2 Korinthe (HSV)



2 Korinthe 1

2 Korinthe 1:1 Paulus, apostel van Jezus Christus door de wil van God, en Timothes, de broeder, aan de gemeente van God die in Korinthe is, met al de heiligen die in heel Achaje zijn:
2 Korinthe 1:2 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.
2 Korinthe 1:3 Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de barmhartigheden en de God van alle vertroosting,
2 Korinthe 1:4 Die ons troost in al onze verdrukking, zodat wij hen kunnen troosten die in allerlei verdrukking zijn, met de vertroosting waarmee wij zelf door God getroost worden.
2 Korinthe 1:5 Want zoals het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo is door Christus ook onze vertroosting overvloedig.
2 Korinthe 1:6 Of wij nu verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zalig­heid, die tot stand gebracht wordt in de volharding in hetzelfde lijden dat ook wij lijden; of dat wij getroost worden, het is eveneens tot uw vertroosting en zaligheid.
2 Korinthe 1:7 En onze hoop voor u is vast, in de wetenschap dat u, zoals u deel hebt aan het lijden, zo ook deel hebt aan de vertroosting.
2 Korinthe 1:8 Want wij willen niet, broeders, dat u geen weet hebt van onze verdrukking, die ons in Asia overkomen is: dat wij het uitermate zwaar te verduren hebben gekregen, bo­ven ons vermogen, zodat wij zelfs aan ons leven wanhoopten.
2 Korinthe 1:9 Ja, wij hadden voor ons ei­gen besef het doodvonnis zelf al ontvangen, opdat wij niet op onszelf zouden vertrouwen, maar op God, Die de doden opwekt.
2 Korinthe 1:10 Hij heeft ons uit zo’n groot doodsgevaar verlost, en Hij verlost ons nog. Op Hem hebben wij de hoop gevestigd dat Hij ons ook verder verlossen zal,
2 Korinthe 1:11 terwijl u ons ook mede te hulp komt door het gebed, opdat door velen dankzegging voor ons gedaan wordt voor de genadegave die door velen tot ons is gekomen.
2 Korinthe 1:12 Want dit is onze roem: het getuigenis van ons geweten dat wij ons in eenvoud en oprechtheid voor God, niet in vleselijke wijsheid, maar in genade van God gedragen hebben, in de wereld en in het bijzonder ten opzichte van u.
2 Korinthe 1:13 Wij schrijven u immers niets anders dan wat u leest of ook begrijpt. En ik hoop dat u het ook tot het einde toe zult begrijpen,
2 Korinthe 1:14 zoals u ook van ons be­grepen hebt – zij het ten dele – dat wij uw roem zijn, zoals ook u onze roem bent op de dag van de Heere Jezus.
2 Korinthe 1:15 En in dit vertrouwen had ik mij eerder voorgenomen naar u toe te komen, opdat u een tweede genade zou hebben.
2 Korinthe 1:16 Ik wilde namelijk door uw stad naar Macedonië doorreizen, en weer van Macedonië naar u toe komen, om door u op weg ge­holpen te worden naar Judea.
2 Korinthe 1:17 Ik heb toch niet lichtvaardig gehandeld door mij dit voor te nemen? Of zijn de dingen die ik me voorneem, voornemens naar het vlees, zodat het bij mij zou zijn: ja, ja en tegelijk nee, nee?
2 Korinthe 1:18 Maar God is getrouw: ons woord tot u is niet ja en nee geweest.
2 Korinthe 1:19 Want de Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u gepredikt is door ons, namelijk door mij, Silvanus en Timothes, was niet ja en nee, maar ons woord is in Hem ja geweest.
2 Korinthe 1:20 Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons.
2 Korinthe 1:21 En Hij Die ons met u bevestigt in Christus en ons ge­zalfd heeft, is God,
2 Korinthe 1:22 Die ons ook verzegeld heeft en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft.
2 Korinthe 1:23 En ik roep God aan tot Getuige over mijn ziel, dat ik om u te spa­ren niet weer naar Korinthe ben gekomen.
2 Korinthe 1:24 Niet dat wij heersen over uw geloof, maar wij zijn medearbeiders aan uw blijdschap, want u staat vast door het geloof.

2 Korinthe 2

2 Korinthe 2:1 Dus dit heb ik mij voorgenomen: dat ik niet opnieuw in droefheid naar u toe zou komen.
2 Korinthe 2:2 Want als ik u bedroefd maak, wie is het dan die mij verblijden zal, behalve hij die door mij bedroefd is gemaakt?
2 Korinthe 2:3 En dit heb ik u juist geschreven, opdat ik bij mijn komst geen droefheid zou ondervinden van hen over wie ik mij moest verblijden; en ik vertrouwde van u allen dat mijn blijdschap die van u allen is.
2 Korinthe 2:4 Want in veel verdrukking en benauwdheid van hart heb ik u geschreven, onder veel tranen, niet opdat u bedroefd zou worden, maar opdat u de liefde zou leren kennen die ik overvloedig voor u heb.
2 Korinthe 2:5 Maar als iemand droefheid ver­oorzaakt heeft, dan heeft hij niet mij bedroefd, maar in zekere zin – opdat ik het hem niet te zwaar maak – u allen.
2 Korinthe 2:6 Voor zo iemand is die straf, die door velen is opgelegd, genoeg ge­weest.
2 Korinthe 2:7 Zodat u hem daarentegen liever moet vergeven en bemoedigen, opdat zo iemand niet misschien door al te grote droefheid wordt verteerd.
2 Korinthe 2:8 Daarom verzoek ik u dat u uw liefde voor hem weer bevestigt.
2 Korinthe 2:9 Want met dit doel heb ik ook geschreven: dat ik uw be­proefdheid te weten zou komen, of u in alles gehoorzaam bent.
2 Korinthe 2:10 Degene wie u nu iets ver­geeft, die vergeef ik ook; want ook ik heb, als ik al iets te vergeven heb, het hem vergeven om­wille van u, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel zou beha­len.
2 Korinthe 2:11 Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.
2 Korinthe 2:12 Toen ik nu in Troas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en daar een deur voor mij geopend was in de Heere, had ik geen rust voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond,
2 Korinthe 2:13 maar ik nam afsc­heid van hen en vertrok naar Macedonië.
2 Korinthe 2:14 En God zij dank, Die ons in Christus altijd doet triomferen en door ons de geur van Zijn kennis op iedere plaats openbaar maakt.
2 Korinthe 2:15 Want wij zijn voor God een aangename geur van Christus, onder hen die zalig worden en onder hen die verloren gaan;
2 Korinthe 2:16 voor de laatsten een doodsgeur, die leidt tot de dood, maar voor de eersten een levensgeur, die leidt tot het leven. Maar wie is tot deze dingen bekwaam?
2 Korinthe 2:17 Want wij zijn niet als zo velen, die handeldrijven met het Woord van God, maar als in oprechtheid, maar als vanuit God, voor Gods aangezicht, spreken wij het in Christus.

2 Korinthe 3

2 Korinthe 3:1 Beginnen wij onszelf weer aan te bevelen? Of hebben wij, zoals sommigen, aanbevelings­brieven voor u nodig, of aanbevelingsbrieven van u?
2 Korinthe 3:2 U bent onze brief, geschreven in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen.
2 Korinthe 3:3 Het is immers openbaar geworden dat u een brief van Christus bent, door onze bediening opgesteld, geschreven niet met inkt, maar door de Geest van de levende God, niet op stenen tafelen, maar op tafelen van vlees, van de harten.
2 Korinthe 3:4 Zo’n vertrouwen nu hebben wij door Christus op God.
2 Korinthe 3:5 Niet omdat wij van ons­zelf bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God.
2 Korinthe 3:6 Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
2 Korinthe 3:7 Als nu de bediening van de dood, met letters in stenen gegrift, in heerlijkheid was, zodat de Israëlieten hun ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heer­lijkheid van zijn gezicht, hoewel die tenietgedaan zou worden,
2 Korinthe 3:8 hoeveel te meer zal dan de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn?
2 Korinthe 3:9 Want als de bediening van de verdoemenis al heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heer­lijkheid.
2 Korinthe 3:10 Immers, zelfs dat wat verheerlijkt was, is in dit opzicht niet heerlijk geweest, vergeleken met de allesovertreffende heerlijkheid.
2 Korinthe 3:11 Want als wat tenietgedaan wordt in heerlijkheid was, veel meer is wat blijft in heerlijkheid.
2 Korinthe 3:12 Omdat wij dan een dergelijke hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk,
2 Korinthe 3:13 en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt.
2 Korinthe 3:14 Maar hun gedachten werden ver­hard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.
2 Korinthe 3:15 Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart.
2 Korinthe 3:16 Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen.
2 Korinthe 3:17 De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid.
2 Korinthe 3:18 Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.

2 Korinthe 4

2 Korinthe 4:1 Daarom, aangezien wij deze bediening hebben naar de barmhartigheid die ons bewezen is, verliezen wij de moed niet.
2 Korinthe 4:2 Integendeel, wij hebben de schandelijke, verborgen prak­tijken verworpen; wij wandelen niet in bedrog en vervalsen ook niet het Woord van God, maar door het openbaar maken van de waarheid bevelen wij onszelf aan bij elk menselijk ge­weten, in de tegenwoordigheid van God.
2 Korinthe 4:3 Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die verloren gaan.
2 Korinthe 4:4 Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen.
2 Korinthe 4:5 Want wij pre­diken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil.
2 Korinthe 4:6 Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.
2 Korinthe 4:7 Maar wij hebben deze schat in aarden kruiken, op­dat de allesovertreffende kracht van God zou zijn en niet uit ons.
2 Korinthe 4:8 Wij worden in alles ver­drukt, maar niet in het nauw gebracht; wij zijn in twijfel, maar niet vertwijfeld;
2 Korinthe 4:9 wij wor­den vervolgd, maar niet verlaten; neergeworpen, maar niet te gronde gericht.
2 Korinthe 4:10 Wij dragen altijd het sterven van de Heere Jezus in het lichaam mee, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt.
2 Korinthe 4:11 Want wij die leven, worden voortdurend aan de dood over­gegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt in ons sterfelijk vlees.
2 Korinthe 4:12 Zo is dan de dood werkzaam in ons, maar het leven in u.
2 Korinthe 4:13 Maar omdat wij dezelfde Geest van het geloof hebben, overeenkomstig wat geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook.
2 Korinthe 4:14 Wij weten immers dat Hij Die de Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en samen met u voor Zich zal stellen.
2 Korinthe 4:15 Want dit alles gebeurt ter wille van u, opdat de genade, die meer en meer is toegenomen, door de dankzegging van velen overvloedig wordt tot verheerlijking van God.
2 Korinthe 4:16 Daarom verliezen wij de moed niet; integendeel, ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd.
2 Korinthe 4:17 Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid te­weeg.
2 Korinthe 4:18 Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.

2 Korinthe 5

2 Korinthe 5:1 Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een ge­bouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
2 Korinthe 5:2 Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden,
2 Korinthe 5:3 als wij maar bekleed en niet naakt zullen bevonden wor­den.
2 Korinthe 5:4 Want ook wij, die in deze tent zijn, zuchten omdat we het zwaar te verduren hebben; wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.
2 Korinthe 5:5 Hij nu Die ons hiervoor heeft toegerust, is God, Die ons ook het onder­pand van de Geest gegeven heeft.
2 Korinthe 5:6 Wij hebben dus altijd goede moed en weten dat wij, zo­lang wij in het lichaam inwonen, uitwonend zijn van de Heere,
2 Korinthe 5:7 want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwing.
2 Korinthe 5:8 Maar wij hebben goede moed en wij hebben er meer be­hagen in om uit het lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen.
2 Korinthe 5:9 Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, om Hem welbehaaglijk te zijn.
2 Korinthe 5:10 Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat ieder ver­gelding ontvangt voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
2 Korinthe 5:11 Nu wij dus deze vrees voor de Heere kennen, bewegen wij de mensen tot het ge­loof; en voor God zijn wij openbaar geworden, maar ik hoop ook voor uw gewetens openbaar te zijn.
2 Korinthe 5:12 Want wij bevelen onszelf niet opnieuw bij u aan, maar wij geven u een aanleiding tot roem over ons, opdat u iets te zeggen zou hebben tegen hen die in het uiterlijke roemen en niet in wat er in het hart leeft.
2 Korinthe 5:13 Want wanneer wij buiten onszelf zijn, dan is dat voor God; en wanneer wij bij ons verstand zijn, dan is dat voor u.
2 Korinthe 5:14 Want de liefde van Christus dringt ons, die tot dit oordeel gekomen zijn: als Eén voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven.
2 Korinthe 5:15 En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zou­den leven, maar voor Hem Die voor hen gestorven en opgewekt is.
2 Korinthe 5:16 Zo kennen wij vanaf nu niemand naar het vlees; en al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen wij Hem nu zo niet meer.
2 Korinthe 5:17 Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.
2 Korinthe 5:18 En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening geg­even heeft.
2 Korinthe 5:19 God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd.
2 Korinthe 5:20 Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.
2 Korinthe 5:21 Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.

2 Korinthe 6

2 Korinthe 6:1 En als medearbeiders van God roepen wij u er ook toe op de genade van God niet tever­geefs ontvangen te hebben.
2 Korinthe 6:2 Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U ver­hoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!
2 Korinthe 6:3 Wij geven in geen enkel opzicht enige aanstoot, opdat de bediening niet gelasterd wordt.
2 Korinthe 6:4 Maar in alles bewijzen wij onszelf als dienaars van God, in veel volharding: in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
2 Korinthe 6:5 in slagen, in gevangenis­sen, in oproer, in ingespannen arbeid, in nachten zonder slaap, in vasten,
2 Korinthe 6:6 in reinheid, in kennis, in geduld, in vriendelijkheid, in de Heilige Geest, in ongeveinsde liefde,
2 Korinthe 6:7 in het woord van de waarheid, in de kracht van God, door de wapens van de gerechtigheid aan de rechter-en aan de linkerzijde;
2 Korinthe 6:8 door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als misleiders en toch waarachtigen;
2 Korinthe 6:9 als onbekenden en toch bekenden; als stervenden, en zie, wij leven; als bestraft en toch niet gedood;
2 Korinthe 6:10 als bedroefden, maar toch steeds blij; als armen, maar die toch velen rijk maken; als mensen die niets hebben en toch alles bezitten.
2 Korinthe 6:11 Onze mond heeft zich vrijmoedig voor u geopend, Korinthiërs, ons hart staat wijd open.
2 Korinthe 6:12 U neemt geen kleine plaats in ons hart in, maar zelf bent u enghartig.
2 Korinthe 6:13 Zet dan ook van uw kant – ik spreek als tot mijn kinderen – uw hart wijd open.
2 Korinthe 6:14 Vorm geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeenschappelijk met wetteloosheid, en welke gemeenschap is er tussen licht en duisternis?
2 Korinthe 6:15 En welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial? Of wat deelt een gelovige met een ongelovige?
2 Korinthe 6:16 Of welk ver­band is er tussen de tempel van God en de afgoden? Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn.
2 Korinthe 6:17 Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen,
2 Korinthe 6:18 en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige.

2 Korinthe 7

2 Korinthe 7:1 Omdat wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij onszelf reinigen van alle bezoed­eling van vlees en geest, en de heiliging volbrengen in het vrezen van God.
2 Korinthe 7:2 Geef ons plaats in uw hart. Wij hebben niemand onrecht aangedaan, wij hebben niemand te gronde gericht, wij hebben niemand uitgebuit.
2 Korinthe 7:3 Ik zeg dit niet om u te veroordelen, want ik heb al eerder gezegd dat wij zo hartelijk met u verbonden zijn, dat wij samen met u zouden willen sterven en leven.
2 Korinthe 7:4 Ik heb veel vrijmoedigheid tegenover u, ik heb veel te roemen over u. Ik ben vol van vertroosting en word overstelpt met blijdschap in al onze verdrukking.
2 Korinthe 7:5 Want ook toen wij in Macedonië gekomen waren, heeft ons vlees geen rust gehad, maar waren wij in alles verdrukt: van buiten waren er conflicten, van binnen vrees.
2 Korinthe 7:6 Maar God, Die de nederigen troost, heeft ons getroost door de komst van Titus.
2 Korinthe 7:7 En niet alleen door zijn komst, maar ook door de troost waarmee hij bij u getroost werd. Hij deed ons namelijk verslag van uw vur­ig verlangen, uw treuren en uw ijver voor mij, en zo werd ik des te meer verblijd.
2 Korinthe 7:8 Want al heb ik u in de brief bedroefd, ik heb er geen berouw van. Hoewel ik er wel berouw van gehad heb, want ik zie dat die brief, ook al is het voor een korte tijd, u bedroefd heeft.
2 Korinthe 7:9 Nu ver­blijd ik mij, niet omdat u bedroefd bent geweest, maar omdat u bedroefd bent geweest tot be­kering. Want u bent bedroefd geweest overeenkomstig de wil van God, zodat u in geen enkel opzicht door ons schade hebt geleden.
2 Korinthe 7:10 Want de droefheid die overeenkomstig de wil van God is, brengt een onberouwelijke bekering tot zaligheid teweeg, maar de droefheid van de wereld brengt de dood teweeg.
2 Korinthe 7:11 Want zie, juist dit, dat u overeenkomstig de wil van God bedroefd bent geworden, wat een grote inzet heeft dat in u teweeggebracht! Ja, wat een verde­diging, ja, wat een verontwaardiging, ja, wat een vrees, ja, wat een vurig verlangen, ja, wat een ijver, ja, wat een bestraffing! In alles hebt u bewezen zelf rein te zijn in deze zaak.
2 Korinthe 7:12 Hoewel ik u dus geschreven heb, was dat niet om hem die onrecht had gedaan, en ook niet om hem die onrecht was aangedaan, maar opdat onze inzet voor u openbaar zou worden bij u, in de tegenwoordigheid van God.
2 Korinthe 7:13 Daarom zijn wij getroost door uw vertroosting; en wij zijn des te meer verblijd over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest door u allen is verkwikt.
2 Korinthe 7:14 Want als ik in enig opzicht bij hem over u geroemd heb, dan ben ik niet be­schaamd geworden. Integendeel, zoals wij alles in waarheid tot u gesproken hebben, zo is ook ons roemen tegenover Titus waarheid gebleken.
2 Korinthe 7:15 En zijn innige gevoelens voor u zijn des te overvloediger, als hij zich de gehoorzaamheid van u allen herinnert, hoe u hem met vrees en beven hebt ontvangen.
2 Korinthe 7:16 Ik verblijd mij dus, omdat ik in alles op u kan vertrouwen.

2 Korinthe 8

2 Korinthe 8:1 Verder maken wij u bekend, broeders, de genade van God die in de gemeenten van Mace­donië gegeven is,
2 Korinthe 8:2 namelijk dat te midden van veel beproeving door verdrukking, de overv­loed van hun blijdschap en hun buitengewoon diepe armoede in overvloedige mate geleid hebben tot de rijkdom van hun vrijgevigheid.
2 Korinthe 8:3 Want, zo getuig ik, zij gaven naar vermo­gen, ja, boven vermogen, en uit eigen beweging;
2 Korinthe 8:4 en zij smeekten ons met veel aandrang dat wij hun genadegave en aandeel in het dienstbetoon aan de heiligen zouden aannemen.
2 Korinthe 8:5 En zij deden niet alleen zoals wij gehoopt hadden, maar zij gaven zich eerst aan de Heere en daarna aan ons, door de wil van God.
2 Korinthe 8:6 Zo hebben wij dan Titus aangespoord dat hij, zoals hij eerder begonnen was, nu ook de inzameling van deze genadegave bij u zou voltooien.
2 Korinthe 8:7 Zo dan, zoals u in alles overvloedig bent, in geloof, en in woord, en in kennis, en met alle inzet, en in uw liefde tot ons, wees zo ook in deze genadegave overvloedig.
2 Korinthe 8:8 Ik zeg dit niet als bevel, maar om door de inzet van anderen ook de oprechtheid van uw liefde te beproeven.
2 Korinthe 8:9 Want u kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is ge­worden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden.
2 Korinthe 8:10 Ik geef hierin dan ook slechts mijn mening, want dat is nuttig voor u, die niet alleen met het doen, maar ook met het willen reeds een jaar geleden begonnen bent.
2 Korinthe 8:11 Voltooi echter nu ook het doen, opdat, zoals de bereidwilligheid er was, zo ook de voltooiing er zal zijn, overeenkomstig wat u hebt.
2 Korinthe 8:12 Want als de bereidwilligheid aanwezig is, dan is iemand welgevallig overeen­komstig wat hij heeft, niet overeenkomstig wat hij niet heeft.
2 Korinthe 8:13 Het is namelijk niet de bedoeling dat anderen verlichting hebben, en u verdrukking;
2 Korinthe 8:14 maar uit het oogpunt van gelijkheid is er op dit moment uw overvloed om wat hun ontbreekt aan te vullen, opdat ook hun overvloed er is om wat u ontbreekt aan te vullen, opdat er gelijkheid zal zijn,
2 Korinthe 8:15 zoals geschreven staat: Wie veel had verzameld, had niet over; en wie weinig had verzameld, had niet te weinig.
2 Korinthe 8:16 Maar God zij dank, Die dezelfde inzet voor u in het hart van Titus gegeven heeft.
2 Korinthe 8:17 Hij heeft immers mijn aansporing ontvangen, maar is ook uit eigen beweging vol ijver naar u toe gereisd.
2 Korinthe 8:18 En wij hebben ook de broeder met hem meegezonden die in alle gemeenten lof ontvangt om zijn dienst in het Evangelie;
2 Korinthe 8:19 en dat niet alleen, maar hij is ook door de gemeenten gekozen als onze reisgenoot met deze genadegave, waar wij de zorg voor dragen tot heerlijkheid van de Heere Zelf, en om uw bereidwilligheid te laten zien.
2 Korinthe 8:20 Wij proberen het immers te vermijden dat iemand ons verdacht zou maken vanwege dit grote bedrag waar wij zorg voor dragen,
2 Korinthe 8:21 wij, die bedacht zijn op wat goed is, niet alleen voor de Heere, maar ook voor de mensen.
2 Korinthe 8:22 Ook hebben wij onze broeder met hen meegestuurd, van wie wij in veel opzichten vaak onderkend hebben dat hij ijverig is, en nu is hij nog veel ij­veriger door het grote vertrouwen dat hij in u heeft.
2 Korinthe 8:23 Wat Titus betreft: hij is mijn metge­zel en medearbeider bij u; wat onze broeders betreft: zij zijn gezanten van de gemeenten, tot eer van Christus.
2 Korinthe 8:24 Toon hun dan het bewijs van uw liefde en van onze roem over u, ook ten overstaan van de gemeenten.

2 Korinthe 9

2 Korinthe 9:1 Want het is voor mij niet nodig u te schrijven over het dienstbetoon aan de heiligen.
2 Korinthe 9:2 Want ik weet van uw bereidwilligheid, waarover ik u roem bij de Macedoniërs, namelijk dat Achaje al sinds een jaar gereed is. En uw ijver heeft velen aangestoken.
2 Korinthe 9:3 Maar ik heb de broeders gestuurd, opdat onze roem over u in dit opzicht niet zonder inhoud zou blijken, op­dat u – zoals ik zei – gereed bent;
2 Korinthe 9:4 opdat niet misschien, als er Macedoniërs met mij mee­komen en zij u niet gereed vinden, wij – om niet te zeggen: u – beschaamd worden in dit ver­trouwen op onze roem over u.
2 Korinthe 9:5 Ik achtte het dus nodig de broeders aan te sporen eerst naar u toe te gaan en de eerder door u beloofde zegen vraf in gereedheid te brengen, zodat deze gereedligt als een zegen en niet als een gift in gierigheid gegeven.
2 Korinthe 9:6 En dit zeg ik: Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten.
2 Korinthe 9:7 Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.
2 Korinthe 9:8 En God is bij machte elke vorm van genade overvloedig te maken in u, zodat u, wanneer u in alles altijd al het nodige bezit, overvloedig kunt zijn in elk goed werk.
2 Korinthe 9:9 Zoals geschreven staat: Hij heeft uitgestrooid, hij heeft aan de armen geg­even; zijn gerechtigheid blijft tot in eeuwigheid.
2 Korinthe 9:10 Hij nu Die de zaaier zaad verschaft, moge ook brood tot voedsel schenken en uw zaaigoed doen toenemen en de vruchten van uw gerechtigheid vermeerderen.
2 Korinthe 9:11 Zo zult u in alles rijk worden, tot alle vrijgevigheid in staat, een vrijgevigheid die door middel van ons dankzegging aan God teweegbrengt.
2 Korinthe 9:12 Want het betonen van deze dienst vult niet alleen de tekorten van de heiligen aan, maar is ook een over­vloedige bron van vele dankzeggingen aan God,
2 Korinthe 9:13 want door dit bewijs van dienstbetoon verheerlijken zij God vanwege de onderdanigheid aan het Evangelie van Christus, overeen­komstig uw belijdenis, en vanwege de gulle handreiking aan hen en aan allen.
2 Korinthe 9:14 En in hun gebed voor u verlangen zij vurig naar u vanwege de allesovertreffende genade van God over u.
2 Korinthe 9:15 Ja, God zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave!

2 Korinthe 10

2 Korinthe 10:1 Ik nu, Paulus zelf, roep u op door de zachtmoedigheid en welwillendheid van Christus – ik, die volgens sommigen in uw tegenwoordigheid wel schuchter ben, maar in mijn afwezig­heid flink tegen u doe –
2 Korinthe 10:2 ja, ik smeek u dat ik, wanneer ik aanwezig ben, niet flink hoef te doen met de vrijmoedigheid waarmee ik meen het te moeten opnemen tegen sommigen die van mening zijn dat wij naar het vlees wandelen.
2 Korinthe 10:3 Want al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen strijd naar het vlees.
2 Korinthe 10:4 De wapens van onze strijd zijn immers niet vleselijk, maar krachtig door God, tot afbraak van bolwerken.
2 Korinthe 10:5 Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevan­gen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus,
2 Korinthe 10:6: en wij staan gereed om elke ongehoorzaamheid te bestraffen, zodra uw gehoorzaamheid volkomen zal zijn.
2 Korinthe 10:7 Kijkt u alleen naar het uiterlijk? Als iemand er voor zichzelf van overtuigd is dat hij van Christus is, laat hij dan ook dit bij zichzelf bedenken: dat zoals hij zelf van Christus is, zo ook wij van Christus zijn.
2 Korinthe 10:8 Want ook als ik mij nog meer zou beroemen op onze volmacht, die de Heere ons gegeven heeft tot opbouw en niet tot uw afbraak, dan zou ik nog niet beschaamd worden.
2 Korinthe 10:9 Dit zeg ik om niet de schijn te wekken dat ik u door de brieven schrik wil aanja­gen.
2 Korinthe 10:10 Want zijn brieven – zegt men – zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn lichame­lijke aanwezigheid is zwak en zijn spreken is verachtelijk.
2 Korinthe 10:11 Laat zo iemand dit bedenken: zoals wij zijn in het spreken door brieven wanneer wij afwezig zijn, zo zijn wij ook in het doen wanneer wij aanwezig zijn.
2 Korinthe 10:12 Want wij durven ons niet te rekenen onder, of te vergelijken met sommigen die zichzelf aanbevelen; maar door zichzelf af te meten aan zichzelf, en zich­zelf te vergelijken met zichzelf, zijn zij bepaald niet verstandig.
2 Korinthe 10:13 Wij echter zullen niet onbegrensd roemen, maar overeenkomstig de grens van wat God ons toebedeeld heeft, om ook u te bereiken.
2 Korinthe 10:14 Want wij overschrijden onze grenzen niet, alsof wij u niet hadden mogen bereiken; wij zijn immers bij u gekomen met het Evangelie van Christus.
2 Korinthe 10:15 En wij beroemen ons niet onbegrensd op de inspanningen van anderen, maar wij hebben hoop dat, wanneer uw geloof gegroeid zal zijn, ons werkterrein onder u overvloedig uitgebreid zal wor­den, overeenkomstig wat God ons toegewezen heeft,
2 Korinthe 10:16 om het Evangelie te verkondigen in streken die nog verder weg zijn dan de uwe; zonder te roemen over wat reeds tot stand is gebracht in het toegewezen gebied van een ander.
2 Korinthe 10:17 Maar wie roemt, laat hij roemen in de Heere.
2 Korinthe 10:18 Want niet wie zichzelf aanbeveelt, die is welbeproefd, maar wie door de Heere wordt aanbevolen.

2 Korinthe 11

2 Korinthe 11:1 Verdroeg u mij maar enigszins in mijn dwaasheid; ja, verdraag mij toch!
2 Korinthe 11:2 Want ik beijver mij voor u met een ijver van God. Ik heb u immers ten huwelijk gegeven aan één Man om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen.
2 Korinthe 11:3 Maar ik vrees dat, zoals de slang met zijn sluwheid Eva verleid heeft, zo misschien ook uw gedachten bedorven worden, weg van de eenvoud die in Christus is.
2 Korinthe 11:4 Want als er iemand komt die een andere Jezus predikt, die wij niet gepredikt hebben, of als u een andere geest ontvangt dan die u ontvangen hebt, of een ander Evangelie, dat u niet aangenomen hebt, dan verdraagt u dat best.
2 Korinthe 11:5 Want ik ben van mening dat ik in niets minder ben geweest dan de apostelen bij uitstek.
2 Korinthe 11:6 En al ben ik onbedreven in het spreken, ik ben dat niet in kennis. Integendeel, wij zijn in elk opzicht in al­les onder u bekend geworden.
2 Korinthe 11:7 Of heb ik zonde gedaan toen ik mijzelf vernederde, opdat u verhoogd zou worden? Ik heb u immers het Evangelie van God om niet verkondigd.
2 Korinthe 11:8 An­dere gemeenten heb ik beroofd door een vergoeding aan te nemen ten dienste van u; en toen ik bij u was en gebrek leed, ben ik niemand tot last geweest.
2 Korinthe 11:9 Want wat mij ontbrak, heb­ben de broeders die van Macedonië kwamen, aangevuld; en in alles ben ik ervoor op mijn hoede geweest u niet tot last te zijn, en ik zal er ook voor op mijn hoede blijven.
2 Korinthe 11:10 Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is, zal deze roem over mij in de streken van Achaje niet tot zwijgen worden gebracht.
2 Korinthe 11:11 Waarom? Omdat ik u niet liefheb? God weet dat ik u lief­heb!
2 Korinthe 11:12 Maar wat ik doe, zal ik ook blijven doen, opdat ik elke aanleiding wegneem van hen die een aanleiding zoeken om in datgene waarin zij roemen, aan ons gelijk bevonden te wor­den.
2 Korinthe 11:13 Want zulke lieden zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus.
2 Korinthe 11:14 En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht.
2 Korinthe 11:15 Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van gerechtigheid. Hun einde zal zijn naar hun werken.
2 Korinthe 11:16 Nogmaals zeg ik: laat niemand denken dat ik dwaas ben. En als u dat toch doet, ontvang mij dan ook maar als een dwaas, zo­dat ook ik een beetje zou mogen roemen.
2 Korinthe 11:17 Wat ik nu zeg, zeg ik niet overeenkomstig de wil van de Heere, maar als in dwaasheid, wanneer het gaat om dit punt van roem.
2 Korinthe 11:18 Om­dat velen roemen naar het vlees, zal ik ook eens roemen.
2 Korinthe 11:19 Want u verdraagt met genoe­gen de dwazen; u bent immers zo wijs?
2 Korinthe 11:20 Want u verdraagt het, als iemand u tot slaven maakt, als iemand u verslindt, als iemand het uwe afneemt, als iemand zich boven u verheft, als iemand u in het gezicht slaat.
2 Korinthe 11:21 Tot eigen oneer zeg ik: wij zijn zwak geweest. Maar waarin iemand ook durf toont – ik spreek in dwaasheid – daarin toon ook ik durf.
2 Korinthe 11:22 Zijn zíj Hebreeën? Ik ook. Zijn zíj Israëlieten? Ik ook. Zijn zíj nageslacht van Abraham? Ik ook.
2 Korinthe 11:23 Zijn zíj dienaars van Christus? – ik spreek als een waanzinnige – ik sta boven hen; in in­gespannen arbeid veel vaker, in slagen bovenmate, in gevangenissen veel vaker, vaak in doodsgevaar.
2 Korinthe 11:24 Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig min één zweepslagen ontvangen.
2 Korinthe 11:25 Driemaal ben ik met de roede gegeseld, eenmaal ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een heel etmaal heb ik in volle zee doorgebracht.
2 Korinthe 11:26 Op reis was ik vaak in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar van de kant van volksgenoten, in gevaar van de kant van heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders,
2 Korinthe 11:27 in inspanning en moeite, vaak in nachten zonder slaap, in honger en dorst, vaak in vasten, in koude en naaktheid.
2 Korinthe 11:28 Afgezien van wat van buitenaf komt, overvalt mij dagelijks de zorg voor alle gemeenten.
2 Korinthe 11:29 Als iemand zwak is, zou ík dan omwille van hem niet zwak zijn? Struikelt iemand, zou ík dan niet branden van verontwaardiging?
2 Korinthe 11:30 Als er geroemd moet worden, dan zal ik roemen in mijn zwakheid.
2 Korinthe 11:31 De God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die te prijzen is tot in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg.
2 Korinthe 11:32 In Damascus liet de stadhouder van koning Aretas de stad van de Damascenen bewaken, omdat hij mij gevangen wilde nemen;
2 Korinthe 11:33 en door een venster werd ik in een mand door de muur neergelaten en ontvluchtte zo zijn handen.

2 Korinthe 12

2 Korinthe 12:1 Te roemen is werkelijk niet gepast voor mij, want ik zal komen op verschijningen en openbaringen van de Heere.
2 Korinthe 12:2 Ik ken namelijk een mens in Christus, veertien jaar is het geleden – of het in het lichaam gebeurde, weet ik niet; of buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet het – dat zo iemand tot in de derde hemel werd opgenomen.
2 Korinthe 12:3 En ik weet van deze mens – of het in het lichaam of buiten het lichaam gebeurde, weet ik niet; God weet het –
2 Korinthe 12:4 dat hij werd opgenomen in het paradijs en onuitsprekelijke woorden heeft gehoord, die het een mens niet is geoorloofd uit te spreken.
2 Korinthe 12:5 Over zo iemand zal ik roemen, maar over mijzelf zal ik niet anders roemen dan in mijn zwakheden.
2 Korinthe 12:6 Want gesteld dat ik zou willen roemen, ik zal niet dwaas zijn; ik zal immers de waarheid spreken. Ik onthoud mij daar echter van, opdat niemand méér van mij denkt dan wat hij aan mij ziet of van mij hoort.
2 Korinthe 12:7 En opdat ik mij door het allesovertreffende karakter van de openbaringen niet zou verheffen, is mij een doorn in het vlees gegeven, een engel van de satan, om mij met vuisten te slaan, op­dat ik mij niet zou verheffen.
2 Korinthe 12:8 Hierover heb ik de Heere driemaal gesmeekt dat hij van mij weg zou gaan.
2 Korinthe 12:9 Maar Hij heeft tegen mij gezegd: Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Daarom zal ik veel liever roemen in mijn zwakhe­den, opdat de kracht van Christus in mij komt wonen.
2 Korinthe 12:10 Daarom heb ik een behagen in zwakheden: in smadelijke behandelingen, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus’ wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik machtig.
2 Korinthe 12:11 Ik ben door te roemen dwaas geworden! U hebt mij daartoe gedwongen, want ik zou door u aanbevolen moeten wor­den. Ik ben immers in niets minder geweest dan de apostelen bij uitstek, hoewel ik niets ben.
2 Korinthe 12:12 De tekenen van een apostel zijn onder u verricht, in al mijn volharding, in tekenen, wonderen en krachten.
2 Korinthe 12:13 Want wat is er waarin u achtergesteld bent bij de overige ge­meenten, dan alleen hierin dat ikzelf u niet tot last geweest ben? Vergeef mij dit onrecht.
2 Korinthe 12:14 Zie, voor de derde keer sta ik gereed om naar u toe te komen, en ik zal u niet tot last zijn. Ik zoek namelijk niet het uwe, maar uzelf. De kinderen moeten immers geen schatten verzamelen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen.
2 Korinthe 12:15 Ik zal dan ook heel graag zelf de kosten dragen, ja, mij geheel ten koste geven voor uw zielen, ook al word ik, terwijl ik u meer liefheb, minder geliefd.
2 Korinthe 12:16 Maar het zij zo. Ik heb u in ieder geval niet belast. Maar, listig als ik ben, heb ik u met bedrog gevangen.
2 Korinthe 12:17 Heb ik u soms uitgebuit door iemand van hen die ik naar u toe gestuurd heb?
2 Korinthe 12:18 Ik heb Titus aangespoord en de broeder meege­zonden. Heeft Titus u soms uitgebuit? Hebben wij niet in dezelfde Geest gewandeld, in de­zelfde voetsporen?
2 Korinthe 12:19 Denkt u nu weer dat wij ons tegenover u verdedigen? Wij spreken voor het aangezicht van God in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw opbouw.
2 Korinthe 12:20 Want ik vrees dat ik, bij mijn komst, u misschien niet zal aantreffen zoals ik wil, en dat ik door u ge­vonden zal worden zoals u niet wilt, en dat er misschien ruzies, afgunst, woede-uitbarstingen, egoïsme, kwaadsprekerij, laster, verwaandheid en wanorde zullen zijn,
2 Korinthe 12:21 en dat, als ik kom, mijn God mij opnieuw bij u zal vernederen en dat ik treuren moet over velen die vroeger gezondigd hebben en zich niet bekeerd hebben van de onreinheid, hoererij en losban­digheid die zij bedreven hebben.

2 Korinthe 13

2 Korinthe 13:1 Dit is de derde keer dat ik naar u toe kom. In de mond van twee of drie getuigen zal elke zaak vaststaan.
2 Korinthe 13:2 Ik heb het al eerder gezegd, en ik zeg het nu vooraf, net als toen ik voor de tweede keer bij u was, en ik schrijf het nu, terwijl ik afwezig ben, aan hen die vroeger ge­zondigd hebben, en aan al de anderen: ik zal hen, als ik opnieuw kom, niet sparen.
2 Korinthe 13:3 U zoekt immers een bewijs dat Christus in mij spreekt, Die ten opzichte van u niet zwak is, maar Die krachtig is onder u.
2 Korinthe 13:4 Want hoewel Hij gekruisigd is door zwakheid, leeft Hij toch door de kracht van God. Ook wij zijn immers zwak in Hem, maar zullen ten opzichte van u leven met Hem, door de kracht van God.
2 Korinthe 13:5 Onderzoek uzelf of u in het geloof bent, be­proef uzelf. Of weet u niet van uzelf dat Jezus Christus in u is? Of het moet zijn dat u op eni­gerlei wijze verwerpelijk bent.
2 Korinthe 13:6 Ik hoop echter dat u zult inzien dat wij niet verwerpelijk zijn.
2 Korinthe 13:7 En ik bid tot God dat u geen kwaad doet; niet opdat wij beproefd blijken te zijn, maar opdat u het goede doet, ook al lijken wij dan verwerpelijk.
2 Korinthe 13:8 Want wij kunnen niets doen tegen de waarheid, maar wel voor de waarheid.
2 Korinthe 13:9 Want wij verblijden ons wanneer wij zwak zijn en u sterk bent. En wij bidden ook hierom, namelijk om uw volledig herstel.
2 Korinthe 13:10 Daarom schrijf ik u dit terwijl ik afwezig ben, opdat ik, wanneer ik aanwezig ben, niet streng hoef op te treden, overeenkomstig de volmacht die de Heere mij gegeven heeft tot op­bouw en niet tot afbraak.
2 Korinthe 13:11 Ten slotte, broeders, verblijd u, laat u terechtbrengen, laat u aansporen, wees eensgezind, leef in vrede. En de God van de liefde en de vrede zal met u zijn.
2 Korinthe 13:12 Groet elkaar met een heilige kus. Al de heiligen groeten u.
2 Korinthe 13:13 De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u al­len. Amen.

Deel dit artikel op: