1 Korinthe (HSV)



1 Korinthe 1

1 Korinthe 1:1 Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus door de wil van God, en Sosthenes, de broeder,
1 Korinthe 1:2 aan de gemeente van God die in Korinthe is, aan de geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen, met allen die de naam van onze Heere Jezus Christus aanroepen, in elke plaats, zowel hun als onze Heere:
1 Korinthe 1:3 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.
1 Korinthe 1:4 Ik dank mijn God altijd voor u, vanwege de genade van God die u gegeven is in Christus Jezus.
1 Korinthe 1:5 U bent namelijk in alles rijk geworden in Hem, in alle spreken en alle kennis,
1 Korinthe 1:6 naarmate het getuigenis van Christus bevestigd is onder u,
1 Korinthe 1:7 zo­dat het u aan geen genadegave ontbreekt, terwijl u de openbaring van onze Heere Jezus Christus verwacht.
1 Korinthe 1:8 God zal u ook bevestigen tot het einde toe, zodat u onberispelijk zult zijn op de dag van onze Heere Jezus Christus.
1 Korinthe 1:9 God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.
1 Korinthe 1:10 Maar ik roep u ertoe op, broeders, door de Naam van onze Heere Jezus Christus, dat u allen eensgezind bent in uw spreken, en dat er onder u geen scheuringen zijn, maar dat u hecht aaneengesmeed bent, één van denken en één van gevoelen.
1 Korinthe 1:11 Want mij is over u bekendgemaakt, mijn broeders, door de huisgenoten van Chloë, dat er ruzies onder u zijn.
1 Korinthe 1:12 Ik bedoel dit, dat ieder van u zegt: Ik ben van Paulus, ík van Apollos, ík van Kefas, en ík van Christus.
1 Korinthe 1:13 Is Christus verdeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd? Of bent u in de naam van Paulus gedoopt?
1 Korinthe 1:14 Ik dank God dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus,
1 Korinthe 1:15 zodat niemand kan zeggen dat ik in mijn naam gedoopt heb.
1 Korinthe 1:16 Ik heb echter ook nog het huisgezin van Stefanas ge­doopt. Verder weet ik niet of ik nog iemand anders gedoopt heb.
1 Korinthe 1:17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen, niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus zijn inhoud niet verliest.
1 Korinthe 1:18 Want het woord van het kruis is voor hen die verloren gaan wel dwaasheid, maar voor ons die behouden worden, is het een kracht van God.
1 Korinthe 1:19 Want er staat geschreven: Ik zal de wijsheid van de wijzen verlo­ren doen gaan en het verstand van de verstandigen zal Ik tenietdoen.
1 Korinthe 1:20 Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze wereld? Heeft God niet de wijsheid van deze wereld dwaas gemaakt?
1 Korinthe 1:21 Want omdat, in de wijsheid van God, de wereld door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God behaagd door de dwaasheid van de prediking zalig te maken hen die geloven.
1 Korinthe 1:22 Immers, de Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid;
1 Korinthe 1:23 wij echter prediken Christus, de Gekruisigde, voor de Joden een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid.
1 Korinthe 1:24 Maar voor hen die geroepen zijn, zo­wel Joden als Grieken, prediken wij Christus, de kracht van God en de wijsheid van God.
1 Korinthe 1:25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen.
1 Korinthe 1:26 Let namelijk op uw roeping, broeders: er zijn onder u niet veel wijzen naar het vlees, niet veel machtigen, niet veel aanzienlijken.
1 Korinthe 1:27 Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitver­koren om het sterke te beschamen.
1 Korinthe 1:28 En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen,
1 Korinthe 1:29 opdat geen vlees voor Hem zou roemen.
1 Korinthe 1:30 Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing,
1 Korinthe 1:31 opdat het zal zijn zoals geschreven staat: Wie roemt, laat hij roemen in de Heere.

1 Korinthe 2

1 Korinthe 2:1 En ik, broeders, toen ik bij u kwam, ben niet gekomen om u met voortreffelijkheid van woorden of van wijsheid het getuigenis van God te verkondigen,
1 Korinthe 2:2 want ik had mij voorge­nomen niets anders onder u te weten dan Jezus Christus, en Die gekruisigd.
1 Korinthe 2:3 En ik was bij u in zwakheid, met vrees en veel beven.
1 Korinthe 2:4 En mijn spreken en mijn prediking bestonden niet in overtuigende woorden van menselijke wijsheid, maar in het betonen van geest en kracht,
1 Korinthe 2:5 opdat uw geloof niet zou bestaan in wijsheid van mensen, maar in kracht van God.
1 Korinthe 2:6 En wij spreken wijsheid onder de geestelijk volwassenen, maar een wijsheid niet van deze wereld, en ook niet van de leiders van deze wereld, die tenietgedaan worden.
1 Korinthe 2:7 Wij spreken echter de wijsheid van God, als een geheimenis; een wijsheid die verborgen was en die God vr alle eeuwen voorbestemd heeft tot onze heerlijkheid;
1 Korinthe 2:8 een wijsheid die niemand van de leiders van deze wereld gekend heeft. Immers, als zij die gekend hadden, zouden zij de Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.
1 Korinthe 2:9 Maar het is zoals geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.
1 Korinthe 2:10 Aan ons echter heeft God het geo­penbaard door Zijn Geest. De Geest immers onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten van God.
1 Korinthe 2:11 Want wie van de mensen kent de dingen van de mens dan de geest van de mens, die in hem is? Zo kent ook niemand de dingen van God dan de Geest van God.
1 Korinthe 2:12 En wij hebben niet ontvangen de geest van de wereld, maar de Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons door God genadig geschonken zijn.
1 Korinthe 2:13 Van die dingen spreken wij ook, niet met woorden die de menselijke wijsheid ons leert, maar met woorden die de Heilige Geest ons leert, om geestelijke dingen met geestelijke dingen te vergelijken.
1 Korinthe 2:14 Maar de na­tuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden.
1 Korinthe 2:15 De gees­telijke mens beoordeelt wel alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld.
1 Korinthe 2:16 Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend, dat hij Hem zal onderrichten? Maar wij hebben de gedachten van Christus.

1 Korinthe 3

1 Korinthe 3:1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot mensen die geestelijk zijn, maar als tot men­sen die nog vleselijk zijn, als tot jonge kinderen in Christus.
1 Korinthe 3:2 Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet,
1 Korinthe 3:3 want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens?
1 Korinthe 3:4 Want als iemand zegt: Ik ben van Pau­lus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk?
1 Korinthe 3:5 Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft?
1 Korinthe 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien.
1 Korinthe 3:7 Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien.
1 Korinthe 3:8 En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen over­eenkomstig zijn eigen inspanning.
1 Korinthe 3:9 Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent .
1 Korinthe 3:10 Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt.
1 Korinthe 3:11 Want niemand kan een ander fundament leg­gen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus.
1 Korinthe 3:12 Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro,
1 Korinthe 3:13 ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven.
1 Korinthe 3:14 Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen.
1 Korinthe 3:15 Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.
1 Korinthe 3:16 Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?
1 Korinthe 3:17 Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten, want de tempel van God is heilig, en deze tempel bent u.
1 Korinthe 3:18 Laat niemand zichzelf bedriegen. Als iemand onder u denkt dat hij wijs is in deze wereld, laat hij dwaas worden, opdat hij wijs zal worden.
1 Korinthe 3:19 Want de wijsheid van deze wereld is dwaas­heid bij God, want er staat geschreven: Hij vangt de wijzen in hun sluwheid.
1 Korinthe 3:20 En op­nieuw: De Heere kent de overwegingen van de wijzen, dat zij zinloos zijn.
1 Korinthe 3:21 Laat daarom niemand roemen in mensen, want alles is van u:
1 Korinthe 3:22 hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Ke­fas, hetzij de wereld, hetzij het leven, hetzij de dood, hetzij tegenwoordige dingen, hetzij toe­komstige dingen, alles is van u.
1 Korinthe 3:23 U echter bent van Christus en Christus is van God.

1 Korinthe 4

1 Korinthe 4:1 Laat ieder mens ons zbeschouwen, namelijk als dienaren van Christus en beheerders van de geheimenissen van God.
1 Korinthe 4:2 En verder wordt van de beheerders verlangd dat zij be­trouwbaar blijken te zijn.
1 Korinthe 4:3 Maar het betekent zeer weinig voor mij dat ik door u beoordeeld word of door enig menselijk oordeel. Ja, ik beoordeel ook mijzelf niet.
1 Korinthe 4:4 Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik nog niet gerechtvaardigd. Wie mij echter beoordeelt, is de Heere.
1 Korinthe 4:5 Oordeel daarom niets vr de tijd, totdat de Heere komt. Hij zal ook wat in de duisternis verborgen is aan het licht brengen, en de voornemens van het hart openbaar maken. En dan zal ieder van God lof ontvangen.
1 Korinthe 4:6 Deze dingen nu, broeders, heb ik ter wil­le van u op mijzelf en Apollos toegepast, met de bedoeling dat u van ons leert niets te bedenk­en boven wat er geschreven staat, opdat niemand zich ten gunste van de een boven de ander verheft.
1 Korinthe 4:7 Want wie maakt onderscheid tussen u? En wat hebt u dat u niet hebt ontvangen? En als u het ook ontvangen hebt, waarom roemt u alsof u het niet ontvangen had?
1 Korinthe 4:8 U bent al verzadigd, u bent al rijk geworden, u bent al gaan regeren zonder ons. Regeerde u ook maar, opdat ook wij met u zouden mogen regeren!
1 Korinthe 4:9 Want ik denk dat God ons, de laatste apostelen, heeft tentoongesteld als mensen die ter dood veroordeeld zijn. Wij zijn immers een schouwspel geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen.
1 Korinthe 4:10 Wij zijn dwaas om Christus’ wil, maar u bent wijs in Christus, wij zwak, maar u sterk, u geëerd, maar wij ve­racht.
1 Korinthe 4:11 Tot op dit moment lijden wij én honger én dorst, én zijn wij naakt, én worden wij met vuisten geslagen, én hebben wij geen vaste woonplaats,
1 Korinthe 4:12 én spannen wij ons in door met onze eigen handen te werken. Worden wij uitgescholden, dan zegenen wij. Worden wij vervolgd, dan verdragen wij.
1 Korinthe 4:13 Worden wij belasterd, dan bidden wij. Wij zijn geworden als het uitvaagsel van de wereld en het afschraapsel van allen tot nu toe.
1 Korinthe 4:14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijn geliefde kinderen wijs ik u terecht.
1 Korinthe 4:15 Want al had u tienduizend leermeesters in Christus, daarmee hebt u nog niet vele vaders: in Chris­tus Jezus heb ík u immers door het Evangelie verwekt.
1 Korinthe 4:16 Ik roep u er dus toe op: word mijn navolgers.
1 Korinthe 4:17 Daarom heb ik Timothes naar u toe gestuurd, die mijn geliefde en trouwe zoon is in de Heere. Hij zal u in herinnering brengen mijn wegen, die in Christus zijn, zoals ik overal in elke gemeente onderwijs.
1 Korinthe 4:18 Maar sommigen hebben zich heel gewichtig voorgedaan, alsof ik niet naar u toe zou komen.
1 Korinthe 4:19 Maar ik zal spoedig naar u toe komen, zo de Heere wil. En ik zal dan van hen die zich zo gewichtig hebben voorgedaan, niet de woor­den leren kennen, maar de kracht.
1 Korinthe 4:20 Want het Koninkrijk van God bestaat niet in woor­den, maar in kracht.
1 Korinthe 4:21 Wat wilt u? Moet ik met de roede naar u toe komen, of in liefde en in een geest van zachtmoedigheid?

1 Korinthe 5

1 Korinthe 5:1 Men hoort algemeen dat er hoererij onder u voorkomt, en wel zo’n vorm van hoererij waarvan zelfs onder de heidenen geen sprake is, namelijk dat iemand de vrouw van zijn vader heeft.
1 Korinthe 5:2 En u doet zich zo gewichtig voor. Kunt u niet beter treuren, om dan hem die deze daad begaan heeft, uit uw midden weg te doen?
1 Korinthe 5:3 Ik heb, hoewel afwezig met het lichaam, maar aanwezig met de geest, namelijk reeds besloten – alsof ik aanwezig was – om hem die dat zo gedaan heeft,
1 Korinthe 5:4 in de Naam van onze Heere Jezus Christus, als u en mijn geest bi­jeengekomen zijn, in de kracht van onze Heere Jezus Christus,
1 Korinthe 5:5 over te geven aan de satan, tot verderf van het vlees, opdat de geest behouden zal worden op de dag van de Heere Jezus.
1 Korinthe 5:6 Uw roem is niet goed. Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?
1 Korinthe 5:7 Verwijder dan het oude zuurdeeg, opdat u een nieuw deeg zult zijn. U bent immers onge­zuurd, want ook ons Paaslam is voor ons geslacht: Christus.
1 Korinthe 5:8 Laten wij dus feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosaardigheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid.
1 Korinthe 5:9 Ik heb u geschreven in de brief dat u zich niet moet inlaten met ontuchtplegers.
1 Korinthe 5:10 Echter, niet in het algemeen met de ontucht­plegers van deze wereld, of met de hebzuchtigen, of rovers, of afgodendienaars, want dan zou u uit de wereld moeten gaan.
1 Korinthe 5:11 Maar nu heb ik u geschreven dat u zich niet moet inlaten met iemand die, terwijl hij een broeder wordt genoemd, een ontuchtpleger is, of een hebzuch­tige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover. Met zo iemand moet u zelfs niet eten.
1 Korinthe 5:12 Het is toch niet aan mij om hen die buiten zijn te oordelen? Oor­deelt u immers niet alleen hen die binnen zijn?
1 Korinthe 5:13 Maar hen die buiten zijn, oordeelt God. En doe de kwaaddoener uit uw midden weg.

1 Korinthe 6

1 Korinthe 6:1 Durft iemand van u, die een geschil heeft met een ander, zijn recht te zoeken bij de on-rechtvaardigen en niet bij de heiligen?
1 Korinthe 6:2 Weet u niet dat de heiligen de wereld zullen oorde­len? En als door u de wereld geoordeeld wordt, zou u dan ongeschikt zijn voor de meest onbe­duidende rechtszaken?
1 Korinthe 6:3 Weet u niet dat wij engelen zullen oordelen? Hoeveel te meer dan alledaagse dingen?
1 Korinthe 6:4 Als u dus rechtszaken hebt over alledaagse dingen, stel dan hen aan die in de gemeente niet in aanzien zijn.
1 Korinthe 6:5 Tot beschaming zeg ik u dit. Is er dan onder u nie­mand die wijs is, zelfs niet één, die in staat zou zijn een oordeel te vellen in een geschil tussen zijn broeders?
1 Korinthe 6:6 Integendeel, de ene broeder spant tegen de andere broeder een rechtszaak aan, en dat voor ongelovigen.
1 Korinthe 6:7 Dan is er al volledig sprake van verlies onder u, dat u onder elkaar rechtszaken hebt. Waarom lijdt u niet liever onrecht? Waarom laat u zich niet liever benadelen?
1 Korinthe 6:8 U echter doet onrecht en benadeelt, en dat nog wel aan broeders!
1 Korinthe 6:9 Of weet u niet dat onrechtvaardigen het Koninkrijk van God niet zullen beërven?
1 Korinthe 6:10 Dwaal niet! On­tuchtplegers, afgodendienaars, overspelers, schandknapen, mannen die met mannen slapen, dieven, hebzuchtigen, dronkaards, lasteraars en rovers zullen het Koninkrijk van God niet beërven.
1 Korinthe 6:11 Sommigen van u zijn dat wel geweest, maar u bent schoongewassen, maar u bent geheiligd, maar u bent gerechtvaardigd, in de naam van de Heere Jezus en door de Geest van onze God.
1 Korinthe 6:12 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle din­gen zijn mij geoorloofd, maar ik zal mij niet onder de macht van ook maar iets laten brengen.
1 Korinthe 6:13 Het voedsel is voor de buik en de buik voor het voedsel, maar God zal zowel het één als het ander tenietdoen. Het lichaam is echter niet voor de hoererij, maar voor de Heere en de Heere voor het lichaam.
1 Korinthe 6:14 En God heeft niet alleen de Heere opgewekt, maar zal ook ons opwekken door Zijn kracht.
1 Korinthe 6:15 Weet u niet dat uw lichamen leden zijn van Christus? Zal ik dan de leden van Christus nemen en die maken tot leden van een hoer? Volstrekt niet!
1 Korinthe 6:16 Of weet u niet dat wie zich met een hoer verenigt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees zijn.
1 Korinthe 6:17 Wie zich echter met de Heere verenigt, is één geest met Hem.
1 Korinthe 6:18 Vlucht weg van de hoererij. Elke zonde die een mens doet, blijft buiten het li­chaam, maar wie hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.
1 Korinthe 6:19 Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent?
1 Korinthe 6:20 U bent immers duur gekocht. Verheerlijk daarom God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn.

1 Korinthe 7

1 Korinthe 7:1 Wat nu de dingen betreft waarover u mij geschreven hebt: het is goed voor een mens om geen vrouw aan te raken.
1 Korinthe 7:2 Maar laat vanwege allerlei vormen van hoererij iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.
1 Korinthe 7:3 Laat de man aan zijn vrouw de ver­schuldigde bereidwilligheid betonen en evenzo ook de vrouw aan haar man.
1 Korinthe 7:4 De vrouw heeft niet de beschikking over haar eigen lichaam, maar de man. En evenzo heeft ook de man niet de beschikking over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
1 Korinthe 7:5 Onttrek u niet aan elkaar, be­halve dan met onderling goedvinden voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan vasten en bidden. Kom daarna weer bij elkaar, opdat de satan u niet zal verzoeken omdat u zich niet kunt onthouden.
1 Korinthe 7:6 Dit zeg ik echter als tegemoetkoming, niet als bevel.
1 Korinthe 7:7 Want ik zou wel willen dat alle mensen waren zoals ikzelf, maar ieder heeft zijn eigen genadegave van God, de één op deze wijze, de ander op die wijze.
1 Korinthe 7:8 Maar ik zeg tegen de ongehuwden en de wedu­wen: Het is goed voor hen, als zij blijven zoals ik.
1 Korinthe 7:9 Maar als zij zich niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen, want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.
1 Korinthe 7:10 Maar de gehuwden beveel ik – niet ik, maar de Heere – dat een vrouw niet zal scheiden van haar man,
1 Korinthe 7:11 – en als zij toch gaat scheiden, moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoe­nen – en dat een man zijn vrouw niet zal verlaten.
1 Korinthe 7:12 Maar tegen de anderen zeg ík, niet de Heere: Als een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij ermee instemt bij hem te wonen, moet hij haar niet verlaten.
1 Korinthe 7:13 En als een vrouw een ongelovige man heeft en deze stemt er­mee in bij haar te wonen, moet zij hem niet verlaten.
1 Korinthe 7:14 Want de ongelovige man is gehei­ligd door zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door haar man. Anders waren im­mers uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
1 Korinthe 7:15 Maar als de ongelovige scheiden wil, laat hij scheiden. De broeder of de zuster is in zulke gevallen niet gebonden. God heeft ons echter tot vrede geroepen.
1 Korinthe 7:16 Want hoe weet u, vrouw, of u uw man zult behouden? Of hoe weet u, man, of u uw vrouw zult behouden?
1 Korinthe 7:17 Maar zoals God aan ieder heeft toebedeeld, zoals de Heere ieder geroepen heeft, zmoet hij wandelen. En zo schrijf ik het in alle ge­meenten voor.
1 Korinthe 7:18 Is iemand als besnedene geroepen, dan moet hij die besnijdenis niet on­gedaan laten maken. Is iemand geroepen die onbesneden is, dan moet hij zich niet laten bes­nijden.
1 Korinthe 7:19 Besneden zijn is niets en onbesneden zijn is niets, maar het in acht nemen van de geboden van God.
1 Korinthe 7:20 Laat ieder blijven in de roeping waarin hij geroepen is.
1 Korinthe 7:21 Bent u als slaaf geroepen, dan moet u zich daarover niet bekommeren. Kunt u echter ook vrij worden, maak dan liever van die gelegenheid gebruik.
1 Korinthe 7:22 Wie namelijk als slaaf geroepen is in de Heere, is een vrijgelatene van de Heere. Evenzo is hij die als vrije geroepen is, een slaaf van Christus.
1 Korinthe 7:23 U bent duur gekocht; word dus geen slaven van mensen.
1 Korinthe 7:24 Laat ieder voor het aangezicht van God blijven, broeders, in de staat waarin hij geroepen is.
1 Korinthe 7:25 Wat betreft hen die nog maagd zijn, heb ik geen bevel van de Heere. Ik geef echter mijn mening als ie­mand die barmhartigheid van de Heere heeft gekregen om trouw te zijn.
1 Korinthe 7:26 Ik denk dat dit goed is met het oog op de aanstaande nood, namelijk dat het voor een mens goed is om zo te zijn.
1 Korinthe 7:27 Bent u aan een vrouw verbonden, zoek geen losmaking. Bent u vrij van een vrouw, zoek dan geen vrouw.
1 Korinthe 7:28 Maar ook als u trouwt, zondigt u niet. Ook als een meisje dat nog maagd is, trouwt, zondigt zij niet. Zulke mensen echter zullen wel verdrukking hebben in het vlees en dat wil ik u besparen.
1 Korinthe 7:29 Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd beperkt is. Laten zij die vrouwen hebben voortaan zijn alsof ze die niet hebben,
1 Korinthe 7:30 en zij die huilen, alsof zij niet huilen, en zij die blij zijn, alsof zij niet blij zijn, en zij die kopen, alsof zij niet bezitten,
1 Korinthe 7:31 en zij die van deze wereld gebruikmaken, alsof zij die niet gebruiken. Immers, de gedaante van deze wereld gaat voorbij.
1 Korinthe 7:32 En ik wil dat u zonder zorgen bent. De ongehuwde draagt zorg voor de dingen van de Heere, hoe hij de Heere zal behagen.
1 Korinthe 7:33 Wie echter gehuwd is, draagt zorg voor de dingen van de wereld, hoe hij zijn vrouw zal behagen.
1 Korinthe 7:34 Er is onderscheid tus­sen de gehuwde vrouw en het meisje dat nog maagd is. De ongehuwde draagt zorg voor de dingen van de Heere om zowel naar lichaam als naar geest heilig te zijn. Zij echter die ge­huwd is, draagt zorg voor de dingen van de wereld, hoe zij haar man zal behagen.
1 Korinthe 7:35 En dit zeg ik tot uw eigen voordeel, niet om een strik over u heen te werpen, maar om u te leiden tot eerbaar gedrag en blijvende toewijding aan de Heere, zonder afgeleid te worden.
1 Korinthe 7:36 Maar als iemand denkt dat hij ongepast handelt ten opzichte van zijn aanstaande vrouw die nog maagd is, als de jaren van haar jeugd voorbij zijn en het op deze wijze behoort te gebeuren, laat hij doen wat hij wil, hij zondigt niet: laten zij trouwen.
1 Korinthe 7:37 Maar wie in zijn hart vast­besloten is en er niet toe genoodzaakt wordt, maar macht heeft over zijn eigen wil en in zijn hart besloten heeft dat hij zijn eigen aanstaande vrouw die nog maagd is, zo zal houden, die handelt ook goed.
1 Korinthe 7:38 Dus: ook wie ten huwelijk geeft, handelt goed, maar wie niet ten hu­welijk geeft, handelt beter.
1 Korinthe 7:39 Een vrouw is door de wet gebonden, zolang haar man leeft. Als haar man echter ontslapen is, is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, maar alleen in de Heere.
1 Korinthe 7:40 Maar zij is gelukkiger, als zij zo blijft, naar mijn mening. En ik denk ook dat ik de Geest van God heb.

1 Korinthe 8

1 Korinthe 8:1 En wat de afgodenoffers betreft: wij weten dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde bouwt op.
1 Korinthe 8:2 En als iemand denkt iets te weten, dan heeft hij nog niets leren kennen zoals men het behoort te kennen.
1 Korinthe 8:3 Maar als iemand God liefheeft, is hij door Hem gekend.
1 Korinthe 8:4 Wat dus het eten van afgodenoffers betreft: wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen andere God is dan Eén.
1 Korinthe 8:5 Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (zoals er vele goden en vele heren zijn),
1 Korinthe 8:6 toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem.
1 Korinthe 8:7 Maar niet in allen is deze kennis, want sommigen, die in hun geweten tot nu toe niet los zijn van de af­god, eten het vlees als afgodenoffer, en hun geweten, dat zwak is, wordt bevlekt.
1 Korinthe 8:8 Voedsel nu brengt ons niet dichter bij God, want hetzij dat wij eten, wij hebben daardoor bij God geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij lijden daardoor bij God geen gebrek.
1 Korinthe 8:9 Maar let erop dat deze vrijheid van u niet op een of andere manier een aanstoot wordt voor hen die zwak zijn.
1 Korinthe 8:10 Want als iemand u, die deze kennis bezit, in een afgodstempel aan tafel ziet aanliggen, zal dan zijn geweten, omdat het zwak is, er niet toe aangezet worden om afgode­noffers te eten?
1 Korinthe 8:11 En zal zo de broeder die zwak is door uw kennis verloren gaan, een broeder voor wie Christus gestorven is?
1 Korinthe 8:12 Door zte zondigen tegen de broeders en hen in hun geweten, dat zwak is, te treffen, zondigt u tegen Christus.
1 Korinthe 8:13 Daarom, als het voedsel mijn broeder doet struikelen, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, opdat ik mijn broeder geen oorzaak geef tot struikelen.

1 Korinthe 9

1 Korinthe 9:1 Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onze Heere, gezien? Bent u niet mijn werk in de Heere?
1 Korinthe 9:2 Als ik voor anderen geen apostel ben, dan ben ik het toch wel voor u, want u bent het zegel van mijn apostelschap in de Heere.
1 Korinthe 9:3 Dit is mijn ver­dediging tegenover hen die mij beoordelen.
1 Korinthe 9:4 Hebben wij niet het recht om te eten en te drinken?
1 Korinthe 9:5 Hebben wij niet het recht om een zuster als vrouw mee te nemen, zoals ook de andere apostelen, en de broers van de Heere, en Kefas?
1 Korinthe 9:6 Of hebben alleen ik en Barnabas geen recht om niet te werken?
1 Korinthe 9:7 Wie dient ooit in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde en voedt zich niet met de melk van de kudde?
1 Korinthe 9:8 Spreek ik dit naar de mens? Of zegt ook de wet niet hetzelfde?
1 Korinthe 9:9 Want in de wet van Mozes staat geschreven: U mag een dorsende os niet muilbanden. Be­kommert God Zich alleen maar om de ossen?
1 Korinthe 9:10 Of zegt Hij dit vooral om ons? Jawel, om ons is geschreven dat wie ploegt, in hoop hoort te ploegen, en dat wie in hoop dorst, het deel waarop hij hoopt, hoort te krijgen.
1 Korinthe 9:11 Als wij bij u het geestelijke gezaaid hebben, is het dan te veel als wij van u het stoffelijke oogsten?
1 Korinthe 9:12 Als anderen aan dit recht over u deelhebben, waarom wij niet des te meer? Wij hebben echter van dit recht geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles, opdat wij geen enkele hindernis opwerpen voor het Evangelie van Chris­tus.
1 Korinthe 9:13 Weet u niet dat zij die de tempeldienst verrichten, van het heilige eten? En dat zij die steeds bij het altaar verkeren, hun deel ontvangen van de offers van het altaar?
1 Korinthe 9:14 Zo heeft de Heere ook met het oog op hen die het Evangelie verkondigen, opgedragen dat zij van het Evangelie leven.
1 Korinthe 9:15 Ik heb hiervan echter geen gebruik gemaakt. En ik schrijf dit niet opdat dit mij alsnog ten deel zal vallen, want ik zou liever sterven dan dat iemand mijn roem van zijn inhoud zou ontdoen.
1 Korinthe 9:16 Als ik het Evangelie verkondig, is er voor mij namelijk geen re­den tot roem. De noodzaak daarvan is mij immers opgelegd. En wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!
1 Korinthe 9:17 Want als ik dat vrijwillig doe, heb ik recht op loon, maar als ik het onwil­lig doe, is het beheer van het Evangelie mij toch toevertrouwd.
1 Korinthe 9:18 Wat voor loon heb ik dan? Dat ik, bij de evangelieverkondiging, het Evangelie van Christus kosteloos maak, om geen gebruik te maken van mijn recht als verkondiger van het Evangelie.
1 Korinthe 9:19 Want hoewel ik vrij ben van allen, heb ik mijzelf toch voor allen tot slaaf gemaakt om meer mensen te win­nen.
1 Korinthe 9:20 En ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen. Voor hen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet, om hen die onder de wet zijn te winnen.
1 Korinthe 9:21 Voor hen die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet – hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus – om hen te winnen die zonder de wet zijn.
1 Korinthe 9:22 Ik ben voor de zwakken geworden als een zwakke, om de zwakken te winnen. Voor allen ben ik alles geworden, om in ieder geval enigen te behouden.
1 Korinthe 9:23 En dit doe ik ter wille van het Evangelie, opdat ik daarvan ook zelf deelgenoot zou worden.
1 Korinthe 9:24 Weet u niet dat zij die in de renbaan lopen, allen wel lopen, maar dat slechts één de prijs ontvangt? Loop dan zo dat u die verkrijgt.
1 Korinthe 9:25 En iedereen die aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles. Zij nu doen dat om een vergankelijke krans te ontvangen, maar wij om een onvergankelijke te ontvangen.
1 Korinthe 9:26 Ik loop daarom niet zonder duidelijk doel en ik vecht zmet de vuist dat ik niet maar wat in de lucht sla.
1 Korinthe 9:27 Maar ik oefen mijn lichaam op harde wijze en maak het di­enstbaar, opdat ik niet misschien, na anderen gepredikt te hebben, zelf verwerpelijk word.

1 Korinthe 10

1 Korinthe 10:1 En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan,
1 Korinthe 10:2 en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,
1 Korinthe 10:3 en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben,
1 Korinthe 10:4 en allen de­zelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus.
1 Korinthe 10:5 Maar in de meesten van hen heeft God geen welge­vallen gehad, want zij zijn neergeveld in de woestijn.
1 Korinthe 10:6 En deze dingen zijn gebeurd als voorbeelden voor ons, opdat wij niet zouden verlangen naar kwade dingen, zoals ook zij ver­langd hebben.
1 Korinthe 10:7 En word geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: Het volk ging zitten om te eten en te drinken en zij stonden op om te feesten.
1 Korinthe 10:8 En laten wij geen hoererij bedrijven, zoals sommigen van hen hoererij bedreven hebben, en op één dag vielen er drieëntwintigduizend.
1 Korinthe 10:9 En laten wij Christus niet verzoeken, zoals ook sommigen van hen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn.
1 Korinthe 10:10 En mor niet, zoals ook sommigen van hen gemord hebben en omgekomen zijn door de verderver.
1 Korinthe 10:11 Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.
1 Korinthe 10:12 Daarom, wie denkt te staan, laat hij oppassen dat hij niet valt.
1 Korinthe 10:13 Meer dan een menselijke verzoeking is u niet overkomen. En God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat u verzocht wordt boven wat u aankunt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven om die te kunnen doorstaan.
1 Korinthe 10:14 Daarom, mijn geliefden, vlucht weg van de afgodendienst.
1 Korinthe 10:15 Ik spreek toch tot u als tot verstandige mensen, beoordeelt u dan zelf wat ik zeg.
1 Korinthe 10:16 De drinkbeker der dankzeg­ging, die wij met dankzegging zegenen, is die niet de gemeenschap met het bloed van Chris­tus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van Christus?
1 Korinthe 10:17 Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood.
1 Korinthe 10:18 Let op het Israël naar het vlees: hebben niet zij die de offers eten, ge­meenschap met het altaar?
1 Korinthe 10:19 Wat zeg ik hiermee dan? Dat een afgod iets is, of dat een af­godenoffer iets is?
1 Korinthe 10:20 Nee, ik zeg dit omdat wat de heidenen offeren, zij dat aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u met de demonen gemeenschap hebt.
1 Korinthe 10:21 U kunt niet de drinkbeker van de Heere drinken én de drinkbeker van de demonen. U kunt niet deel­hebben aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen.
1 Korinthe 10:22 Of willen wij de Heere tot jaloersheid verwekken? Wij zijn toch niet sterker dan Hij?
1 Korinthe 10:23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op.
1 Korinthe 10:24 Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken, maar ieder dat van de ander.
1 Korinthe 10:25 Eet alles wat in de vleeshal verkocht wordt, zonder naar iets navraag te doen om­wille van het geweten.
1 Korinthe 10:26 Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.
1 Korinthe 10:27 En als iemand van de ongelovigen u uitnodigt, en u wilt naar hem toe gaan, eet dan alles wat u wordt voorgezet, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten.
1 Korinthe 10:28 Indien echter iemand tegen u zegt: Dat is een afgodenoffer, eet het dan niet, omwille van hem die u dat te kennen gaf en omwille van het geweten. Van de Heere immers is de aarde en haar vol­heid.
1 Korinthe 10:29 Ik heb het echter niet over uw eigen geweten, maar over dat van de ander. Im­mers, waarom zou mijn vrijheid onder het oordeel vallen van het geweten van een ander?
1 Korinthe 10:30 En als ik door genade aan de maaltijd deelneem, waarom word ik dan gelasterd om iets waarvoor ik dank?
1 Korinthe 10:31 Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God.
1 Korinthe 10:32 Geef geen aanstoot, niet aan de Joden en de Grieken, en ook niet aan de gemeente van God,
1 Korinthe 10:33 zoals ik ook in alles probeer allen te behagen, door niet mijn eigen voordeel te zoeken, maar dat van velen, opdat zij behouden worden.

1 Korinthe 11

1 Korinthe 11:1 Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben.
1 Korinthe 11:2 En ik prijs u, broeders, omdat u in alles aan mij denkt en aan de overleveringen vasthoudt, zoals ik die aan u heb overgeleverd.
1 Korinthe 11:3 Maar ik wil dat u weet dat Christus het hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus.
1 Korinthe 11:4 Iedere man die bidt of profeteert en iets op zijn hoofd heeft, onteert zijn hoofd.
1 Korinthe 11:5 Iedere vrouw echter die bidt of profeteert met onbedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd, want het is precies hetzelfde alsof zij kaalge­schoren is.
1 Korinthe 11:6 Want als een vrouw het hoofd niet bedekt heeft, laat zij zich dan ook maar kaalknippen. Als het echter voor een vrouw schandelijk is kaalgeknipt of kaalgeschoren te zijn, laat zij dan het hoofd bedekken.
1 Korinthe 11:7 Een man moet het hoofd namelijk niet bedekken, omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man.
1 Korinthe 11:8 De man immers is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man.
1 Korinthe 11:9 Want ook is een man niet geschapen omwille van de vrouw, maar een vrouw omwille van de man.
1 Korinthe 11:10 Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen.
1 Korinthe 11:11 Evenwel is de man niet zonder de vrouw, en de vrouw niet zonder de man, in de Heere.
1 Korinthe 11:12 Want zoals de vrouw uit de man voortkomt, zo is ook de man er door de vrouw, maar alle dingen zijn uit God.
1 Korinthe 11:13 Oordeel bij uzelf: is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt?
1 Korinthe 11:14 Of leert ook de natuur zelf u niet dat als een man lang haar draagt, het een oneer voor hem is?
1 Korinthe 11:15 Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is.
1 Korinthe 11:16 Maar als iemand op twist uit lijkt te zijn, wij hebben een dergelijke gewoonte niet, en de gemeenten van God even­min.
1 Korinthe 11:17 Maar in wat ik nu beveel, prijs ik u niet, omdat u, wanneer u samenkomt, er niet beter, maar slechter van wordt.
1 Korinthe 11:18 Want ten eerste hoor ik dat er als u samenkomt in de ge­meente verdeeldheid onder u is, en ten dele geloof ik dat.
1 Korinthe 11:19 Want er moeten ook afwijkin­gen in de leer onder u zijn, opdat wie beproefd blijken te zijn, in uw midden openbaar komen.
1 Korinthe 11:20 Zoals u nu bij elkaar samenkomt, is dat niet het eten van het Avondmaal van de Heere.
1 Korinthe 11:21 Want bij het eten gebruikt iedereen van tevoren al zijn eigen avondmaal en dan heeft de één honger, terwijl de ander dronken is.
1 Korinthe 11:22 Hebt u dan geen huizen om er te eten en te drinken? Of minacht u de gemeente van God en beschaamt u hen die niets hebben? Wat moet ik nu tegen u zeggen? Zal ik u hierin prijzen? Ik prijs u niet.
1 Korinthe 11:23 Want ik heb van de Heere ontvangen, wat ik u ook heb overgeleverd, dat de Heere Jezus in de nacht waarin Hij werd verraden, brood nam,
1 Korinthe 11:24 en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis.
1 Korinthe 11:25 Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het gebruiken van de maaltijd, en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed. Doe dat, zo dikwijls als u die drinkt, tot Mijn gedachtenis.
1 Korinthe 11:26 Want zo dikwijls als u dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondig de dood van de Heere, totdat Hij komt.
1 Korinthe 11:27 Daarom, wie op onwaardige wijze dit brood eet of de drink­beker van de Heere drinkt, is schuldig aan het lichaam en bloed van de Heere.
1 Korinthe 11:28 Maar laat ieder mens zichzelf beproeven en laat hij zeten van het brood en drinken uit de drink­beker.
1 Korinthe 11:29 Want wie op onwaardige wijze eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oor­deel, omdat hij het lichaam van de Heere niet onderscheidt.
1 Korinthe 11:30 Daarom zijn er onder u veel zwakken en zieken, en velen zijn ontslapen.
1 Korinthe 11:31 Want als wij onszelf zouden beoorde­len, zouden wij niet geoordeeld worden.
1 Korinthe 11:32 Maar als wij geoordeeld worden, worden wij door de Heere bestraft, opdat wij niet met de wereld veroordeeld zouden worden.
1 Korinthe 11:33 Daar­om, mijn broeders, als u samenkomt om te eten, wacht op elkaar.
1 Korinthe 11:34 Maar als iemand hon­ger heeft, laat hij thuis eten, opdat u niet tot een oordeel samenkomt. Wat betreft de overige zaken zal ik opdracht geven wanneer ik kom.

1 Korinthe 12

1 Korinthe 12:1 Wat nu de geestelijke gaven betreft, broeders, wil ik niet dat u onwetend bent.
1 Korinthe 12:2 U weet dat u heidenen was, weggetrokken naar de stomme afgoden. Zo liet u zich meevoeren.
1 Korinthe 12:3 Daarom maak ik u bekend dat niemand die door de Geest van God spreekt, zegt: Jezus is een vervloekte. Ook kan niemand zeggen: Jezus is Heere, dan door de Heilige Geest.
1 Korinthe 12:4 Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest.
1 Korinthe 12:5 Er is verscheidenheid van bedieningen, en het is dezelfde Heere.
1 Korinthe 12:6 Er is verscheidenheid van werkingen, maar het is dezelfde God, Die alles in allen werkt.
1 Korinthe 12:7 Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander.
1 Korinthe 12:8 Want aan de één wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven en aan de ander een woord van kennis, door dezelfde Geest;
1 Korinthe 12:9 en aan een ander geloof, door dezelfde Geest, en aan een ander genadegaven van gene­zingen, door dezelfde Geest;
1 Korinthe 12:10 en aan een ander werkingen van krachten, en aan een an­der profetie, en aan een ander het onderscheiden van geesten, en aan een ander allerlei talen, en aan een ander uitleg van talen.
1 Korinthe 12:11 Al deze dingen echter werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil.
1 Korinthe 12:12 Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus.
1 Korinthe 12:13 Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam ge­doopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt.
1 Korinthe 12:14 Want ook het lichaam bestaat niet uit één lid, maar uit vele.
1 Korinthe 12:15 Als de voet zou zeggen: Omdat ik geen hand ben, ben ik niet van het lichaam, is hij daar­om dan niet van het lichaam?
1 Korinthe 12:16 En als het oor zou zeggen: Omdat ik geen oog ben, ben ik niet van het lichaam, is het daarom dan niet van het lichaam?
1 Korinthe 12:17 Als het hele lichaam oog was, waar zou het gehoor zijn? Als het hele lichaam gehoor was, waar zou de reuk zijn?
1 Korinthe 12:18 Maar nu heeft God de leden, elk van hen afzonderlijk, in het lichaam een plaats gegeven zoals Hij gewild heeft.
1 Korinthe 12:19 Als zij alle één lid waren, waar zou het lichaam zijn?
1 Korinthe 12:20 Nu echter zijn er wel veel leden, maar is er slechts één lichaam.
1 Korinthe 12:21 En het oog kan niet zeggen tegen de hand: Ik heb je niet nodig, of vervolgens het hoofd tegen de voeten: Ik heb jullie niet no­dig.
1 Korinthe 12:22 Ja, meer nog, de leden van het lichaam die de zwakste schijnen te zijn, zijn echter juist zeer noodzakelijk.
1 Korinthe 12:23 En aan de leden van het lichaam die wij als minder eervol be­schouwen, verlenen wij groter eer en onze oneerbare leden krijgen een grotere eer.
1 Korinthe 12:24 Onze eerbare leden echter hebben dat niet nodig. Maar God heeft het lichaam zo samenges­teld, dat Hij aan het lid dat tekortkomt, groter eer gaf,
1 Korinthe 12:25 opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden voor elkaar gelijke zorg zouden dragen.
1 Korinthe 12:26 En als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als één lid eer ontvangt, verblijden alle leden zich mee.
1 Korinthe 12:27 Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden.
1 Korinthe 12:28 God nu heeft sommigen in de gemeente een plaats gegeven: ten eerste apostelen, ten tweede pro­feten, ten derde leraars, vervolgens krachten, daarna genadegaven van genezingen, vormen van hulpverlening, bestuurlijke gaven, allerlei talen.
1 Korinthe 12:29 Zijn zij soms allen apostelen? Zijn zij soms allen profeten? Zijn zij soms allen leraars? Zijn zij soms allen krachten?
1 Korinthe 12:30 Heb­ben zij soms allen genadegaven van genezingen? Spreken zij soms allen in talen? Zijn zij soms allen uitleggers?
1 Korinthe 12:31 Streef dus naar de beste genadegaven. En ik wijs u een weg die dit alles nog overtreft.

1 Korinthe 13

1 Korinthe 13:1 Al zou ik de talen van de mensen en van de engelen spreken, maar ik had de liefde niet, dan zou ik klinkend koper of een schallende cimbaal zijn geworden.
1 Korinthe 13:2 En al zou ik de gave van de profetie hebben en alle geheimenissen weten en alle kennis bezitten, en al zou ik al het geloof hebben zodat ik bergen zou verzetten, maar ik had de liefde niet, dan was ik niets.
1 Korinthe 13:3 En al zou ik al mijn bezittingen uitdelen tot levensonderhoud van de armen, en al zou ik mijn lichaam overgeven om verbrand te worden, maar ik had de liefde niet, het baatte mij niets.
1 Korinthe 13:4 De liefde is geduldig, zij is vriendelijk, de liefde is niet jaloers, de liefde pronkt niet, zij doet niet gewichtig,
1 Korinthe 13:5 zij handelt niet ongepast, zij zoekt niet haar eigen belang, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad,
1 Korinthe 13:6 zij verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verheugt zich over de waarheid,
1 Korinthe 13:7 zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.
1 Korinthe 13:8 De liefde vergaat nooit. Wat dan profetieën betreft, zij zullen tenietgedaan worden, wat talen betreft, zij zullen ophouden, wat kennis be­treft, zij zal tenietgedaan worden.
1 Korinthe 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele,
1 Korinthe 13:10 maar wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, zal wat ten dele is, tenietgedaan wor­den.
1 Korinthe 13:11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, overlegde ik als een kind, maar nu ik een man geworden ben, heb ik het kinderlijke tenietgedaan.
1 Korinthe 13:12 Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen, zoals ik zelf gekend ben.
1 Korinthe 13:13 En nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.

1 Korinthe 14

1 Korinthe 14:1 Jaag de liefde na en streef naar de geestelijke gaven, en vooral daarnaar dat u mag profe­teren.
1 Korinthe 14:2 Wie namelijk in een andere taal spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand begrijpt het, maar in zijn geest spreekt hij geheimenissen.
1 Korinthe 14:3 Wie echter pro­feteert, spreekt tot mensen woorden van opbouw en vermaning en troost.
1 Korinthe 14:4 Wie in een an­dere taal spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert, bouwt de gemeente op.
1 Korinthe 14:5 En ik zou wel willen dat u allen in andere talen spreekt, maar vooral dat u profeteert. Immers, wie profeteert, is meer dan wie in andere talen spreekt, tenzij hij het uitlegt, opdat de gemeente erdoor opgebouwd wordt.
1 Korinthe 14:6 En nu, broeders, als ik naar u toe zou komen en in andere tal­en zou spreken, wat voor voordeel zou ik u brengen, als ik ook niet tot u zou spreken f door openbaring, f door kennis, f door profetie, f door onderricht?
1 Korinthe 14:7 Dat geldt ook de leven­loze dingen die geluid geven, of het nu een fluit is of een citer, als zij zich niet onderscheiden in hun klanken, hoe zal men weten wat op de fluit of op de citer gespeeld wordt?
1 Korinthe 14:8 Want ook als de bazuin een onherkenbaar geluid geeft, wie zal zich gereedmaken voor de strijd?
1 Korinthe 14:9 Zo is het ook als u door de taal geen goed verstaanbaar woord voortbrengt. Hoe zal dan begrepen worden wat er gezegd wordt? U bent dan namelijk als iemand die maar wat in de lucht spreekt.
1 Korinthe 14:10 Er zijn, al naar het voorvalt, zoveel soorten geluiden in de wereld, en niet één daarvan is zonder eigen klank.
1 Korinthe 14:11 Als ik dan de betekenis van het geluid niet ken, zal ik voor hem die spreekt een buitenlander zijn en zal hij die spreekt voor mij een buitenlander zijn.
1 Korinthe 14:12 Zo ook u, als u naar geestelijke gaven streeft, zoek er dan naar om overvloedig te zijn in gaven tot opbouw van de gemeente.
1 Korinthe 14:13 Daarom, laat hij die in een andere taal spreekt, bidden dat hij het mag uitleggen.
1 Korinthe 14:14 Want als ik in een andere taal bid, bidt mijn geest, maar mijn verstand blijft zonder vrucht.
1 Korinthe 14:15 Hoe is het dan? Ik zal met mijn geest bidden, maar ik zal ook met mijn verstand bidden. Ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen.
1 Korinthe 14:16 Want anders, als u dankzegt met uw geest, hoe zal hij die de plaats inneemt van de niet-ingewijde, amen zeggen op uw dankzegging, wanneer hij niet weet wat u zegt?
1 Korinthe 14:17 Immers, u dankt wel op een mooie manier, maar de ander wordt niet opgebouwd.
1 Korinthe 14:18 Ik dank mijn God dat ik in meer andere talen spreek dan u allen.
1 Korinthe 14:19 In de gemeente echter wil ik liever vijf woorden spreken met mijn verstand, om ook anderen te onderwijzen, dan tienduizend woorden in een andere taal.
1 Korinthe 14:20 Broeders, word geen kind­eren in uw denken, maar wees kinderlijk in de slechtheid, en word in uw denken volwassen.
1 Korinthe 14:21 In de wet staat geschreven: Door mensen die een andere taal spreken, en door andere lippen zal Ik spreken tot dit volk, en ook dan zullen zij niet naar Mij luisteren, zegt de Heere.
1 Korinthe 14:22 Zo zijn de andere talen dus tot een teken, niet voor hen die geloven, maar voor de onge­lovigen, en zo is de profetie niet voor de ongelovigen, maar voor hen die geloven.
1 Korinthe 14:23 Als nu de hele gemeente samen zou komen, en allen spraken in andere talen, en er kwamen niet-in­gewijden of ongelovigen binnen, zouden zij dan niet zeggen dat u buiten zinnen bent?
1 Korinthe 14:24 Maar als allen zouden profeteren, en er kwam een ongelovige of niet-ingewijde binnen, dan zou die door allen overtuigd en door allen beoordeeld worden.
1 Korinthe 14:25 En zo worden de verbor­gen dingen van zijn hart openbaar, en zo zal hij zich met het gezicht ter aarde werpen en God aanbidden, en verkondigen dat God werkelijk in uw midden is.
1 Korinthe 14:26 Hoe is het dan, broeders? Telkens wanneer u samenkomt, heeft iedereen wel een psalm, of hij heeft een on­derwijzing, of hij heeft een andere taal, of hij heeft een openbaring, of hij heeft een uitleg. Laat alles gebeuren tot opbouw.
1 Korinthe 14:27 En als iemand in een andere taal spreekt, laat het dan door twee of hoogstens drie mensen gedaan worden, ieder op zijn beurt, en laat één het ui­tleggen.
1 Korinthe 14:28 Maar als er geen uitlegger is, laat hij dan in de gemeente zwijgen, maar laat hij tot zichzelf spreken en tot God.
1 Korinthe 14:29 En laten twee of drie profeten spreken, en laten de an­deren het beoordelen.
1 Korinthe 14:30 En als aan een ander die daar zit, iets geopenbaard wordt, laat dan de eerste zwijgen.
1 Korinthe 14:31 Want u kunt allen, de één na de ander, profeteren, opdat allen le­ren en allen bemoedigd worden.
1 Korinthe 14:32 En de geesten van de profeten zijn aan de profeten zelf onderworpen.
1 Korinthe 14:33 Want God is geen God van wanorde, maar van vrede, zoals in alle ge­meenten van de heiligen.
1 Korinthe 14:34 Laten uw vrouwen in de gemeenten zwijgen. Het is hun im­mers niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderdanig te zijn, zoals ook de wet zegt.
1 Korinthe 14:35 En als zij iets willen leren, laten zij dat dan thuis aan hun eigen man vragen. Het is im­mers schandelijk voor vrouwen om in de gemeente te spreken.
1 Korinthe 14:36 Of is het Woord van God van uitgegaan? Of heeft het alleen bereikt?
1 Korinthe 14:37 Als iemand denkt dat hij een profeet is of een geestelijk mens, laat hij dan erkennen dat wat ik u schrijf geboden van de Heere zijn.
1 Korinthe 14:38 Maar als iemand onwetend wil zijn, laat hij onwetend zijn.
1 Korinthe 14:39 Daarom, broeders, streef ernaar om te profeteren, en verhinder het spreken in andere talen niet.
1 Korinthe 14:40 Laat alle dingen op een gepaste wijze en in goede orde gebeuren.

1 Korinthe 15

1 Korinthe 15:1 Verder maak ik u bekend, broeders, het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat u ook aangenomen hebt, waarin u ook staat,
1 Korinthe 15:2 waardoor u ook zalig wordt, als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb, tenzij dat u tevergeefs geloofd hebt.
1 Korinthe 15:3 Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften,
1 Korinthe 15:4 en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften,
1 Korinthe 15:5 en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf.
1 Korinthe 15:6 Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen.
1 Korinthe 15:7 Daarna is Hij versche­nen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.
1 Korinthe 15:8 En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan de ontijdig geborene.
1 Korinthe 15:9 Ik immers ben de minste van de apostelen, die niet waard ben een apostel genoemd te worden, omdat ik de gemeente van God vervolgd heb.
1 Korinthe 15:10 Maar door de genade van God ben ik wat ik ben, en Zijn genade voor mij is niet tever­geefs geweest. Integendeel, ik heb mij meer ingespannen dan zij allen; niet ik echter, maar de genade van God, die met mij is.
1 Korinthe 15:11 Of ik het dan ben of zij, zprediken wij en zhebt u ge­loofd.
1 Korinthe 15:12 Als nu van Christus gepredikt wordt dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe kun­nen sommigen onder u dan zeggen dat er geen opstanding van de doden is?
1 Korinthe 15:13 En als er geen opstanding van de doden is, dan is Christus ook niet opgewekt.
1 Korinthe 15:14 En als Christus niet is opgewekt, dan is onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof.
1 Korinthe 15:15 En dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn. Wij hebben namelijk van God ge­tuigd dat Hij Christus heeft opgewekt, terwijl Hij Die niet heeft opgewekt als inderdaad de do­den niet opgewekt worden.
1 Korinthe 15:16 Immers, als de doden niet opgewekt worden, is ook Christus niet opgewekt.
1 Korinthe 15:17 En als Christus niet is opgewekt, is uw geloof zinloos; u bent dan nog in uw zonden.
1 Korinthe 15:18 Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn, verloren.
1 Korinthe 15:19 Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen.
1 Korinthe 15:20 Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling gewor­den van hen die ontslapen zijn.
1 Korinthe 15:21 Want omdat de dood er is door een mens, is ook de op­standing van de doden er door een Mens.
1 Korinthe 15:22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.
1 Korinthe 15:23 Ieder echter in zijn eigen orde: Christus als Eersteling, daarna wie van Christus zijn, bij Zijn komst.
1 Korinthe 15:24 Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heer­schappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan.
1 Korinthe 15:25 Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd.
1 Korinthe 15:26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood.
1 Korinthe 15:27 Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen. Wan­neer Hij echter zegt dat aan Hem alle dingen onderworpen zijn, is het duidelijk dat Hij Die Zelf alles aan Hem onderworpen heeft, hiervan is uitgezonderd.
1 Korinthe 15:28 En wanneer alle din­gen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn.
1 Korinthe 15:29 Wat zullen an­ders zij doen die voor de doden gedoopt worden, als de doden helemaal niet opgewekt wor­den? Waarom worden zij dan nog voor de doden gedoopt?
1 Korinthe 15:30 En waarom lopen wij dan elk uur gevaar?
1 Korinthe 15:31 Ik sterf elke dag, en betuig dit bij de roem die ik over u heb in Christus Jezus, onze Heere.
1 Korinthe 15:32 Als ik, naar de mens gesproken, tegen wilde beesten heb gevochten in Efeze, wat voor nut heeft dat dan voor mij, als de doden niet opgewekt worden? Laten wij dan maar eten en drinken, want morgen sterven wij.
1 Korinthe 15:33 Dwaal niet: slecht gezelschap be­derft goede zeden.
1 Korinthe 15:34 Word op de juiste manier nuchter en zondig niet, want sommigen hebben geen kennis van God. Tot beschaming zeg ik u dit.
1 Korinthe 15:35 Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt en met wat voor lichaam komen zij terug?
1 Korinthe 15:36 Dwaas, wat u zaait, wordt niet levend, als het niet gestorven is.
1 Korinthe 15:37 En wat u zaait, daarvan zaait u niet het lichaam dat worden zal, maar een kale graankorrel, al naar het voorvalt, van tarwe of van een van de andere graansoorten.
1 Korinthe 15:38 God echter geeft daaraan een lichaam zoals Hij heeft gewild, en aan elk van de zaden zijn eigen lichaam.
1 Korinthe 15:39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees, want het vlees van mensen is verschillend, en het vlees van dieren is verschillend, en dat van vissen is verschillend, en dat van vogels is verschillend.
1 Korinthe 15:40 En er zijn hemelse lichamen en er zijn aardse lichamen, maar de heerlijkheid van de hemelse is verschillend, en die van de aardse is verschillend.
1 Korinthe 15:41 De glans van de zon is verschillend, en de glans van de maan is verschillend, en de glans van de sterren is verschillend, want de ene ster verschilt in glans van de andere ster.
1 Korinthe 15:42 Zo zal ook de opstanding van de doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in vergankelijkheid, het wordt opgewekt in onvergankelijkheid.
1 Korinthe 15:43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opge­wekt in kracht.
1 Korinthe 15:44 Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam wordt op­gewekt. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam.
1 Korinthe 15:45 Zo staat er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levend wezen, de laatste Adam tot een levendmakende Geest.
1 Korinthe 15:46 Het geestelijke is echter niet eerst, maar het natuurlijke en daar­na komt het geestelijke.
1 Korinthe 15:47 De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk; de tweede mens is de Heere uit de hemel.
1 Korinthe 15:48 Zoals de stoffelijke is, zo zijn ook de stoffelijke mensen, en zoals de Hemelse is, zo zijn ook de hemelse mensen.
1 Korinthe 15:49 En zoals wij het beeld van de stoffelijke ge­dragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen.
1 Korinthe 15:50 Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk van God niet kunnen beërven, en de vergankelijk­heid beërft de onvergankelijkheid niet.
1 Korinthe 15:51 Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden,
1 Korinthe 15:52 in een ondeelbaar ogen­blik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden.
1 Korinthe 15:53 Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en dit sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden.
1 Korinthe 15:54 En wanneer dit vergankelijke zich met onverganke­lijkheid bekleed zal hebben, en dit sterfelijke zich met onsterfelijkheid bekleed zal hebben, dan zal het woord geschieden dat geschreven staat: De dood is verslonden tot overwinning.
1 Korinthe 15:55 Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uw overwinning?
1 Korinthe 15:56 De prikkel nu van de dood is de zonde, en de kracht van de zonde is de wet.
1 Korinthe 15:57 Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.
1 Korinthe 15:58 Daarom, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere, in de weten­schap dat uw inspanning niet tevergeefs is in de Heere.

1 Korinthe 16

1 Korinthe 16:1 Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, moet u het net zo doen als ik het aan de gemeenten in Galatië opgedragen heb:
1 Korinthe 16:2 Op elke eerste dag van de week moet ieder van u bij zichzelf iets opzijleggen om op te sparen wat in zijn vermogen is, opdat de inzamelingen niet pas dan gehouden worden, wanneer ik gekomen ben.
1 Korinthe 16:3 En wanneer ik bij u gekomen ben, zal ik hen die u daarvoor geschikt acht, met brieven sturen om uw gave naar Jeruzalem over te brengen.
1 Korinthe 16:4 En als het de moeite waard mocht zijn dat ik de reis zelf ook maak, zullen zij met mij meereizen.
1 Korinthe 16:5 Maar ik zal naar u toe komen, wanneer ik Macedonië door­gereisd ben, want ik ga door Macedonië,
1 Korinthe 16:6 en zo mogelijk zal ik bij u blijven, of ook de win­ter doorbrengen, om mij door u op weg te laten helpen, waar ik ook maar naar toe reis.
1 Korinthe 16:7 Want ik wil u nu niet slechts op doorreis zien, maar hoop enige tijd bij u te blijven, als de Heere het toestaat.
1 Korinthe 16:8 Ik zal echter tot Pinksteren in Efeze blijven,
1 Korinthe 16:9 want daar is voor mij een grote en krachtige deur geopend, en er zijn veel tegenstanders.
1 Korinthe 16:10 Als Timothes komt, let er dan op dat hij zonder vrees bij u kan zijn, want hij doet het werk van de Heere, zoals ook ik.
1 Korinthe 16:11 Laat dus niemand hem gering achten, maar help hem op weg in vrede, zo­dat hij naar mij toe kan komen, want ik en de broeders wachten op hem.
1 Korinthe 16:12 En wat Apol­los, de broeder, betreft, ik heb hem er vele malen toe opgeroepen dat hij met de broeders naar u toe zou komen, maar hij wilde nu beslist niet komen. Hij zal echter komen, wanneer het hem gelegen komt.
1 Korinthe 16:13 Wees waakzaam, sta vast in het geloof, wees manmoedig, wees sterk.
1 Korinthe 16:14 Laat alles bij u in liefde gebeuren.
1 Korinthe 16:15 En ik roep u ertoe op, broeders – u weet dat het huis van Stefanas de eersteling van Achaje is en dat zij zichzelf ten dienste van de hei­ligen beschikbaar hebben gesteld –
1 Korinthe 16:16 dat u zich ook aan zulke mensen onderwerpt, en aan ieder die meewerkt en zich inspant.
1 Korinthe 16:17 En ik verblijd mij over de komst van Stefanas en Fortunatus en Achaïcus, want zij hebben aangevuld wat mij van uw kant nog ontbrak,
1 Korinthe 16:18 want zij hebben mijn geest verkwikt en die van u. Erken zulke mensen dan.
1 Korinthe 16:19 U groeten de gemeenten van Asia. In de Heere groeten u hartelijk Aquila en Priscilla met de ge­meente in hun huis.
1 Korinthe 16:20 U groeten alle broeders. Groet elkaar met een heilige kus.
1 Korinthe 16:21 Een eigenhandige groet van mij, Paulus.
1 Korinthe 16:22 Als iemand de Heere Jezus Christus niet lief­heeft, laat die vervloekt zijn. Maranatha!
1 Korinthe 16:23 De genade van de Heere Jezus Christus zij met u.
1 Korinthe 16:24 Mijn liefde zij met u allen in Christus Jezus. Amen.

Deel dit artikel op: