Klaagliederen (HSV)



Klaagliederen 1

Klaagliederen 1:1 Hoe eenzaam zit zij neer, aleph die stad, eens zo dichtbevolkt! Als een weduwe is zij ge­worden, zij die groot was onder de heidenvolken. Een vorstin onder de gewesten is verplicht tot herendienst.
Klaagliederen 1:2 Zij weent onophoudelijk in de nacht, beth en haar tranen stromen over haar wangen. Zij heeft geen trooster onder al haar minnaars. Al haar vrienden hebben trou­weloos met haar gehandeld; ze zijn haar tot vijanden geworden.
Klaagliederen 1:3 Juda is in ballingschap gegaan vanwege de ellende gimel en vanwege de vele slavenarbeid. Zíj woont onder de hei­denvolken, zij vindt geen rust; al haar vervolgers halen haar in tussen de nauwe doorgangen.
Klaagliederen 1:4 De wegen van Sion treuren, daleth ze zijn zonder feestgangers. Al haar poorten zijn verwo­est; haar priesters zuchten. Haar jonge vrouwen zijn bedroefd, en zijzelf – bitter is het haar.
Klaagliederen 1:5 Haar tegenstanders zijn aan het hoofd komen te staan, he haar vijanden zijn gerust. Want de HEERE heeft haar bedroefd om haar talrijke overtredingen. Haar kleine kinderen zijn in gevangenschap gegaan, vr de tegenstander uit.
Klaagliederen 1:6 Uit de dochter van Sion trok waw al haar pracht weg. Haar vorsten zijn als herten geworden die geen weide vinden: krachteloos gingen zij vr de vervolger uit.
Klaagliederen 1:7 Jeruzalem denkt zain in de dagen van haar ellende en haar ontheemding, aan al haar kostbaarheden die zij in de dagen van weleer bezat, toen haar volk in de hand van de tegenstander viel, en zij geen helper had, de tegenstanders haar zagen en lachten om haar ondergang.
Klaagliederen 1:8 Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd; cheth daarom is zij tot een afgezonderde vrouw geworden. Allen die haar eerden, verachten haar, want zij hebben haar naaktheid gezien. Ja, zij, zij zucht en zij heeft zich naar achteren toe omgekeerd.
Klaagliederen 1:9 Haar onreinheid kleeft aan haar zomen; teth zij heeft niet gedacht aan haar einde. Wonder­baarlijk diep is zij gezonken, zij heeft geen trooster. Zie, HEERE, mijn ellende, want de vijand maakt zich groot.
Klaagliederen 1:10 De tegenstander heeft zijn hand uitgespreid jod over al haar kostbaar­heden; immers, zij heeft heidenvolken zien binnengaan in haar heiligdom, van wie U geboden had dat zij niet mogen komen in Uw gemeente.
Klaagliederen 1:11 Heel haar bevolking zucht kaph op zoek naar brood. Zij hebben hun kostbaarheden gegeven voor voedsel, om hun ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, hoe veracht ik geworden ben!
Klaagliederen 1:12 Raakt het u allen niet, voorbij­gangers? lamed Aanschouw en zie of er leed is als mijn leed, dat mij is aangedaan, waarmee de HEERE mij bedroefd heeft op de dag van Zijn brandende toorn.
Klaagliederen 1:13 Vanuit de hoogte heeft Hij vuur gezonden mem in mijn beenderen, en Hij heerst daarover. Hij heeft voor mijn voeten een net uitgespreid, Hij heeft mij naar achteren toe doen omkeren, Hij heeft mij tot verwoesting overgegeven, de hele dag ziek gemaakt.
Klaagliederen 1:14 Het juk van mijn overtredingen is aangebonden, nun door Zijn hand zijn zij samengevlochten; zij zijn op mijn nek geklommen. Hij heeft mijn kracht doen struikelen. De Heere heeft mij in hun handen gegeven; ik kan niet opstaan.
Klaagliederen 1:15 De Heere heeft al mijn machtigen samech in mijn midden verworpen. Hij heeft een samenkomst over mij uitgeroepen om mijn jongemannen te breken. Als in een wijnpers heeft de Heere de maagd, de dochter van Juda, getreden.
Klaagliederen 1:16 Vanwege deze dingen ween ik, ain mijn oog, mijn oog laat water neerstromen, omdat de Trooster Die mijn ziel verkwikt ver van mij is. Mijn zonen zijn ontzet, want de vijand had de overhand.
Klaagliederen 1:17 Sion spreidt haar handen uit, pe maar zij heeft geen trooster. Wat Jakob betreft heeft de HEERE geboden: Zijn omstanders zullen zijn tegenstanders zijn. Jeruzalem is geworden als een afgezonderde vrouw onder hen.
Klaagliederen 1:18 Rechtvaardig is Hij, de HEERE, tsade want ik ben Zijn bevel ongehoor­zaam geweest. Luister toch, alle volken, en zie mijn leed: mijn jonge vrouwen en mijn jonge­mannen zijn in gevangenschap gegaan.
Klaagliederen 1:19 Ik riep tot mijn minnaars, koph maar zíj hebben mij bedrogen. Mijn priesters en mijn oudsten hebben de geest gegeven in de stad, toen zij voedsel zochten voor zichzelf om hun ziel te verkwikken.
Klaagliederen 1:20 Zie, HEERE, hoe het mij bang te moede is; resj mijn ingewanden zijn vol onrust, mijn hart keert zich om in mijn binnenste, want ik ben zeer ongehoorzaam geweest; buiten heeft het zwaard mij van kinderen beroofd, binnenshuis is het als de dood.
Klaagliederen 1:21 Zij horen hoe ik zucht, sjin maar ik heb geen trooster. Al mijn vijanden horen mijn onheil, zij zijn vrolijk, omdat U dat hebt gedaan. U hebt de dag ge­bracht die U aangekondigd hebt, maar zij zullen zijn net als ik.
Klaagliederen 1:22 Laat al hun kwaad voor Uw aangezicht komen, taw en doe met hen zoals U met mij gedaan hebt vanwege al mijn overtredingen. Want talrijk zijn mijn zuchten, en mijn hart is afgemat.

Klaagliederen 2

Klaagliederen 2:1 Hoe heeft de Heere in Zijn toorn aleph de dochter van Sion in wolken gehuld. Hij heeft va­nuit de hemel ter aarde geworpen de luister van Israël; en Hij heeft aan de voetbank van Zijn voeten niet gedacht op de dag van Zijn toorn.
Klaagliederen 2:2 De Heere heeft verslonden, Hij heeft niet gespaard, beth alle woningen van Jakob; Hij heeft in Zijn verbolgenheid de vestingen van de dochter van Juda met de grond gelijkgemaakt. Hij heeft ze met de grond in aanraking doen komen, Hij heeft het koninkrijk en zijn vorsten ontheiligd.
Klaagliederen 2:3 In brandende toorn heeft Hij gimel heel de hoorn van Israël stukgebroken. Hij heeft Zijn rechterhand naar achteren toe ge­trokken in het zicht van de vijand. Hij is tegen Jakob ontbrand als een vlammend vuur, dat naar alle kanten verteert.
Klaagliederen 2:4 Hij heeft Zijn boog gespannen als een vijand, daleth Zijn re­chterhand in de aanslag als een tegenstander; Hij doodde alle voor het oog begerenswaardige dingen. In de tent van de dochter van Sion heeft Hij Zijn grimmigheid als een vuur uitgestort.
Klaagliederen 2:5 De Heere is als een vijand geworden. he Hij heeft Israël verslonden, al haar paleizen heeft Hij verslonden, haar vestingen te gronde gericht: Hij vermeerderde bij de dochter van Juda geklag en geklaag.
Klaagliederen 2:6 Hij heeft als in een tuin Zijn hut met geweld omvergehaald, waw Hij heeft Zijn plaats van samenkomst te gronde gericht; De HEERE heeft in Sion laten vergeten feestdag en sabbat. Hij heeft in Zijn grimmige toorn verworpen koning en priester.
Klaagliederen 2:7 De Heere heeft Zijn altaar verstoten, zain tenietgedaan Zijn heiligdom. Hij heeft in de hand van de vijand uitgeleverd de muren van haar paleizen. Zij hebben in het huis van de HEERE hun stem laten klinken als op een feestdag.
Klaagliederen 2:8 De HEERE heeft besloten om cheth de muur van de dochter van Sion te gronde te richten; Hij heeft het meetlint uitgespannen, Hij heeft Zijn hand niet teruggetrokken van de verslinding. Hij heeft de vestingwal en de muur rouw doen bedrijven, samen zijn zij ingestort.
Klaagliederen 2:9 Haar poorten zijn ter aarde gezonken, teth haar gren­dels heeft Hij vernield en gebroken. haar koning en haar vorsten bevinden zich onder de hei­denvolken. Het onderwijs in de wet ontbreekt. Ook hebben haar profeten geen visioen van de HEERE ontvangen.
Klaagliederen 2:10 Zij zitten zwijgend op de grond, jod de oudsten van de dochter van Sion. Zij hebben stof op hun hoofd geworpen, zich met rouwgewaden omgord. Zij laten hun hoofd ter aarde hangen, de jonge vrouwen van Jeruzalem.
Klaagliederen 2:11 Mijn ogen zijn verteerd door tranen, kaph mijn binnenste is vol onrust. Mijn ingewanden zijn ter aarde uitgestort, van­wege de breuk van de dochter van mijn volk, om het bezwijken van kind en zuigeling op de pleinen van de stad.
Klaagliederen 2:12 Tegen hun moeders zeggen zij: lamed Waar is er koren en wijn? ter­wijl zij bezwijken als dodelijk gewonden op de pleinen van de stad, terwijl hun leven wegv­loeit op de schoot van hun moeders.
Klaagliederen 2:13 Wat zal ik u voorhouden, mem waarmee u vergelijk­en, dochter van Jeruzalem? Waaraan zal ik u gelijkstellen, zodat ik u zal troosten, maagd, dochter van Sion? Want groot als de zee is uw breuk! Wie kan u genezen?
Klaagliederen 2:14 Uw profeten hebben voor u gezien nun valse visioenen en dwaasheid; uw ongerechtigheid hebben zij niet bekendgemaakt om uw gevangenschap om te keren, maar zij hebben lasten voor u gezien van valsheid en misleidingen.
Klaagliederen 2:15 Alle voorbijgangers hebben over u samech de handen ineenge­slagen. Zij sisten van afschuw en schudden hun hoofd over de dochter van Jeruzalem: Is dit de stad waarvan men zei: Volmaakt van schoonheid, een vreugde voor heel de aarde?
Klaagliederen 2:16 Zij hebben over u hun mond opengesperd, pe al uw vijanden. Zij sisten van afschuw en knarse­tandden, zij zeiden: Wij hebben haar verslonden! Ja, dit is de dag die wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden en hebben hem gezien!
Klaagliederen 2:17 De HEERE heeft gedaan wat Hij Zich had voorgenomen, ain Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij in de dagen van weleer geboden had. Hij heeft afgebroken, en niet gespaard, en Hij heeft de vijand over u verblijd; Hij heeft de hoorn van uw tegenstanders opgeheven.
Klaagliederen 2:18 Hun hart schreeuwde het uit tot de Heere: tsade Muur van de dochter van Sion, laat tranen als een beek naar beneden stromen, dag en nacht! Gun uzelf geen rust, laat uw oogappel niet stilstaan!
Klaagliederen 2:19 Sta op, weeklaag in de nacht, koph vanaf de eerste nachtwake! Stort uw hart uit als water voor het aangezicht van de Heere! Hef tot Hem uw handen op, vanwege het leven van uw kleine kinderen, die van hon­ger versmachten op de hoeken van alle straten.
Klaagliederen 2:20 Zie, HEERE, en aanschouw resj aan wie U zo gedaan hebt! Moeten vrouwen hun eigen vrucht eten, kleine kinderen die zij op handen droegen? Moeten dan in het heiligdom van de Heere gedood worden priester en profeet?
Klaagliederen 2:21 Zij liggen ter aarde op de straten, sjin jong en oud. Mijn jonge vrouwen en mijn jongemannen zijn door het zwaard gevallen. U hebt hen gedood op de dag van Uw toorn, U hebt hen afge­slacht, en niet gespaard.
Klaagliederen 2:22 U hebt bijeengeroepen, als op een feestdag, taw verschrikkin­gen voor mij van rondom! En niemand is op de dag van de toorn van de HEERE ontkomen of ontvlucht! Wie ik op handen heb gedragen en heb grootgebracht, heeft mijn vijand omge­bracht!

Klaagliederen 3

Klaagliederen 3:1 Ik ben de man die ellende gezien heeft aleph door de stok van Zijn verbolgenheid.
Klaagliederen 3:2 Mij heeft Hij geleid en doen gaan aleph in duisternis, en niet in licht.
Klaagliederen 3:3 Ja, Hij heeft telkens weer Zijn hand aleph tegen mij gekeerd, de hele dag.
Klaagliederen 3:4 Hij heeft mijn vlees en mijn huid doen wegteren, beth Hij heeft mijn beenderen gebroken.
Klaagliederen 3:5 Hij heeft tegen mij aan gebouwd en Hij heeft mij omsingeld beth met gal en moeite.
Klaagliederen 3:6 In duistere oorden doet Hij mij wo­nen, beth als degenen die allang dood zijn.
Klaagliederen 3:7 Hij heeft een muur om mij heen opgeworpen, zodat ik er niet uit kan gaan; gimel Hij heeft mijn bronzen ketenen zwaar gemaakt.
Klaagliederen 3:8 Ook wanneer ik het uitschreeuw en om hulp roep, gimel sluit Hij Zijn oren voor mijn gebed.
Klaagliederen 3:9 Hij heeft mijn wegen versperd met gehouwen stenen, gimel mijn paden heeft Hij krom ge­maakt.
Klaagliederen 3:10 Een loerende beer is Hij voor mij, daleth een leeuw op verborgen plaatsen.
Klaagliederen 3:11 Mijn wegen heeft Hij afgebogen en Hij heeft mij verscheurd; daleth Hij heeft van mij een woestenij gemaakt.
Klaagliederen 3:12 Hij heeft Zijn boog gespannen, daleth en Hij stelde mij als doelwit voor Zijn pijl.
Klaagliederen 3:13 Hij heeft in mijn nieren doen binnendringen he de pijlen uit Zijn koker.
Klaagliederen 3:14 Ik ben belachelijk geworden voor heel mijn volk, he het onderwerp van hun spotlied, de hele dag.
Klaagliederen 3:15 Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, he Hij heeft mij met alsem door­drenkt.
Klaagliederen 3:16 Hij heeft mij mijn tanden op kiezelstenen laten stukbijten, waw Hij heeft mij in de as neergedrukt.
Klaagliederen 3:17 Van vrede verstoten is mijn ziel, waw ik ben het goede vergeten.
Klaagliederen 3:18 En ik zei: Mijn kracht is vergaan, waw en wat ik van de HEERE verwachtte.
Klaagliederen 3:19 Denk aan mijn ellende en mijn ontheemding, zain aan de alsem en de gal.
Klaagliederen 3:20 Mijn ziel denkt er ono­phoudelijk aan, zain zij buigt zich neer in mij.
Klaagliederen 3:21 Dit zal ik ter harte nemen, zain daarom zal ik hopen:
Klaagliederen 3:22 Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn, cheth dat Zijn barmhartigheid niet opgehouden is!
Klaagliederen 3:23 Nieuw zijn ze, elke morgen; cheth groot is Uw trouw!
Klaagliederen 3:24 Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, cheth daarom zal ik op Hem hopen.
Klaagliederen 3:25 Goed is de HEERE voor wie Hem verwacht, teth voor de ziel die Hem zoekt.
Klaagliederen 3:26 Goed is het te hopen en stil te wachten teth op het heil van de HEERE.
Klaagliederen 3:27 Goed is het voor een man, als hij teth een juk draagt in zijn jeugd.
Klaagliederen 3:28 Laat hij eenzaam zitten en zwijgen, jod om­dat Hij het hem opgelegd heeft.
Klaagliederen 3:29 Laat hij zijn mond in het stof steken: jod misschien is er hoop.
Klaagliederen 3:30 Laat hij zijn wang geven aan wie hem slaat, jod laat hij met smaad verzadigd wor­den.
Klaagliederen 3:31 Want niet voor eeuwig verstoot kaph de Heere!
Klaagliederen 3:32 Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen kaph naar de grootheid van Zijn goedertierenheid.
Klaagliederen 3:33 Want niet van harte verdrukt Hij kaph en bedroeft Hij mensenkinderen.
Klaagliederen 3:34 Dat men vertrapt on­der zijn voeten lamed alle gevangenen van de aarde;
Klaagliederen 3:35 dat men het recht van een man buigt lamed voor het aangezicht van de Allerhoogste;
Klaagliederen 3:36 dat men een mens in zijn re­chtszaak in het ongelijk stelt; lamed zou de Heere het niet zien?
Klaagliederen 3:37 Wie zegt iets en het ge­beurt, mem als de Heere het niet gebiedt?
Klaagliederen 3:38 Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort mem het kwade en het goede?
Klaagliederen 3:39 Wat klaagt dan een mens die leeft? mem Laat ieder klagen over zijn zonden!
Klaagliederen 3:40 Laten wij onze wegen onderzoeken en doorzoeken, nun en lat­en wij terugkeren tot de HEERE!
Klaagliederen 3:41 Laten wij met onze handen ook ons hart opheffen, nun tot God in de hemel!
Klaagliederen 3:42 Wíj hebben overtreden en zijn ongehoorzaam geweest! nun Ú hebt niet vergeven!
Klaagliederen 3:43 U hebt U in toorn gehuld en hebt ons achtervolgd; samech U hebt ge­dood, U hebt niet gespaard.
Klaagliederen 3:44 U hebt U in een wolk gehuld, samech zodat er geen gebed doorkwam.
Klaagliederen 3:45 Uitvaagsel en afval hebt U van ons gemaakt samech in het midden van de volken!
Klaagliederen 3:46 Zij hebben tegen ons hun mond opengesperd, pe al onze vijanden.
Klaagliederen 3:47 Angst en valkuil zijn over ons gekomen, pe de verwoesting en de ondergang.
Klaagliederen 3:48 Waterbeken stromen neer uit mijn oog pe vanwege de ondergang van de dochter van mijn volk.
Klaagliederen 3:49 Mijn oog vloeit van tranen en kan niet ophouden, ain omdat er geen rust is;
Klaagliederen 3:50 totdat de HEERE neerkijkt en ziet ain uit de hemel.
Klaagliederen 3:51 Mijn oog doet mijn ziel kwelling aan ain vanwege al de dochters van mijn stad.
Klaagliederen 3:52 Zij die mijn vijanden zijn zonder reden, tsade hebben fel op mij gejaagd als op een vogel.
Klaagliederen 3:53 Zij hebben mijn leven in een put gesmoord, tsade en hebben een steen op mij geworpen.
Klaagliederen 3:54 Water heeft mijn hoofd overstroomd; tsade ik zei: Ik ben af­gesneden!
Klaagliederen 3:55 Ik heb Uw Naam aangeroepen, HEERE, koph vanuit het diepste van de put.
Klaagliederen 3:56 U hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet koph voor mijn zuchten, voor mijn hulp­geroep.
Klaagliederen 3:57 U bent nabij geweest op de dag dat ik U aanriep; koph U hebt gezegd: Wees niet bevreesd!
Klaagliederen 3:58 U, Heere, hebt de rechtszaken van mijn ziel gevoerd, resj U hebt mijn leven verlost.
Klaagliederen 3:59 U, HEERE, hebt mijn verdrukking gezien; resj verschaf mij recht.
Klaagliederen 3:60 U hebt al hun wraakzucht gezien, resj al hun plannen waren tegen mij.
Klaagliederen 3:61 U hebt hun smaden ge­hoord, HEERE, sin, sjin al hun plannen waren tegen mij;
Klaagliederen 3:62 de taal van mijn tegenstanders en hun gemompel sin, sjin tegen mij de hele dag.
Klaagliederen 3:63 Aanschouw hun zitten en opstaan: sin, sjin ik ben hun spotlied.
Klaagliederen 3:64 Vergeldt u hun, HEERE, wat zij verdienen, taw naar het werk van hun handen.
Klaagliederen 3:65 Geeft U hun een deksel op het hart; taw laat Uw vloek over hen zijn!
Klaagliederen 3:66 Achtervolgt U hen in toorn en vaagt U hen weg taw van onder de hemel van de HEERE.

Klaagliederen 4

Klaagliederen 4:1 Hoe is het goud donker geworden, aleph het goede, fijne goud veranderd! De stenen van het heiligdom liggen in het rond op de hoeken van alle straten!
Klaagliederen 4:2 De kostbare kinderen van Sion, beth eens gewaardeerd als zuiver goud, hoe worden zij nu beschouwd als aarden kruik­en, het werk van pottenbakkershanden!
Klaagliederen 4:3 Zelfs jakhalzen reiken hun jongen de borst, gimel om ze te laten zuigen; maar de dochter van mijn volk is zo wreed geworden als struisvogels in de woestijn.
Klaagliederen 4:4 De tong van de zuigeling kleeft daleth aan zijn gehemelte van dorst. Kleine kinderen vragen om brood, niemand verstrekt het hun.
Klaagliederen 4:5 Zij die eens lekkernijen aten, he kwijnen nu weg op de straten; zij die eens met karmozijnrode stof vertrouwd waren, omar­men nu het vuil.
Klaagliederen 4:6 Groter is de ongerechtigheid van de dochter van mijn volk waw dan de zonde van Sodom, dat als in een ogenblik ondersteboven werd gekeerd, zonder toedoen van mensenhanden.
Klaagliederen 4:7 Haar aanzienlijksten waren reiner dan sneeuw, zain blanker dan melk, roder van lichaam dan robijnen; hun gestalte was gladder dan een saffier.
Klaagliederen 4:8 Maar zwarter dan roet is nu hun gestalte, cheth onherkenbaar zijn zij op de straten. Hun huid is ineenges­chrompeld op hun beenderen, ze is verdord, ze is geworden als hout.
Klaagliederen 4:9 Zie die vielen door het zwaard zijn beter af teth dan zij die vielen door de honger, want als doorstoken kwijnen die weg omdat de velden niets opbrengen.
Klaagliederen 4:10 De handen van barmhartige vrouwen jod heb­ben hun eigen kinderen gekookt. Zij zijn hun tot voedsel geworden bij de ondergang van de dochter van mijn volk.
Klaagliederen 4:11 De HEERE heeft Zijn grimmigheid ten uitvoer gebracht, kaph Hij heeft Zijn brandende toorn uitgestort. Hij stak in Sion een vuur aan, dat haar fundamenten verteerde.
Klaagliederen 4:12 De koningen van de aarde zouden het niet geloofd hebben, lamed al de were­ldbewoners evenmin, dat tegenstander of vijand zou komen binnen de poorten van Jeruza­lem.
Klaagliederen 4:13 Het is vanwege de zonden van haar profeten, mem vanwege de ongerechtigheden van haar priesters, die in haar midden vergoten hebben het bloed van de rechtvaardigen.
Klaagliederen 4:14 Blind wankelden zij op de straten, nun met bloed besmet, zodat men hun kleren niet kon aan­raken.
Klaagliederen 4:15 Ga opzij, onrein! riepen zij tot hen. samech Ga opzij! Ga opzij! Raak ons niet aan! Voorzeker, zij zijn weggevlogen, ja, weggezworven; men zei onder de heidenvolken: Zij mo­gen hier niet langer verblijven.
Klaagliederen 4:16 Het aangezicht van de HEERE heeft hen verstrooid. pe Hij zal hen voortaan niet meer aanzien. Zij hebben geen ontzag gehad voor de priesters, de oudsten hebben zij geen genade bewezen.
Klaagliederen 4:17 Voortdurend bezweken onze ogen, ain uit­ziend naar hulp voor ons. Tevergeefs. Op onze uitkijkposten keken wij uit naar een volk dat niet verlossen kon.
Klaagliederen 4:18 Zij jaagden onze voetstappen na; tsade wij konden op onze pleinen niet gaan. Nabij is ons einde, onze dagen zijn voorbij, voorzeker, ons einde is gekomen.
Klaagliederen 4:19 Onze vervolgers waren sneller koph dan arenden in de lucht! Op de bergen achtervolgden zij ons fel, in de woestijn legden zij een hinderlaag voor ons.
Klaagliederen 4:20 Onze levensadem, de gezalfde van de HEERE, resj is in hun kuilen gevangen, hij van wie wij gezegd hadden: in zijn scha­duw zullen wij leven onder de heidenvolken!
Klaagliederen 4:21 Wees vrolijk en blij, dochter van Edom, sin die in het land Uz woont! De beker zal ook bij u langskomen: u zult dronken worden en ont­bloot worden.
Klaagliederen 4:22 Uw ongerechtigheid zal voorbij zijn, dochter van Sion! taw Hij zal u niet meer in ballingschap voeren! Uw ongerechtigheid, dochter van Edom, zal Hij straffen! Hij zal uw zonden openbaren!

Klaagliederen 5

Klaagliederen 5:1 Denk, HEERE, aan wat er met ons gebeurd is, aanschouw en zie onze smaad!
Klaagliederen 5:2 Ons er­felijk bezit is vervallen aan vreemden, onze huizen aan buitenlanders.
Klaagliederen 5:3 Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn als weduwen.
Klaagliederen 5:4 Ons water drinken wij voor geld; ons hout komt tot ons voor een prijs.
Klaagliederen 5:5 Wij worden op onze nek gezeten; wij zijn doodmoe, maar rust gunt men ons niet!
Klaagliederen 5:6 Egypte hebben wij de hand gegeven, en Assyrië, om met brood verza­digd te worden.
Klaagliederen 5:7 Onze vaderen hebben gezondigd; zij zijn er niet meer, en wíj dragen hun ongerechtigheden.
Klaagliederen 5:8 Knechten heersen over ons; er is niemand die ons aan hun hand on­trukt!
Klaagliederen 5:9 Met levensgevaar moeten wij ons brood halen vanwege het zwaard van de woestijn.
Klaagliederen 5:10 Onze huid gloeit als een oven vanwege het woeden van de honger!
Klaagliederen 5:11 In Sion hebben zij vrouwen verkracht, in de steden van Juda jonge vrouwen.
Klaagliederen 5:12 Vorsten zijn door hun hand opgehangen, de oudsten werd geen eer bewezen.
Klaagliederen 5:13 Jongemannen torsen de molensteen, jongens struikelen onder de houtlast.
Klaagliederen 5:14 De oudsten ontbreken bij de poort, jongemannen staken hun snarenspel.
Klaagliederen 5:15 De vreugde van ons hart is opgehouden, onze reidans is in rouw veranderd.
Klaagliederen 5:16 Gevallen is de kroon van ons hoofd! Wee toch ons, dat wij zo gezondigd heb­ben!
Klaagliederen 5:17 Hierom is ons hart ziek, om deze dingen zijn onze ogen verduisterd:
Klaagliederen 5:18 vanwege de berg Sion, die een woestenij is, waar vossen op lopen.
Klaagliederen 5:19 U, HEERE, zetelt voor eeuwig! Uw troon is van generatie op generatie!
Klaagliederen 5:20 Waarom zou U ons voor altijd vergeten, zou U ons zo lange tijd verlaten?
Klaagliederen 5:21 HEERE, bekeer ons tot U, dan zullen wij bekeerd zijn! Ver­nieuw onze dagen als vanouds.
Klaagliederen 5:22 Want zou U ons geheel en al verwerpen? Zou U zozeer op ons vertoornd zijn?

Deel dit artikel op: