulus weet ik af, maar u, wie bent u?
Handelingen 19:16 En de man in wie de boze geest zich bevond, sprong op hen af en toen hij hen overmeesterd had, bleek hij sterker dan zij, zodat zij naakt en gewond uit dat huis vluchtten.
Handelingen 19:17 En dit werd bij allen bekend, zowel bij de Joden als bij de Grieken die in Efeze woon­den. En vrees overviel hen allen, en de Naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt.
Handelingen 19:18 En velen van hen die geloofden, kwamen hun zondige daden belijden en bekennen.
Handelingen 19:19 Ve­len ook van hen die toverkunsten uitgeoefend hadden, brachten hun boeken bijeen en ver­brandden die in tegenwoordigheid van allen. En men berekende de waarde ervan en kwam uit op vijftigduizend zilverstukken.
Handelingen 19:20 Zo nam het Woord van de Heere met kracht toe en werd steeds sterker.
Handelingen 19:21 En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich in de geest voor door Macedonië en Achaje te gaan om naar Jeruzalem te reizen. Hij zei: Wanneer ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien.
Handelingen 19:22 En nadat hij twee van hen die hem dienden, naar Macedo­nië had gestuurd, namelijk Timothes en Erastus, bleef hij zelf een tijd lang in Asia.
Handelingen 19:23 Maar in die tijd ontstond er een niet geringe opschudding over de weg van de Heere.
Handelingen 19:24 Want iemand van wie de naam Demetrius was, een zilversmid, die zilveren tempeltjes van Ar­temis maakte, verschafte aan zijn vakgenoten een niet gering inkomen.
Handelingen 19:25 Hij riep hen bijeen met de arbeiders die zulke dingen maakten, en zei: Mannen, u weet dat wij aan deze bezigheid onze welvaart ontlenen.
Handelingen 19:26 En u ziet en hoort dat deze Paulus een grote menigte niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia overtuigd en afkerig gemaakt heeft van de goden, door te zeggen dat goden die met handen gemaakt worden geen goden zijn.
Handelingen 19:27 En wij lopen niet alleen het gevaar dat ons beroep een slechte naam krijgt, maar ook dat de tempel van de grote godin Artemis als niets beschouwd zal worden, en dat ook de grootheid dreigt te verdwijnen van haar aan wie heel Asia en de wereld eer bewijst.
Handelingen 19:28 Toen zij dan dit hoor­den, werden zij vervuld van woede en schreeuwden: Groot is de Artemis van de Efeziërs!
Handelingen 19:29 En heel de stad raakte in opschudding; ze stormden eensgezind naar het theater, waar­bij ze Gajus en Aristarchus meesleurden, Macedoniërs, reisgenoten van Paulus.
Handelingen 19:30 En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen het hem niet toe.
Handelingen 19:31 En ook sommigen van de oversten van Asia, die met hem bevriend waren, stuurden iemand naar hem toe en riepen hem ertoe op zich niet naar het theater te begeven.
Handelingen 19:32 De één nu riep dit en de ander wat anders, want de vergadering was verward en de meesten wisten niet waarom zij bijeengekomen waren.
Handelingen 19:33 En men liet Alexander uit de menigte naar voren komen, om­dat de Joden hem naar voren duwden. En nadat Alexander met zijn hand gewenkt had, wilde hij zich tegenover het volk verdedigen.
Handelingen 19:34 Maar toen zij begrepen dat hij een Jood was, riepen zij allen als met één stem, ongeveer twee uur lang: Groot is de Artemis van de Efeziërs!
Handelingen 19:35 En de stadssecretaris zei, nadat hij de menigte gekalmeerd had: Mannen van Efeze! Welk mens is er die niet weet dat de stad van de Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote godin Artemis en van het beeld dat uit de hemel gevallen is?
Handelingen 19:36 Omdat dit alles niet tegen te spreken valt, is het noodzakelijk dat u kalm blijft en niets ondoordachts doet.
Handelingen 19:37 Want u hebt deze mannen hier gebracht, die geen tempelrovers zijn en uw godin niet gelasterd heb­ben.
Handelingen 19:38 Als dus Demetrius en zijn vakgenoten tegen iemand iets hebben: er worden re­chtszittingen gehouden, en er zijn stadhouders. Laten zij dan een aanklacht tegen elkaar in­dienen.
Handelingen 19:39 Maar als u over andere zaken iets verlangt, zal daar in een wettige vergadering over beslist worden.
Handelingen 19:40 Want wij lopen gevaar van oproer beschuldigd te worden om wat er vandaag gebeurd is, omdat er geen enkele reden is aan te voeren waarmee wij rekenschap kunnen afleggen van deze oploop. En nadat hij dit gezegd had, liet hij de vergadering uiteen­gaan.

Handelingen 20

Handelingen 20:1 Nadat de opschudding bedaard was, ontbood Paulus de discipelen en, na hen gegroet te hebben, vertrok hij om naar Macedonië te reizen.
Handelingen 20:2 En toen hij die delen van het land doorgetrokken was en hen met veel woorden bemoedigd had, kwam hij in Griekenland.
Handelingen 20:3 En toen hij daar drie maanden doorgebracht had, en de Joden een aanslag op hem wilden plegen toen hij op het punt stond naar Syrië te varen, vatte hij het plan op terug te keren door Macedonië.
Handelingen 20:4 En tot in Asia vergezelden hem Sopater uit Berea, en van de Thessalonicen­zen Aristarchus en Secundus, en Gajus uit Derbe, en Timothes, en Tychikus en Trofimus uit Asia.
Handelingen 20:5 Dezen waren vooruitgereisd en wachtten ons op in Troas.
Handelingen 20:6 Wij echter vertrokk­en na de dagen van de ongezuurde broden per schip van Filippi en kwamen binnen vijf dagen bij hen in Troas aan, waar wij zeven dagen verbleven.
Handelingen 20:7 En op de eerste dag van de week, toen de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, sprak Paulus hen toe, omdat hij de volgende dag wilde vertrekken; en hij liet zijn toespraak voortduren tot middernacht.
Handelingen 20:8 En er waren veel lampen in de bovenzaal waar zij bijeenwaren.
Handelingen 20:9 En een zekere jon­geman, van wie de naam Eutychus was, zat in het venster en werd door een diepe slaap over­mand, doordat Paulus zo lang sprak. Hij viel, door de slaap overmand, van de derde verdiep­ing naar beneden en werd dood opgetild.
Handelingen 20:10 Maar Paulus ging naar beneden, wierp zich op hem, sloeg zijn armen om hem heen en zei: Maak geen misbaar, want zijn ziel is in hem.
Handelingen 20:11 En nadat hij weer naar boven gegaan was, brood gebroken en iets genuttigd had, en hij lang, tot het aanbreken van de dag toe, met hen gesproken had, vertrok hij zo.
Handelingen 20:12 En zij brachten de jongen levend mee en werden bovenmate vertroost.
Handelingen 20:13 Wij nu waren vooruit­gegaan naar het schip en voeren weg naar Assus, waar wij Paulus aan boord zouden nemen, want zo had hij het ons opgedragen, omdat hijzelf te voet zou gaan.
Handelingen 20:14 En toen hij zich in Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem aan boord en gingen naar Mitylene.
Handelingen 20:15 En daarvandaan voeren wij verder en kwamen de volgende dag ter hoogte van Chios, en de dag daarna legden wij aan in Samos en bleven in Trogyllion, en de daaropvolgende dag kwamen wij in Milete aan.
Handelingen 20:16 Want Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te hoeven doorbrengen, want hij haastte zich om, als het mogelijk voor hem was, op de Pinksterdag in Jeruzalem te zijn.
Handelingen 20:17 Maar hij stuurde iemand uit Milete naar Efeze en liet de ouderlingen van de gemeente halen.
Handelingen 20:18 En toen zij bij hem gekomen waren, zei hij tegen hen: U weet hoe ik, van de eerste dag af dat ik in Asia aankwam, heel de tijd in uw midden geweest ben
Handelingen 20:19 en de Heere gediend heb met alle nederigheid en veel tranen, en onder verzoekingen die mij overkomen zijn door de aanslagen van de Joden;
Handelingen 20:20 hoe ik niets van wat nuttig was, nagelaten heb u te verkondigen en te onderwijzen, in het openbaar en in de huizen,
Handelingen 20:21 en ik heb zowel tegenover Joden als Grieken getuigd van de bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus.
Handelingen 20:22 En nu, zie, ik reis, gebonden door de Geest, naar Jeruzalem, en ik weet niet wat ik daar zal tegenkomen,
Handelingen 20:23 behalve dan dat de Heilige Geest van stad tot stad getuigt dat mij boeien en verdrukkingen te wachten staan.
Handelingen 20:24 Maar ik maak mij nergens zorgen over, en ook acht ik mijn leven niet kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, evenals de bediening die ik van de Heere Jezus ontvangen heb om te getuigen van het Evangelie van Gods genade.
Handelingen 20:25 En nu, zie, ik weet dat u allen, bij wie ik rondgegaan ben en het Koninkrijk van God gepredikt heb, mijn gezicht niet meer zult zien.
Handelingen 20:26 Daarom betuig ik u op de huidige dag dat ik rein ben van het bloed van u allen,
Handelingen 20:27 want ik heb niet nagelaten u heel het raadsbesluit van God te verkondigen.
Handelingen 20:28 Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.
Handelingen 20:29 Want dit weet ik: dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen;
Handelingen 20:30 en dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan.
Handelingen 20:31 Daarom: wees waakzaam, en bedenk dat ik drie jaar lang, nacht en dag, niet heb opge­houden iedereen onder tranen terecht te wijzen.
Handelingen 20:32 En nu, broeders, ik draag u op aan God en aan het woord van Zijn genade, aan Hem Die bij machte is om u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.
Handelingen 20:33 Ik heb niemands zilver of goud of kleding verlangd.
Handelingen 20:34 En u weet zelf dat deze handen dienst hebben gedaan om te voorzien in mijn behoeften, en voor hen die bij mij waren.
Handelingen 20:35 Ik heb u in alles laten zien dat men, door zo te arbeiden, het moet opnemen voor de zwakken en de woorden van de Heere Jezus in herin­nering moet houden, namelijk dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.
Handelingen 20:36 En toen hij dit gezegd had, knielde hij neer en bad met hen allen.
Handelingen 20:37 En allen begon­nen luid te huilen, vielen Paulus om de hals en kusten hem,
Handelingen 20:38 zeer bedroefd, vooral om het woord dat hij gesproken had, namelijk dat zij zijn gezicht niet meer zouden zien. En zij deden hem uitgeleide naar het schip.

Handelingen 21

Handelingen 21:1 En het gebeurde, nadat wij ons van hen losgemaakt hadden en weggevaren waren, dat wij rechtstreeks koers zetten naar Kos, de volgende dag naar Rhodos en vandaar naar Patara.
Handelingen 21:2 En toen wij een schip gevonden hadden dat naar Fenicië zou oversteken, gingen wij aan boord en voeren weg.
Handelingen 21:3 En nadat wij Cyprus in zicht gekregen hadden en dat links hadden laten liggen, voeren wij naar Syrië en kwamen aan in Tyrus, want daar moest het schip zijn lading lossen.
Handelingen 21:4 En nadat wij er discipelen gevonden hadden, bleven wij daar zeven dagen. Zij zeiden tegen Paulus, door de Geest, dat hij niet naar Jeruzalem moest gaan.
Handelingen 21:5 Het ge­beurde nu, toen wij deze dagen daar doorgebracht hadden, dat wij vertrokken en verder reis­den. En zij begeleidden ons allen met vrouwen en kinderen tot buiten de stad. En wij kniel­den neer op het strand en baden.
Handelingen 21:6 En toen wij elkaar gegroet hadden, gingen wij aan boord van het schip, maar zij keerden terug, ieder naar zijn huis.
Handelingen 21:7 Nadat wij de reis per schip vanaf Tyrus volbracht hadden, kwamen wij aan in Ptolemaïs, begroetten de broeders en bleven één dag bij hen.
Handelingen 21:8 En de volgende dag gingen Paulus en wij die bij hem waren, daar­vandaan en kwamen in Caesarea. Wij gingen naar het huis van Filippus, de evangelist, die een van de zeven diakenen was, en bleven bij hem.
Handelingen 21:9 Deze had vier dochters, nog maag­den, die profeteerden.
Handelingen 21:10 En toen wij daar vele dagen bleven, kwam er een zekere profeet uit Judea, van wie de naam Agabus was.
Handelingen 21:11 En hij kwam naar ons toe, pakte de gordel van Paulus, en nadat hij zijn eigen handen en voeten daarmee gebonden had, zei hij: Dit zegt de Heilige Geest: De man van wie deze gordel is, zullen de Joden op deze manier in Jeruzalem binden en in de handen van de heidenen overleveren.
Handelingen 21:12 Toen wij dit hoorden, smeekten zowel wij als de mensen van die plaats dat hij niet naar Jeruzalem zou gaan.
Handelingen 21:13 Maar Pau­lus antwoordde: Wat doet u nu dat u huilt en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid, niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de Naam van de Heere Jezus.
Handelingen 21:14 En toen hij zich niet liet overtuigen, deden wij er het zwijgen toe, en zeiden: Laat de wil van de Heere geschieden.
Handelingen 21:15 En na die dagen maakten wij ons gereed en gingen naar Jeruzalem.
Handelingen 21:16 En met ons gingen ook enigen van de discipelen van Caesarea mee; die brachten een zekere Mnason van Cyprus mee, een oude discipel, bij wie wij te gast zouden zijn.
Handelingen 21:17 En toen wij in Jeruzalem aankwamen, ontvingen de broeders ons met blijdschap.
Handelingen 21:18 De volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus. En al de ouderlingen waren daar gekomen.
Handelingen 21:19 En nadat hij hen gegroet had, verhaalde hij tot in bijzonderheden wat God door zijn bediening onder de heidenen gedaan had.
Handelingen 21:20 En toen zij dat gehoord hadden, prezen zij de Heere en zeiden tegen hem: U ziet, broeder, hoeveel duizenden Joden er zijn die geloven; en zij zijn allemaal ijveraars voor de wet.
Handelingen 21:21 Men heeft hun over u verteld dat u alle Joden die onder de heidenen wonen, leert afvallig te worden van Mozes, doordat u zegt dat zij de kinderen niet moeten besnijden en ook niet moeten wandelen overeenkomstig de gebruiken van de wet.
Handelingen 21:22 Wat staat ons nu te doen? Het is beslist noodzakelijk dat heel de menigte samenkomt, want zij zullen horen dat u gekomen bent.
Handelingen 21:23 Doe daarom wat wij u zeggen. Wij hebben vier mannen die een gelofte gedaan hebben.
Handelingen 21:24 Neem die bij u, reinig u samen met hen en betaal voor hen de kosten van de offers, zodat zij zich het hoofd kunnen laten scheren en allen kunnen weten dat er niets waar is van wat hun over u verteld is, maar dat u zo wandelt dat u ook zelf de wet in acht neemt.
Handelingen 21:25 Maar wat de heidenen betreft die geloven, hebben wij geschreven en goedgevonden dat zij niets dergelijks in acht hoeven te nemen, behalve dat zij zich moeten wachten voor afgodenoffers, voor bloed, voor het ver­stikte en voor ontucht.
Handelingen 21:26 Toen nam Paulus de mannen mee en de dag daarna reinigde hij zich samen met hen, ging de tempel binnen en maakte bekend wanneer de dagen van de rein­iging vervuld zouden zijn, namelijk wanneer voor ieder van hen het offer zou worden ge­bracht.
Handelingen 21:27 Toen de zeven dagen ten einde liepen, zagen de Joden uit Asia hem in de tempel en brachten heel de menigte in verwarring. Zij sloegen de handen aan hem
Handelingen 21:28 en schreeuwden: Mannen van Israël, kom helpen! Dit is de man die overal iedereen onderwijs geeft dat indruist tegen het volk, tegen de wet en tegen deze plaats. Bovendien heeft hij ook nog Grieken in de tempel gebracht en deze heilige plaats ontheiligd.
Handelingen 21:29 Want zij hadden eerder al de Efeziër Trofimus met hem in de stad gezien, van wie zij dachten dat Paulus hem de tempel binnengebracht had.
Handelingen 21:30 En heel de stad raakte in rep en roer en het volk liep te hoop. En ze grepen Paulus en sleurden hem de tempel uit, en de deuren werden meteen gesloten.
Handelingen 21:31 En terwijl zij hem probeerden te doden, kreeg de overste van de legerafdeling het bericht dat heel Jeruzalem in verwarring was.
Handelingen 21:32 Die nam ogenblikkelijk soldaten en hoofdmannen over honderd mee en liep snel naar beneden naar hen toe. Toen zij nu de over­ste en de soldaten zagen, hielden zij op Paulus te slaan.
Handelingen 21:33 Toen kwam de overste dichter­bij, greep hem en gaf bevel hem met twee ketenen te boeien, en hij vroeg wie hij was en wat hij gedaan had.
Handelingen 21:34 En in de menigte riep de één dit en de ander weer wat anders. Maar toen hij door de opschudding niets met zekerheid te weten kon komen, gaf hij bevel hem naar de kazerne te brengen.
Handelingen 21:35 En toen hij bij de trappen gekomen was, gebeurde het dat hij door de soldaten gedragen moest worden vanwege het geweld van de menigte,
Handelingen 21:36 want de volksmenigte volgde, al schreeuwend: Weg met hem!
Handelingen 21:37 Toen Paulus de kazerne binnenge­bracht zou worden, zei hij tegen de overste: Is het mij geoorloofd iets tegen u te zeggen? En hij zei: Kent u Grieks?
Handelingen 21:38 Bent u dan niet de Egyptenaar die enige tijd geleden oproer ont­ketende en die vierduizend gewapende opstandelingen naar de woestijn leidde?
Handelingen 21:39 Maar Paulus zei: Ik ben een Joodse man uit Tarsus, een burger van een niet onbekende stad in Cili­cië. Ik vraag u: Sta mij toe het volk toe te spreken.
Handelingen 21:40 En toen hij het toegestaan had, gaf Paulus, staande op de trappen, het volk een wenk met de hand. En toen er een grote stilte ge­vallen was, sprak hij hen toe in de Hebreeuwse taal en zei:

Handelingen 22

Handelingen 22:1 Mannenbroeders en vaders, luister naar mijn verdediging, die ik nu voor u zal uitsprek­en.
Handelingen 22:2 Toen zij hoorden dat hij hen in de Hebreeuwse taal toesprak, hielden zij zich nog stil­ler. En hij zei:
Handelingen 22:3 Ik ben een Joodse man, geboren te Tarsus in Cilicië, maar opgevoed in deze stad en aan de voeten van Gamaliël op de meest nauwgezette wijze onderwezen in de wet van de vaderen, een ijveraar voor God zoals u heden allemaal bent.
Handelingen 22:4 Ik heb deze Weg tot de dood toe vervolgd: ik heb zowel mannen als vrouwen gebonden en overgeleverd in de gevangenissen,
Handelingen 22:5 zoals ook de hogepriester van mij kan getuigen, en heel de Raad van oudsten. Ik kreeg van hen zelfs brieven voor de broeders mee en ben daarmee naar Damascus gereisd om ook hen die daar waren, geboeid naar Jeruzalem te brengen, opdat ze gestraft zou­den worden.
Handelingen 22:6 Maar het overkwam mij, toen ik onderweg was en omstreeks de middag Damascus naderde, dat plotseling vanuit de hemel een fel licht mij omstraalde.
Handelingen 22:7 En ik viel op de grond en hoorde een stem tegen mij zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?
Handelingen 22:8 En ik antwoordde: Wie bent U, Heere? En Hij zei tegen mij: Ik ben Jezus de Nazarener, Die u vervolgt.
Handelingen 22:9 En zij die bij mij waren, zagen wel het licht en werden zeer bevreesd, maar de stem van Hem Die tot mij sprak, hoorden zij niet.
Handelingen 22:10 En ik zei: Heere, wat moet ik doen? En de Heere zei tegen mij: Sta op en ga naar Damascus, en daar zal met u gesproken worden over alles wat voor u vastgesteld is om te doen.
Handelingen 22:11 En omdat ik door de glans van dat licht niets meer kon zien, werd ik bij de hand geleid door hen die bij mij waren, en zo kwam ik in Damascus.
Handelingen 22:12 En een zekere Ananias, een godvrezend man, die leefde volgens de wet en met een goed getuigenis van alle Joden die daar woonden,
Handelingen 22:13 kwam naar mij toe, ging bij mij staan en zei tegen mij: Saul, broeder, word weer ziende! En op hetzelfde mo­ment werd ik ziende, en zag hem.
Handelingen 22:14 En hij zei: De God van onze vaderen heeft u voorbes­temd om Zijn wil te kennen en de Rechtvaardige te zien en de stem uit Zijn mond te horen,
Handelingen 22:15 want u moet voor Hem bij alle mensen getuige zijn van wat u hebt gezien en gehoord.
Handelingen 22:16 En nu, waarom aarzelt u? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroep­ing van de Naam van de Heere.
Handelingen 22:17 En het overkwam mij, toen ik in Jeruzalem terugge­keerd was en in de tempel bad, dat ik in geestvervoering raakte,
Handelingen 22:18 en dat ik Hem zag en Hij tegen mij zei: Haast u en ga met spoed uit Jeruzalem weg, want ze zullen uw getuigenis over Mij niet aannemen.
Handelingen 22:19 En ik zei: Heere, ze weten dat ik hen die in U geloofden, in de gevangenis wierp en in de synagogen liet geselen;
Handelingen 22:20 en toen het bloed van Stefanus, Uw getuige, vergoten werd, stond ik daar ook bij en stemde in met zijn dood, en paste op de kle­ren van hen die hem doodden.
Handelingen 22:21 En Hij zei tegen mij: Ga, want Ik zal u ver weg zenden, naar de heidenen.
Handelingen 22:22 Zij hoorden hem nu aan tot dit woord toe, maar daarna verhieven zij hun stem en zeiden: Weg van de aarde met zo iemand, want hij behoort niet te blijven leven.
Handelingen 22:23 En toen zij schreeuwden en de kleren van zich afsmeten en stof in de lucht gooiden,
Handelingen 22:24 beval de overste hem in de kazerne te brengen, en hij zei dat men hem onder geseling moest verhoren, om aan de weet te komen waarom zij zo tegen hem tekeergingen.
Handelingen 22:25 En terwijl zij hem met de riemen in gestrekte houding vastbonden, zei Paulus tegen de hoofd­man over honderd die erbij stond: Is het u geoorloofd een Romein te geselen, en dat nog wel onveroordeeld?
Handelingen 22:26 Toen de hoofdman over honderd dat gehoord had, ging hij naar de overste en berichtte het hem; hij zei: Pas op wat u gaat doen, want deze man is een Romein.
Handelingen 22:27 En de overste ging naar hem toe en zei tegen hem: Zeg mij, bent u een Romein? En hij zei: Ja.
Handelingen 22:28 En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een groot bedrag verkre­gen. En Paulus zei: Maar ik ben zelfs zo geboren.
Handelingen 22:29 Meteen lieten zij die hem zouden ver­horen hem verder ongemoeid. En ook de overste werd bevreesd, toen hij merkte dat hij een Romein was en dat hij hem had vastgebonden.
Handelingen 22:30 En omdat hij met zekerheid wilde wet­en waarvan hij door de Joden beschuldigd werd, maakte hij de volgende dag zijn boeien los en gaf hij bevel dat de overpriesters en heel hun Raad bijeen zouden komen; en hij bracht Paulus naar beneden en leidde hem voor hen.

Handelingen 23

Handelingen 23:1 En Paulus zei, terwijl hij de ogen op de Raad gevestigd hield: Mannenbroeders, ik heb voor God met een volkomen zuiver geweten gewandeld tot op deze dag.
Handelingen 23:2 Maar de hoge­priester Ananias beval hen die bij hem stonden hem op de mond te slaan.
Handelingen 23:3 Toen zei Pau­lus tegen hem: God zal slaan, witgepleisterde wand! Zit u hier om een oordeel over mij uit te spreken overeenkomstig de wet, en geeft u bevel, tegen de wet in, mij te slaan?
Handelingen 23:4 En zij die daarbij stonden, zeiden: Scheldt u de hogepriester van God uit?
Handelingen 23:5 Toen zei Paulus: Ik wist niet, broeders, dat hij hogepriester is; want er staat geschreven: U mag geen kwaad spreken van de leider van uw volk.
Handelingen 23:6 En Paulus, die wist dat het ene deel bestond uit Sad­duceeën en het andere uit Farizeeën, riep in de Raad: Mannenbroeders, ik ben een Farizeeër en zoon van een Farizeeër. Ik word geoordeeld over de hoop en de opstanding van de doden.
Handelingen 23:7 En toen hij dat gezegd had, ontstond er onenigheid tussen de Farizeeën en de Saddu­ceeën, en de menigte raakte verdeeld.
Handelingen 23:8 De Sadduceeën zeggen namelijk dat er geen op­standing is en geen engel of geest, maar de Farizeeën belijden het beide.
Handelingen 23:9 En er ontstond luid geschreeuw en de schriftgeleerden van de partij van de Farizeeën stonden op en betoog­den fel: Wij vinden geen kwaad in deze man. En als er een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laten wij dan niet tegen God strijden.
Handelingen 23:10 En toen er grote onenigheid ontstond, gaf de overste, die bevreesd was dat Paulus door hen verscheurd zou worden, bevel dat zijn soldaten naar beneden moesten gaan om Paulus uit hun midden weg te rukken en naar de ka­zerne te brengen.
Handelingen 23:11 En de volgende nacht stond de Heere bij hem en zei: Heb goede moed, Paulus, want zoals u in Jeruzalem van Mijn zaak getuigd hebt, zo moet u ook in Rome getuigen.
Handelingen 23:12 En toen het dag geworden was, smeedden enkele Joden een complot: zij verv­loekten zichzelf en zeiden dat zij niet zouden eten en drinken voordat zij Paulus gedood zou­den hebben.
Handelingen 23:13 Het waren er meer dan veertig die deze samenzwering beraamden.
Handelingen 23:14 Zij gingen naar de overpriesters en de oudsten en zeiden: Wij hebben onszelf vervloekt met een vervloeking dat wij niets zullen nuttigen voordat wij Paulus gedood hebben.
Handelingen 23:15 U dan nu, laat de overste evenals de Raad weten dat hij hem morgen naar u toe moet brengen, on­der het voorwendsel dat u zijn zaak nauwkeuriger wilt onderzoeken; wij staan klaar om hem te doden nog voor hij bij u komt.
Handelingen 23:16 Maar toen de zoon van Paulus’ zuster van deze hinder­laag hoorde, ging hij naar de kazerne toe; hij ging naar binnen en berichtte het aan Paulus.
Handelingen 23:17 En Paulus riep een van de hoofdmannen over honderd bij zich en zei: Leid deze jonge­man naar de overste, want hij heeft hem iets te berichten.
Handelingen 23:18 Die nam hem dus mee, bracht hem bij de overste en zei: De gevangene Paulus heeft mij bij zich geroepen en mij gev­raagd deze jongeman bij u te brengen. Hij heeft u iets te vertellen.
Handelingen 23:19 De overste nu nam hem bij de hand en nadat hij hem apart genomen had, vroeg hij: Wat is het dat je mij te be­richten hebt?
Handelingen 23:20 En hij zei: De Joden hebben afgesproken om u te vragen of u Paulus mor­gen naar de Raad wilt brengen, onder het voorwendsel dat zij iets met betrekking tot hem nauwkeuriger zouden willen onderzoeken.
Handelingen 23:21 Maar laat u niet door hen overtuigen, want meer dan veertig mannen uit hun midden leggen een hinderlaag voor hem. Zij hebben zich met een vervloeking verplicht niet te eten of te drinken voordat zij hem gedood zullen heb­ben. Zij staan nu klaar en wachten op uw toezegging.
Handelingen 23:22 Toen liet de overste de jongeman gaan en gebood hem: Zeg verder tegen niemand dat je mij dit hebt laten weten.
Handelingen 23:23 En toen hij twee van de hoofdmannen over honderd bij zich geroepen had, zei hij: Maak twee­honderd soldaten gereed om vanaf het derde uur van de nacht naar Caesarea te gaan, met ze­ventig ruiters en tweehonderd boogschutters.
Handelingen 23:24 En laten zij ook voor rijdieren zorgen om Paulus daarop te zetten en behouden naar Felix, de stadhouder, te brengen.
Handelingen 23:25 En hij schreef een brief met deze inhoud:
Handelingen 23:26 Claudius Lysias aan de zeer machtige stadhouder Felix: Gegroet!
Handelingen 23:27 Toen deze man door de Joden gegrepen was en door hen omgebracht zou worden, ben ik er met mijn soldaten op afgegaan en heb hem ontzet, omdat ik vernomen had dat hij een Romein was.
Handelingen 23:28 En omdat ik de reden wilde weten waarom zij hem be­schuldigden, bracht ik hem naar hun Raad.
Handelingen 23:29 Het bleek mij dat hij beschuldigd werd in verband met geschilpunten inzake hun wet, maar dat er geen beschuldiging tegen hem was die de dood of gevangenschap verdiende.
Handelingen 23:30 En toen mij te kennen gegeven was, dat er door de Joden een hinderlaag voor deze man gelegd zou worden, heb ik hem ogenblikkelijk naar u toe gestuurd en ook de aanklagers geboden in uw tegenwoordigheid te vertellen wat zij tegen hem hadden. Vaarwel.
Handelingen 23:31 Dus namen de soldaten Paulus mee en brachten hem ’s nachts naar Antipatris, zoals hun bevolen was.
Handelingen 23:32 En de volgende dag lieten zij de ruiters met hem verdergaan en keerden zelf naar de kazerne terug.
Handelingen 23:33 Deze overhandigden, toen zij in Caesarea gekomen waren, de brief aan de stadhouder en droegen Paulus aan hem over.
Handelingen 23:34 En de stadhouder vroeg, nadat hij de brief gelezen had, uit welke provincie hij kwam; en toen hij vernomen had dat hij uit Cilicië kwam,
Handelingen 23:35 zei hij: Ik zal u verhoren als ook uw aanklagers hier gekomen zijn. En hij gaf bevel hem in het gerechtsgebouw van Herodes in be­waring te stellen.

Handelingen 24

Handelingen 24:1 En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias daar met de oudsten en een zekere advocaat, Tertullus. Die verschenen voor de stadhouder met een aanklacht tegen Paulus.
Handelingen 24:2 En toen deze geroepen was, begon Tertullus hem als volgt te beschuldigen:
Handelingen 24:3 Dat wij door uw toedoen grote vrede gekregen hebben en dat er veel prijzenswaardige diensten aan dit volk bewezen worden door uw wijs beleid, zeer machtige Felix, erkennen wij ten volle en over­al met alle dankbaarheid.
Handelingen 24:4 Maar, om u niet lang op te houden, verzoek ik u dat u ons, met de welwillendheid die u eigen is, een ogenblik aanhoort.
Handelingen 24:5 Ons is namelijk gebleken dat deze man een pest is en iemand die oproer verwekt onder al de Joden in heel de wereld, en een vooraanstaand persoon is binnen de sekte van de Nazarenen.
Handelingen 24:6 Hij heeft ook gepro­beerd de tempel te ontheiligen. Wij hebben hem dan ook gevangengenomen om naar onze wet een oordeel over hem te vellen,
Handelingen 24:7 maar Lysias, de overste, kwam daarop af, trok hem met veel geweld uit onze handen en voerde hem weg
Handelingen 24:8 en gaf zijn aanklagers bevel naar u toe te gaan. Als u hem ondervraagt, zult u zelf van hem alles kunnen te weten komen waarvan wij hem beschuldigen.
Handelingen 24:9 En ook de Joden bevestigden het en beweerden dat het zo was.
Handelingen 24:10 Maar Paulus antwoordde, nadat de stadhouder hem een wenk had gegeven dat hij kon spreken: Omdat ik weet dat u al vele jaren rechter over dit volk bent, verdedig ik mijn zaak met des te meer vertrouwen.
Handelingen 24:11 U kunt immers weten dat het niet meer dan twaalf dagen geleden is sinds ik naar Jeruzalem ging om te aanbidden.
Handelingen 24:12 En zij hebben mij niet aange­troffen in de tempel, in gesprek met iemand of bezig met het veroorzaken van een sa­menscholing, niet in de synagogen en ook niet in de stad,
Handelingen 24:13 en zij kunnen ook niets bewij­zen van datgene waarvan zij mij nu beschuldigen.
Handelingen 24:14 Maar dit erken ik voor u: dat ik vol­gens die Weg die zij sekte noemen, op die manier de God van de vaderen dien, en dat ik alles geloof wat er in de Wet en in de Profeten geschreven staat.
Handelingen 24:15 Ik heb hoop op God – zij zelf verwachten het ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.
Handelingen 24:16 En daarom oefen ik mijzelf om altijd een zuiver geweten te heb­ben voor God en de mensen.
Handelingen 24:17 En na verscheidene jaren kwam ik om liefdegaven aan mijn volk te brengen en om te offeren.
Handelingen 24:18 Terwijl ik dat deed, troffen enige Joden uit Asia mij, nadat ik gereinigd was, in de tempel aan, niet met een menigte en ook niet met opschud­ding.
Handelingen 24:19 Die hadden hier voor u moeten verschijnen en mij moeten beschuldigen als zij iets tegen mij zouden hebben.
Handelingen 24:20 Of laten deze mannen hier zelf zeggen of zij enige onger­echtigheid in mij vonden, toen ik voor de Raad stond,
Handelingen 24:21 of het moest zijn met betrekking tot dit ene woord dat ik uitriep toen ik in hun midden stond: Over de opstanding van de do­den word ik heden door u geoordeeld!
Handelingen 24:22 Toen Felix, die vrij nauwkeurig op de hoogte was van de Weg, dit gehoord had, verdaagde hij hun zaak, en zei: Als Lysias, de overste, geko­men is, zal ik een onderzoek instellen naar uw zaak.
Handelingen 24:23 En hij gaf de hoofdman over hon­derd opdracht Paulus in hechtenis te houden, maar onder betere omstandigheden, en nie­mand van de zijnen te verhinderen hem van dienst te zijn of naar hem toe te komen.
Handelingen 24:24 En na enige dagen kwam Felix daar met zijn vrouw Drusilla, die een Jodin was. En hij ont­bood Paulus en hoorde hem over het geloof in Christus.
Handelingen 24:25 En toen hij sprak over re­chtvaardigheid, zelfbeheersing en over het toekomstige oordeel, werd Felix zeer bevreesd en antwoordde: Nu kunt u gaan; wanneer ik gelegenheid heb, zal ik u weer laten halen.
Handelingen 24:26 En tegelijkertijd hoopte hij ook dat Paulus hem geld zou geven om losgelaten te worden. Daarom ontbood hij hem ook dikwijls en sprak hij met hem.
Handelingen 24:27 Maar toen er twee jaar verstreken was, kreeg Felix Porcius Festus als opvolger; en Felix, die de Joden een gunst wilde bewijzen, liet Paulus gevangen achter.

Handelingen 25

Handelingen 25:1 Festus dan ging, drie dagen nadat hij in de provincie gekomen was, vanuit Caesarea naar Jeruzalem.
Handelingen 25:2 En de hogepriester en de voornaamsten van de Joden verschenen voor hem met een aanklacht tegen Paulus en deden hem een verzoek:
Handelingen 25:3 Zij vroegen om een gunst ten nadele van Paulus, namelijk of hij hem naar Jeruzalem wilde ontbieden. Zij waren van plan een hinderlaag te leggen om hem onderweg te doden.
Handelingen 25:4 Maar Festus antwoordde dat Paulus in Caesarea in hechtenis werd gehouden en dat hij daar zelf met spoed naartoe zou rei­zen.
Handelingen 25:5 Hij zei: Laten zij onder u die daartoe in staat zijn, dan meereizen; en als er iets on-behoorlijks in deze man is, laten zij hem beschuldigen.
Handelingen 25:6 En nadat hij niet meer dan tien dagen bij hen doorgebracht had, ging hij naar Caesarea; en de volgende dag, toen hij op de re­chterstoel zat, gaf hij bevel Paulus voor te leiden.
Handelingen 25:7 En toen hij daar gekomen was, gingen de Joden die uit Jeruzalem gekomen waren, om hem heen staan en brachten vele en zware beschuldigingen tegen Paulus in, die zij niet konden bewijzen.
Handelingen 25:8 Hij verdedigde zich en zei: Ik heb niet tegen de wet van de Joden, niet tegen de tempel, en ook niet tegen de keizer enige zonde bedreven.
Handelingen 25:9 Maar Festus, die de Joden een gunst wilde bewijzen, antwoordde Paulus en zei: Wilt u naar Jeruzalem gaan en daar in mijn tegenwoordigheid over deze zaken geoordeeld worden?
Handelingen 25:10 Maar Paulus zei: Ik sta voor de rechterstoel van de keizer en daar behoor ik geoordeeld te worden. Ik heb de Joden geen onrecht gedaan, zoals ook u heel goed weet.
Handelingen 25:11 Want als ik onrecht doe en iets gedaan heb wat de dood verdient, weiger ik niet te sterven; maar als er niets waar is van dat waarvan zij mij beschuldigen, kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren. Ik beroep mij op de keizer!
Handelingen 25:12 Toen antwoordde Fes­tus, nadat hij met de raad gesproken had: U hebt u op de keizer beroepen? U zult naar de ke­izer gaan.
Handelingen 25:13 En toen er enkele dagen voorbijgegaan waren, kwamen koning Agrippa en Bernice in Caesarea aan om Festus te begroeten.
Handelingen 25:14 En toen zij daar verscheidene dagen doorbrachten, vertelde Festus de koning de zaken met betrekking tot Paulus en zei: Er is hier een man die door Felix als gevangene is achtergelaten,
Handelingen 25:15 om wie, toen ik in Jeruzalem was, de overpriesters en de oudsten van de Joden voor mij verschenen om zijn veroordeling te vragen.
Handelingen 25:16 Ik antwoordde hun dat de Romeinen niet de gewoonte hebben, bij wijze van gunst een mens tot de dood over te leveren, voordat de beschuldigde tegenover de beschul­digers heeft gestaan en gelegenheid gekregen heeft om zich te verdedigen tegen de beschul­diging.
Handelingen 25:17 Toen zij dan gezamenlijk hier gekomen waren, gunde ik mijzelf geen uitstel, maar ik ging de dag daarna op de rechterstoel zitten en gaf bevel de man voor te leiden.
Handelingen 25:18 De beschuldigers brachten echter, toen zij hier stonden, tegen hem geen beschuldiging naar voren over de dingen die ik vermoedde;
Handelingen 25:19 maar zij hadden met hem enkele geschilpunten over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus, die gestorven was, maar van wie Paulus beweerde dat Hij leeft.
Handelingen 25:20 En omdat ik in twijfel was over wat ik met het onderzoek van deze zaak aan moest, vroeg ik of hij naar Jeruzalem wilde gaan om daar over die dingen geo­ordeeld te worden.
Handelingen 25:21 En nadat Paulus zich beroepen had op zijn recht om in hechtenis te blijven totdat de verheven keizer van zijn zaak kennis zou kunnen nemen, gaf ik opdracht hem in hechtenis te houden totdat ik hem naar de keizer zou sturen.
Handelingen 25:22 En Agrippa zei te­gen Festus: Ik zou die man ook zelf wel willen horen. En hij zei: Morgen zult u hem horen.
Handelingen 25:23 De volgende dag dan, toen Agrippa en Bernice met veel vertoon gekomen en het re­chthuis binnengegaan waren, samen met de oversten en de mannen die de voornaamsten van de stad waren, werd Paulus op bevel van Festus voorgeleid.
Handelingen 25:24 En Festus zei: Koning Agrippa en alle mannen die met ons aanwezig zijn, hier ziet u hem om wie heel de Joodse me­nigte mij heeft aangesproken, zowel in Jeruzalem als hier, roepend dat hij niet langer behoort te leven.
Handelingen 25:25 Ik heb echter begrepen dat hij niets heeft gedaan wat de dood verdient, maar omdat hij zichzelf ook op de verheven keizer beroepen heeft, heb ik besloten hem te sturen.
Handelingen 25:26 Ik kan mijn heer niets met zekerheid over hem schrijven; daarom heb ik hem aan u al­len voorgeleid en vooral aan u, koning Agrippa, opdat ik na gedaan onderzoek iets te schrijven heb.
Handelingen 25:27 Want het lijkt mij ongerijmd een gevangene te sturen zonder de beschul­digingen tegen hem te kennen te geven.

Handelingen 26

Handelingen 26:1 En Agrippa zei tegen Paulus: Het is u toegestaan voor uzelf te spreken. Toen strekte Pau­lus de hand uit en verdedigde zich als volgt:
Handelingen 26:2 Ik acht mijzelf gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij heden tegenover u mag verdedigen tegen alles waarvan ik door de Joden beschuldigd word,
Handelingen 26:3 vooral omdat ik weet dat u kennis hebt van alle gewoonten en geschilpunten die er onder de Joden zijn. Daarom vraag ik u geduldig naar mij te luisteren.
Handelingen 26:4 Welnu, mijn leven van mijn jeugd af aan, zoals dat van het begin af aan onder mijn volk in Jeruzalem ge­weest is, is bij al de Joden bekend.
Handelingen 26:5 Zij weten van mij vanuit het verleden – als zij het maar wilden getuigen! – dat ik geleefd heb volgens de meest nauwgezette richting binnen onze godsdienst, namelijk als Farizeeër.
Handelingen 26:6 En nu sta ik hier en word geoordeeld over de hoop op de belofte die door God aan de vaderen gedaan is,
Handelingen 26:7 die onze twaalf stammen hopen te bereiken door voortdurend, nacht en dag, God te dienen. Om deze hoop, koning Agrippa, word ik door de Joden beschuldigd.
Handelingen 26:8 Waarom wordt het bij u allen ongeloof­waardig geacht dat God de doden opwekt?
Handelingen 26:9 Ik dacht echt bij mijzelf dat ik tegen de Naam van Jezus van Nazareth veel vijandige dingen moest doen,
Handelingen 26:10 wat ik ook in Jeruzalem ge­daan heb. Ik heb velen van de heiligen in de gevangenis opgesloten, nadat ik daartoe vol­macht van de overpriesters gekregen had; en als zij gedood werden, stemde ik daarmee in.
Handelingen 26:11 En in alle synagogen heb ik hen dikwijls gestraft en gedwongen te lasteren; en ik trad in razende woede tegen hen op en vervolgde hen zelfs tot in de buitenlandse steden.
Handelingen 26:12 Toen ik daarvoor ook naar Damascus reisde, met volmacht en in opdracht van de overpriesters,
Handelingen 26:13 zag ik, koning, midden op de dag, op de weg een licht, sterker dan de glans van de zon, dat mij en hen die met mij meereisden, vanuit de hemel omscheen.
Handelingen 26:14 En nadat wij allen op de grond gevallen waren, hoorde ik een stem tot mij spreken en in de Hebreeuwse taal zeg­gen: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? Het is hard voor u de hielen tegen de prikkels te slaan.
Handelingen 26:15 En ik zei: Wie bent U, Heere? En Hij zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt.
Handelingen 26:16 Maar richt u op en sta op uw voeten, want hiertoe ben Ik aan u verschenen: om u aan te stellen als dienaar en getuige zowel van de dingen die u gezien hebt als van die waarin Ik nog aan u verschijnen zal;
Handelingen 26:17 en Ik zal u verlossen van dit volk en van de heidenen, naar wie Ik u nu zend,
Handelingen 26:18 om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van de zonden ontvangen en een erf­deel onder de geheiligden door het geloof in Mij.
Handelingen 26:19 Daarom, koning Agrippa, ben ik die hemelse verschijning niet ongehoorzaam geweest,
Handelingen 26:20 maar heb ik eerst aan hen die in Damascus en in Jeruzalem en in heel het land van Judea woonden, en later aan de heidenen verkondigd dat zij tot inkeer moesten komen, zich tot God bekeren en werken doen die in overeenstemming zijn met de bekering.
Handelingen 26:21 Hierom hebben de Joden mij in de tempel ge­grepen en geprobeerd mij om te brengen,
Handelingen 26:22 maar door de hulp die ik van God gekregen heb, sta ik tot op deze dag als een getuige tegenover klein en groot, en zeg ik niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou,
Handelingen 26:23 namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen.
Handelingen 26:24 En toen hij deze dingen ter verdediging sprak, zei Festus met luide stem: U bent buiten zinnen, Paulus! Uw grote geleerdheid brengt u buiten zinnen!
Handelingen 26:25 Maar hij zei: Ik ben niet buiten zinnen, zeer machtige Festus, maar ik spreek woorden van waarheid en van gezond verstand.
Handelingen 26:26 Want de koning heeft weet van deze dingen. Ik spreek daarom ook vrijmoedig tot hem, want ik ben ervan overtuigd dat niets van deze din­gen hem ontgaan is; het is immers niet in een uithoek gebeurd.
Handelingen 26:27 Gelooft u, koning Agrippa, de Profeten? Ik weet dat u ze gelooft.
Handelingen 26:28 En Agrippa zei tegen Paulus: U overtuigt mij bijna om christen te worden!
Handelingen 26:29 En Paulus zei: Ik zou van God wel wensen dat, én bij­na én geheel, niet alleen u maar ook allen die vandaag naar mij luisteren, zouden worden zoals ik ben, uitgezonderd deze boeien.
Handelingen 26:30 En nadat hij dit gezegd had, stond de koning op en de stadhouder, Bernice en zij die bij hen zaten,
Handelingen 26:31 en zij gingen terzijde, spraken met el­kaar en zeiden: Deze man doet niets wat dood of boeien verdient.
Handelingen 26:32 En Agrippa zei tegen Festus: Deze man had losgelaten kunnen worden, als hij zich niet op de keizer had beroepen.

Handelingen 27

Handelingen 27:1 En toen besloten was dat wij naar Italië zouden varen, gaven zij Paulus en enkele andere gevangenen over aan een hoofdman over honderd, van wie de naam Julius was, van de keizer­lijke afdeling.
Handelingen 27:2 En omdat wij langs de kustplaatsen van Asia wilden varen, gingen wij aan boord van een Adramytteens schip en voeren weg. Aristarchus, een Macedoniër uit Thessa­lonica, was bij ons.
Handelingen 27:3 En de volgende dag kwamen wij aan in Sidon. En Julius, die Paulus vriendelijk behandelde, stond hem toe naar de vrienden te gaan om door hen verzorgd te wor­den.
Handelingen 27:4 En nadat wij daarvandaan weggevaren waren, voeren wij onder Cyprus langs, om­dat de wind tegen was.
Handelingen 27:5 En toen wij de zee waarlangs Cilicië en Pamfilië liggen, overgeva­ren waren, kwamen wij aan in Myra in Lycië.
Handelingen 27:6 En de hoofdman, die daar een schip gevon­den had uit Alexandrië dat naar Italië voer, liet ons daarin overstappen.
Handelingen 27:7 En omdat wij vele dagen maar langzaam vooruitkwamen en wij nauwelijks ter hoogte van Knidus gekomen waren, doordat de wind het ons niet toeliet, voeren wij onder Kreta langs, ter hoogte van Sal­mone.
Handelingen 27:8 En nadat wij daar nauwelijks voorbijgezeild waren, kwamen wij in een plaats die Schone Havens genoemd wordt, waar de stad Lasea dicht bij lag.
Handelingen 27:9 En, omdat er veel tijd verlopen was en het varen nu gevaarlijk werd, omdat de vastentijd ook al voorbij was, waar­schuwde Paulus hen
Handelingen 27:10 en zei tegen hen: Mannen, ik zie dat de vaart zal plaatsvinden met hinder en grote schade, niet alleen voor de lading en het schip, maar ook voor ons leven.
Handelingen 27:11 Maar de hoofdman vertrouwde de stuurman en de kapitein meer dan wat door Paulus gezegd werd.
Handelingen 27:12 En omdat de haven ongeschikt was om te overwinteren, vonden de meesten het raadzaam ook vandaar weg te varen: misschien konden zij in Fenix komen om te overwinte­ren, een haven op Kreta, die zowel op het zuidwesten als op het noordwesten uitziet.
Handelingen 27:13 En omdat de zuidenwind zacht waaide, dachten zij in hun voornemen geslaagd te zijn; en nadat zij het anker gelicht hadden, zeilden zij dicht langs Kreta.
Handelingen 27:14 Maar niet lang daarna werd Kreta getroffen door een stormwind, die Euroklydon genoemd wordt.
Handelingen 27:15 En omdat het schip daardoor meegesleurd werd en de kop niet in de wind kon houden, gaven wij het op en dreven weg.
Handelingen 27:16 En toen wij onder een eilandje doorvoeren dat Klauda heette, konden wij nauwelijks de sloep meester worden.
Handelingen 27:17 Nadat ze die aan boord gehaald hadden, maakten ze gebruik van allerlei hulpmiddelen en haalden kabels onder het schip door; en omdat ze bevreesd waren dat ze op de droogte Syrtis terecht zouden komen, streken ze het zeil en liet­en zich zo meedrijven.
Handelingen 27:18 En omdat wij door de storm hevig heen en weer geslingerd wer­den, wierpen ze de volgende dag lading overboord.
Handelingen 27:19 En op de derde dag wierpen wij met onze eigen handen het scheepstuig overboord.
Handelingen 27:20 En doordat er gedurende vele dagen geen zon en geen sterren verschenen, en geen kleine storm ons teisterde, werd ons verder alle hoop op redding ontnomen.
Handelingen 27:21 En toen men lange tijd zonder eten geweest was, ging Pau­lus in hun midden staan en zei: O mannen, u had naar mij moeten luisteren en niet van Kreta weg moeten varen en zo deze hinder en schade moeten voorkomen.
Handelingen 27:22 Maar nu roep ik u ertoe op goede moed te hebben, want er zal geen verlies van iemands leven onder u zijn, maar alleen van het schip.
Handelingen 27:23 Want deze nacht stond er bij mij een engel van God, van Wie ik ben en Die ik ook dien;
Handelingen 27:24 die zei: Wees niet bevreesd, Paulus, u moet voor de keizer ter­echtstaan; en zie, God heeft u allen die met u varen, geschonken.
Handelingen 27:25 Heb daarom goede moed, mannen, want ik geloof God, dat het zo zal zijn als het mij gezegd is.
Handelingen 27:26 Wij moeten echter op een of ander eiland terechtkomen.
Handelingen 27:27 Toen nu de veertiende nacht aangebroken was, terwijl wij in de Adriatische Zee heen en weer gedreven werden, vermoedden de zeelie­den midden in de nacht dat er land dichter bij hen kwam.
Handelingen 27:28 En zij wierpen het dieplood uit en peilden twintig vadem, en na iets verder gevaren te zijn, wierpen zij weer het dieplood uit en peilden vijftien vadem.
Handelingen 27:29 En omdat zij vreesden dat zij ergens op rotsachtige plaat­sen terecht zouden komen, wierpen zij vanaf het achterschip vier ankers uit, en wensten dat het dag werd.
Handelingen 27:30 Maar toen de zeelieden probeerden van het schip te vluchten en de sloep in zee neerlieten, met als voorwendsel dat zij de ankers uit het voorschip zouden uitwerpen,
Handelingen 27:31 zei Paulus tegen de hoofdman en de soldaten: Als zij niet in het schip blijven, kunt u niet gered worden.
Handelingen 27:32 Toen kapten de soldaten de touwen van de sloep en lieten hem in zee vallen.
Handelingen 27:33 En toen het dag begon te worden, spoorde Paulus hen allen aan om voedsel tot zich te nemen en hij zei: Het is vandaag de veertiende dag dat u blijft afwachten zonder te eten en zonder iets tot u te nemen.
Handelingen 27:34 Daarom spoor ik u aan voedsel tot u te nemen, want dat dient tot uw redding; want bij niemand van u zal een haar van het hoofd vallen.
Handelingen 27:35 En toen hij dit gezegd had en brood genomen had, dankte hij God in aanwezigheid van allen, en na het gebroken te hebben begon hij te eten.
Handelingen 27:36 En zij vatten allen moed en namen ook zelf voedsel tot zich.
Handelingen 27:37 Wij waren nu in het schip met in totaal tweehonderdzesenzeventig zielen.
Handelingen 27:38 En toen zij allen met voedsel verzadigd waren, maakten zij het schip lichter door het koren in zee te werpen.
Handelingen 27:39 En toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar zij merkten dat er een inham was met een strand. Het leek hun raadzaam het schip, als zij kon­den, daarop te laten lopen.
Handelingen 27:40 En nadat zij de ankers losgemaakt hadden, gaven zij die prijs aan de zee, terwijl zij meteen de touwen van de roeren losmaakten; en na het razeil gehe­sen te hebben, hielden zij vr de wind op het strand aan.
Handelingen 27:41 Maar zij kwamen terecht op een plaats waar aan weerskanten zee was, en lieten het schip daarop lopen; het voorschip bleef onbeweeglijk vastzitten, maar het achterschip brak door het geweld van de golven.
Handelingen 27:42 Het voornemen van de soldaten was de gevangenen te doden, opdat niemand door weg te zwemmen zou ontsnappen.
Handelingen 27:43 Maar de hoofdman, die Paulus wilde behouden, belette hun dat voornemen en gaf bevel dat zij die konden zwemmen, eerst van boord moesten springen en aan land moesten gaan;
Handelingen 27:44 en daarna de anderen, of op planken, of op enkele stukken van het schip. En zo gebeurde het dat zij allen behouden aan land kwamen.

Handelingen 28

Handelingen 28:1 En toen zij ontkomen waren, kwamen zij te weten dat het eiland Malta heette.
Handelingen 28:2 En de inlandse bevolking bewees ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een vuur aan en haalden ons er allen bij, vanwege de regen die was gaan vallen, en vanwege de koude.
Handelingen 28:3 En toen Paulus een bos takken bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er door de hitte een adder uit en die beet zich vast in zijn hand.
Handelingen 28:4 En toen de inlandse bevolking het beest aan zijn hand zag hangen, zeiden zij tegen elkaar: Deze man is vast en zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wilde laten leven nadat hij uit de zee ontkomen was.
Handelingen 28:5 Hij schudde het beest echter af in het vuur en leed geen enkel kwaad.
Handelingen 28:6 En zij ver­wachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Maar toen zij, na lang gewacht te hebben, zagen dat er niets ongewoons met hem gebeurde, veranderden zij van gedachten en zeiden dat hij een god was.
Handelingen 28:7 En hier, op ongeveer dezelfde plaats, had de voornaamste van het eiland, van wie de naam Publius was, een landgoed. Hij ontving ons en bood ons vriendelijk drie dagen onderdak.
Handelingen 28:8 En het gebeurde dat de vader van Publius, door koorts en buikloop bevangen, op bed lag. Paulus ging naar hem toe, en nadat hij gebeden had, legde hij hem de handen op en maakte hem gezond.
Handelingen 28:9 Toen dit nu gebeurd was, kwamen ook de anderen op het eiland die ziekten hadden, naar hem toe en zij werden genezen.
Handelingen 28:10 Ook vereerden zij ons met veel eerbewijzen, en toen wij weg zouden varen, verschaften zij ons wat nodig was.
Handelingen 28:11 En na drie maanden voeren wij weg in een schip uit Alexandrië, dat op het eiland overwinterd had en als teken Castor en Pollux had.
Handelingen 28:12 En toen wij in Syracuse aan­gekomen waren, bleven wij er drie dagen.
Handelingen 28:13 Daarvandaan voeren wij eromheen en kwa­men in Regium aan, en doordat er na één dag een zuidenwind opstak, kwamen wij de tweede dag in Puteoli,
Handelingen 28:14 waar wij broeders aantroffen en ons verzocht werd zeven dagen bij hen te blijven. En zo gingen wij naar Rome.
Handelingen 28:15 En daarvandaan kwamen de broeders, die van onze zaken gehoord hadden, ons tegemoet, tot Appiusmarkt en de Drie Tabernen. Toen Pau­lus hen zag, dankte hij God en vatte hij moed.
Handelingen 28:16 En toen wij in Rome aangekomen waren, droeg de hoofdman de gevangenen over aan de overste van het leger, maar aan Paulus werd toegestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.
Handelingen 28:17 En het gebeurde na drie dagen, dat Paulus hen die de voornaamsten van de Joden waren, bijeenriep. En toen zij bijeengekomen waren, zei hij tegen hen: Mannenbroeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de gewoonten van de vaderen, ik ben uit Jeruzalem als gevangene overgeleverd in de handen van de Romeinen.
Handelingen 28:18 Die wilden mij, nadat zij mij ondervraagd hadden, loslaten, omdat er in mij geen reden te vinden was voor de doodstraf.
Handelingen 28:19 Toen echter de Joden dat tegenspraken, was ik gedwongen mij op de keizer te beroepen, maar niet omdat ik iets zou hebben om mijn volk te beschuldigen.
Handelingen 28:20 Om deze reden dan heb ik u bij mij geroepen: om u te zien en met u te spreken, want om de hoop van Israël heb ik deze boeien om.
Handelingen 28:21 Maar zij zeiden tegen hem: Wij hebben geen brieven met betrekking tot u uit Judea ontvan­gen en ook heeft niemand van de broeders die hier gekomen zijn, iets verkeerds over u ge­meld of van u gezegd.
Handelingen 28:22 Maar wij willen wel graag van u horen wat u denkt, want wat deze sekte betreft, is het ons bekend dat ze overal tegengesproken wordt.
Handelingen 28:23 En nadat zij voor hem een dag vastgesteld hadden, kwamen er velen naar de plaats waar hij verbleef. Hij legde het Koninkrijk van God aan hen uit en getuigde ervan, en hij probeerde hen, van ’s mor­gens vroeg tot de avond toe, zowel uit de Wet van Mozes als uit de Profeten, te bewegen tot het geloof in Jezus.
Handelingen 28:24 En sommigen lieten zich wel overtuigen door wat er gezegd werd, maar anderen geloofden niet.
Handelingen 28:25 En zij waren het niet met elkaar eens en zij gingen uiteen nadat Paulus dit ene woord gezegd had: Terecht heeft de Heilige Geest door Jesaja, de pro­feet, tegen onze vaderen gezegd:
Handelingen 28:26 Ga naar dit volk toe en zeg: Met het gehoor zult u ho­ren, maar beslist niet begrijpen, en ziende zult u zien, maar beslist niet opmerken,
Handelingen 28:27 want het hart van dit volk is vet geworden en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen.
Handelingen 28:28 Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren.
Handelingen 28:29 En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, heftig onder el­kaar redetwistend.
Handelingen 28:30 En Paulus bleef twee volle jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die naar hem toe kwamen.
Handelingen 28:31 Hij predikte het Koninkrijk van God en gaf on­derwijs over de Heere Jezus Christus, met alle vrijmoedigheid, ongehinderd.

Deel dit artikel op: