Jesaja (HSV)



Jesaja 1

Jesaja 1:1 Het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij gezien heeft over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
Jesaja 1:2 Luister, hemel, neem ter ore, aarde! Want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen.
Jesaja 1:3 Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk heeft geen inzicht.
Jesaja 1:4 Wee het zondige volk, volk van zware ongerechtigheid, nageslacht van kwaaddoeners, kinderen die verderf aanrichten! Zij hebben de HEERE verlaten, de Heilige van Israël verworpen, zij zijn vervreemd, van achter Hem vandaan.
Jesaja 1:5 Waarom wilt u nog meer geslagen worden? U gaat gewoon door met uw afvalligheid. Heel het hoofd is ziek, en heel het hart is afgemat.
Jesaja 1:6 Vanaf de voetzool tot het hoofd toe is er geen gezonde plek aan: wonden en striemen en ga­pende wonden, niet uitgedrukt, niet verbonden, en niet met olie verzacht.
Jesaja 1:7 Uw land is een woestenij, uw steden zijn met vuur verbrand, uw bouwland – voor uw ogen eten vreemden het op; het is een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd.
Jesaja 1:8 De dochter van Sion is overgebleven als een hutje in een wijngaard, als een nachthutje op een komkommer-veld, als een belegerde stad.
Jesaja 1:9 Als de HEERE van de legermachten ons niet een gering aan­tal ontkomenen had overgelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk geworden zijn.
Jesaja 1:10 Hoor het woord van de HEERE, leiders van Sodom! Neem de wet van onze God ter ore, volk van Gomorra!
Jesaja 1:11 Waartoe dienen voor Mij uw vele offers? zegt de HEERE. Ik heb genoeg van de brandoffers van rammen en het vet van gemest vee; en in het bloed van jonge stieren, lammeren of bokken vind Ik geen vreugde.
Jesaja 1:12 Wanneer u komt om voor Mijn aangezicht te verschijnen – wie heeft dit van u gevraagd, dit platlopen van Mijn voorhoven?
Jesaja 1:13 Breng niet langer nutteloze offers. Het reukwerk is Mij een gruwel. Nieuwe­maansdag en sabbat, het bijeenroepen van samenkomsten: Ik verdraag het niet; het is on­recht, zelfs de bijzondere samenkomsten.
Jesaja 1:14 Uw nieuwemaansdagen, uw feestdagen haat Ik met heel Mijn ziel; ze zijn Mij tot last; Ik ben het moe om ze te dragen.
Jesaja 1:15 En wanneer u uw handen uitspreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer u uw gebed vermeerdert, luister Ik niet: uw handen zitten vol bloed.
Jesaja 1:16 Was u, reinig u! Doe uw slechte daden van voor Mijn ogen weg! Houd op met kwaad doen,
Jesaja 1:17 leer goed te doen, zoek het recht! Help de ver­drukte, doe de wees recht, bepleit de rechtszaak van de weduwe!
Jesaja 1:18 Kom nu, laten wij sa­men een rechtszaak voeren, zegt de HEERE. Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol.
Jesaja 1:19 Als u gewillig bent en luistert, zult u het goede van het land eten,
Jesaja 1:20 maar als u weigert en onge­hoorzaam bent, zult u door het zwaard gegeten worden; want de mond van de HEERE heeft gesproken.
Jesaja 1:21 Hoe is de trouwe stad tot een hoer geworden! Vol recht was zij, gerechtigheid overnachtte in haar, maar nu – moordenaars!
Jesaja 1:22 Uw zilver is tot schuim geworden, uw wijn is vermengd met water.
Jesaja 1:23 Uw vorsten zijn opstandig en metgezellen van dieven. Ieder van hen houdt van geschenken, zij jagen wederdiensten na. De wees doen zij geen recht, en de re­chtszaak van de weduwe raakt hen niet.
Jesaja 1:24 Daarom spreekt de Heere, de HEERE van de legermachten, de Machtige van Israël: Wee u! Ik zal troost halen bij Mijn tegenstanders, Ik zal Mij wreken op Mijn vijanden.
Jesaja 1:25 Ik zal Mij tegen u keren, Ik zal uw schuim als met loog uitzuiveren en Ik zal al uw tin wegnemen.
Jesaja 1:26 Ik zal uw rechters teruggeven als vroeger, en uw raadslieden als in het begin. Daarna zult u genoemd worden: stad van de gerechtigheid, trouwe stad.
Jesaja 1:27 Sion zal door recht verlost worden, en wie van haar zich bekeren, door ger­echtigheid.
Jesaja 1:28 Maar er zullen rampen zijn voor zowel overtreders als zondaars; wie de HEERE verlaten, zullen omkomen.
Jesaja 1:29 Want zij zullen beschaamd worden vanwege de eiken die u begeerd hebt, en u zult rood worden van schaamte over de tuinen die u uitgekozen hebt.
Jesaja 1:30 Want u zult zijn als een eik waarvan de bladeren verwelken, en als een tuin die geen water heeft.
Jesaja 1:31 En de sterke zal tot vlasafval worden en wie het bewerkt, tot een vonk; die twee zullen samen verbranden, en niemand zal er blussen.

Jesaja 2

Jesaja 2:1 Het woord dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem.
Jesaja 2:2 Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle hei­denvolken ernaartoe zullen stromen.
Jesaja 2:3 Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons on­derwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.
Jesaja 2:4 Hij zal oordelen tussen de hei­denvolken en veel volken vonnissen. En zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oor­log voeren zullen zij niet meer leren.
Jesaja 2:5 Huis van Jakob, kom, laten wij wandelen in het licht van de HEERE.
Jesaja 2:6 Maar U hebt Uw volk verlaten, het huis van Jakob, want zij zijn vol god­deloosheid uit het Oosten, en zij duiden wolken, net als de Filistijnen, en met buitenlanders slaan zij de handen ineen.
Jesaja 2:7 Hun land is vol zilver en goud, en er komt geen einde aan hun schatten. Hun land is vol paarden, en er komt geen einde aan hun wagens.
Jesaja 2:8 Hun land is vol afgoden; voor het werk van hun handen buigen zij zich neer, voor wat hun vingers ge­maakt hebben.
Jesaja 2:9 Zo bukt zich de gewone man en vernedert zich de man van aanzien. Ver­geef het hun niet!
Jesaja 2:10 Ga de rotskloof in, verberg u in het stof uit angst voor de HEERE en vanwege de glorie van Zijn majesteit.
Jesaja 2:11 De hoogmoedige ogen van de mensen zullen neer­geslagen worden, en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn.
Jesaja 2:12 Want de dag van de HEERE van de legermachten zal zijn tegen al wie hoogmoedig en trots is, tegen al wie zich verheft, opdat hij vernederd zal worden;
Jesaja 2:13 tegen alle ceders van de Libanon, hoog en verheven, en tegen alle eiken van Basan,
Jesaja 2:14 tegen al de hoge bergen en tegen al de verheven heuvels,
Jesaja 2:15 tegen elke hoge toren en tegen elke vestingmuur,
Jesaja 2:16 tegen alle schepen van Tarsis en tegen alle koopvaardijschepen met kostbare lading.
Jesaja 2:17 De hoogmoed van de mensen zal vernederd worden en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn.
Jesaja 2:18 En de afgoden – ze vergaan volkomen.
Jesaja 2:19 Dan zullen zij de grotten van de rotsen binnen­gaan en de holen in de grond, uit angst voor de HEERE en vanwege de glorie van Zijn majes­teit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken.
Jesaja 2:20 Op die dag zal de mens zijn zilveren af­goden en zijn gouden afgoden, die hij voor zichzelf gemaakt had om zich daarvoor neer te bui­gen, voor de ratten en de vleermuizen werpen.
Jesaja 2:21 Dan zullen zij de spleten in de rotsen bin­nengaan en de kloven in de rotsen, uit angst voor de HEERE, en vanwege de glorie van Zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken.
Jesaja 2:22 Zie voor uzelf dan af van de mens – in zijn neus heeft hij slechts adem – want als wat is hij eigenlijk te beschouwen?

Jesaja 3

Jesaja 3:1 Want zie, de Heere, de HEERE van de legermachten gaat van Jeruzalem en Juda wegne­men steun en stut: elke steun van brood en elke steun van water,
Jesaja 3:2 held en strijdbare man, rechter en profeet, waarzegger en oudste,
Jesaja 3:3 hoofdman over vijftig en man van aanzien, raadsman, kundig vakman en scherpzinnig bezweerder.
Jesaja 3:4 Ik zal jongens aanstellen als hun vorsten, willekeur zal onder hen heersen.
Jesaja 3:5 Het volk zal elkaar in het nauw drijven, man te­gen man, en eenieder tegen zijn naaste; jongens zullen de ouderen aanvallen, de geminachte de geëerde.
Jesaja 3:6 Ja, iemand zal zijn broer uit het huis van zijn vader vastgrijpen met de woor­den: Jij hebt nog een mantel, wees leider over ons, en neem deze puinhoop onder je hoede.
Jesaja 3:7 Dan zal hij op die dag zijn stem verheffen en zeggen: Ik kan geen heelmeester zijn, en er is in mijn huis geen brood en geen mantel; stel mij daarom niet aan als leider van het volk.
Jesaja 3:8 Want Jeruzalem is gestruikeld en Juda is gevallen, omdat hun woorden en daden tegen de HEERE zijn, doordat zij de blik van Zijn heerlijkheid tergen.
Jesaja 3:9 Hun gelaatsuitdrukking ge­tuigt tegen hen. Zoals Sodom maken zij hun zonden openlijk bekend, zij verbergen ze niet. Wee hun ziel, want zij doen zichzelf kwaad aan.
Jesaja 3:10 Zeg de rechtvaardige dat het hem goed zal gaan, dat hij de vrucht van zijn daden zal eten.
Jesaja 3:11 Wee de goddeloze, het zal hem slecht vergaan, want wat zijn handen verdienen, zal hem aangedaan worden.
Jesaja 3:12 De onderdrukkers van Mijn volk zijn kinderen, en vrouwen heersen over hen. Mijn volk, wie u leiden, misleiden u, en zij brengen de richting van uw paden in de war.
Jesaja 3:13 De HEERE staat gereed om Zijn re­chtszaak te voeren, en Hij staat klaar om over de volken recht te spreken.
Jesaja 3:14 De HEERE gaat in het gericht met de oudsten van Zijn volk en de vorsten ervan. Ú hebt immers deze wijngaard verbrand, en wat u geroofd hebt van de armen, bevindt zich in uw huizen.
Jesaja 3:15 Welk recht hebt u om Mijn volk te vertrappen en de armen te vermorzelen? spreekt de Heere, de HEERE van de legermachten.
Jesaja 3:16 Verder zegt de HEERE: Omdat de dochters van Sion uit de hoogte doen, met uitgestrekte hals lopen, met de ogen lonken, met kleine pasjes lopen, en hun enkelringen laten rinkelen,
Jesaja 3:17 daarom zal de Heere de schedel van de dochters van Sion schurftig maken, en hun schaamdelen zal de HEERE ontbloten.
Jesaja 3:18 Op die dag zal de Heere de mooiste sieraden wegnemen: de enkelringen, de voorhoofdbanden, de maantjes,
Jesaja 3:19 de oorhangers, de armbanden, de sluiers,
Jesaja 3:20 de hoofddoeken, de enkelkettinkjes, de gordels, de reukflesjes, de amuletten,
Jesaja 3:21 de ringen, de neusringen,
Jesaja 3:22 de feestkleren, de mantels, de omslagdoeken, de tasjes,
Jesaja 3:23 de handspiegels, de onderkleding, de mutsen en de sluiers.
Jesaja 3:24 Dan zal er in plaats van balsemgeur stank zijn, en er zal een touw zijn in plaats van een gordel, kaalheid in plaats van haarvlechten, het aandoen van een rouwgewaad in plaats van een pronkgewaad, een brandmerk in plaats van schoonheid.
Jesaja 3:25 Uw mannen zullen door het zwaard vallen en uw helden in de strijd.
Jesaja 3:26 Haar poorten zullen treuren en rouwen. Als alles haar ontnomen is, zal zij neerzitten op de aarde.

Jesaja 4

Jesaja 4:1 Op die dag zullen zeven vrouwen één man vastgrijpen en zeggen: Ons eigen brood zullen wij eten en met onze eigen kleren zullen wij ons kleden. Laat ons slechts uw naam mogen dra­gen. Neem onze smaad weg!
Jesaja 4:2 Op die dag zal de SPRUIT van de HEERE tot een heerlijk si­eraad zijn, en de vrucht van de aarde tot trots en luister voor hen in Israël die ontkomen zijn.
Jesaja 4:3 Dan zal het gebeuren dat wie in Sion overgebleven is, en wie in Jeruzalem overgelaten is, heilig genoemd zal worden, eenieder die in Jeruzalem ten leven opgeschreven is.
Jesaja 4:4 Wan­neer de Heere de vuilheid van de dochters van Sion afgewassen zal hebben en de vele bloed­schuld van Jeruzalem uit het midden ervan weggespoeld zal hebben door de Geest van oor­deel en door de Geest van uitbranding,
Jesaja 4:5 dan zal de HEERE over elke plaats op de berg Sion en over de samenkomsten ervan overdag een wolk scheppen en rook, en ’s nachts een schijnsel van vlammend vuur; ja, over alles wat heerlijk is, zal een beschutting zijn.
Jesaja 4:6 Dan zal een hut dienen tot schaduw overdag tegen de hitte, en als toevlucht en schuilplaats tegen de vloed en tegen de regen.

Jesaja 5

Jesaja 5:1 Ik wil graag voor mijn Beminde zingen, een lied van mijn Geliefde over Zijn wijngaard. Mijn Beminde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel.
Jesaja 5:2 Hij spitte hem om en zui­verde hem van stenen, Hij beplantte hem met edele wijnstokken. In het midden ervan bouwde Hij een toren, en hakte ook een perskuip daarin uit. Hij verwachtte dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht stinkende druiven voort.
Jesaja 5:3 Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, oordeel toch tussen Mij en Mijn wijngaard.
Jesaja 5:4 Wat is er nog meer te doen aan Mijn wijngaard, dan wat Ik eraan gedaan heb? Waarom heb Ik ver­wacht dat hij goede druiven zou voortbrengen, terwijl hij slechts stinkende druiven voort­bracht?
Jesaja 5:5 Nu dan, Ik wil u graag bekendmaken wat Ik met Mijn wijngaard ga doen: Ik zal zijn omheining wegnemen, zodat hij verwoest zal worden; Ik zal een bres slaan in zijn muur, zodat hij vertrapt zal worden.
Jesaja 5:6 Ik zal er een wildernis van maken. Hij zal niet gesnoeid wor­den of geschoffeld, maar doornen en distels zullen er opschieten. En Ik zal de wolken gebie­den geen regen erop te laten neerkomen.
Jesaja 5:7 Want de wijngaard van de HEERE van de leger­machten is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant. Hij ver­wachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur, gerechtigheid, maar zie, het werd ges­chreeuw. Een zesvoudig wee
Jesaja 5:8 Wee hun die huis aan huis trekken, veld aan veld voegen, tot er geen plaats meer over is, en alleen u in het midden van het land gevestigd bent.
Jesaja 5:9 De HEERE van de legermachten heeft tot mij persoonlijk gesproken: Voorwaar, veel huizen zullen tot een woestenij worden, grote en mooie zullen zonder bewoner zijn!
Jesaja 5:10 Ja, tien bunders wijngaard zullen slechts één bath opleveren, en een homer zaad zal maar een efa opleveren.
Jesaja 5:11 Wee hun die ’s morgens vroeg opstaan en op sterkedrank uit zijn, daarmee doorgaan tot de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit.
Jesaja 5:12 Harp en luit, tamboerijn en fluit, en wijn – dat zijn hun drinkgelagen, maar voor de daden van de HEERE hebben zij geen oog; het werk van Zijn handen zien zij niet.
Jesaja 5:13 Daarom zal Mijn volk in ballingschap gaan: het heeft geen kennis. Zijn hooggeplaatsten zullen verhongeren, en zijn mensenmenigte zal van dorst versmachten.
Jesaja 5:14 Daarom zal het graf zijn keel wijd opensperren en zijn muil wa­genwijd opendoen, zodat zijn adel en zijn mensenmenigte erin neer zullen dalen met hun ge­joel en uitgelaten gehuppel.
Jesaja 5:15 Dan zal de gewone man gebukt gaan, de man van aanzien vernederd worden, en de ogen van de hoogmoedigen zullen neergeslagen zijn.
Jesaja 5:16 Maar de HEERE van de legermachten zal verhoogd worden door het recht, en de heilige God zal gehei­ligd worden door gerechtigheid.
Jesaja 5:17 En lammeren zullen er grazen als was het hun weide, en van de puinhopen van de weldoorvoeden zullen vreemdelingen eten,
Jesaja 5:18 Wee hun die de on­gerechtigheid naar zich toe trekken met koorden van valsheid, en de zonde als met dikke wa­gentouwen,
Jesaja 5:19 die zeggen: Laat Hij haast maken, vaart zetten achter Zijn werk, zodat we het zien. Laat het naderen, laat het komen, het raadsbesluit van de Heilige van Israël, zodat wij er kennis mee maken.
Jesaja 5:20 Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht, en licht als duisternis; die bitter voorstellen als zoet en zoet als bitter.
Jesaja 5:21 Wee hun die in hun eigen oog wijs zijn en naar hun eigen mening verstandig.
Jesaja 5:22 Wee hun die een held zijn in wijn drinken en dappere mannen in het mengen van sterke­drank,
Jesaja 5:23 die de goddelozen in het gelijk stellen voor een geschenk, maar de rechtvaardigen hun recht ontnemen.
Jesaja 5:24 Daarom, zoals een vuurtong stoppels verteert en stro door een vlam ineenzinkt, zo zal hun wortel vermolmd zijn, en hun bloesem opstuiven als stof, omdat zij de wet van de HEERE van de legermachten afgewezen hebben en het woord van de Heilige van Israël verworpen hebben.
Jesaja 5:25 Daarom is de toorn van de HEERE tegen Zijn volk ont­brand. Hij heeft Zijn hand tegen hen uitgestrekt; Hij heeft hen geslagen, zodat de bergen sid­deren, en hun dode lichamen als vuilnis midden op straat liggen. Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af, en nog is Zijn hand tegen hen uitgestrekt.
Jesaja 5:26 Want Hij zal een banier omhoog-heffen voor de heidenvolken van ver weg. Van het einde der aarde fluit Hij hen naar Zich toe; en zie, daar komen zij, haastig en snel!
Jesaja 5:27 Onder hen zal niemand vermoeid zijn of struike­len, niemand zal sluimeren of slapen. Bij niemand zal de gordel om zijn heupen losraken of de riem van zijn schoen breken.
Jesaja 5:28 Hun pijlen zullen scherp zijn, al hun bogen gespannen, de hoeven van hun paarden zullen als keisteen beschouwd worden, de wielen van hun wagens als een wervelwind.
Jesaja 5:29 Hun gebrul zal zijn als dat van een leeuwin, zij zullen brullen als jonge leeuwen, zij zullen grommen, hun prooi grijpen en wegslepen, en er is niemand die redt.
Jesaja 5:30 Op die dag zullen zij tegen het volk grommen als het grommen van de zee. Wan­neer men naar de aarde kijkt, zie, duisternis en benauwdheid, en het licht zal door haar rook­wolken verduisterd zijn.

Jesaja 6

Jesaja 6:1 In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel.
Jesaja 6:2 Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij.
Jesaja 6:3 De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermacht­en; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!
Jesaja 6:4 De deurpinnen in de drempels schudden door de stem van hem die riep, en het huis vulde zich met rook.
Jesaja 6:5 Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen. Mijn ogen hebben namelijk de Koning, de HEERE van de legermachten, gezien.
Jesaja 6:6 Maar een van de serafs vloog naar mij toe, en hij had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met een tang van het altaar had genomen.
Jesaja 6:7 Daarmee raakte hij mijn mond aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt. Zo is uw misdaad van u geweken en uw zonde verzoend.
Jesaja 6:8 Daarna hoorde ik de stem van de Heere. Hij zei: Wie zal Ik zenden? Wie zal er voor Ons gaan? Toen zei ik: Zie, hier ben ik, zend mij.
Jesaja 6:9 Toen zei Hij: Ga en zeg tegen dit volk: Luister voortdurend, maar u zult het niet begrijpen. Zie voortdurend, maar u zult het niet opmerken.
Jesaja 6:10 Maak het hart van dit volk vet, en stop hun oren toe, en sluit hun ogen; anders zullen zij met hun ogen zien, en met hun oren horen, en met hun hart begrijpen en zich bekeren, en zal Hij hen genezen.
Jesaja 6:11 Toen zei ik: Hoelang, Heere? Hij zei: Totdat de ste­den verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de huizen, zodat er geen mens meer in is, en het land verworden is tot een woestenij.
Jesaja 6:12 Want de HEERE zal de mensen ver weg doen gaan, en de verlatenheid in het land zal groot zijn.
Jesaja 6:13 Al zal daarin nog een tiende deel over zijn, het zal weer verwoest worden. Maar zoals van de eik en de haageik na het omhakk­en een stronk overblijft, zal hun stronk een heilig zaad zijn.

Jesaja 7

Jesaja 7:1 Het gebeurde in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Is­raël, optrok naar Jeruzalem om er oorlog tegen te voeren, maar hij was niet in staat er de overwinning op te behalen.
Jesaja 7:2 Toen het huis van David verteld werd: Syrië is neergestreken op Efraïm, beefde zijn hart en het hart van zijn volk, zoals de bomen in het woud beven voor de wind.
Jesaja 7:3 En de HEERE zei tegen Jesaja: Ga nu op weg, Achaz tegemoet, u en uw zoon Sjear-Jasjub, naar het einde van de waterloop van de bovenvijver, bij de weg naar het Ble­kersveld.
Jesaja 7:4 Zeg dan tegen hem: Beheers uzelf, blijf rustig, wees niet bevreesd, laat uw hart niet week worden voor die twee rokende stukken brandhout, voor de brandende toorn van Rezin en Syrië, en van de zoon van Remalia.
Jesaja 7:5 Syrië heeft immers kwaad tegen u beraamd, samen met Efraïm en de zoon van Remalia, door te zeggen:
Jesaja 7:6 Laten wij oprukken tegen Ju­da, het in angst laten verkeren, het onder ons verdelen en de zoon van Tabeal er als koning over aanstellen in het midden van haar.
Jesaja 7:7 Zo zegt de Heere HEERE: Dat zal niet bestaan en dat zal niet gebeuren!
Jesaja 7:8 Want het hoofd van Syrië is Damascus, en het hoofd van Damascus is Rezin. En binnen vijfenzestig jaar zal Efraïm verpletterd worden en niet meer als volk bes­taan.
Jesaja 7:9 Ondertussen zal Samaria het hoofd van Efraïm zijn en de zoon van Remalia het hoofd van Samaria. Indien u niet gelooft, voorwaar, u zult geen stand houden.
Jesaja 7:10 Opnieuw sprak de HEERE tegen Achaz:
Jesaja 7:11 Vraag voor uzelf een teken van de HEERE, uw God, vraag het beneden in de diepte of boven in de hoogte.
Jesaja 7:12 Maar Achaz zei: Ik zal het niet vragen en de HEERE niet op de proef stellen.
Jesaja 7:13 Toen zei hij: Luister toch, huis van David, is het u niet genoeg mensen te vermoeien, dat u ook mijn God vermoeit?
Jesaja 7:14 Daarom zal de Heere Zelf u een teken geven: Zie, de maagd zal zwanger worden. Zij zal een Zoon baren en Hem de naam Immanuel geven.
Jesaja 7:15 Boter en honing zal Hij eten, totdat Hij in staat is het kwade te verwerpen en het goede te kiezen.
Jesaja 7:16 Voorzeker, voordat de jongen in staat is het kwade te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land verlaten zijn, namelijk het land van de twee ko­ningen voor wie u in angst verkeert.
Jesaja 7:17 De HEERE zal over u, over uw volk en over het huis van uw vader dagen doen komen zoals er niet gekomen zijn vanaf de dag dat Efraïm zich van Juda afscheidde, namelijk de heerschappij van de koning van Assyrië!
Jesaja 7:18 Op die dag zal het gebeuren dat de HEERE de vliegen naar Zich toe zal fluiten die zich aan het einde van de riv­ieren van Egypte bevinden, en de bijen die in het land van Assyrië zijn.
Jesaja 7:19 Ze zullen komen en allemaal neerstrijken in de dalen tussen de steile rotswanden, in de kloven van de rotsen, op alle doornstruiken en op alle drinkplaatsen.
Jesaja 7:20 Op die dag zal de Heere met een scheermes, ingehuurd aan de overzijde van de rivier de Eufraat, namelijk de koning van As­syrië, het hoofd-en het schaamhaar afscheren; en het zal ook de baard wegnemen.
Jesaja 7:21 Op die dag zal het gebeuren dat een man een jonge koe van de runderen en twee schapen zal hou­den.
Jesaja 7:22 En het zal gebeuren dat hij van de veelheid aan melk die zij geven, boter zal eten; ja, boter en honing zal ieder eten die in het midden van het land is overgebleven.
Jesaja 7:23 Ook zal het op die dag gebeuren dat elke plaats die daar was met duizend wijnstokken, ter waarde van duizend zilverstukken, zal dienen voor doornen en distels.
Jesaja 7:24 Alleen met pijl en boog zal men daar kunnen komen, want heel het land zal vol doornen en distels zijn.
Jesaja 7:25 Ook al de wijnbergen, die met de schoffel geschoffeld worden, daar zal geen mens komen, uit vrees voor doornen en distels. Het zal echter alleen nog kunnen dienen om runderen in te drijven of om het door kleinvee te laten vertrappen.

Jesaja 8

Jesaja 8:1 Verder zei de HEERE tegen mij: Neem u een groot schrijfbord en schrijf daarop, voor ie­dereen leesbaar: Maher Sjalal Chasj Baz.
Jesaja 8:2 Toen nam ik voor mijzelf betrouwbare getuigen: Uria, de priester, en Zacharia, de zoon van Jeberechja.
Jesaja 8:3 Ik was tot de profetes genaderd, zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei de HEERE tegen mij: Geef hem de naam Maher Sjalal Chasj Baz.
Jesaja 8:4 Want voordat het jongetje papa of mama zal kunnen roepen, zal men het vermogen van Damascus en de buit van Samaria vr de koning van Assyrië dragen.
Jesaja 8:5 De HEERE sprak opnieuw tot mij:
Jesaja 8:6 Omdat dit volk versmaadt de zacht stromende wateren van Siloah, en er vreugde is bij Rezin en de zoon van Remalia,
Jesaja 8:7 daarom, zie, doet de Heere over hen opkomen de machtige, geweldige wateren van de rivier de Eufraat, namelijk de kon­ing van Assyrië met al zijn luister. Deze zal buiten al zijn stroombeddingen treden, en over al zijn oevers heenstromen.
Jesaja 8:8 Hij dringt door tot in Juda, overspoelt het, trekt er doorheen, hij reikt tot aan de hals, en zijn uitgebreide vleugels zullen de volle breedte van uw land inne­men, Immanuel!
Jesaja 8:9 Volken, loop te hoop, en word verpletterd! En neem ter ore, allen die in verre landen zijn, omgord u en word verpletterd; omgord u en word verpletterd!
Jesaja 8:10 Beraam een plan – het zal verijdeld worden! Spreek een woord – het zal niet tot stand komen! Want God is met ons.
Jesaja 8:11 Immers, zo heeft de HEERE tegen mij gezegd, toen Zijn hand mij te sterk werd en Hij mij onderwees dat ik niet in de weg van dit volk moest gaan:
Jesaja 8:12 U mag geen samenzwering noemen alles wat dit volk een samenzwering noemt; en waar zij voor bev­reesd zijn, daarvoor mag u niet bevreesd zijn en niet schrikken.
Jesaja 8:13 De HEERE van de leger­machten, Hem moet u heilig achten; Hij is uw vrees en Hij is uw verschrikking.
Jesaja 8:14 Hij zal tot een heiligdom voor u zijn, tot een steen des aanstoots, en tot een rots waarover men strui­kelt voor de beide huizen van Israël, tot een strik en een val voor de inwoners van Jeruzalem.
Jesaja 8:15 Velen onder hen zullen struikelen, vallen en gebroken worden, verstrikt raken en gevan­gen worden.
Jesaja 8:16 Bind het getuigenis toe! Verzegel de wet onder Mijn leerlingen!
Jesaja 8:17 Ik zal de HEERE verwachten, Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob; op Hem zal ik hopen.
Jesaja 8:18 Zie, ik en de kinderen die de HEERE mij gegeven heeft, dienen tot tekenen en wonderen in Israël, afkomstig van de HEERE van de legermachten, Die op de berg Sion woont.
Jesaja 8:19 Wanneer zij dan tegen u zeggen: Raadpleeg de geesten van doden, en waarzeg­gers met hun gelispel en geprevel – zeg dan: Moet een volk zijn God niet raadplegen? Moet men voor de levenden de doden raadplegen?
Jesaja 8:20 Terug naar de wet en het getuigenis! Als zij niet overeenkomstig dit woord spreken, zal er voor hen geen dageraad zijn.
Jesaja 8:21 Men zal er terneergedrukt en hongerig rondtrekken. Wanneer het gebeurt dat men hongerlijdt, zal men uitbarsten in woede, en zijn koning en zijn God vervloeken. Of men de blik nu naar boven richt,
Jesaja 8:22 of naar de aarde kijkt, zie, er zal benauwdheid en duisternis zijn, angstaanjagende donkerheid. En men zal voortgedreven worden, het donker in.
Jesaja 8:23 Voorzeker, er zal geen donkerheid blijven voor het land waarin benauwdheid is. Zoals Hij in vroeger tijd minachting heeft gebracht over het land van Zebulon en over het land van Naftali, zo zal Hij in later tijd eer bewijzen aan de Weg van de zee, de overkant van de Jordaan, het Galilea waar de heiden-volken wonen.

Jesaja 9

Jesaja 9:1 Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.
Jesaja 9:2 U hebt dit volk talrijk gemaakt; hebt U niet de blijdschap groot gemaakt? Zij zullen blij zijn voor Uw aangezicht, zoals men zich verblijdt bij de oogst, zoals men zich verheugt wanneer men de buit verdeelt.
Jesaja 9:3 Want het juk van hun last, de stok op hun schouders, en de knuppel van hun slavendrijver hebt U verbroken als eens op Midiansdag.
Jesaja 9:4 Ja, elke laars, stampend met gedreun, iedere soldaten-mantel, gewenteld in bloed, zal verbrand worden, voedsel voor het vuur.
Jesaja 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.
Jesaja 9:6 Aan de uitbreiding van deze heerschappij en aan de vrede zal geen einde komen op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het te grondvesten en het te ondersteunen door recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De na-ijver van de HEERE van de legermachten zal dit doen.
Jesaja 9:7 De Heere heeft een woord gezonden in Jakob, en het is gevallen in Israël.
Jesaja 9:8 En heel dit volk zal het weten, Efraïm en de inwoners van Samaria, die in hoogmoed en in trots zeggen:
Jesaja 9:9 Bakstenen muren zijn gevallen, maar wij zullen ze weer opbouwen met ge­houwen stenen. Wilde vijgenbomen zijn geveld, wij zullen er ceders voor in de plaats zetten.
Jesaja 9:10 Want de HEERE zal de tegenstanders van Rezin tegen hem opzetten en Hij zal zijn vijan­den ophitsen:
Jesaja 9:11 de Syriërs vanuit het oosten en de Filistijnen vanuit het westen, zodat zij Israël verslinden met heel hun mond. Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af; nog is Zijn hand tegen hen uitgestrekt.
Jesaja 9:12 Want het volk bekeert zich niet tot Hem Die het slaat, en de HEERE van de legermachten zoeken zij niet.
Jesaja 9:13 Daarom zal de HEERE van Israël kop en staart, palmtak en riet, op één dag afsnijden.
Jesaja 9:14 De oudste en aanzienlijke: zij zijn de kop, en de leugen onderwijzende profeet: hij is de staart.
Jesaja 9:15 Want de leiders van dit volk zijn misleiders: wie door hen worden geleid, worden in verwarring gebracht.
Jesaja 9:16 Daarom zal de Heere zich niet verblijden over hun jongemannen, en zal Hij Zich niet ontfermen over hun wezen en hun weduwen, want zij zijn allen huichelaars en kwaaddoeners en elke mond spreekt dwaasheid. Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af; nog is Zijn hand tegen hen uitges­trekt.
Jesaja 9:17 Want de goddeloosheid brandt als vuur, verteert doornen en distels, steekt het struikgewas in het woud aan, en ze gaan op in een wolk van rook.
Jesaja 9:18 Door de verbolgenheid van de HEERE van de legermachten zal het land zwartgeblakerd worden en het volk zal als voedsel worden voor het vuur. De een zal de ander niet sparen.
Jesaja 9:19 Hapt men naar rechts, toch lijdt men honger; eet men naar links, toch wordt men niet verzadigd. Eenieder zal het vlees van zijn eigen arm eten:
Jesaja 9:20 Manasse van Efraïm, Efraïm van Manasse; en die samen zijn tegen Juda. Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af; nog is Zijn hand tegen hen uitges­trekt.

Jesaja 10

Jesaja 10:1 Wee hun die verordeningen van onrecht instellen, en de schrijvers die onheil voors­chrijven
Jesaja 10:2 om de armen van hun recht weg te duwen, en de ellendigen van Mijn volk van het recht te beroven, zodat weduwen hun buit worden, en zij wezen uitplunderen.
Jesaja 10:3 Maar wat zult u doen op de dag van de vergelding, bij de verwoesting die er vanuit de verte aan­komt? Naar wie zult u vluchten om hulp en waar zult u uw rijkdom laten?
Jesaja 10:4 Er blijft niets over dan zich onder de gevangenen neer te bukken en onder de gedoden te vallen! Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af; nog is Zijn hand tegen hen uitgestrekt.
Jesaja 10:5 Wee Assyrië, de roede van Mijn toorn; en Mijn gramschap is een stok in hun hand.
Jesaja 10:6 Op een huichelachtig volk zal Ik hem afsturen; tegen het volk waarop Ik verbolgen ben, zal Ik hem bevel geven om roof te plegen, om buit te roven, en om het te vertrappen als slijk op straat.
Jesaja 10:7 Maar zelf meent hij het zo niet, en diep in zijn hart denkt hij zo niet. Want het leeft in zijn hart om weg te vagen en de volken uit te roeien – niet weinige!
Jesaja 10:8 Want hij zegt: Zijn mijn vorsten niet allemaal koningen?
Jesaja 10:9 Is het Kalno niet vergaan als Karchemis, Hamath als Arpad, Samaria als Damascus?
Jesaja 10:10 Zoals mijn hand wist te vinden de koninkrijken van de afgoden, hoewel hun beelden die van Jeruzalem en die van Samaria overtroffen;
Jesaja 10:11 zoals ik gedaan heb met Samaria en zijn afgoden – zou ik zo niet doen met Jeruzalem en zijn afgodsbeelden?
Jesaja 10:12 Het zal gebeuren, zodra de Heere heel Zijn werk op de berg Sion en in Jeruzalem voltooid heeft, dat Ik de vrucht van de trots van de koning van Assyrië en de glans van zijn hooghar­tige oogopslag zal vergelden.
Jesaja 10:13 Want hij zegt: Door de kracht van mijn hand heb ik dit ge­daan, en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig. Ik heb de grenzen tussen de volken weg­genomen, hun voorraden uitgeplunderd, en als een machtige de hooggezetenen neergehaald.
Jesaja 10:14 Mijn hand vond, als was het een vogelnest, het vermogen van de volken. En zoals men verlaten eieren bijeenraapt, raapte ík de hele wereld bijeen. Niemand was er die zijn vleugel verroerde, die zijn snavel opende of die ook maar piepte.
Jesaja 10:15 Zou een bijl zich beroemen te­gen wie ermee hakt, of een zaag zich verheffen tegen wie hem trekt? Alsof een staf regeert over wie hem hanteert, alsof een stok opheft wie geen stuk hout is.
Jesaja 10:16 Daarom zal de Heere, de HEERE van de legermachten, zijn welgedane vorsten doen uitteren. Onder zijn rijkdom zal Hij een brand laten woeden, als een brand van verzengend vuur.
Jesaja 10:17 Want het Licht van Israël zal worden tot een vuur, zijn Heilige tot een vlam, en die zal zijn distels en zijn doornen verbranden en verteren, in één dag.
Jesaja 10:18 Hij zal ook de luister van zijn wouden en zijn vruchtbare velden vernietigen met alles wat daar leeft. En hij zal zijn als een wegkwij­nende zieke.
Jesaja 10:19 En de rest van de bomen in zijn bos zal te tellen zijn, een jongen zou het aantal kunnen opschrijven.
Jesaja 10:20 Op die dag zal het gebeuren dat de rest van Israël en wie van het huis van Jakob ontkomen zijn, niet langer zullen steunen op hem die hen geslagen heeft, maar zij zullen steunen op de HEERE, de Heilige van Israël, in trouw.
Jesaja 10:21 Die rest zal terugkeren, de rest van Jakob, naar de sterke God.
Jesaja 10:22 Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een rest daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van gerechtigheid.
Jesaja 10:23 Ja, een vernietigend einde – en dat is vast besloten – gaat de Heere, de HEERE van de legermachten, in het midden van heel het land ten uitvoer brengen.
Jesaja 10:24 Daarom, zo zegt de Heere, de HEERE van de legermachten: Wees niet bev­reesd, Mijn volk dat in Sion woont, voor Assyrië, wanneer het u met de staf zal slaan of zijn stok tegen u zal opheffen, zoals Hij eens bij Egypte deed.
Jesaja 10:25 Want nog een klein moment – en dan is de gramschap voorbij en zal Mijn toorn zich richten op hn vernietiging.
Jesaja 10:26 Dan zal de HEERE van de legermachten over hem de gesel zwaaien, zoals eens Midian is geslagen bij de rots Oreb. Zijn staf zal over de zee zijn en Hij zal hem opheffen, zoals Hij eens bij Egypte deed.
Jesaja 10:27 Op die dag zal het gebeuren dat zijn last van uw schouder zal afglijden en zijn juk van uw hals; en dat juk zal te gronde gericht worden omwille van de Gezalfde.
Jesaja 10:28 Hij komt naar Ajath, trekt Migron door, te Michmas legt hij zijn uitrusting af.
Jesaja 10:29 Dan trekken zij de bergpas door: Geba is ons nachtkwartier! Rama beeft; Gibea, de stad van Saul, slaat op de vlucht.
Jesaja 10:30 Gil het uit, dochter van Gallim! Laïs, sla er acht op! Arm Anathoth!
Jesaja 10:31 Madmena vlucht, de inwoners van Gebim brengen zich in veiligheid.
Jesaja 10:32 Vandaag nog staat hij in Nob en zwaait met zijn vuist tegen de berg van de dochter van Sion, de heuvel van Jeruzalem.
Jesaja 10:33 Zie, de Heere, de HEERE van de legermachten, zal met geweld de takk­en afhouwen; de statige woudreuzen zullen worden omgehakt, en de hoge bomen neerge­worpen.
Jesaja 10:34 Hij zal het struikgewas in het woud wegkappen met het ijzer, en de Libanon zal vallen door de Machtige.

Jesaja 11

Jesaja 11:1 Want er zal een Twijgje opgroeien uit de afgehouwen stronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen.
Jesaja 11:2 Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten: de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN.
Jesaja 11:3 Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN. Hij zal niet oordelen naar wat Zijn ogen zien en Hij zal niet vonnissen naar wat Zijn oren horen.
Jesaja 11:4 Hij zal de armen recht doen in gerechtigheid en de zachtmoedigen van het land zal Hij met rechtvaardigheid vonnis­sen. Maar Hij zal de aarde slaan met de roede van Zijn mond en met de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden.
Jesaja 11:5 Want gerechtigheid zal de gordel om Zijn heupen zijn, en de waarheid de gordel om Zijn middel.
Jesaja 11:6 Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven.
Jesaja 11:7 Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij el­kaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund.
Jesaja 11:8 Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn hand steken.
Jesaja 11:9 Men zal nergens kwaad doen of verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt.
Jesaja 11:10 Want op die dag zal de Wortel van Isaï er zijn, Die zal staan als banier voor de volken. Naar Hém zullen de heidenvolken vragen. Zijn rustplaats zal heerlijk zijn.
Jesaja 11:11 En het zal op die dag gebeuren dat de Heere opnieuw, voor de tweede keer, met Zijn hand de rest van Zijn volk zal verwerven, die overgebleven zal zijn in Assyrië en Egypte, in Pathros, Cusj, Elam, en in Si­near, Hamath en op de eilanden in de zee.
Jesaja 11:12 Hij zal een banier omhoogheffen onder de heidenvolken en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en zij die vanuit Juda overal verspreid zijn, bijeenbrengen van de vier hoeken van de aarde.
Jesaja 11:13 Dan zal de afgunst van Efraïm verdwijnen, en wie Juda in het nauw drijven, zullen uitgeroeid worden. Efraïm zal niet langer jaloers zijn op Juda, en Juda zal Efraïm niet meer in het nauw drijven.
Jesaja 11:14 Zij zullen op de schouder van de Filistijnen neerstrijken in het westen, samen zullen zij de men­sen van het oosten uitplunderen. Zij zullen hun hand uitstrekken tegen Edom en Moab, en de Ammonieten zullen hun gehoorzaam zijn.
Jesaja 11:15 Dan zal de HEERE de inham van de zee van Egypte met de ban slaan, en Hij zal Zijn hand opheffen tegen de rivier de Eufraat door Zijn sterke wind. Hij zal haar uiteenslaan in zeven stromen, en maken dat men er met zijn schoe­nen doorheen kan gaan.
Jesaja 11:16 Er zal een gebaande weg zijn voor de rest van Zijn volk, die overgebleven zal zijn in Assyrië, zoals het met Israël gebeurde op de dag dat het wegtrok uit het land Egypte.

Jesaja 12

Jesaja 12:1 Op die dag zult u zeggen: Ik dank U, HEERE, dat U toornig op mij geweest bent, maar Uw toorn is afgekeerd en U troost mij.
Jesaja 12:2 Zie, God is mijn heil, ik zal vertrouwen en geen angst hebben, want mijn kracht en psalm is de HEERE HEERE, en Hij is mij tot heil gewor­den.
Jesaja 12:3 U zult met vreugde water scheppen uit de bronnen van het heil.
Jesaja 12:4 Op die dag zult u zeggen: Dank de HEERE, roep Zijn Naam aan, maak Zijn daden bekend onder de volken, roep in herinnering dat Zijn Naam hoogverheven is.
Jesaja 12:5 Zing psalmen voor de HEERE, want Hij heeft zeer grote dingen gedaan. Laat dit bekend worden over heel de aarde!
Jesaja 12:6 Juich en zing vrolijk, inwoonster van Sion, want groot in uw midden is de Heilige van Israël.

Jesaja 13

Jesaja 13:1 De last over Babel, die Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.
Jesaja 13:2 Hef op een kale berg een banier omhoog, verhef uw stem tegen hen, wenk met de hand, zodat zij binnentrekken door de poorten van de edelen.
Jesaja 13:3 Ík heb opdracht gegeven aan Mijn geheiligden; ook heb Ik Mijn helden opgeroepen om Mijn toorn uit te voeren – zij die uitgelaten zijn over Mijn ma­jesteit.
Jesaja 13:4 Hoor, rumoer op de bergen, als van veel volk. Hoor, gedruis van koninkrijken, van verzamelde heidenvolken; de HEERE van de legermachten monstert de krijgsmacht.
Jesaja 13:5 Zij komen eraan, uit een ver land, van het einde van de hemel: de HEERE en de instrument­en van Zijn gramschap, om heel het land te gronde te richten.
Jesaja 13:6 Weeklaag, want de dag van de HEERE is nabij; als een verwoesting van de Almachtige komt hij.
Jesaja 13:7 Daarom zullen alle handen slap worden en elk hart van stervelingen zal wegsmelten.
Jesaja 13:8 En zij zullen vers­chrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen ineenkrimpen als een bare­nde vrouw. Verbijsterd zullen zij elkaar aanstaren, hun gezichten zullen vlammen.
Jesaja 13:9 Zie, de dag van de HEERE komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om van het land een woestenij te maken en zijn zondaars eruit weg te vagen.
Jesaja 13:10 Ja, de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden zullen hun licht niet laten schijnen, de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt, en de maan zal haar licht niet laten schijnen.
Jesaja 13:11 Ik zal de wereld haar slechtheid vergelden, en de goddelozen hun ongerechtigheid. Ik zal de trots van de hoogmoedigen doen ophouden, en de hooghartigheid van de geweldplegers zal Ik vernede­ren.
Jesaja 13:12 Ik zal stervelingen schaarser maken dan zuiver goud en mensen zeldzamer dan het fijne goud van Ofir.
Jesaja 13:13 Daarom zal Ik de hemel doen sidderen, en de aarde zal lostrillen van haar plaats om de verbolgenheid van de HEERE van de legermachten, en om de dag van Zijn brandende toorn.
Jesaja 13:14 Iedereen zal zijn als een opgejaagde gazelle, als schapen die nie­mand bijeenbrengt. Iedereen zal zich wenden naar zijn eigen volk, en iedereen zal vluchten naar zijn eigen land.
Jesaja 13:15 Ieder die aangetroffen wordt, zal worden neergestoken, en ieder die gegrepen wordt, zal vallen door het zwaard.
Jesaja 13:16 Hun kleine kinderen zullen verpletterd worden voor hun ogen, hun huizen geplunderd en hun vrouwen verkracht.
Jesaja 13:17 Zie, Ik zal de Meden tegen hen opzetten, die zilver niet achten en op goud niet belust zijn.
Jesaja 13:18 Maar hun bogen zullen jongens verpletteren, zij zullen geen medelijden hebben met de vrucht van de buik, hun oog zal geen kind ontzien.
Jesaja 13:19 Babel, het sieraad van de koninkrijken, de luister en de trots van de Chaldeeën, zal zijn als toen God ondersteboven keerde Sodom en Gomorra.
Jesaja 13:20 Niemand zal er verblijven, nooit meer, en niemand, van generatie op generatie, zal er wonen. Geen Arabier zal daar zijn tent opzetten, en geen herder zal daar neerstrijken.
Jesaja 13:21 Maar wilde woestijndieren zullen daar neerliggen. Hun huizen zullen vol zitten met huilende uilen; struisvogels zullen er wonen en bokachtigen zullen er rondspringen.
Jesaja 13:22 Hyena’s zullen janken in zijn verlaten burchten, en jakhalzen in zijn paleizen van verlustiging. Zijn tijd om te komen is nabij, en zijn dagen zullen niet worden uitgesteld.

Jesaja 14

Jesaja 14:1 Want de HEERE zal Zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen. Hij zal hen neerzetten op hun eigen grond. De vreemdeling zal zich bij hen aansluiten en zich bij het huis van Jakob voegen.
Jesaja 14:2 De volken zullen hen nemen en naar hun woonplaats brengen. Het huis van Israël zal hen in erfelijk bezit nemen als slaven en slavinnen in het land van de HEERE. Zo zullen zij gevangen houden wie hen gevangen hielden en heersen over hun onder­drukkers.
Jesaja 14:3 En het zal geschieden op de dag waarop de HEERE u rust zal geven van uw smart, uw onrust en de harde slavenarbeid die men u heeft doen verrichten,
Jesaja 14:4 dat u dit spotlied zult aanheffen op de koning van Babel, en u zult zeggen: Hoe houdt de onderdrukker op; opgehouden is de onderdrukking!
Jesaja 14:5 De HEERE heeft de stok van de goddelozen gebro­ken, de staf van de heersers,
Jesaja 14:6 die volken sloeg in verbolgenheid met slagen zonder ophou­den, die in toorn over de heidenvolken heerste met een vervolging zonder inhouding.
Jesaja 14:7 Nu komt heel de aarde tot rust en stilte. Men breekt uit in gejuich.
Jesaja 14:8 Zelfs de cipressen verblij­den zich over u. De ceders van de Libanon zeggen: Sinds u daar geveld ligt, klimt niemand omhoog om ons om te hakken.
Jesaja 14:9 Het rijk van de dood beneden raakte om u in beroering, om u tegemoet te gaan, wanneer u zou komen. Het schudt ter wille van u de gestorvenen wak­ker, al de leiders van de aarde. Het laat van hun tronen opstaan al de koningen van de volken.
Jesaja 14:10 Zij zullen allemaal het woord nemen en zeggen tegen u: Ook u bent nu zo zwak gewor­den als wij, u bent aan ons gelijk geworden!
Jesaja 14:11 Uw trots ligt neergeworpen in het graf, met de klank van uw luiten. Onder u is een bed van maden gespreid, en wormen zijn uw deken.
Jesaja 14:12 Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U ligt geveld op de aarde, overwinnaar over de heidenvolken!
Jesaja 14:13 En zei in uw hart: Ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, ik zal zetelen op de berg van de ontmoeting aan de noordzijde.
Jesaja 14:14 Ik zal opstijgen boven de wolkenhoogten, ik zal mij gel­ijkstellen met de Allerhoogste.
Jesaja 14:15 Echter, u bent in het rijk van de dood neergestort, in het diepst van de kuil!
Jesaja 14:16 Wie u zien, kijken u aan en letten op u: Is dit nu die man die de aarde deed sidderen, die koninkrijken deed beven,
Jesaja 14:17 die van de wereld een woestijn maakte, haar steden met de grond gelijkmaakte, zijn gevangenen niet losliet om naar huis te gaan?
Jesaja 14:18 Alle koningen van de heidenvolken, allen rusten zij in ere, ieder in zijn huis.
Jesaja 14:19 Maar bent weggeworpen, ver van uw graf, als een verafschuwde loot bedolven onder gedoden, die met het zwaard zijn doorstoken en neergedaald in een steengroeve; u bent als een lijk dat is vertrapt.
Jesaja 14:20 U zult in het graf niet met hen verenigd worden, want u hebt uw land te gronde gericht en uw volk gedood. Voor eeuwig zal niet meer genoemd worden het na­geslacht van de kwaaddoeners.
Jesaja 14:21 Maak de slachtbank voor zijn kinderen gereed vanwege de ongerechtigheid van hun vaders, zodat zij niet meer opstaan, de aarde in bezit nemen en het wereldoppervlak vullen met steden.
Jesaja 14:22 Zo zal Ik tegen hen opstaan, spreekt de HEERE van de legermachten. Ik zal van Babel naam en overblijfsel uitroeien, zoon en kleinzoon, spreekt de HEERE.
Jesaja 14:23 Ik zal het maken tot een bezit voor nachtuilen en tot waterpoelen; Ik zal het wegvagen met de veger van het verderf, spreekt de HEERE van de legermachten.
Jesaja 14:24 De HEERE van de legermachten heeft gezworen: Voorwaar, zoals Ik het Mij voorgeno­men heb, zo zal het gebeuren, en zoals Ik het besloten heb, zal het tot stand komen.
Jesaja 14:25 Ik zal Assyrië verbreken in Mijn land, en op Mijn bergen zal Ik het vertrappen. Dan zal zijn juk van hen afglijden, en zijn last zal van hun schouder afglijden.
Jesaja 14:26 Dit is het raadsbesluit dat genomen is over heel het land. En dit is de hand die uitgestrekt is tegen alle volken.
Jesaja 14:27 Want de HEERE van de legermachten heeft het besloten, wie zou het dan verijdelen? En Zijn hand is uitgestrekt, wie zou die dan afwenden?
Jesaja 14:28 In het jaar dat koning Achaz stierf, kwam deze last.
Jesaja 14:29 Verblijd u niet, heel Filistea, want de staf die u sloeg, is wel gebroken, maar uit de wortel van de slang zal een gifslang voortkomen, en haar vrucht zal een vurige, vliegende draak zijn.
Jesaja 14:30 Dan weiden de eerstgeborenen van de geringen, en de armen zullen onbezorgd neerliggen; maar uw wortel zal Ik van honger laten sterven en uw overblijf­sel zal die gifslang doden.
Jesaja 14:31 Weeklaag, poort! Schreeuw het uit, stad! Wegsmelten van angst moet u, heel Filistea! Want uit het noorden komt een rookwolk; en in zijn gelederen blijft niemand achter.
Jesaja 14:32 Wat zal men dan de gezanten van het volk antwoorden? Dit: De HEERE heeft Sion gegrondvest; en in haar vinden de ellendigen van Zijn volk een toevlucht.

Jesaja 15

Jesaja 15:1 De last over Moab Voorzeker, in de nacht is het verwoest, Ar-Moab is uitgeroeid! Voor­zeker, in de nacht is het verwoest, Kir-Moab is uitgeroeid!
Jesaja 15:2 Men gaat op naar Baïth en Di­bon, naar de hoogten om te wenen. Over Nebo en over Medeba zal Moab weeklagen. Alle hoofden zijn kaalgeschoren, elke baard is afgesneden.
Jesaja 15:3 Op zijn straten zijn zij met een rouwgewaad omgord. Op hun daken en op hun pleinen is het een en al geweeklaag, ze dalen in tranen af.
Jesaja 15:4 Zowel Hesbon als Eleale schreeuwt het uit, hun stem wordt gehoord tot in Jahaz toe. Daarom slaan de gewapende mannen van Moab alarm, zijn ziel siddert in hem.
Jesaja 15:5 – Mijn hart schreeuwt het uit om Moab – Zijn vluchtelingen zijn al bij Zoar, Eglath Seli­sia. Ja, de weg omhoog naar Luhith gaan zij op met geween. Ja, op de weg naar Horonaïm heffen zij een noodgeschrei aan.
Jesaja 15:6 Voorzeker, de wateren van Nimrim worden een woeste­nij, want het gras is verdord, de grasscheutjes zijn vergaan, groen is er niet meer.
Jesaja 15:7 Daar­om zullen zij de overvloed van wat zij hebben vergaard en gespaard, over de Wilgenbeek brengen.
Jesaja 15:8 Voorzeker, het geschreeuw doorkruist het gebied van Moab, zijn gejammer tot Eglaïm toe, zijn gejammer tot Beër-Elim toe.
Jesaja 15:9 Voorzeker, de wateren van Dimon zijn vol bloed. Ja, Ik zal over Dimon nog meer teweegbrengen: een leeuw over de ontkomenen van Moab, en over het overblijfsel van het land.

Jesaja 16

Jesaja 16:1 Stuur lammeren voor de heerser van het land, van Sela door de woestijn naar de berg van de dochter van Sion.
Jesaja 16:2 Anders zal het gebeuren dat de dochters van Moab bij de door­waadbare plaatsen van de Arnon zijn, net als vluchtende vogels, een opgejaagd nest.
Jesaja 16:3 Schaf raad, neem een beslissing. Maak op het middaguur uw schaduw als de nacht, verberg de verdrevenen, verraad geen vluchteling.
Jesaja 16:4 Laat onder u Mijn verdrevenen verblijven, Moab; wees voor hen een schuilplaats tegen de verwoester. Als de onderdrukker omgekomen is, als het gedaan is met de verwoesting, als de vertrappers weggevaagd zijn van de aarde,
Jesaja 16:5 dan zal er een troon gevestigd worden in goedertierenheid. Daarop zal blijvend Iemand zitten in de tent van David, Die oordeelt en recht zoekt, Die snel gerechtigheid brengt.
Jesaja 16:6 Wij hebben gehoord van de trots van Moab, dat zeer hoogmoedig is, van zijn hoogmoed, zijn trots en zijn overmoed; zijn holle praat is niet gepast!
Jesaja 16:7 Daarom zal Moab over Moab week­lagen, allen zullen zij weeklagen. Aan de rozijnenkoeken van Kir-Hareseth zult u zuchtend terugdenken, volkomen verslagen.
Jesaja 16:8 Want de velden van Hesbon zijn verkommerd, de wijnstok van Sibma. De heersers van de heidenvolken hebben zijn edele druivenplanten plat­geslagen. Zij reikten tot Jaëzer, zij verdwaalden in de woestijn. Zijn ranken verspreidden zich en hingen tot over de zee.
Jesaja 16:9 Daarom zal ik bij het wenen over Jaëzer de wijnstok van Sib­ma bewenen. Ik maak u doornat met mijn tranen, Hesbon en Eleale, want over uw zomerv­ruchten en over uw oogst is de vreugderoep weggevallen.
Jesaja 16:10 Zo zijn blijdschap en vreugde weggenomen van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet meer gezongen, geen juichkreet meer geslaakt. De druiventreder perst geen wijn meer in de perskuipen. Ik heb de vreugderoep doen ophouden.
Jesaja 16:11 Daarom klagen mijn ingewanden om Moab als een harp, en mijn binnenste om Kir-Heres.
Jesaja 16:12 En gebeurt het dat Moab verschijnt en zich op de hoogte vermoeit en naar zijn heiligdom komt om te bidden, dan zal het niets bereiken.
Jesaja 16:13 Dit is het woord dat de HEERE destijds over Moab gesproken heeft.
Jesaja 16:14 Maar nu spreekt de HEERE: Binnen drie jaar, gerekend naar de jaren van een dagloner, zal de luister van Moab geminacht worden, samen met de grote mensenmenigte. Het overblijfsel zal klein en gering zijn, en niet veel betekenen.

Jesaja 17

Jesaja 17:1 De last over Damascus. Zie, Damascus houdt op een stad te zijn, het zal een puinhoop worden, een ruïne.
Jesaja 17:2 De steden van Aroër zullen verlaten worden, ze zullen voor de kud­den zijn. Die zullen daar neerliggen, en niemand zal ze schrik aanjagen.
Jesaja 17:3 Dan zal de vest­ing uit Efraïm weggedaan worden, en het koninkrijk uit Damascus, en ook de rest van de Sy­riërs zal verdwijnen. Het zal hun vergaan als de luister van de Israëlieten, spreekt de HEERE van de legermachten.
Jesaja 17:4 Op die dag zal het gebeuren dat de luister van Jakob zal wegteren, en het vet van zijn vlees zal wegslinken.
Jesaja 17:5 Het zal hem vergaan zoals wanneer een maaier het staande koren bij elkaar pakt, en met zijn arm de aren oogst. Ja, het zal hem vergaan zoals wanneer iemand aren verzamelt in het dal Refaïm.
Jesaja 17:6 Maar een nalezing zal daarvan overblijven, zoals bij het afschudden van een olijfboom: twee, drie vruchten aan het eind van de bovenste tak, vier, vijf aan de vruchtdragende takken, spreekt de HEERE, de God van Isra­ël.
Jesaja 17:7 Op die dag zal de mens de blik richten op Hem Die hem gemaakt heeft, en zijn ogen zullen zien op de Heilige van Israël.
Jesaja 17:8 Dan zal hij de blik niet richten op de altaren, het werk van zijn handen. En naar wat zijn vingers gemaakt hebben, zal hij niet kijken: de ge­wijde palen en de wierookaltaren.
Jesaja 17:9 Op die dag zullen zijn sterke steden zijn als een verlat­en plek in het woud of als een bovenste tak, die zij achterlieten voor de Israëlieten; het zal een woestenij zijn.
Jesaja 17:10 Want u bent de God van uw heil vergeten, aan uw sterke Rots hebt u niet gedacht. Daarom poot u wel lieflijke planten en zet uitheemse stekjes –
Jesaja 17:11 op de dag dat u ze plant, doet u ze opschieten; in de ochtend doet u uw zaaisel in bloei staan – maar de oogst zal slechts een hoopje zijn, op de dag van ziekte en niet te bestrijden leed.
Jesaja 17:12 Wee, het ru­moer van vele volken, ze razen als het razen van de zee; en wee, het gedruis van natiën, zij maken een gedruis als het bruisen van geweldige wateren.
Jesaja 17:13 Al maken de natiën een ge­druis als het bruisen van machtige wateren, Hij bestraft het, en ze vluchten, ver weg; het wordt opgejaagd vr de wind uit als kaf op de bergen, vr de wervelwind uit als werveldis­tels.
Jesaja 17:14 Tegen de tijd van de avond, zie, verschrikking! Voor de ochtend aanbreekt, is hij er niet meer. Dit is het deel van hen die ons beroven, het lot van hen die ons uitplunderen.

Jesaja 18

Jesaja 18:1 Wee het land van vleugelgegons, dat aan de overkant van de rivieren van Cusj is,
Jesaja 18:2 dat gezanten zendt over de zee, en in boten van biezen over het water. Ga, snelle boden, naar een volk, getrokken en geplukt, een volk, gevreesd van toen af en daarna, een volk van regel op re­gel en van vertrapping, bij wie rivieren zijn land beroven.
Jesaja 18:3 Alle inwoners van de wereld en bewoners van de aarde, wanneer men de banier omhoogheft op de bergen, zult u het zien; en wanneer men op de bazuin blaast, zult u het horen!
Jesaja 18:4 Ja, zo heeft de HEERE tegen mij ge­zegd: Ik zal rustig toezien vanuit Mijn woonplaats, als de zinderende hitte bij zonlicht, als een nevel van dauw in de hitte van de oogsttijd.
Jesaja 18:5 Ja, vr de oogst, als de bloei voorbij is en de bloesem een rijpende druif wordt, zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden en de takken wegnemen en afkappen.
Jesaja 18:6 Ze zullen tezamen overgelaten worden aan de roofvogels van de bergen en aan de dieren op de aarde. De roofvogels zullen er de zomer doorbrengen, en alle dieren op de aarde de winter.
Jesaja 18:7 In die tijd zullen aan de HEERE van de legermachten ge­schenken worden gebracht door een volk, getrokken en geplukt, een volk, gevreesd van toen af en daarna, een volk van regel op regel en van vertrapping – rivieren beroven zijn land – naar de plaats van de naam van de HEERE van de legermachten, de berg Sion.

Jesaja 19

Jesaja 19:1 De last over Egypte. Zie, de HEERE rijdt op een snelle wolk en komt in Egypte. De afgo­den van Egypte zullen beven voor Zijn aangezicht en het hart van de Egyptenaren zal smelten in hun binnenste.
Jesaja 19:2 Dan zal Ik Egyptenaren ophitsen tegen Egyptenaren, zodat zij zullen strijden, eenieder tegen zijn broeder, en eenieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, konink­rijk tegen koninkrijk.
Jesaja 19:3 De geest van de Egyptenaren zal in hun binnenste verward wor­den. Ik zal hun plannen in de war brengen. Dan zullen zij hun afgoden raadplegen, de doden-bezweerders, de geesten van doden, en de waarzeggers.
Jesaja 19:4 Ik zal de Egyptenaren overgeven in de hand van harde heren; een wrede koning zal over hen heersen, spreekt de Heere, HEERE van de legermachten.
Jesaja 19:5 Het water uit de zee zal opdrogen, en de rivier zal verzan­den en droogvallen.
Jesaja 19:6 De rivierarmen gaan stinken; het water in de rivieren van Egypte zakt, ze vallen droog. Het riet en de biezen verwelken.
Jesaja 19:7 De papyrusplanten langs de Nijl, aan de monding van de Nijl, en alles wat ingezaaid is langs de Nijl, zullen verdorren, ver­waaien; en het zal er niet meer zijn.
Jesaja 19:8 Treuren zullen de vissers, en rouwen allen die vish­aken uitwerpen in de Nijl; en zij die werpnetten uitzetten over het water, zullen verkomme­ren.
Jesaja 19:9 De bewerkers van het gekamde vlas zullen beschaamd worden, evenals de wevers van linnen.
Jesaja 19:10 Hun wevers zullen verslagen zijn, alle loonarbeiders zielsbedroefd.
Jesaja 19:11 De vorsten van Zoan zijn enkel dwazen; de wijzen, de raadgevers van de farao – hun raad is dom. Hoe kunt u dan tegen de farao zeggen: Ik ben een zoon van wijzen, een zoon van de koningen vanouds?
Jesaja 19:12 Waar zijn zij dan, uw wijzen? Laten zij u toch vertellen, als zij het al weten, wat de HEERE van de legermachten besloten heeft over Egypte.
Jesaja 19:13 De vorsten van Zoan gedragen zich als dwazen, de vorsten van Nof zijn bedrogen; zij die de hoeksteen zijn van hun stammen, doen Egypte dwalen.
Jesaja 19:14 De HEERE heeft in hun midden een geest van verwar­ring ingeschonken; zij hebben Egypte doen dwalen, in al zijn doen, zoals een dronkaard zich om en om wentelt in zijn braaksel.
Jesaja 19:15 En Egypte zal geen werk hebben dat hoofd of staart, palmtak of riet kan voortbrengen.
Jesaja 19:16 Op die dag zullen de Egyptenaren zijn als vrouwen. Zij zullen beven en angstig zijn voor de dreigend heen en weer bewegende hand van de HEERE van de legermachten, die Hij dreigend tegen hen heen en weer beweegt.
Jesaja 19:17 Het land Juda zal voor de Egyptenaren tot een schrikbeeld zijn. Zo dikwijls iemand hen daaraan zal herinneren, zullen zij weer angstig zijn voor het raadsbesluit van de HEERE van de leger­machten dat Hij tegen hen genomen heeft.
Jesaja 19:18 Op die dag zullen er vijf steden in het land Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken en die zweren bij de HEERE van de legermacht­en. Een ervan zal genoemd worden: Stad van de zon.
Jesaja 19:19 Op die dag zal de HEERE een al­taar hebben midden in het land Egypte, en aan zijn grens zal er een gedenkteken voor de HEERE staan.
Jesaja 19:20 Dit zal zijn tot een teken en getuigenis voor de HEERE van de leger­machten, in het land Egypte. Wanneer zij tot de HEERE zullen roepen vanwege hun onder­drukkers, zal Hij tot hen een Heiland en Meester zenden; Die zal hen redden.
Jesaja 19:21 Dan zal de HEERE aan de Egyptenaren bekend worden en de Egyptenaren zullen de HEERE kennen op die dag. Zij zullen Hem dienen met slachtoffer en graanoffer, en de HEERE gelofte doen en die nakomen.
Jesaja 19:22 Zo zal de HEERE de Egyptenaren geducht treffen en genezen. Zij zullen zich tot de HEERE bekeren en Hij zal Zich door hen laten verbidden en Hij zal hen genezen.
Jesaja 19:23 Op die dag zal er een gebaande weg zijn van Egypte naar Assyrië. De Assyriërs zullen in Egypte komen en de Egyptenaren in Assyrië. De Egyptenaren zullen samen met de Assyriërs de HEERE dienen.
Jesaja 19:24 Op die dag zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assyr­ië, een zegen in het midden van de aarde.
Jesaja 19:25 Want de HEERE van de legermachten zal hen zegenen met de woorden: Gezegend zij Mijn volk Egypte, het werk van Mijn handen Assyrië, en Mijn eigendom Israël!

Jesaja 20

Jesaja 20:1 In het jaar van de komst van de opperbevelhebber naar Asdod, toen Sargon, de koning van Assyrië, hem gezonden had en hij tegen Asdod streed en het innam –
Jesaja 20:2 in die tijd sprak de HEERE door de dienst van Jesaja, de zoon van Amoz: Ga, maak het rouwgewaad van om uw middel los en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed dat. Daar ging hij dan, naakt en barrevoets.
Jesaja 20:3 Toen zei de HEERE: Zoals Mijn dienaar Jesaja drie jaar naakt en barrevoets rondloopt, als teken en wonder voor Egypte en Cusj,
Jesaja 20:4 zo zal de koning van As­syrië de gevangenen van Egypte en de ballingen uit Cusj wegvoeren, jong en oud, naakt en barrevoets, de billen bloot, tot schande van Egypte.
Jesaja 20:5 Men zal ontsteld en beschaamd zijn vanwege Cusj, hun verwachting, en vanwege Egypte, hun eer.
Jesaja 20:6 En de bewoners van deze kuststreek zullen op die dag zeggen: Zie, zo is het gegaan met onze verwachting, waar wij naartoe vluchtten om hulp, om gered te worden van de koning van Assyrië! Hoe zullen wíj dan ontkomen?

Jesaja 21

Jesaja 21:1 De last over de woestijn aan de zee. Zoals wervelwinden in het Zuiderland voorbijtrekk­en, komt het uit de woestijn, uit een vreselijk land.
Jesaja 21:2 Een hard visioen is mij bekendge­maakt: de trouweloze handelt trouweloos, de verwoester verwoest. Trek op, Elam! Beleger Babel, Medië! Al haar zuchten heb Ik doen ophouden.
Jesaja 21:3 Daarom zijn mijn lendenen vol pijnscheuten. Weeën hebben mij aangegrepen als de weeën van een barende vrouw. Ik krimp ineen bij het horen, ik ben verschrikt bij het zien.
Jesaja 21:4 Mijn hart slaat over, huiver en angst overvallen mij. De avondschemering, waar ik anders zo naar verlang, maakt Hij voor mij tot een verschrikking.
Jesaja 21:5 Maak de tafel gereed; spreid de kleden; eet, drink. Sta op, vorsten, be­strijk het schild!
Jesaja 21:6 Want zo heeft de Heere tegen mij gezegd: Ga, zet een wachter uit; laat hem vertellen wat hij ziet.
Jesaja 21:7 En ziet hij strijdwagens, ruiters twee aan twee, een karavaan ezels, een karavaan kamelen, laat hij dan scherp opletten, zeer scherp!
Jesaja 21:8 Hij roept: Een leeuw! Heere, op de wachttoren sta ik overdag voortdurend. En op mijn wachtpost sta ik hele nachten door.
Jesaja 21:9 Zie nu, daar komt het: strijdwagens, manschappen, ruiters twee aan twee! Hij neemt het woord en zegt: Gevallen, gevallen is Babel! En alle beelden van zijn goden heeft Hij tegen de grond stukgebroken.
Jesaja 21:10 O mijn gedorste volk, graan van mijn dorsvloer; wat ik gehoord heb van de HEERE van de legermachten, de God van Israël, heb ik u bekendge­maakt.
Jesaja 21:11 De last over Duma. Men roept mij uit Seïr toe: Wachter, hoe staat het met de nacht? Wachter, hoe staat het met de nacht?
Jesaja 21:12 De wachter zei: De morgenstond is geko­men, maar het wordt ook nacht. Wilt u vragen, vraag! Keer terug, kom!
Jesaja 21:13 De last over Arabië. U moet overnachten in het woud in Arabië, karavanen van de Dedanieten.
Jesaja 21:14 Treed de dorstige tegemoet, breng water, inwoners van het land Tema, treed de vluchteling met brood voor hem tegemoet.
Jesaja 21:15 Want zij zijn op de vlucht voor de zwaarden, voor het ge­trokken zwaard, voor de gespannen boog, en voor de druk van de oorlog.
Jesaja 21:16 Want zo heeft de Heere tegen mij gezegd: Nog binnen een jaar, gerekend naar de jaren van een dagloner, zal het met al de luister van Kedar gedaan zijn.
Jesaja 21:17 Het aantal overgebleven boogschutters, de helden van de Kedarenen – het zullen er maar weinig zijn. Want de HEERE, de God van Isra­ël, heeft gesproken.

Jesaja 22

Jesaja 22:1 De last over het Dal van het Visioen. Wat hebt u toch dat u allen op de daken klimt?
Jesaja 22:2 Stad vol tumult en rumoer, uitgelaten stad, uw gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard en zijn ook niet gestorven in de strijd.
Jesaja 22:3 Al uw leiders zijn tezamen gevlucht, zonder één boogschot zijn zij gevangengenomen; al de uwen die werden gevonden, tezamen zijn zij ge­vangengenomen, hoe ver zij ook weggevlucht waren.
Jesaja 22:4 Daarom zeg ik: Wend uw blik van mij af, laat mij bitter wenen; dring niet aan om mij te troosten over de verwoesting van de dochter van mijn volk.
Jesaja 22:5 Want het is een dag van verwarring, vertrapping en ontreddering, een dag van de Heere, de HEERE van de legermachten, in het Dal van het Visioen; een dag waarop muren omver worden gehaald, en een dag van geschreeuw tegen het gebergte.
Jesaja 22:6 Want Elam neemt de pijlkoker op, de man en de paarden staan bij de strijdwagen, en Kir ont­bloot het schild.
Jesaja 22:7 Het zal gebeuren dat uw mooiste dalen vol zullen staan met strijdwa­gens, en de ruiters zullen zich in slagorde opstellen tegenover de poort.
Jesaja 22:8 Men zal ontman­telen wat Juda bescherming biedt. Op die dag zult u uitkijken naar het wapenarsenaal in het Woudhuis;
Jesaja 22:9 en de bressen in de Stad van David ziet u. Ja, het zijn er vele. U vangt het water van de Benedenvijver op.
Jesaja 22:10 U telt de huizen van Jeruzalem en u breekt huizen af om de muren te versterken.
Jesaja 22:11 Verder maakt u een reservoir tussen beide muren voor het water van de Oude Vijver. Maar u zult geen oog hebben voor Hem Die dit gedaan heeft, en Hem Die dit in een ver verleden gevormd heeft, ziet u niet.
Jesaja 22:12 De Heere, de HEERE van de legermachten, zal op die dag oproepen tot wenen en tot rouw, tot kaalscheren en tot het om­doen van een rouwgewaad.
Jesaja 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap, men doodt runderen en slacht schapen, men eet vlees en drinkt wijn. Men zegt: Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij!
Jesaja 22:14 Maar de HEERE van de legermachten heeft Zich aan mij persoon­lijk geopenbaard: Voorwaar, deze ongerechtigheid wordt voor u niet verzoend, totdat u sterft, zegt de Heere, de HEERE van de legermachten.
Jesaja 22:15 Zo zegt de Heere, de HEERE van de legermachten: Ga, treed binnen bij die hofmaarschalk, bij Sebna, het hoofd van de hofhoud­ing, en zeg:
Jesaja 22:16 Wat hebt u hier of wie hebt u hier, dat u hier voor uzelf een graf hebt uitge­houwen? Dat houwt zich in de hoogte een graf uit, hakt zich in de rots een woning uit!
Jesaja 22:17 Zie, de HEERE werpt u weg met de werpkracht van een man, en rolt u op als een rol.
Jesaja 22:18 Hij zal u helemaal ineenrollen tot een kluwen, als een bal naar een wijd uitgestrekt land werpen. Daar zult u sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, u, schandvlek van het huis van uw heer!
Jesaja 22:19 Ik zal u wegstoten uit uw ambt; hij zal u van uw post verdrijven.
Jesaja 22:20 Op die dag zal het gebeuren dat Ik Mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, zal roepen.
Jesaja 22:21 Ik zal hem bekleden met uw gewaad, hem uw gordel ombinden, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand leggen. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda.
Jesaja 22:22 En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen. Als hij open­doet, zal niemand sluiten. Als hij sluit, zal niemand opendoen.
Jesaja 22:23 Ik zal hem als een pin vastslaan in een stevige plaats, zodat hij een erezetel zal zijn voor het huis van zijn vader.
Jesaja 22:24 Dan zal men heel het gewicht van het huis van zijn vader aan hem hangen, de spruiten en de loten, al het kleine vaatwerk, van het vaatwerk van de schalen tot het vaatwerk van de kruiken toe.
Jesaja 22:25 Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal die pin, vastgesla­gen in een stevige plaats, weggenomen worden. Hij zal er afgehakt worden en vallen, en de last die eraan hangt, zal afgesneden worden, want de HEERE heeft gesproken.

Jesaja 23

Jesaja 23:1 De last over Tyrus. Weeklaag, schepen van Tarsis! Want het is verwoest, zodat er geen huis meer staat; niemand kan erin. Vanuit het land van de Kittiërs is het hun onthuld.
Jesaja 23:2 Zwijg, bewoners van de kuststreek! De kooplieden van Sidon, die de zee bevaren, hebben u welvaart gebracht.
Jesaja 23:3 Over de grote wateren kwam het zaad van Sichor, de oogst van de Nijl was zijn inkomen; het was de marktplaats voor de heidenvolken.
Jesaja 23:4 Schaam u, Sidon! Want de zee zegt, de zeevesting zegt: Ik heb geen weeën gehad en ook niet gebaard, geen jon­gemannen grootgebracht, geen meisjes doen opgroeien.
Jesaja 23:5 Zoals bij de tijding over Egypte zal men ineenkrimpen bij de tijding over Tyrus.
Jesaja 23:6 Steek over naar Tarsis, weeklaag, bew­oners van de kuststreek!
Jesaja 23:7 Is dit uw uitgelaten stad, waarvan de oorsprong in de dagen van weleer ligt, waarvan de voeten haar ver wegdroegen om er als vreemdeling te verblijven?
Jesaja 23:8 Wie heeft dit besloten over Tyrus, de stad die kronen uitdeelt, waarvan de kooplieden vorsten zijn, waarvan de handelaars de groten der aarde zijn?
Jesaja 23:9 De HEERE van de legermachten heeft dit besloten om de trots van alle sieraad te ontluisteren, om alle groten der aarde ve­rachtelijk te maken.
Jesaja 23:10 Overstroom uw land zoals de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen gordel meer!
Jesaja 23:11 Hij heeft Zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft koninkrijken doen sidderen. Wat Kanaän aangaat, heeft de HEERE bevel gegeven om zijn vestingen weg te va­gen.
Jesaja 23:12 Hij zei: U zult niet meer van vreugde opspringen, geschonden maagd, dochter van Sidon! Sta op, steek over naar de Kittiërs, maar ook daar zult u voor uzelf geen rust hebben.
Jesaja 23:13 Zie, het land van de Chaldeeën. Dit volk bestaat niet meer. Assyrië heeft het land bes­temd voor de woestijnbewoners. Zij richtten hun stormtorens op, slechtten hun paleizen, maar Hij heeft het tot een ruïne gemaakt.
Jesaja 23:14 Weeklaag, schepen van Tarsis, want uw vest­ing is verwoest!
Jesaja 23:15 Op die dag zal Tyrus vergeten worden voor zeventig jaar – overeenkom­stig de levenstijd van één koning. Na verloop van die zeventig jaar zal het Tyrus vergaan als in het lied op de hoer:
Jesaja 23:16 Neem een harp, ga de stad rond, vergeten hoer! Speel mooi, zing veel, dan wordt er aan je gedacht.
Jesaja 23:17 Na verloop van die zeventig jaar zal het gebeuren dat de HEERE naar Tyrus zal omzien. Vervolgens zal zij weer terugkeren naar haar hoerenloon en hoererij bedrijven met alle koninkrijken van de wereld die zich op de aardbodem bevin­den.
Jesaja 23:18 Haar winst en hoerenloon zal echter heilig worden voor de HEERE. Het zal niet opgeslagen of weggelegd worden, maar haar winst zal zijn voor hen die wonen voor het aan­gezicht van de HEERE, om tot verzadiging te kunnen eten en kostbare kleding te kopen.

Jesaja 24

Jesaja 24:1 Zie, de HEERE maakt het land leeg en verwoest het; het oppervlak ervan keert Hij on­dersteboven, Hij verspreidt zijn inwoners.
Jesaja 24:2 Het vergaat het volk dan net als de priester, de knecht als zijn heer, de slavin als haar meesteres, de koper als de verkoper, wie uitleent als wie te leen krijgt, de schuldeiser als zijn schuldenaar.
Jesaja 24:3 Het land zal volkomen leeggehaald en leeggeplunderd worden, want de HEERE heeft dit woord gesproken.
Jesaja 24:4 Het treurt, ver­welkt – dat land; hij verkommert, verwelkt – de bewoonde wereld; zij verkommeren – de voornaamsten van de bevolking van het land.
Jesaja 24:5 Want het land is ontheiligd door zijn inw­oners: zij overtreden de wetten, zij veranderen elke verordening, zij verbreken het eeuwige verbond.
Jesaja 24:6 Daarom verteert de vervloeking het land en moeten zijn inwoners boeten. Daarom zullen de inwoners van het land verbrand worden, zodat er weinig stervelingen zullen overblijven.
Jesaja 24:7 De nieuwe wijn treurt, de wijnstok verkommert, allen die blij zijn van hart, zuchten.
Jesaja 24:8 De vreugdemuziek van tamboerijnen houdt op, het gejoel van uitgelaten mensen verstomt, de vreugdemuziek van de harp houdt op.
Jesaja 24:9 Zij zullen geen wijn meer drinken onder gezang, sterkedrank zal bitter zijn voor wie hem drinken.
Jesaja 24:10 Gebroken is Chaos-stad, gesloten zijn alle huizen, niemand kan erin.
Jesaja 24:11 Op straat is er gejammer over de wijn; alle blijdschap is ondergegaan, de vreugde uit het land is verdwenen.
Jesaja 24:12 In de stad is verwoesting overgebleven, een ruïne; de poort is verbrijzeld.
Jesaja 24:13 Want het zal op de aarde, te midden van de volken, zo gaan als bij het afschudden van een olijfboom, als bij de nalezing wanneer de wijnoogst ten einde is.
Jesaja 24:14 Zíj zullen hun stem verheffen, zij zullen vrolijk zingen; om de heerlijkheid van de HEERE zullen zij juichen, van de zee af.
Jesaja 24:15 Eer daarom de HEERE in de landen van het licht, op de eilanden in de zee de Naam van de HEERE, de God van Israël.
Jesaja 24:16 Vanaf het uiterste einde der aarde horen wij psalmen tot verheerlijking van de Rechtvaardige. Maar ik zeg: Ik kwijn weg, ik kwijn weg, wee mij! De trouwelozen handelen trouweloos, in ontrouw handelen de trouwelozen trouweloos.
Jesaja 24:17 Angst, valkuil en strik over u, bewoners van de aarde!
Jesaja 24:18 En het zal gebeuren dat wie vlucht voor het beangstigende geluid, neervallen zal in de valkuil; en wie opklimt uit het mid­den van de valkuil, gevangen zal worden in de strik. Want de sluizen in de hoogte worden geo­pend en de fundamenten van de aarde zullen beven.
Jesaja 24:19 Scheuren, openscheuren zal de aarde, splijten, opensplijten zal de aarde, vervaarlijk wankelen zal de aarde,
Jesaja 24:20 hevig wag­gelen zal de aarde, als een dronkaard. Zij zal heen en weer slingeren als een nachthutje, haar overtreding zal zwaar op haar drukken, zij zal neervallen en niet meer opstaan.
Jesaja 24:21 Op die dag zal het gebeuren dat de HEERE de legermacht van de hoogte in de hoogte en de koningen van de aardbodem op de aardbodem zal straffen.
Jesaja 24:22 Zij zullen verzameld worden als ge­vangenen in een kerker, zij zullen opgesloten worden in een gevangenis, maar na vele dagen zal er weer naar hen omgezien worden.
Jesaja 24:23 De volle maan zal rood worden van schaamte, de gloeiende zon zal beschaamd worden, als de HEERE van de legermachten zal regeren op de berg Sion, en in Jeruzalem; en voor Zijn oudsten zal er heerlijkheid zijn.

Jesaja 25

Jesaja 25:1 HEERE, U bent mijn God, ik zal U roemen, Uw Naam loof ik. Want U hebt wonderen ge­daan. Uw raadsbesluiten zijn van oudsher vast en zeker.
Jesaja 25:2 Want U hebt van de stad een steenhoop gemaakt, van de versterkte stad een ruïne, van de vesting van vreemden iets wat geen stad mag heten; in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden.
Jesaja 25:3 Daarom zal een sterk volk U eren, de stad van gewelddadige volken zal U vrezen.
Jesaja 25:4 Want U bent voor de geringe een vesting geweest, een vesting voor de arme in zijn nood, een toevlucht tegen de vloed, een schaduw tegen de hitte. Want het razen van geweldplegers is als een vloed tegen een muur.
Jesaja 25:5 Als de hitte in een dorre streek zult U het gedruis van de vreemden onderdrukken; als de hitte door de schaduw van een dikke wolk zal het gezang van de geweldplegers worden ge­dempt.
Jesaja 25:6 De HEERE van de legermachten zal op deze berg voor alle volken een feestmaal met uitgelezen gerechten aanrichten, een feestmaal met gerijpte wijnen, met uitgelezen ger­echten vol merg, met gezuiverde gerijpte wijnen.
Jesaja 25:7 En Hij zal op deze berg verslinden de sluier waarmee het gezicht van alle volken omsluierd is, en de bedekking waarmee alle naties bedekt zijn.
Jesaja 25:8 Hij zal de dood voor altijd verslinden, de Heere HEERE zal de tranen van alle gezichten afwissen en de smaad van Zijn volk wegnemen van heel de aarde, want de HEERE heeft gesproken.
Jesaja 25:9 Op die dag zal men zeggen: Zie, Dit is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons verlossen. Dit is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn heil.
Jesaja 25:10 Want de hand van de HEERE zal rusten op deze berg. Maar Moab zal onder Hem worden vertrapt, zoals stro vertrapt wordt in de mest.
Jesaja 25:11 Hij zal Zijn handen te midden van hem uitspreiden, zoals een zwemmer ze uit­spreidt om te zwemmen, en Hij zal zijn hoogmoed vernederen, ondanks zijn listige handelin­gen.
Jesaja 25:12 Hij zal uw hoge vestingmuren neerhalen, neerwerpen, neerstorten ter aarde, tot in het stof.

Jesaja 26

Jesaja 26:1 Op die dag zal dit lied gezongen worden in het land Juda: Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en vestingwallen.
Jesaja 26:2 Doe de poorten open, zodat het rechtvaardige volk kan binnengaan, dat de trouw bewaart.
Jesaja 26:3 Het is Uw vaste voornemen: U zult volko­men vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd.
Jesaja 26:4 Vertrouw op de HEERE, tot in eeuwigheid, want de HEERE HEERE is een eeuwige rots.
Jesaja 26:5 Voorzeker, Hij haalt ze neer, de bewoners van de hoogte, de hoogverheven stad; Hij vernedert haar, Hij werpt haar neer, tot de grond toe, Hij stort haar neer tot in het stof.
Jesaja 26:6 De voet zal haar vertrappen, de voet­en van de ellendige, de voetstappen van de armen.
Jesaja 26:7 Het pad van de rechtvaardige is ge­heel effen, recht is het spoor dat U voor de rechtvaardige baant.
Jesaja 26:8 Ook in de weg van Uw oordelen, HEERE, hebben wij U verwacht; naar Uw Naam en naar Uw gedachtenis gaat het verlangen van onze ziel uit.
Jesaja 26:9 Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja, met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig. Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.
Jesaja 26:10 Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert niet wat gerechtigheid is: in een land van recht bedrijft hij onrecht en de hoogheid van de HEERE ziet hij niet.
Jesaja 26:11 HEERE, Uw hand is opgeheven, maar zij zien het niet. Toch zullen zij het zien en beschaamd worden vanwege de ijver voor Uw volk; ja, het vuur voor Uw tegenstanders – het zal hen verteren.
Jesaja 26:12 HEERE, U zult voor ons vrede beschikken, want al onze zaken hebt U ook voor ons in orde gebracht.
Jesaja 26:13 HEERE, onze God, andere heren dan U hebben over ons geheerst, door U alleen gedenken wij Uw Naam.
Jesaja 26:14 Doden zullen niet herleven; gestorvenen zullen niet opstaan. Daarom hebt U hen gestraft, hen weggevaagd, elke gedachtenis aan hen doen vergaan.
Jesaja 26:15 HEERE, U hebt dit volk vermeerderd, U hebt dit volk vermeerderd, U hebt Uzelf verheerlijkt, U hebt hen ver weggedaan, in alle einden der aarde.
Jesaja 26:16 HEERE, in de benauwdheid hebben zij U gezocht, een fluisterend gebed uitges­tort, toen Uw vermaning over hen kwam.
Jesaja 26:17 Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te baren, ineenkrimpt en het uitschreeuwt in haar weeën, zo waren wij voor Uw aange­zicht, HEERE.
Jesaja 26:18 Wij waren zwanger, wij krompen ineen, maar het was als baarden wij wind: wij hebben het land geen heil gebracht, wereldbewoners zijn niet geboren.
Jesaja 26:19 Uw doden zullen leven – ook mijn dood lichaam – zij zullen opstaan. Ontwaak en juich, u die woont in het stof, want Uw dauw zal zijn als dauw op jong, fris groen en de aarde zal de ges­torvenen baren.
Jesaja 26:20 Ga, Mijn volk, treed uw kamers binnen, sluit uw deuren achter u. Ver­berg u voor een klein ogenblik, totdat de gramschap over is.
Jesaja 26:21 Want zie, de HEERE gaat uit Zijn plaats om de ongerechtigheid van de bewoners van de aarde aan hen te vergelden. De aarde zal het bloed dat erop vergoten is, aan het licht brengen. Zij zal haar gedoden niet langer bedekt houden.

Jesaja 27

Jesaja 27:1 Op die dag zal de HEERE vergelding doen met Zijn hard, groot en sterk zwaard aan de Leviathan, de snelle slang, ja, de Leviathan, de kronkelende slang; Hij zal het monster dat in de zee is, doden.
Jesaja 27:2 Op die dag zal er een wijngaard zijn van bruisende wijn; zing ervan in beurtzang!
Jesaja 27:3 Ik, de HEERE, bescherm hem, elk ogenblik bevochtig Ik hem. Opdat de vi­jand hem niet kan beschadigen, bescherm Ik hem nacht en dag.
Jesaja 27:4 Grimmigheid is er bij Mij niet: wie zou Mij als een doorn en distel de strijd laten aanbinden, zodat Ik hem zou aan­vallen en hem tegelijk zou verbranden?
Jesaja 27:5 Laat men zich liever aan Mijn macht vast­klampen, laat men vrede met Mij sluiten; vrede moet men met Mij sluiten.
Jesaja 27:6 In de dagen die komen, zal Jakob wortel schieten, Israël zal bloeien en groeien en zij zullen het wereldop­pervlak met vruchten vervullen.
Jesaja 27:7 Heeft Hij hem geslagen zoals Hij hem geslagen heeft die hem sloeg? Is hij gedood zoals zijn gesneuvelden sneuvelden?
Jesaja 27:8 Door hem op te jagen, te verdrijven, hebt U met hem een rechtszaak gevoerd. Hij heeft hem verdreven door Zijn harde wind, op de dag van de storm uit het oosten.
Jesaja 27:9 Daarom zal hierdoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden. Dit is de volle vrucht: dat Hij zijn zonde zal wegdoen, wanneer Hij alle altaarstenen zal maken als stukgeslagen kalksteen; geen gewijde paal of wierookal­taar zal blijven staan.
Jesaja 27:10 Want de versterkte stad zal een eenzame plek zijn en de wonin­gen leeg en verlaten als de woestijn. Daar zullen kalveren grazen, en daar zullen ze neerliggen en haar takken kaal eten.
Jesaja 27:11 Zijn haar twijgen verdord, dan worden ze afgebroken. Vrou­wen komen en steken ze aan. Het is immers niet een volk met inzicht. Daarom zal zijn Maker Zich er niet over ontfermen, en zijn Formeerder zal het geen genade bewijzen.
Jesaja 27:12 Op die dag zal het gebeuren dat de HEERE de aren zal uitkloppen vanaf de rivier tot aan de Beek van Egypte; en , Israëlieten, zult worden opgeraapt, één voor één.
Jesaja 27:13 Op die dag zal het ge­beuren dat op een grote bazuin geblazen zal worden. Dan zullen zij komen die verloren waren in het land van Assyrië, die verdreven waren naar het land Egypte. En zij zullen zich voor de HEERE neerbuigen op de heilige berg in Jeruzalem.

Jesaja 28

Jesaja 28:1 Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm, en een verwelkende bloem, een schitterend sieraad op het hoofd van de vruchtbare vallei van hen die geveld zijn door de wijn.
Jesaja 28:2 Zie, de Heere heeft iemand die sterk en machtig is als een hagelstorm, een storm van verderf. Zoals een vloed van geweldige, alles wegspoelende wateren werpt hij ze hardhan­dig ter aarde.
Jesaja 28:3 Met voeten zal vertrapt worden de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm.
Jesaja 28:4 En de verwelkende bloem van zijn schitterend sieraad op het hoofd van de vruchtbare vallei zal zijn als een vroege vijg vr de zomer: als iemand die ziet, slokt hij die meteen op uit zijn hand.
Jesaja 28:5 Op die dag zal de HEERE van de legermachten tot een schitter­ende kroon en sierlijke krans zijn voor de rest van Zijn volk,
Jesaja 28:6 tot een geest van het recht voor wie zit om recht te spreken, en tot een kracht voor wie de strijd terugdringt naar de poort.
Jesaja 28:7 Ook dezen hier zwalken van wijn, dwalen rond door sterkedrank. Priester en pro­feet zwalken door sterkedrank. Zij zijn opgeslokt door de wijn, zij dwalen rond door de sterke­drank. Zij zwalken bij het uitleggen van het visioen, zij struikelen tijdens hun gerechtelijke uitspraak.
Jesaja 28:8 Ja, alle tafels zitten vol walgelijk braaksel, geen plek is schoon.
Jesaja 28:9 Wie kan Hij dan de kennis bijbrengen? Wie kan Hij dan het gehoorde doen begrijpen? Wie net van de moedermelk af zijn, wie net van de borst zijn afgehaald?
Jesaja 28:10 Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje.
Jesaja 28:11 Ja, met belachelijke klanken en in een andere taal zal Hij tot dit volk spreken,
Jesaja 28:12 tegen wie Hij zei: Dit is de rust, geef de vermoeide rust, en dit is de verademing – maar zij wilden niet luisteren.
Jesaja 28:13 Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje, zodat zij, als zij weggaan, ach­terovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden.
Jesaja 28:14 Daarom, hoor het woord van de HEERE, u, spotters, u, heersers over dit volk dat in Jeruzalem is!
Jesaja 28:15 Om­dat u zegt: Wij hebben een verbond gesloten met de dood, en met het rijk van de dood zijn wij een verdrag aangegaan, wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt, komt hij niet bij ons, want van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt en in het bedrog hebben wij ons verborgen,
Jesaja 28:16 daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is. Wie gelooft, zal zich niet weghaasten.
Jesaja 28:17 Ik stel het recht tot meetlint, en de gerechtigheid tot paslood. De hagel zal het toevluchtsoord van de leugen wegvagen, het water zal de schuilplaats over­spoelen.
Jesaja 28:18 Dan zal uw verbond met de dood tenietgedaan worden, uw verdrag met het rijk van de dood zal geen stand houden. Trekt de alles wegspoelende gesel voorbij, dan zult u door hem afgeranseld worden.
Jesaja 28:19 Zo dikwijls als hij voorbijtrekt, zal hij u grijpen; ja, och­tend na ochtend zal hij voorbijtrekken, bij dag en bij nacht. Het zal gebeuren dat het be­grijpen van het bericht slechts beroering teweeg zal brengen.
Jesaja 28:20 Want het bed zal te kort zijn om zich erop uit te strekken, en de deken te smal om zich erin te wikkelen.
Jesaja 28:21 Want de HEERE zal opstaan zoals op de berg Perazim. Hij zal woeden, zoals in het dal van Gibeon, om Zijn werk te doen – vreemd zal Zijn werk zijn – en om Zijn daad te verrichten – ongewoon zal Zijn daad zijn.
Jesaja 28:22 Nu dan, spot niet, anders zullen uw boeien nog strakker aangehaald worden; want een vernietigend einde – en het is vast besloten, heb ik gehoord van de Heere, de HEERE van de legermachten – komt over heel het land.
Jesaja 28:23 Neem ter ore en luister naar mijn stem, sla er acht op en luister naar mijn woorden!
Jesaja 28:24 Ploegt de ploeger heel de dag door om te zaaien? Blijft hij zijn land altijd maar openleggen en eggen?
Jesaja 28:25 Is het niet zo: heeft hij de bovenlaag ervan geëffend, dan strooit hij wikke uit, zaait er komijn op, en zet tarwe op rij, gerst per vak, en spelt aan de rand?
Jesaja 28:26 Zijn God onderwijst hem over de juiste wijze. Hij onderwijst hem.
Jesaja 28:27 Want men dorst wikke toch niet met een dorsslede, en rolt over komijn toch geen wagenwiel? Maar wikke wordt uitgeklopt met een stok, en komijn met een staak.
Jesaja 28:28 Broodkoren moet wel fijngemaakt worden, maar hij dorst en dorst het niet voor altijd door; hij plet het niet met zijn wagenwiel, met zijn paarden verpulvert hij het niet.
Jesaja 28:29 Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten. Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid.

Jesaja 29

Jesaja 29:1 Wee Ariël, Ariël, de stad waar David zich gelegerd heeft! Voeg jaar bij jaar, laat de fees­ten hun kringloop hebben,
Jesaja 29:2 toch zal Ik Ariël in het nauw drijven, er zal geklag en geklaag zijn, zij zal Mij als een ariël zijn.
Jesaja 29:3 Want Ik zal u rondom belegeren, Ik zal u insluiten met bolwerken en versterkingen tegen u opwerpen.
Jesaja 29:4 Dan zult u vernederd worden, spreken vanuit de aarde en gedempt zullen uw woorden klinken uit het stof. Uw stem vanuit de aarde zal zijn als die van een dodenbezweerder; en uw woorden klinken piepend uit het stof.
Jesaja 29:5 Dan zal de menigte van hen die u vreemd zijn, worden als fijn stof, en de menigte van geweld­plegers als voorbijvliegend kaf. In een ogenblik zal het gebeuren, plotseling.
Jesaja 29:6 Door de HEERE van de legermachten zult u gestraft worden met donder, aardbeving en groot geluid, wervelwind, storm en de vlam van een verterend vuur.
Jesaja 29:7 Als een droom, een nachtelijk vis­ioen zal de menigte van al de volken worden die strijden tegen Ariël, ja, allen die strijden te­gen hem en zijn vestingen, en die hem in het nauw drijven.
Jesaja 29:8 Het zal zijn zoals wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, is hij nog onverzadigd; of zoals wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, hij is uitgeput en nog versmacht hij: zzal het met de menigte van alle heidenvolken zijn die strijden tegen de berg Sion.
Jesaja 29:9 Zij aarzelen. Sta daarover verbijsterd. Zij zijn verblijd. Roep daarom. Zij zijn dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterkedrank.
Jesaja 29:10 Want de HEERE heeft over u uitgegoten een geest van diepe slaap. Gesloten heeft Hij uw ogen, de profeten; en uw hoofden, de zieners, heeft Hij omhuld.
Jesaja 29:11 Daarom is voor u het visioen van dit alles ge­worden als de woorden van een verzegeld boek. Men geeft het aan iemand die lezen kan en zegt: Lees dit eens! Maar hij zegt: Dat kan ik niet, het is verzegeld.
Jesaja 29:12 Of men geeft het aan iemand die niet lezen kan, en zegt: Lees dit eens! Maar hij zegt: Ik kan niet lezen.
Jesaja 29:13 De Heere zei: Omdat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij eren met hun lippen, maar hun hart ver van Mij houden, en hun vrees voor Mij slechts een aangeleerd gebod van men­sen is,
Jesaja 29:14 daarom, zie, ga Ik verder met wonderlijk te handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaar; want de wijsheid van zijn wijzen zal vergaan en het verstand van zijn verstandi­gen zal zich verbergen.
Jesaja 29:15 Wee hun die zich diep verbergen voor de HEERE om hun voor­nemen te verbergen; hun daden vinden in het duister plaats, zij zeggen: Wie ziet ons en wie kent ons?
Jesaja 29:16 U draait de zaken om! Alsof de pottenbakker als gelijk beschouwd kan wor­den met het leem, zodat het maaksel over zijn maker zegt: Hij heeft mij niet gemaakt, en het gevormde voorwerp over zijn pottenbakker zegt: Hij heeft er geen inzicht in.
Jesaja 29:17 Is het niet nog een klein moment totdat de Libanon zal veranderen in een vruchtbaar veld, en het vruchtbare veld als een woud beschouwd zal worden?
Jesaja 29:18 Op die dag zullen de doven horen de woorden van het Boek, en, verlost van donkerheid en duisternis, zullen de ogen van de blinden zien.
Jesaja 29:19 De zachtmoedigen zullen blijdschap op blijdschap hebben in de HEERE, en de armen onder de mensen zullen zich in de Heilige van Israël verheugen.
Jesaja 29:20 Want de geweldpleger zal omkomen, het zal uit zijn met de spotter. En allen die uit zijn op onrecht, zullen uitgeroeid worden:
Jesaja 29:21 zij die een mens schuldig verklaren om een woord, zij die val­strikken leggen voor wie opkomt voor het recht in de poort, zij die de rechtvaardige weg­drukken, de woestenij in.
Jesaja 29:22 Daarom, zo zegt de HEERE tegen het huis van Jakob, Hij Die Abraham heeft verlost: Nu zal Jakob niet beschaamd hoeven te worden, en nu zal zijn gezicht niet wit wegtrekken,
Jesaja 29:23 want als hij zijn kinderen ziet, het werk van Mijn handen in zijn midden, dan zullen zij Mijn Naam als heilig erkennen, zij zullen de Heilige van Jakob als hei­lig erkennen, zij zullen bevreesd zijn voor de God van Israël.
Jesaja 29:24 Wie dwalen in hun geest, zullen tot inzicht komen, wie morren, zullen onderwijzing aanvaarden.

Jesaja 30

Jesaja 30:1 Wee de opstandige kinderen, spreekt de HEERE, om een plan te maken, maar niet van Mij uit; om een verdrag te sluiten, maar niet vanuit Mijn Geest; het is om zonde op zonde te hopen.
Jesaja 30:2 Zij gaan om af te dalen naar Egypte – maar naar wat Mijn mond spreekt, vragen zij niet – om zichzelf in veiligheid te brengen bij de macht van de farao, en om hun toevlucht te zoeken in de schaduw van Egypte.
Jesaja 30:3 Maar de macht van de farao zal u tot schaamte zijn, en de toevlucht in de schaduw van Egypte tot schande.
Jesaja 30:4 Wanneer zijn vorsten in Zoan ge­weest zijn, en zijn gezanten Chanes bereikt hebben,
Jesaja 30:5 zullen allen beschaamd staan om een volk dat hun geen nut kan doen, niet tot hulp of voordeel zal zijn, maar tot schande en ook tot smaad.
Jesaja 30:6 De last over de dieren van het Zuiderland. Door een land van benauwd­heid en angst, waar leeuwin en leeuw, adder en vliegende draak wonen, vervoeren zij op de ruggen van ezels hun vermogen, en op de bulten van kamelen hun schatten, naar een volk dat hun geen nut kan doen.
Jesaja 30:7 Egypte zal namelijk tevergeefs en voor niets helpen. Daarom roep Ik hierover uit: Dit is nu Rahab: het blijft stilzitten.
Jesaja 30:8 Nu dan, kom, schrijf het in hun bijzijn op een schrijftafel en teken het op in een boek, zodat het blijft staan tot de laatste dag, voor altijd en eeuwig.
Jesaja 30:9 Want het is een opstandig volk, het zijn leugenachtige kinderen, kinderen die niet willen luisteren naar de wet van de HEERE;
Jesaja 30:10 die tegen de zieners zeg­gen: U mág niet zien; tegen de schouwers: U mág niet voor ons schouwen wat waar is. Spreek tot ons vleierijen, schouw bedriegerijen.
Jesaja 30:11 Wijk af van de weg, keer af van het pad, houd de Heilige van Israël bij ons vandaan.
Jesaja 30:12 Daarom, zo zegt de Heilige van Israël: Omdat u dit woord verwerpt, op onderdrukking en bedrog vertrouwt en daarop steunt,
Jesaja 30:13 daarom zal deze misdaad voor u zijn als een zakkende, wijder wordende scheur in een hoge muur; plotseling, in een ogenblik, komt de breuk ervan.
Jesaja 30:14 Ja, Hij zal hem stukbreken als het breken van een pottenbakkerskruik; Hij zal hem verbrijzelen en niet sparen, zodat in zijn gruis geen scherf gevonden wordt om vuur uit de haard te halen of water uit de poel te schep­pen.
Jesaja 30:15 Want zo zegt de Heere HEERE, de Heilige van Israël: Door terugkeer en rust zou u verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn, maar u hebt niet gewild.
Jesaja 30:16 U zegt: Nee! Te paard zullen wij vluchten. Daarom zlt u vluchten. En op snelle paarden zullen wij rijden. Daarom zullen uw achtervolgers ook snel zijn.
Jesaja 30:17 Duizend zullen vlucht­en voor het dreigen van één; voor het dreigen van vijf zult u allen op de vlucht slaan, tot u bent overgebleven als een paal op een bergtop, en als een banier op een heuvel.
Jesaja 30:18 En daarom wacht de HEERE, opdat Hij u genadig zal zijn; en daarom zal Hij Zich verheffen om Zich over u te ontfermen. Voorzeker, de HEERE is een God van recht. Welzalig zijn allen die Hem verwachten.
Jesaja 30:19 Want op Sion zal het volk wonen, in Jeruzalem, u hoeft nooit meer te wenen. Hij zal u zeker genadig zijn op uw luide roepen: zodra Hij dat hoort, zal Hij u antwoor­den.
Jesaja 30:20 De Heere zal u wel geven brood van benauwdheid en water van verdrukking, maar uw leraren zullen zich niet langer verbergen: uw ogen zullen uw leraren zien.
Jesaja 30:21 Met uw eigen oren zult u een woord van achter u horen: Dit is de weg, bewandel die. Dit voor het geval u naar rechts of naar links zou gaan.
Jesaja 30:22 Dan zult u voor onrein houden uw met zilver bedekte gesneden beelden en uw met goud overtrokken gegoten beelden. U zult ze weg­werpen als een menstruatiedoek; u zult ervan zeggen: Weg ermee!
Jesaja 30:23 Dan zal Hij regen geven over uw zaad waarmee u het land ingezaaid hebt, en broodkoren als opbrengst van het land; het zal vol en overvloedig zijn. Op die dag zal uw vee grazen op wijde weidegronden.
Jesaja 30:24 De koeien en ezels die het land bewerken, zullen gezouten voer eten, dat geschud is met schep en zeef.
Jesaja 30:25 Er zullen op elke hoge berg en elke verheven heuvel beken zijn en waterstromen, op de dag van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen.
Jesaja 30:26 Dan zal het licht van de volle maan zijn als het licht van de gloeiende zon, en het licht van de zon zal zevenmaal sterker zijn, net als het licht van zeven dagen, op de dag dat de HEERE de breuk van Zijn volk zal verbinden en de wond die het is toegebracht, zal genezen.
Jesaja 30:27 Zie, de Naam van de HEERE komt van ver, Zijn toorn brandt – de last is zwaar – Zijn lippen zijn vol gramschap, Zijn tong is als verterend vuur.
Jesaja 30:28 Zijn adem is als een overstromende beek, die reikt tot de hals, om de heidenvolken te wannen met de wan van nutteloosheid; en een toom die doet dwalen, ligt op de kaken van de volken.
Jesaja 30:29 Er zal een lied bij u zijn, als in de nacht waarin men zich heiligt voor een feest; en blijdschap van hart, als bij iemand die met fluitspel voortgaat om te komen tot de berg van de HEERE, tot de Rots van Israël.
Jesaja 30:30 De HEERE zal Zijn majestueuze stem doen horen, Hij zal het neerkomen van zijn arm doen zien in grimmige toorn: een vlam van verterend vuur, slagregens, een vloed, hagelstenen.
Jesaja 30:31 Want door de stem van de HEERE zal Assyrië verpletterd worden, hij die met de roede sloeg.
Jesaja 30:32 En overal waar de door God beschikte staf voorbij is getrokken, overal waarop de HEERE die heeft doen rusten, zullen er tamboerijnen en harpen zijn, want met alles in ber­oering brengende strijdhandelingen zal Hij hen bestrijden.
Jesaja 30:33 Want de verbrandings­plaats is al eerder gereedgemaakt, ook voor de koning is hij in gereedheid gebracht. Hij heeft hem diep gemaakt en wijd. Voor zijn brandstapel is er vuur en hout in overvloed. De adem van de HEERE zal hem aansteken als een zwavelstroom.

Jesaja 31

Jesaja 31:1 Wee hun die afdalen naar Egypte om hulp, die steunen op paarden, vertrouwen op strijd­wagens, omdat er zoveel zijn, op ruiters, omdat die zeer machtig zijn, maar die geen acht slaan op de Heilige van Israël en de HEERE niet zoeken.
Jesaja 31:2 Echter, ook Hij is wijs, Hij doet het kwaad komen en neemt Zijn woorden niet terug. Hij zal opstaan tegen het huis van de kwaaddoeners en tegen de hulp van hen die onrecht bedrijven,
Jesaja 31:3 want de Egyptenaren zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest. De HEERE zal Zijn hand uit­strekken, zodat de helper zal struikelen, en wie geholpen wordt, zal neervallen, tezamen zullen zij allen omkomen.
Jesaja 31:4 Want zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Zoals een leeuw of een jonge leeuw gromt boven zijn prooi – al wordt tegen hem een menigte herders samenger­oepen, hij ontstelt niet door hun stemgeluid en hij krimpt niet ineen voor hun menigte – zo zal de HEERE van de legermachten neerdalen om te strijden om de berg Sion en zijn heuvel.
Jesaja 31:5 Zoals vogels boven hun nest vliegen, zo zal de HEERE van de legermachten Jeruzalem beschermen, Hij zal het beschermen en redden, Hij zal het voorbijgaan en bevrijden.
Jesaja 31:6 Bekeer u tot Hem van Wie de Israëlieten diep afvallig geworden zijn,
Jesaja 31:7 want op die dag zal ieder verwerpen zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, die uw eigen handen voor uzelf hebben gemaakt, tot zonde.
Jesaja 31:8 Assyrië zal vallen door het zwaard, maar niet door dat van een man; en het zwaard, maar niet van een mens, zal hem verslinden. Hij zal vluchten voor het zwaard en zijn jongemannen zullen herendienst verrichten.
Jesaja 31:9 En zijn rots zal van angst verder trekken, en zijn vorsten zullen ontstellen door de banier, spreekt de HEERE, Die op Sion een vuur heeft en in Jeruzalem een oven.

Jesaja 32

Jesaja 32:1 Zie, een Koning zal regeren in gerechtigheid, en vorsten zullen heersen overeenkomstig het recht.
Jesaja 32:2 Die Man zal zijn als een beschutting tegen de wind, een schuilplaats tegen de vloed, als waterbeken in een dorre streek, als de schaduw van een zware rots in een dorstig land.
Jesaja 32:3 Dan zullen de ogen van wie zien, zich niet afwenden, en de oren van wie horen, zullen er acht op slaan.
Jesaja 32:4 Het hart van onbedachtzamen zal inzicht krijgen, en de tong van stamelaars zal bedreven zijn om duidelijk te spreken.
Jesaja 32:5 Een dwaas zal niet langer edelmoe­dig genoemd worden, en van een bedrieger zal niet gezegd worden: Hij is vrijgevig,
Jesaja 32:6 want een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart bedrijft onrecht door het plegen van goddeloos­heid, het spreken van lastertaal tegen de HEERE, het onverzadigd laten van de hongerige, en het de dorstige aan drinken doen ontbreken.
Jesaja 32:7 De middelen van de bedrieger zijn slecht; híj beraamt schandelijke plannen om de ellendigen te gronde te richten door leugenachtige woorden, en wanneer de arme spreekt, het recht.
Jesaja 32:8 Maar de edelmoedige beraamt edel­moedige plannen en híj staat voor edelmoedige daden.
Jesaja 32:9 Zorgeloze vrouwen, sta op, luis­ter naar mijn stem! Onbezorgde dochters, neem mijn woorden ter ore!
Jesaja 32:10 Over ruim een jaar zult u sidderen, onbezorgde dochters, want het zal gedaan zijn met de wijnoogst; geen in­zameling van de oogst zal er komen.
Jesaja 32:11 Beef, zorgeloze vrouwen; sidder, onbezorgde dochters! Trek uw kleren uit, doe alles uit! Omgord uw heupen met een rouwgewaad.
Jesaja 32:12 Men zal rouw bedrijven om de borsten, om de begerenswaardige akkers, om de vruchtbare wijnstokken.
Jesaja 32:13 Op het land van mijn volk zullen doornen en distels opkomen, ja, op alle vreugdehuizen in de uitgelaten stad.
Jesaja 32:14 Want het paleis zal verlaten zijn, het stadsrumoer zal ophouden; Ofel en wachttoren zullen tot in eeuwigheid als grotten zijn, een vreugde voor wilde ezels, een weide voor kudden.
Jesaja 32:15 Totdat over ons uitgegoten wordt de Geest uit de hoogte. Dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden en het vruchtbare veld zal als een woud beschouwd worden.
Jesaja 32:16 Het recht zal wonen in de woestijn en de gerechtigheid zal verblijven op het vruchtbare veld.
Jesaja 32:17 De vrucht van de gerechtigheid zal vrede zijn, en de uitwerking van de gerechtigheid: rust en veiligheid tot in eeuwigheid.
Jesaja 32:18 Mijn volk zal ver­blijven in een woonplaats van vrede, in veilige woningen, in oorden van zorgeloze rust;
Jesaja 32:19 maar waar men afdaalt in het woud, zal het hagelen en de stad zal wegzinken in de diepte.
Jesaja 32:20 Welzalig bent u die aan alle wateren zaait, die rund en ezel daarheen drijft.

Jesaja 33

Jesaja 33:1 Wee u, verwoester, u die zelf niet verwoest bent, en u die trouweloos handelt, al heeft men tegenover u niet trouweloos gehandeld. Hebt u het verwoesten voltooid, dan zult u zelf verwoest worden; bent u gereed met trouweloos handelen, dan zal men tegen u trouweloos handelen.
Jesaja 33:2 HEERE, wees ons genadig, op U hebben wij gewacht. Wees elke morgen hun arm; ja, ons heil in tijd van benauwdheid.
Jesaja 33:3 Voor het daverend geluid zullen de volken vluchten; als U Zich verhoogt, zullen de heidenvolken overal verspreid worden.
Jesaja 33:4 Dan zal uw buit verzameld worden, zoals zwermsprinkhanen zich verzamelen; zoals sprinkhanen erop afstormen, stormt men erop af.
Jesaja 33:5 De HEERE is hoogverheven, want Hij woont in de hoogte. Hij heeft Sion vervuld met recht en gerechtigheid.
Jesaja 33:6 Hij zal zijn de vastheid van uw tijden, een rijkdom aan heil, wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn.
Jesaja 33:7 Zie, hun allersterksten schreeuwen het uit daarbuiten, de vredeboden wenen bitter.
Jesaja 33:8 De gebaande wegen zijn verlaten, de gebruiker van de weg ontbreekt. Hij verbreekt het ver­bond, hij versmaadt de getuigen, hij acht geen sterveling.
Jesaja 33:9 Het land treurt, verkommert. De Libanon staat beschaamd, hij is verwelkt, Saron is geworden als de Vlakte, en Basan en Karmel schudden hun bladeren af.
Jesaja 33:10 Nu zal Ik opstaan, zegt de HEERE, nu zal Ik ver­hoogd worden, nu zal Ik verheven worden.
Jesaja 33:11 U gaat zwanger van stro, u zult stoppels baren; uw adem is een vuur dat u verteren zal.
Jesaja 33:12 De volken zullen verbrande kalk worden, als afgekapte doornen zullen zij met vuur verbrand worden.
Jesaja 33:13 Hoor, u die ver weg bent, wat Ik heb gedaan, en u die dichtbij bent, erken Mijn macht!
Jesaja 33:14 De zondaars in Sion zijn angstig, huiver heeft de huichelaars aangegrepen: Wie onder ons kan verblijven bij een ver­terend vuur? Wie onder ons kan verblijven bij een eeuwige gloed?
Jesaja 33:15 Hij die wandelt in gerechtigheid en billijk spreekt, die winstbejag door afpersing verwerpt, die zijn handen af­werend schudt om geen geschenken aan te nemen, die zijn oor dichtstopt om niet van bloed­vergieten te horen, die zijn ogen sluit om het kwaad niet te zien –
Jesaja 33:16 die zal wonen op de hoogten; bergvestingen op de rotsen zullen zijn veilige vesting zijn, zijn brood wordt hem geg­even, van water is hij verzekerd.
Jesaja 33:17 Uw ogen zullen de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid. Ze zullen een wijd uitgestrekt land zien.
Jesaja 33:18 Uw hart zal de verschrikking over­denken: Waar is de schrijver? Waar is de betaalmeester? Waar is hij die de torens telt?
Jesaja 33:19 Het onbeschaamde volk zult u niet meer zien, het volk met zo’n onbegrijpelijke taal dat je het niet begrijpen kunt, met die bespottelijke tongval; het is niet te verstaan.
Jesaja 33:20 Aanschouw Sion, de stad van onze samenkomsten. Uw ogen zullen Jeruzalem zien, een veilige woon­plaats, een tent die niet afgebroken zal worden, waarvan de pinnen voor altijd niet uitgetrokk­en zullen worden en waarvan geen enkel touw gebroken zal worden.
Jesaja 33:21 Want de HEERE zal daar in Zijn macht bij ons zijn. Het zal een plaats van rivieren, van brede stromen zijn. Geen roeiboot zal erop varen, geen statig schip zal er passeren.
Jesaja 33:22 De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.
Jesaja 33:23 Uw touwen hangen slap, ze houden hun mast niet op zijn plaats, ze spannen het zeil niet uit. Dan wordt er een rijke buit verdeeld, zelfs verlamden roven buit.
Jesaja 33:24 Geen inw­oner zal zeggen: Ik ben ziek. Want het volk dat daar woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben ontvangen.

Jesaja 34

Jesaja 34:1 Kom naar voren, heidenvolken, om te luisteren! Sla er acht op, natiën! Laat de aarde luisteren en al wat zij bevat, de wereld, en alles wat daarop uitspruit!
Jesaja 34:2 Want de grote toorn van de HEERE richt zich tegen alle heidenvolken, Zijn grimmigheid tegen heel hun leg­ermacht. Hij heeft hen met de ban geslagen, hen overgegeven ter slachting.
Jesaja 34:3 Hun gesneu­velden zullen weggeworpen worden, en van hun dode lichamen zal hun stank opstijgen. De bergen zullen wegsmelten door hun bloed.
Jesaja 34:4 Heel het sterrenleger aan de hemel zal ver­gaan. De hemel zal opgerold worden als een boekrol, en heel zijn leger zal vallen, zoals blade­ren vallen van een wijnstok, en zoals vijgen vallen van een vijgenboom.
Jesaja 34:5 Want Mijn zwaard is dronken geworden in de hemel. Zie, het zal neerdalen op Edom, op het volk dat Ik geslagen heb met de ban, als een oordeel.
Jesaja 34:6 Het zwaard van de HEERE zit vol bloed, het is verzadigd van vet, van het bloed van lammeren en bokken, van het niervet van rammen. Want de HEERE richt een offer aan in Bozra, een grote slachting in het land Edom.
Jesaja 34:7 Met hen zullen de wilde ossen neervallen, en de jonge stieren met de sterke stieren. Hun land zal doordrenkt zijn met bloed en hun stoffige grond verzadigd van vet.
Jesaja 34:8 Want het zal zijn de dag van de wraak van de HEERE, het jaar van de afrekening om de rechtszaak van Sion.
Jesaja 34:9 Zijn beken zullen veranderd worden in pek, en zijn stof in zwavel; ja, zijn land zal worden tot brandend pek.
Jesaja 34:10 ’s Nachts en ook overdag zal het niet geblust worden, voor eeuwig zal zijn rook opstijgen. Van generatie op generatie zal het verwoest blijven, tot in alle eeuwighe­den zal niemand erdoorheen trekken.
Jesaja 34:11 Kauw en nachtuil zullen het in bezit nemen, ran­suil en raaf zullen daar wonen. Hij zal er het meetlint van de woestheid over uitspannen en het paslood van de leegte.
Jesaja 34:12 Zijn edelen – maar zij zijn er niet – zal men tot het koning­schap roepen: met al zijn vorsten is het gedaan.
Jesaja 34:13 In zijn paleizen zullen dorens opschiet­en, netels en distels in zijn vestingen. Het zal een woonplaats voor jakhalzen zijn, een rust­plaats voor struisvogels.
Jesaja 34:14 Wilde woestijndieren zullen daar hyena’s tegenkomen, de bok zal naar zijn metgezel roepen; ja, daar zal het nachtelijk ongedierte tot rust komen en voor zichzelf een rustplaats vinden.
Jesaja 34:15 Daar zal de pijlslang nestelen, eieren leggen, uitbroeden en haar jongen koesteren in haar schaduw; ja, daar verzamelen zich de wouwen, de ene bij de andere.
Jesaja 34:16 Zoek het na in het boek van de HEERE en lees: niet één van hen zal er ontbrek­en, zij zullen elkaar niet missen, want Mijn mond heeft het zelf geboden en Zijn Geest Zelf zal hen bijeenbrengen.
Jesaja 34:17 Want Hij, Hij heeft voor hen het lot geworpen, Zijn hand heeft hun het land toebedeeld met het meetlint. Tot in eeuwigheid zullen zij het bezitten, van generatie op generatie zullen zij er wonen.

Jesaja 35

Jesaja 35:1 De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn, de wildernis zal zich verheugen en in bloei staan als een roos.
Jesaja 35:2 Zij zal welig in bloei staan en zich verheugen, ja, zij zal zich ver­heugen en juichen. De luister van de Libanon is haar gegeven, de glorie van de Karmel en de Saron. Ze zullen zien de heerlijkheid van de HEERE, de glorie van onze God.
Jesaja 35:3 Versterk de slappe handen, verstevig de wankele knieën;
Jesaja 35:4 zeg tegen onbedachtzamen van hart: Wees sterk, wees niet bevreesd! Zie, uw God! De wraak zal komen, de vergelding van God; Híj zal komen en u verlossen.
Jesaja 35:5 Dan zullen de ogen van de blinden worden opengedaan, de oren van de doven zullen worden geopend.
Jesaja 35:6 Dan zal de kreupele springen als een hert, de tong van de stomme zal juichen. Want in de woestijn zullen wateren zich een weg banen en beken in de wildernis.
Jesaja 35:7 Het dorre land zal tot een waterpoel worden, het dorstige land tot water­bronnen; op de woonplaats van jakhalzen, waar hun rustplaats was, zal gras zijn, met riet en biezen.
Jesaja 35:8 Daar zal zijn een effen baan, een weg; de heilige weg zal hij genoemd worden. Een onreine zal er niet over gaan, want hij zal alleen voor hen zijn. Wie deze weg ook gaat, zelfs dwazen zullen niet dwalen.
Jesaja 35:9 Daar zal geen leeuw zijn, geen verscheurend dier zal erop komen; ze zullen daar niet aangetroffen worden, maar de verlosten zullen die bewande­len.
Jesaja 35:10 Want wie door de HEERE zijn vrijgekocht, zullen terugkeren; zij zullen Sion bin­nenkomen met gejuich. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen, verdriet en gezucht zullen wegvluchten.

Jesaja 36

Jesaja 36:1 In het veertiende jaar van koning Hizkia gebeurde het dat Sanherib, de koning van As­syrië, optrok tegen alle versterkte steden van Juda en ze innam.
Jesaja 36:2 De koning van Assyrië zond de commandant van Lachis naar Jeruzalem, naar koning Hizkia, met een sterke leger­macht. Hij stelde zich op bij de waterloop van de bovenvijver, op de hoofdweg naar het Ble­kersveld.
Jesaja 36:3 Toen ging Eljakim, de zoon van Hilkia, het hoofd van de hofhouding, de stad uit naar hem toe, met Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier.
Jesaja 36:4 Daar­op zei de commandant tegen hen: Zeg toch tegen Hizkia: Dit zegt de grote koning, de koning van Assyrië: Wat is dit voor vertrouwen dat u koestert?
Jesaja 36:5 Ik zeg (maar het is lippentaal): Er is beraad en gevechtskracht voor de oorlog. Op wie stelt u nu uw vertrouwen, dat u tegen mij in opstand komt?
Jesaja 36:6 Zie, u vertrouwt op die geknakte rietstaf, op Egypte. Maar als ie­mand daarop leunt, dringt hij in zijn hand en doorboort die. Zo is de farao, de koning van Egypte, voor allen die op hem vertrouwen.
Jesaja 36:7 En als u tegen mij zegt: Wij vertrouwen op de HEERE, onze God – is Hij het niet van Wie Hizkia de hoogten en altaren verwijderd heeft? En heeft Hizkia niet en tegen Juda en tegen Jeruzalem gezegd: Voor dit altaar moet u zich neerbuigen?
Jesaja 36:8 Nu dan, ga toch een weddenschap aan met mijn heer, de koning van Assyr­ië: ik geef aan u tweeduizend paarden, als u van uw kant daarvoor de ruiters kunt leveren!
Jesaja 36:9 En hoe zou u ooit een aanval kunnen keren van een enkele landvoogd van de geringste dienaren van mijn heer? U vertrouwt voor uzelf echter op Egypte vanwege zijn strijdwagens en ruiters.
Jesaja 36:10 Nu dan, ben ik buiten de wil van de HEERE tegen dit land opgetrokken om het te gronde te richten? De HEERE heeft tegen mij gezegd: Trek tegen dit land op en richt het te gronde!
Jesaja 36:11 Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joah tegen de commandant: Spreek toch Aramees tegen uw dienaren, want dat verstaan wij. Spreek tegen ons geen Judees ten aanho­ren van het volk dat op de stadsmuur is.
Jesaja 36:12 Maar de commandant zei: Heeft mijn heer mij alleen naar uw héér en naar gestuurd om deze woorden te spreken? Is het ook niet naar de mannen die daar op de muur zitten, om hun te zeggen dat zij met u hun eigen uitwerpselen zullen eten en hun eigen urine drinken?
Jesaja 36:13 En de commandant stelde zich op, riep met luide stem in het Judees en zei: Luister naar de woorden van de grote koning, de koning van Assyrië!
Jesaja 36:14 Dit zegt de koning: Laat Hizkia u niet bedriegen, want hij zal u niet kunnen redden.
Jesaja 36:15 Laat Hizkia u ook niet doen vertrouwen op de HEERE door te zeggen: De HEERE zal ons zeker redden, deze stad zal niet gegeven worden in de hand van de koning van Assyrië.
Jesaja 36:16 Luister niet naar Hizkia, want dit zegt de koning van Assyrië: Geef u aan mij over, kom uit de stad naar mij toe. Dan mag ieder eten van zijn eigen wijnstok en ieder van zijn eigen vijgenboom, en ieder water drinken uit zijn eigen put,
Jesaja 36:17 totdat ik kom en u meevoer naar een land als uw eigen land, een land van koren en nieuwe wijn, een land van brood en wijngaarden.
Jesaja 36:18 Laat Hizkia u niet misleiden door te zeggen: De HEERE zal ons redden. Hebben de goden van de volken, ieder zijn eigen land, gered uit de hand van de kon­ing van Assyrië?
Jesaja 36:19 Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Se­farvaïm? Hebben zij Samaria dan soms uit mijn hand gered?
Jesaja 36:20 Wie onder al de goden van deze landen zijn er die hun land uit mijn hand gered hebben? Zou de HEERE Jeruzalem dan wél uit mijn hand redden?
Jesaja 36:21 Maar zij zwegen en antwoordden hem met geen woord, want het gebod van de koning was dit: U mag hem niet antwoorden.
Jesaja 36:22 Toen kwam Elja­kim, de zoon van Hilkia, het hoofd van de hofhouding, met Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier, in gescheurde kleren naar Hizkia toe. Zij vertelden hem de woor­den van de commandant.

Jesaja 37

Jesaja 37:1 Zodra koning Hizkia dat hoorde, gebeurde het dat hij zijn kleren scheurde, zich in een rouwgewaad hulde en het huis van de HEERE binnenging.
Jesaja 37:2 Verder stuurde hij Eljakim, het hoofd van de hofhouding, Sebna, de schrijver, en de oudsten van de priesters, gehuld in rouwgewaden, naar Jesaja, de profeet, de zoon van Amoz.
Jesaja 37:3 Zij zeiden tegen hem: Dit zegt Hizkia: Deze dag is een dag van benauwdheid, bestraffing en belediging; ja, de kinderen staan op het punt geboren te worden, maar er is geen kracht om te baren.
Jesaja 37:4 Misschien zal de HEERE, uw God, de woorden horen van de commandant, die zijn heer, de koning van Assyr­ië, gestuurd heeft om de levende God te honen, en zal Hij hem straffen om de woorden die de HEERE, uw God, gehoord heeft. Wilt u dan een gebed opzenden voor het overblijfsel dat er nog te vinden is?
Jesaja 37:5 Toen kwamen de dienaren van koning Hizkia bij Jesaja.
Jesaja 37:6 En Jesaja zei tegen hen: Dit moet u tegen uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Wees niet bevreesd voor de woorden die u gehoord hebt, de woorden waarmee de knechten van de koning van Assyrië Mij gelasterd hebben.
Jesaja 37:7 Zie, Ik geef een geest in hem, dat hij een gerucht zal horen en zal terugkeren naar zijn land. Dan zal Ik hem in zijn land door het zwaard neervellen.
Jesaja 37:8 Toen keerde de commandant terug en trof de koning van Assyrië aan, in strijd gewikkeld met Lib­na. Hij had namelijk gehoord dat hij uit Lachis was vertrokken.
Jesaja 37:9 Toen Sanherib over Tir­haka, de koning van Cusj, hoorde zeggen: Hij is uitgetrokken om tegen u te strijden – toen hij dat hoorde, stuurde hij opnieuw gezanten naar Hizkia om te zeggen:
Jesaja 37:10 Dit moet u tegen Hizkia, de koning van Juda, zeggen: Laat uw God, op Wie u vertrouwt, u niet bedriegen door te zeggen: Jeruzalem zal niet in de hand van de koning van Assyrië gegeven worden.
Jesaja 37:11 Zie, u hebt zelf gehoord wat de koningen van Assyrië met al de landen hebben gedaan door ze met de ban te slaan. En zou dan gered worden?
Jesaja 37:12 Hebben de goden van de volken die mijn vaderen te gronde gericht hebben, hen gered: Gozan, Haran, Rezef en de zonen van Eden die in Telassar waren?
Jesaja 37:13 Waar is de koning van Hamath, de koning van Arpad, de koning van de stad Sefarvaïm, van Hena en van Ivva?
Jesaja 37:14 Toen Hizkia de brieven uit de hand van de gezanten had ontvangen en die had gelezen, ging hij op naar het huis van de HEERE. Vervolgens spreidde Hizkia die brieven uit voor het aangezicht van de HEERE,
Jesaja 37:15 en Hizkia bad tot de HEERE:
Jesaja 37:16 HEERE van de legermachten, God van Israël, Die tussen de cherubs troont, U bent het, U alleen bent de God van alle koninkrijken van de aarde, Ú hebt de hemel en de aarde gemaakt.
Jesaja 37:17 Neig, HEERE, Uw oor, en luister; open, HEERE, Uw ogen en zie. Hoor al de woorden van Sanherib die hij gestuurd heeft om de levende God te honen.
Jesaja 37:18 Het is waar, HEERE, de koningen van Assyrië hebben al die landen met hun grondgebied verwoest,
Jesaja 37:19 en hun goden hebben zij prijsgegeven aan het vuur. Het waren immers geen goden, maar het was het werk van mensenhanden, hout en steen. Daarom heb­ben zij die vernield.
Jesaja 37:20 Nu dan, HEERE, onze God, verlos ons uit zijn hand. Dan zullen alle koninkrijken van de aarde weten dat U de HEERE bent, U alleen.
Jesaja 37:21 Toen stuurde Je­saja, de zoon van Amoz, deze boodschap naar Hizkia: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Wat u tot Mij gebeden hebt met betrekking tot Sanherib, de koning van Assyrië, heb Ik ge­hoord.
Jesaja 37:22 Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De maagd, de dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u.
Jesaja 37:23 Wie hebt u gehoond en gelasterd? Tegen Wie hebt u de stem verheven en uw ogen hoogmoedig opgeheven? Tegen de Heilige van Israël!
Jesaja 37:24 Door uw dienaren hebt u de Heere gehoond en gezegd: Met mijn talrijke strijdwagens heb ík de hoge bergen bestegen, de flanken van de Libanon. Ik hak zijn statige ceders, zijn mooiste cipressen om. Ik kom tot op zijn hoogste top, tot in zijn weelderig groeiend woud.
Jesaja 37:25 Ík heb gegraven en water ge­dronken, ik heb met mijn voetzolen alle rivieren van de belegerde plaatsen drooggelegd.
Jesaja 37:26 Hebt u dan niet gehoord dat Ik, de Heere, dit lang tevoren gedaan heb, en dat Ik dit va­naf de dagen van weleer heb bewerkstelligd? Nu heb Ik het doen komen: u bent er om de ver­sterkte steden tot puinhopen te verwoesten.
Jesaja 37:27 Daarom waren hun inwoners machteloos, waren zij ontsteld en beschaamd, werden zij als gras op het veld of groene grasscheutjes, als gras op de daken, of een veld koren voordat het overeind staat.
Jesaja 37:28 Maar uw zitten, uw uit­gaan, uw thuiskomen ken Ik, en uw tekeergaan tegen Mij.
Jesaja 37:29 Omdat u tegen Mij tekeer bent gegaan, en uw hoogmoed is opgeklommen tot in Mijn oren – zal Ik Mijn haak in uw neus slaan en Mijn bit tussen uw lippen, en Ik zal u doen terugkeren langs de weg waarover u bent gekomen.
Jesaja 37:30 En dit zal voor u het teken zijn: men zal dit jaar eten wat vanzelf ge­groeid is, in het tweede jaar wat daarvan weer opkomt; in het derde jaar moet u zaaien en maaien, en wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten,
Jesaja 37:31 want opnieuw zal wat ontkomen, wat overgebleven is van het huis van Juda, wortel schieten naar beneden toe en vrucht dragen de hoogte in,
Jesaja 37:32 want van Jeruzalem zal uitgaan wat overgebleven is, en wat ontkomen is, van de berg Sion. De na-ijver van de HEERE van de legermachten zal dit doen.
Jesaja 37:33 Daarom, zo zegt de HEERE over de koning van Assyrië: Hij zal deze stad niet binnen­komen, daar geen pijl in schieten, haar met geen schild tegemoetkomen, en tegen haar geen belegeringsdam opwerpen.
Jesaja 37:34 Langs de weg waarover hij gekomen is, zal hij terugkeren, maar deze stad zal hij niet binnenkomen, spreekt de HEERE.
Jesaja 37:35 Want Ik zal deze stad be­schermen door haar te verlossen, omwille van Mijzelf en omwille van David, Mijn dienaar.
Jesaja 37:36 Toen trok de engel van de HEERE ten strijde en sloeg in het legerkamp van Assyrië honderdvijfentachtigduizend man neer. Toen men de volgende morgen vroeg opstond, zie, het waren allemaal dode lichamen.
Jesaja 37:37 Daarop brak Sanherib, de koning van Assyrië, op. Hij trok weg en keerde naar zijn land terug; en hij bleef in Ninevé.
Jesaja 37:38 Het gebeurde nu, toen hij zich in het huis van Nisroch, zijn god, neerboog, dat Adrammelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard doodden. Zij ontkwamen naar het land Ararat, en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.

Jesaja 38

Jesaja 38:1 In die dagen werd Hizkia ziek, tot stervens toe. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, bij hem en zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Regel de zaken van uw huis, want u zult sterven en niet leven.
Jesaja 38:2 Daarop keerde Hizkia zijn gezicht om naar de muur en bad tot de HEERE
Jesaja 38:3 en zei: Och HEERE, bedenk toch dat ik in trouw en met een volkomen hart voor Uw aangezicht gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in Uw ogen. En Hizkia huilde erg.
Jesaja 38:4 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jesaja:
Jesaja 38:5 Ga tegen Hizkia zeggen: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen ge­zien. Zie, Ik zal vijftien jaar aan uw levensdagen toevoegen,
Jesaja 38:6 en Ik zal u uit de hand van de koning van Assyrië redden, evenals deze stad; Ik zal deze stad beschermen.
Jesaja 38:7 En dit zal voor u het teken zijn van de HEERE, dat de HEERE dit woord dat Hij gesproken heeft, doen zal:
Jesaja 38:8 Zie, Ik laat op de schaalverdeling van Achaz’ zonnewijzer de schaduw, die door de zon is gedaald, tien treden teruggaan. En de zon ging de tien treden terug die ze op de schaal­verdeling was gedaald.
Jesaja 38:9 Dit is het geschrift van Hizkia, de koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijn ziekte genezen was:
Jesaja 38:10 Zelf zei ik: Op de helft van mijn dagen moet ik heengaan; in de poorten van het graf word ik beroofd van de rest van mijn jaren.
Jesaja 38:11 Ik zei: Ik zal de HEERE, de HEERE, niet zien in het land van de levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen onder de inwoners van de wereld.
Jesaja 38:12 Mijn levenstijd is opgebroken, van mij weggerukt, als een tent van een herder; ik heb mijn leven opgerold, zoals een wever doet, Hij snijdt mij af van het weefgetouw. Voordat de dag tot nacht wordt, zult U aan mij een einde gemaakt hebben.
Jesaja 38:13 Ik stelde het me voor, tot de morgen toe: als een leeuw, zo zal Hij al mijn beenderen breken. Voordat de dag tot nacht wordt, zult U aan mij een einde ge­maakt hebben.
Jesaja 38:14 Als een zwaluw of kraanvogel, zo piepte ik, ik kirde als een duif. Mijn ogen waren smekend opgeslagen naar omhoog: Heere, ik word neergedrukt; wees U mijn Borg!
Jesaja 38:15 Wat zal ik spreken? Zoals Hij mij heeft gezegd, heeft Híj het gedaan. Nu mag ik al mijn jaren gerust verdergaan, de bitterheid van mijn ziel te boven gekomen.
Jesaja 38:16 Heere, bij deze dingen leeft men, en in al deze dingen is het leven van mijn geest. Want U hebt mij ge­zond gemaakt en mij genezen.
Jesaja 38:17 Zie, tot vrede is de bitterheid voor mij bitter geweest,want Ú hebt mijn ziel lieflijk omhelsd, van het graf van de ontbinding vandaan gehaald. Want U hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.
Jesaja 38:18 Immers, het graf zal U niet loven, de dood U niet prijzen; wie in de kuil neerdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen.
Jesaja 38:19 De levende, de levende, die zal U loven, zoals ik vandaag. De vader zal zijn kinderen met Uw waarheid bekendmaken.
Jesaja 38:20 De HEERE was er om mij te verlossen. Daarom zullen wij mijn snarenspel doen klinken, al de dagen van ons leven, in het huis van de HEERE.
Jesaja 38:21 Jesaja had namelijk gezegd: Laat men een klomp vijgen nemen en die als een pleister op de zweer leggen; dan zal hij genezen.
Jesaja 38:22 En Hizkia had gezegd: Wat is het teken dat ik naar het huis van de HEERE zal opgaan?

Jesaja 39

Jesaja 39:1 In die tijd stuurde Merodach-Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, ge­zanten met brieven en een geschenk naar Hizkia, want hij had gehoord dat hij ziek geweest en hersteld was.
Jesaja 39:2 Hizkia verblijdde zich over hun komst. Hij liet hun zijn schathuis zien: het zilver, het goud, de specerijen, de kostbare olie, heel zijn wapenhuis en alles wat in zijn schatkamers te vinden was. Er was niets in zijn huis en in heel zijn koninkrijk dat Hizkia hun niet liet zien.
Jesaja 39:3 Toen kwam de profeet Jesaja bij koning Hizkia. Hij zei tegen hem: Wat hebben die mannen gezegd en waarvandaan zijn zij naar u toe gekomen? Hizkia zei: Zij zijn uit een ver land naar mij toe gekomen, uit Babel.
Jesaja 39:4 Hij zei: Wat hebben zij in uw huis ge­zien? Hizkia zei: Zij hebben alles gezien wat er in mijn huis is. Er is niets in mijn schatkamers dat ik hun niet heb laten zien.
Jesaja 39:5 Toen zei Jesaja tegen Hizkia: Hoor het woord van de HEERE van de legermachten.
Jesaja 39:6 Zie, er komen dagen dat alles wat er in uw huis is en wat uw vaderen tot op deze dag hebben opgeslagen, naar Babel zal worden weggevoerd. Er zal niets overblijven, zegt de HEERE.
Jesaja 39:7 Bovendien zullen zij een aantal van uw zonen meene­men, die uit u zullen voortkomen, die u verwekken zult; zij zullen hovelingen worden in het paleis van de koning van Babel.
Jesaja 39:8 Hizkia zei tegen Jesaja: Het woord van de HEERE dat u gesproken hebt, is goed. Hij zei ook: Maar laat er in mijn dagen duurzame vrede zijn!

Jesaja 40

Jesaja 40:1 Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen,
Jesaja 40:2 spreek naar het hart van Jeruzalem en roep haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij uit de hand van de HEERE het dubbele ontvangen heeft voor al haar zonden.
Jesaja 40:3 Een stem van ie­mand die roept in de woestijn: Bereid de weg van de HEERE, maak recht in de wildernis een gebaande weg voor onze God.
Jesaja 40:4 Alle dalen zullen verhoogd worden, alle bergen en heuvels zullen verlaagd worden; wat krom is, zal recht worden; wat rotsachtig is, zal tot een vlakte worden.
Jesaja 40:5 De heerlijkheid van de HEERE zal geopenbaard worden, en alle vlees tezamen zal het zien, want de mond van de HEERE heeft gesproken.
Jesaja 40:6 Een stem zegt: Roep! En hij zegt: Wat moet ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem op het veld.
Jesaja 40:7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest van de HEERE erover blaast. Voor­waar, het volk is gras.
Jesaja 40:8 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig.
Jesaja 40:9 Klim op een hoge berg, Sion, verkondigster van een goede bood­schap; verhef uw stem met kracht, Jeruzalem, verkondigster van een goede boodschap. Ver­hef die, wees niet bevreesd. Zeg tegen de steden van Juda: Zie, uw God!
Jesaja 40:10 Zie, de Heere HEERE! Met kracht zal Hij komen, en Zijn arm zal heersen. Zie, Zijn loon heeft Hij bij Zich, Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit.
Jesaja 40:11 Als een herder zal Hij Zijn kudde weiden: Hij zal de lammetjes in Zijn armen bijeenbrengen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden.
Jesaja 40:12 Wie heeft de wateren met de holte van zijn hand opgemeten, of van de hemel met een span de maat genomen, of het stof van de aarde met een maatbeker gevat, of de bergen gewogen in een waag, of de heuvels op een weegschaal?
Jesaja 40:13 Wie heeft de Geest van de HEERE gepeild en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen?
Jesaja 40:14 Met wie heeft Hij beraadslaagd dat hij Hem inzicht zou geven, Hem het pad van het recht zou leren, Hem kennis bij zou brengen of Hem de weg van veel verstand zou doen kennen?
Jesaja 40:15 Zie, de volk­en worden beschouwd als een druppel aan een emmer, als een stofje op de weegschaal. Zie, Hij heft de eilanden op als fijn stof.
Jesaja 40:16 De Libanon is niet genoeg om te branden, zijn dier­en zijn niet genoeg voor het brandoffer.
Jesaja 40:17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als minder dan niets en als leegheid.
Jesaja 40:18 Met wie zou u God willen vergelijken, of welke vergelijking zou u op Hem willen toepassen?
Jesaja 40:19 De vakman giet het beeld, de edelsmid overtrekt het met goud en smeedt er zilveren kettingen voor.
Jesaja 40:20 Wie te arm is voor een hefoffer, kiest een stuk hout dat niet kan verrotten. Hij zoekt een kundig vak­man voor zich uit om een beeld te vervaardigen dat niet wankelt.
Jesaja 40:21 Weet u het niet? Hoort u het niet? Is het u vanaf het begin niet bekendgemaakt? Hebt u niet gelet op de funda­menten van de aarde?
Jesaja 40:22 Hij is het Die zetelt boven de omtrek van de aarde, waarvan de bewoners als sprinkhanen zijn. Hij is het Die de hemel uitspant als een dunne doek en uit­spreidt als een tent om in te wonen.
Jesaja 40:23 Hij is het Die vorsten maakt tot niets, rechters van de aarde maakt tot leegheid.
Jesaja 40:24 Ja, zij zijn niet geplant, ja, zij zijn niet gezaaid, ja, hun af­gehouwen stronk wortelt niet in de aarde. Ook als Hij op hen zal blazen, zullen zij verdorren, en een storm neemt hen weg als stoppels.
Jesaja 40:25 Met wie zou u Mij willen vergelijken, of aan wie ben Ik gelijk? zegt de Heilige.
Jesaja 40:26 Sla uw ogen op naar omhoog, en zie Wie deze dingen geschapen heeft; Hij is het Die hun leger voltallig tevoorschijn brengt, ze alle bij name roept door Zijn grote vermogen en Zijn sterke kracht; er ontbreekt er niet één.
Jesaja 40:27 Waarom zegt u dan, Jakob, en spreekt u, Israël: Mijn weg is voor de HEERE verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij?
Jesaja 40:28 Weet u het niet? Hebt u het niet gehoord? De eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, wordt niet moe en niet afgemat. Er is geen doorgronding van Zijn inzicht.
Jesaja 40:29 Hij geeft de vermoeide kracht en Hij vermeerdert de sterkte van wie geen krachten heeft.
Jesaja 40:30 Jongeren zullen moe en afgemat worden, jonge mannen zullen zeker struikelen;
Jesaja 40:31 maar wie de HEERE verwachten, zullen hun kracht vernieuwen, zij zullen hun vleugels uitslaan als arenden, zij zullen snel lopen en niet afgemat worden, zij zullen lopen en niet moe worden.

Jesaja 41

Jesaja 41:1 Zwijg voor Mij, kustlanden, laten de volken de kracht vernieuwen. Laten zij naar voren komen, laten zij dan spreken, laten wij samen naar voren komen voor het oordeel.
Jesaja 41:2 Wie heeft vanwaar de zon opkomt de rechtvaardige doen opstaan, hem geroepen om te gaan? Wie heeft heidenvolken aan hem overgeleverd en doet hem koningen vertreden? Wie heeft hen als stof overgeleverd aan zijn zwaard, als wegwaaiende stoppels aan zijn boog?
Jesaja 41:3 Hij achter­volgde hen, trok verder in vrede, over een pad dat hij met zijn voeten niet eerder betrad.
Jesaja 41:4 Wie heeft dit bewerkt en gedaan? Hij Die de generaties riep vanaf het begin! Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en bij de laatsten ben Ik Dezelfde.
Jesaja 41:5 De kustlanden zagen het en werden bevreesd, de einden der aarde beefden; ze kwamen naderbij en traden toe.
Jesaja 41:6 De een hielp de ander, tegen zijn broeder zei hij: Wees sterk!
Jesaja 41:7 De vakman bemoedigde de edelsmid, hij die met de hamer gladmaakt, hem die op het aambeeld slaat, door van het soldeersel te zeg­gen: Het is goed. Daarna zette hij het vast met spijkers, zodat het niet zou wankelen.
Jesaja 41:8 Maar u, Israël, Mijn dienaar, u, Jakob, die Ik heb verkozen, het nageslacht van Abraham, die Mij liefhad,
Jesaja 41:9 u, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde, geroepen uit haar uithoeken, en tegen wie Ik zei: U bent Mijn dienaar, Ik heb u verkozen, Ik heb u niet verworpen.
Jesaja 41:10 Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt.
Jesaja 41:11 Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die in woede tegen u ontstoken zijn. Zij zullen worden als niets, zij zullen omkomen, de mannen die u aanklagen.
Jesaja 41:12 U zult hen zoeken, maar u zult hen niet kunnen vinden, de mannen die zich tegen u keren. Zij zullen worden als niets, als volstrekt niets, de mannen die strijd tegen u voeren.
Jesaja 41:13 Want Ik ben de HEERE, uw God, Die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u.
Jesaja 41:14 Wees niet bevreesd, wormpje Jakob, volkje Israël, Ík help u, spreekt de HEERE, uw Verlosser is de Heilige van Israël.
Jesaja 41:15 Zie, Ik maak u tot een scherpe dorsslede, een nieuwe, met puntige pinnen. U zult bergen dorsen en verpulveren, en heuvels maken als kaf.
Jesaja 41:16 U zult ze wannen, de wind zal ze opnemen, en de storm zal ze verspreiden. Maar zult zich verheugen in de HEERE, in de Heilige van Israël zult u zich beroemen.
Jesaja 41:17 De ellendi­gen en de armen zoeken water, maar het is er niet, hun tong versmacht van dorst. Ík, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten.
Jesaja 41:18 Ik zal op kale hoogten rivieren doen ontspringen, midden in valleien bronnen. Ik zal de woestijn maken tot een waterpoel, het dorre land tot waterbronnen.
Jesaja 41:19 Ik zal in de woestijn de ceder zetten, de acacia, de mirt en de oliehoudende boom. Ik zal in de wildernis de cipres plaatsen, samen met plataan en dennenboom,
Jesaja 41:20 opdat men ziet en erkent, bedenkt en tevens inziet dat de hand van de HEERE dit gedaan heeft, en de Heilige van Israël het geschapen heeft.
Jesaja 41:21 Kom naderbij met uw aanklacht, zegt de HEERE, kom maar naar voren met uw bewijzen, zegt de Koning van Jakob.
Jesaja 41:22 Laten zij naar voren brengen en ons bekendmaken de din­gen die zullen gebeuren. De dingen van vroeger – wat waren ze? Maak het bekend, en wij zullen het ter harte nemen en het einde ervan weten, of doe ons de komende dingen horen.
Jesaja 41:23 Maak de dingen bekend die hierna zullen komen, en wij zullen weten dat u goden bent. Doe tenminste iets, goed of kwaad, en wij zullen verschrikt zijn en het tezamen inzien.
Jesaja 41:24 Zie, u bent minder dan niets, en uw werk is minder dan een nietig ding; een gruwel is hij die voor u kiest.
Jesaja 41:25 Ik doe Iemand opstaan uit het noorden en Hij zal komen: vanwaar de zon opkomt zal Hij Mijn Naam aanroepen; Hij zal komen, de machthebbers als leem vertreden en zoals een pottenbakker klei treedt.
Jesaja 41:26 Wie heeft het van het begin af verkondigd, zodat wij het kunnen weten, of van tevoren, dat wij kunnen zeggen: Het is terecht? Maar er is niemand die het verkondigt, ook niemand die iets horen doet, ook niemand die uw woorden hoort.
Jesaja 41:27 Ik, de Eerste, zeg tegen Sion: Zie, zie ze daar! en tegen Jeruzalem: Ik zal een Vreugde-bode geven.
Jesaja 41:28 Want Ik zag toe, maar er was niemand, zelfs niet onder dezen, er was geen raadsman, dat Ik hun iets zou vragen en zij Mij antwoord zouden geven.
Jesaja 41:29 Zie, zij allen zijn nietigheid, hun werken zijn niets, hun gegoten beelden zijn wind en leegte.

Jesaja 42

Jesaja 42:1 Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbeha­gen heeft; Ik heb Mijn Geest op Hem gelegd. Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uit­gaan.
Jesaja 42:2 Hij zal niet schreeuwen, Hij zal Zijn stem niet verheffen, Hij zal Zijn stem op straat niet laten horen.
Jesaja 42:3 Het geknakte riet zal Hij niet verbreken, de uitdovende vlaspit zal Hij niet uitblussen; naar waarheid zal Hij het recht doen uitgaan.
Jesaja 42:4 Hij zal niet uitdo­ven, Hij zal niet geknakt worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben gevestigd. De kus­tlanden zullen uitzien naar Zijn onderricht.
Jesaja 42:5 Zo zegt God, de HEERE, Die de hemel heeft geschapen en hem heeft uitgespannen, Die de aarde heeft uitgespreid en wat daarop uit­spruit, Die de adem geeft aan het volk dat daarop is, en de geest aan hen die daarop wande­len:
Jesaja 42:6 Ík, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, Ik zal U bij Uw hand grijpen, Ik zal U beschermen en Ik zal U stellen tot een verbond voor het volk, tot een licht voor de heiden-volken,
Jesaja 42:7 om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevan­genis wie in duisternis zitten.
Jesaja 42:8 Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden.
Jesaja 42:9 De voorgaande dingen – zie, ze zijn gekomen! Nieuwe dingen verkondig Ik; voordat ze ontkiemen, doe Ik ze u horen.
Jesaja 42:10 Zing voor de HEERE een nieuw lied, Zijn lof vanaf het einde der aarde, u die de zee en al wat daarin is, bevaart, u, eilanden en wie daarop wonen.
Jesaja 42:11 Laten de woestijn en zijn steden hun stem verheffen, de dorpen waar Kedar woont. Laten zij die in de rotsen wonen, juichen, het vanaf de bergtoppen uitjubelen.
Jesaja 42:12 Laten zij de HEERE eer geven, en Zijn lof op de eilanden verkondigen.
Jesaja 42:13 De HEERE zal uittrekken als een held. Hij zal de strijdlust opwekken als een strijdbare man, Hij zal juichen, ja, Hij zal het uitschreeuwen, Hij zal Zijn vi­janden overweldigen.
Jesaja 42:14 Ik heb van oude tijden af gezwegen, Ik heb Mij stilgehouden, Mij bedwongen. Als een barende vrouw zal Ik het uitschreeuwen. Ik zal verwoesten, ja, Ik zal te­gelijk verslinden.
Jesaja 42:15 Ik zal bergen en heuvels woest maken en al hun gras zal Ik doen ver­dorren. Ik zal van rivieren eilanden maken en waterpoelen doen opdrogen.
Jesaja 42:16 En Ik zal blinden leiden langs een weg die zij niet gekend hebben, Ik zal hen doen gaan op paden die zij niet gekend hebben. Ik zal vr hen de duisternis veranderen in licht en wat krom is in wat recht is. Deze dingen zal Ik voor hen doen, Ik zal hen niet verlaten.
Jesaja 42:17 Maar wie op gesne­den beelden vertrouwen, wie tegen gegoten beelden zeggen: U bent onze goden, die zullen terugwijken en diep beschaamd worden.
Jesaja 42:18 Doven, hoor! Blinden, kijk en zie!
Jesaja 42:19 Wie is er zo blind als Mijn dienaar, doof zoals Mijn bode die Ik zend? Wie is blind zoals de vol­maakte, blind zoals de knecht van de HEERE?
Jesaja 42:20 U ziet wel veel dingen, maar u let er niet op. Hij doet zijn oren wel open, toch luistert hij niet.
Jesaja 42:21 De HEERE was hem genegen om­wille van Zijn gerechtigheid, Hij maakte hem groot door de wet, en luisterrijk.
Jesaja 42:22 Dit is echter een beroofd en uitgeplunderd volk; vastgebonden in holen zitten zij allen, opgesloten in gevangenissen. Zij zijn een prooi geworden, en niemand redt; een buit geworden, en nie­mand zegt: Geef terug!
Jesaja 42:23 Wie onder u neemt dit ter ore? Wie slaat er acht op en hoort wat hierna zal zijn?
Jesaja 42:24 Wie heeft Jakob tot buit gegeven en Israël overgeleverd aan rovers? Is het niet de HEERE, Hij tegen Wie wij gezondigd hebben? Want zij wilden in Zijn wegen niet gaan en zij luisterden niet naar Zijn wet.
Jesaja 42:25 Daarom heeft Hij over hem uitgestort Zijn grimmige toorn en het geweld van de oorlog. Dit heeft hem rondom in vlam gezet, maar hij merkt het niet op; het heeft hem in brand gestoken, maar hij neemt het niet ter harte.

Jesaja 43

Jesaja 43:1 Maar nu, zo zegt de HEERE, uw Schepper, Jakob, uw Formeerder, Israël: Wees niet bev­reesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij.
Jesaja 43:2 Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, door rivieren, zij zullen u niet overspoelen. Wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden, geen vlam zal u aansteken.
Jesaja 43:3 Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige van Israël, uw Heiland. Ik heb Egypte als losgeld voor u gegeven, Cusj en Seba in uw plaats.
Jesaja 43:4 Sinds u kostbaar bent in Mijn ogen, bent u verheer­lijkt en heb Ík u liefgehad. Daarom heb Ik mensen gegeven in uw plaats en volken in plaats van uw ziel.
Jesaja 43:5 Wees niet bevreesd, want Ik ben met u. Vanwaar de zon opkomt, zal Ik uw nageslacht halen en vanwaar zij ondergaat zal Ik u bijeenbrengen.
Jesaja 43:6 Ik zal zeggen tegen het noorden: Geef! En tegen het zuiden: Weerhoud niet! Breng Mijn zonen van ver, en Mijn dochters van het einde der aarde.
Jesaja 43:7 Ieder die genoemd is naar Mijn Naam, die heb Ik tot Mijn eer geschapen, die heb Ik geformeerd, ja, die heb Ik gemaakt.
Jesaja 43:8 Laat het volk dat blind is, al heeft het ogen, en de doven, al hebben zij oren, uittrekken.
Jesaja 43:9 Laten alle heiden-volken samenkomen en de volken zich verzamelen. Wie onder hen kan dit verkondigen? Of laten zij ons de dingen van vroeger doen horen. Laten zij hun getuigen naar voren brengen, opdat zij in het gelijk gesteld worden, en men zal horen en zeggen: Het is de waarheid!
Jesaja 43:10 U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn dienaar die Ik verkozen heb, opdat u het weet en Mij gelooft, en begrijpt dat Ik Dezelfde ben: vr Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn.
Jesaja 43:11 Ik, Ik ben de HEERE, buiten Mij is er geen Heiland.
Jesaja 43:12 Ík heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en er was geen vreemde god onder u. U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben.
Jesaja 43:13 Ook voor de dag er was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand kan redden. Ik zal werken, en wie zal het keren?
Jesaja 43:14 Zo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige van Israël: Ter wille van u heb Ik iemand naar Babel gezonden en Ik heb hen allen vluchtend doen afdalen, namelijk de Chaldeeën, in de schepen waarover zij voorheen juichten.
Jesaja 43:15 Ik ben de HEERE, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning.
Jesaja 43:16 Zo zegt de HEERE, Die een weg maakte in de zee en een pad in machtige wateren,
Jesaja 43:17 Die strijdwagens en paarden deed uitrukken, leger en macht, zij lig­gen tezamen neer, zij zullen niet meer opstaan, uitgedoofd zijn zij, uitgeblust als een vlaspit.
Jesaja 43:18 Denk niet aan de dingen van vroeger, let niet op de dingen van het verleden.
Jesaja 43:19 Zie, Ik maak iets nieuws. Nu zal het ontkiemen. Zult u dat niet weten? Ja, ik zal een weg aanleg­gen in de woestijn, rivieren in de wildernis.
Jesaja 43:20 De dieren van het veld zullen Mij eren – ja­khalzen en struisvogels – want Ik zal water geven in de woestijn, in de wildernis rivieren, om Mijn volk, Mijn uitverkorene, te drinken te geven.
Jesaja 43:21 Dit volk heb Ik Mij geformeerd. Zij zullen Mijn lof vertellen.
Jesaja 43:22 U hebt Mij echter niet aangeroepen, Jakob, maar u hebt zich tegen Mij vermoeid, Israël.
Jesaja 43:23 U hebt Mij niet uw brandoffers gebracht van kleinvee en met uw slachtoffers hebt u Mij niet geëerd. Ik heb u Mij niet laten dienen met het graanoffer, en Ik heb u niet vermoeid met wierook.
Jesaja 43:24 U hebt voor Mij met geld geen kalmoes ge­kocht, en met het vet van uw slachtoffers hebt u Mij niet verzadigd. Integendeel, u bent Mij tot last geweest met uw zonden, u hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden.
Jesaja 43:25 Ik, Ik ben het Die uw overtredingen uitdelgt omwille van Mijzelf, en aan uw zonden denk Ik niet.
Jesaja 43:26 Breng Mij in herinnering, laten wij samen een rechtszaak voeren; vertelt u maar, opdat u in het gelijk gesteld wordt.
Jesaja 43:27 Uw eerste vader heeft gezondigd, en uw uitleggers van de wet zijn tegen Mij in opstand gekomen.
Jesaja 43:28 Daarom zal Ik de leiders van het heiligdom on­theiligen, Jakob prijsgeven aan de ban en Israël aan beschimpingen.

Jesaja 44

Jesaja 44:1 Maar nu, luister, Jakob, Mijn dienaar, Israël, die Ik verkozen heb!
Jesaja 44:2 Zo zegt de HEERE, uw Maker en uw Formeerder van de moederschoot af, Die u helpt: Wees niet bev­reesd, Mijn dienaar Jakob, Jesjurun, die Ik verkozen heb.
Jesaja 44:3 Want Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge. Ik zal Mijn Geest op uw nageslacht gieten en Mijn ze­gen op uw nakomelingen.
Jesaja 44:4 Zij zullen opkomen tussen het gras, als wilgen aan de water­stromen.
Jesaja 44:5 De een zal zeggen: Ik ben van de HEERE, een ander zal zich noemen met de naam Jakob, weer een ander zal met zijn hand schrijven: Van de HEERE, en de erenaam Isra­ël aannemen.
Jesaja 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning van Israël, zijn Verlosser, de HEERE van de legermachten: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en buiten Mij is er geen God.
Jesaja 44:7 En wie kan, zoals Ik, roepen, het bekendmaken en het voor Mij uiteenzetten, sinds Ik een eeuwig volk een plaats gegeven heb? En laten zij de toekomstige dingen, dat wat komen zal, hun be­kendmaken.
Jesaja 44:8 Wees niet angstig en wees niet bevreesd. Heb Ik het u van toen af niet doen horen en bekendgemaakt? Want u bent Mijn getuigen: is er ook een God buiten Mij? Er ís geen andere rots, Ik ken er geen.
Jesaja 44:9 De makers van beelden, allen zijn zij leegheid, hun gel­iefde voorwerpen doen geen nut. Ja, zijzelf zijn hun getuigen: zij zien niet en zij weten niet. Daarom zullen zij beschaamd worden.
Jesaja 44:10 Wie maakt er nu een god en giet een beeld dat geen nut doet?
Jesaja 44:11 Zie, al hun metgezellen zullen beschaamd worden, want vaklieden zijn slechts mensen. Laten zij bijeenkomen, laten zij allen opstaan; zij zullen angstig zijn, samen zullen zij beschaamd worden.
Jesaja 44:12 De ijzersmid smeedt een bijl, werkt in de vuurgloed, vormt het beeld met hamers, bewerkt het met zijn sterke arm; hij lijdt zelfs honger en heeft geen kracht meer, hij drinkt geen water en raakt afgemat.
Jesaja 44:13 De timmerman spant een meetlint uit, tekent het hout af met een krijtstift, maakt het glad met schaven, tekent het af met een passer en maakt het naar de vorm van een man, naar de schoonheid van een mens, om het in een huis te laten wonen.
Jesaja 44:14 Hij hakt voor zichzelf ceders om, neemt een cipres of een eik, en kweekt die voor zichzelf op tussen de bomen van het woud; hij plant een olm en de regen maakt die groot.
Jesaja 44:15 Ze dienen de mens tot brandhout, hij neemt ervan en warmt zich erbij, hij steekt het ook aan en bakt brood. Ook maakt hij er een god van en buigt zich er­voor, hij maakt er een gesneden beeld van en knielt ervoor neer.
Jesaja 44:16 De helft ervan ver­brandt hij in het vuur. Bij die helft eet hij vlees, braadt een braadstuk en wordt verzadigd. Ook warmt hij zich en zegt: Ha, ik word warm, ik zie vuur!
Jesaja 44:17 Van de rest ervan maakt hij een god, zijn gesneden beeld. Hij knielt ervoor neer, buigt zich, bidt het aan en zegt: Red mij, want u bent mijn god.
Jesaja 44:18 Zij weten niet en begrijpen niet, want hun ogen zijn dichtges­meerd, zodat zij niet zien, en hun harten, zodat zij niet begrijpen.
Jesaja 44:19 Niemand neemt het ter harte, er is geen kennis en geen inzicht om te zeggen: De helft ervan heb ik verbrand in het vuur, ook heb ik brood gebakken op de houtskool ervan, ik heb vlees gebraden en gegeten
Jesaja – en zou ik van het overgebleven hout iets gruwelijks maken, zou ik knielen voor een stuk hout?
Jesaja 44:20 Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem op een dwaalspoor gebracht, zodat hij zijn ziel niet redden kan en niet kan zeggen: Is er geen bedrog in mijn rechterhand?
Jesaja 44:21 Denk aan deze dingen, Jakob, Israël, want u bent Mijn dienaar. Ik heb u geformeerd, u bent Mijn dienaar, Israël, u zult door Mij niet vergeten worden.
Jesaja 44:22 Ik delg uw overtredin­gen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk. Keer tot Mij terug, want Ik heb u verlost.
Jesaja 44:23 Zing vrolijk, hemel, want de HEERE heeft het gedaan! Juich, diepten van de aarde! Breek uit, bergen, in gejuich, bossen en elke boom daarin! Want de HEERE heeft Jakob ver­lost en Zich verheerlijkt in Israël.
Jesaja 44:24 Zo zegt de HEERE, uw Verlosser, Uw Formeerder van de moederschoot af: Ik ben de HEERE, Die alles doet: Die de hemel uitspant, Ik alleen, Die de aarde uitspreidt door Mijzelf;
Jesaja 44:25 Die de tekenen van hen die leugens verzinnen ver­breekt, Die de waarzeggers waanzinnig maakt; Die de wijzen doet terugdeinzen, Die hun ken­nis tot dwaasheid maakt;
Jesaja 44:26 Die het woord van Zijn knecht bevestigt, en de raad van Zijn boden volbrengt; Die tegen Jeruzalem zegt: U zult bewoond worden, en tegen de steden van Juda: U zult herbouwd worden, en: Ik doe hun puinhopen herrijzen;
Jesaja 44:27 Die tegen de die­pte zegt: Word droog, uw rivieren zal Ik doen opdrogen;
Jesaja 44:28 Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.

Jesaja 44

Jesaja 45:1 Zo zegt de HEERE tegen Zijn gezalfde, tegen Kores, die Ik vastgrijp bij zijn rechterhand, om de volken vr hem neer te werpen, en de lendenen van koningen zal Ik ontgorden; om deuren voor hem te openen, poorten zullen niet gesloten worden:
Jesaja 45:2 Zelf zal Ik voor u uit gaan, het oneffene zal Ik rechtmaken, bronzen deuren zal Ik openbreken, en ijzeren grendels stukbreken.
Jesaja 45:3 En Ik zal u geven schatten die in het duister zijn, verborgen rijkdommen, opdat u zult weten dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israël.
Jesaja 45:4 Ter wille van Jakob, Mijn dienaar, Israël, Mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam; Ik gaf u een erenaam, hoewel u Mij niet kende.
Jesaja 45:5 Ik ben de HEERE, en niemand anders, buiten Mij is er geen God. Ik zal u omgorden, hoewel u Mij niet kende,
Jesaja 45:6 opdat men zal weten, vanwaar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niets is. Ik ben de HEERE, en niemand anders.
Jesaja 45:7 Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het onheil; Ik, de HEERE, doe al deze dingen.
Jesaja 45:8 Druip, hemel van boven, en laten de wolken gerechtigheid uitgieten, laat de aarde zich openen. Laten de wolken heil voortbren­gen, en laat de aarde tegelijk gerechtigheid doen opkomen. Ík, de HEERE, heb het geschapen.
Jesaja 45:9 Wee hem die het tegen zijn Formeerder opneemt – een potscherf tussen aarden scherven. Zal het leem soms tegen zijn formeerder zeggen: Wat maakt u? Of zal uw werk zeg­gen: Hij heeft geen handen?
Jesaja 45:10 Wee hem die tegen zijn vader zegt: Wat verwekt u? Of te­gen diens vrouw: Wat baart u?
Jesaja 45:11 Zo zegt de HEERE, de Heilige van Israël, zijn Formeerd­er: Zij hebben Mij naar de toekomstige dingen gevraagd, aangaande Mijn kinderen – zou u Mij bevel geven aangaande het werk van Mijn handen?
Jesaja 45:12 Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb de mens daarop geschapen. Ik ben het, Mijn handen hebben de hemel uitgespannen en aan heel zijn sterrenleger geef Ik Mijn bevelen.
Jesaja 45:13 Ík heb Kores doen opstaan in gerechtig­heid, en al zijn wegen zal Ik recht maken. Híj zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn ballingen vrijlaten, zonder betaling en zonder geschenk, zegt de HEERE van de legermachten.
Jesaja 45:14 Zo zegt de HEERE: De arbeidsopbrengst van de Egyptenaren en de koophandel van de Cusjiet­en, en de Sabeeërs, mannen van grote lengte, zullen naar u overgaan en zullen van u zijn. Zíj zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen en voor u zullen zij zich buigen, zij zullen u smeken en zeggen: Voorzeker, God is bij u, en niemand anders; er is geen andere God.
Jesaja 45:15 Voorwaar, U bent een God Die Zich verborgen houdt, de God van Israël, de Heiland.
Jesaja 45:16 Zij allen zullen beschaamd en ook te schande worden, tezamen zullen zij met smaad weggaan, de makers van afgodsbeelden.
Jesaja 45:17 Israël echter wordt door de HEERE verlost: een eeuwige verlossing. U zult niet beschaamd en niet te schande worden, voor eeuwig niet, nooit!
Jesaja 45:18 Want zo zegt de HEERE, Die de hemel geschapen heeft, die God Die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft. Hij heeft haar gegrondvest, Hij heeft haar niet geschapen opdat zij woest zou zijn, maar Hij heeft haar geformeerd opdat men erop zou wonen: Ik ben de HEERE, en niemand anders.
Jesaja 45:19 Ik heb niet in het verborgene gesproken, in een duistere plaats op aarde. Ik heb tegen het nageslacht van Jakob niet gezegd: Zoek Mij tevergeefs. Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid spreekt, Die bekendmaakt wat billijk is.
Jesaja 45:20 Verzamel u, kom, treed tezamen naar voren, u die bent ontkomen aan de heidenvolken. Zij weten niets, zij die hun houten beelden ronddragen, of een god aanbidden die niet verlossen kan.
Jesaja 45:21 Maak be­kend en breng naar voren, ja, beraadslaag samen: Wie heeft dit van oudsher doen horen? Wie heeft dat van toen af bekendgemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE? Buiten Mij is er geen an­dere God, een rechtvaardig God, een Heiland; er is niemand behalve Ik.
Jesaja 45:22 Wend u tot Mij, word behouden, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand anders.
Jesaja 45:23 Ik heb gezworen bij Mijzelf – uit Mijn mond is in gerechtigheid een woord uitgegaan en het zal niet terugkeren – dat voor Mij elke knie zich zal buigen, elke tong bij Mij zal zweren.
Jesaja 45:24 Voorzeker, in de HEERE – zal men van Mij zeggen – zijn rechtvaardige daden en kracht, tot Hem zal men komen. Maar zij zullen beschaamd worden, allen die tegen Hem in woede ontstoken zijn.
Jesaja 45:25 Echter in de HEERE zal gerechtvaardigd worden en zich beroemen heel het nageslacht van Israël.

Jesaja 46

Jesaja 46:1 Bel is gekromd, Nebo neergebogen, hun afgodsbeelden zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide dieren.
Jesaja 46:2 Tezamen zijn ze neergebogen, gekromd. Ze hebben de last niet kunnen redden, maar zijn zelf in gevan­genschap gegaan.
Jesaja 46:3 Luister naar Mij, huis van Jakob, en heel het overblijfsel van het huis van Israël, u, die door Mij gedragen bent vanaf de moederschoot, gedragen vanaf de baar­moeder.
Jesaja 46:4 Tot uw ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot uw grijsheid toe zal Ík u dra­gen; Ík heb het gedaan en Ík zal u opnemen, Ík zal dragen en redden.
Jesaja 46:5 Met wie wilt u Mij vergelijken en met wie op één lijn stellen? Met wie wilt u Mij meten, dat wij elkaars gelijken zouden zijn?
Jesaja 46:6 Zij schudden goud uit hun beurs en wegen zilver op een weegschaal. Zij hu­ren een edelsmid, en die maakt er een god van. Zij knielen, ook buigen zij zich ervoor neer.
Jesaja 46:7 Zij nemen hem op de schouder, zij dragen hem en zetten hem op zijn plaats. Daar staat hij en van zijn plaats wijkt hij niet. Ja, roept iemand tot hem, hij antwoordt niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid.
Jesaja 46:8 Denk hieraan en wees flink; neem het weer ter harte, overtreders.
Jesaja 46:9 Denk aan de dingen van vroeger, van oude tijden af, dat Ik God ben en nie­mand anders. Ik ben God, en er is er geen als Ik,
Jesaja 46:10 Die vanaf het begin verkondigt wat het einde zal zijn, van oudsher de dingen die nog niet plaatsgevonden hebben; Die zegt: Mijn raadsbesluit houdt stand en Ik zal al Mijn welbehagen doen;
Jesaja 46:11 Die een roofvogel roept uit het oosten, een man van Mijn raad uit een ver land. Ja, Ik heb gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik zal het ook doen.
Jesaja 46:12 Luister naar Mij, onbuigzamen van hart, u die ver bent van gerechtigheid:
Jesaja 46:13 Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet ver zijn, en Mijn heil zal niet uitblijven, maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israël Mijn luister.

Jesaja 47

Jesaja 47:1 Daal af en zit neer in het stof, maagd, dochter van Babel; zit neer op de grond, er is geen troon meer, dochter van de Chaldeeën. Want men zal u niet meer noemen: weekhartig en teergevoelig.
Jesaja 47:2 Neem de handmolen en maal meel, neem uw sluier af, schort de rokken op, maak de benen bloot, ga door de rivieren.
Jesaja 47:3 Uw schaamte zal ontbloot worden, ja, uw schande zal gezien worden. Ik zal wraak nemen, en Ik zal u niet als een mens aanvallen.
Jesaja 47:4 Onze Verlosser, HEERE van de legermachten is Zijn Naam, de Heilige van Israël.
Jesaja 47:5 Zit neer in stilzwijgen, ga het duister in, dochter van de Chaldeeën; want men zal u niet meer noemen: gebiedster van de koninkrijken.
Jesaja 47:6 Ik was zeer toornig op Mijn volk, Ik onthei­ligde Mijn eigendom en Ik gaf hen over in uw hand, maar u bewees hun geen barmhartigheid, ja, zelfs voor de oude maakte u uw juk zeer zwaar.
Jesaja 47:7 U zei: Ik zal voor eeuwig gebiedster zijn. Tot nog toe hebt u deze dingen niet ter harte genomen, u hebt niet aan het einde ervan gedacht.
Jesaja 47:8 Nu dan, hoor dit, genotzuchtige, die zo onbezorgd woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en niemand anders dan ik, ik zal niet als weduwe neerzitten of verlies van kinder­en kennen.
Jesaja 47:9 Maar deze beide dingen zullen u overkomen in een ogenblik, op één dag: ver­lies van kinderen en weduwschap. Ze zullen in volle omvang over u komen, vanwege uw vele toverijen en uw zeer talrijke bezweringen.
Jesaja 47:10 Want u hebt op uw slechtheid vertrouwd. U hebt gezegd: Niemand ziet mij. Uw wijsheid, uw wetenschap, die heeft u afvallig gemaakt. U zei in uw hart: Ik ben het, en niemand anders dan ik.
Jesaja 47:11 Daarom zal er onheil over u ko­men. Wanneer het aan de dag treedt, zult u niet weten; rampspoed zal u treffen, u zult die niet kunnen afkopen; er zal plotseling verwoesting over u komen, zonder dat u een vermoe­den hebt.
Jesaja 47:12 Blijf maar bij uw bezweringen en uw vele toverijen, waarmee u zich vermoeid hebt vanaf uw jeugd. Misschien kunt u er baat bij hebben, misschien zult u zich sterk maken.
Jesaja 47:13 U bent moe geworden van uw vele plannen. Laten zij toch opstaan die de hemel waar­nemen, die naar de sterren kijken, die bij nieuwe maan voorspellingen doen; laten zij u ver­lossen van de dingen die over u zullen komen!
Jesaja 47:14 Zie, zij zijn als stoppels, vuur verbrandt hen, zij kunnen zichzelf niet redden uit de greep van de vlammen. Het is geen kolengloed om er zich bij te warmen, geen vuur om erbij te zitten.
Jesaja 47:15 Zzijn zij voor u met wie u zich hebt vermoeid, zij met wie u vanaf uw jeugd zaken gedaan hebt; ieder dwaalt zijn eigen kant uit, niemand zal u verlossen.

Jesaja 48

Jesaja 48:1 Hoor dit, huis van Jakob, u die genoemd wordt met de naam Israël, en die uit de water­en van Juda bent voortgekomen, die zweert bij de Naam van de HEERE en de Naam van de God van Israël noemt, maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid.
Jesaja 48:2 Ja, ‘van de heilige stad’ noemen zij zich en zij steunen op de God van Israël, HEERE van de legermachten is Zijn Naam.
Jesaja 48:3 De dingen van vroeger heb Ik van oudsher verkondigd, uit Mijn mond zijn ze voortgekomen en Ik heb ze doen horen. Plotseling heb Ik ze gedaan en ze zijn gekomen.
Jesaja 48:4 Omdat Ik wist dat u hard bent, uw nek een ijzeren pees is, en uw voorhoofd van brons,
Jesaja 48:5 daarom heb Ik het u van oudsher verkondigd; voordat het kwam, heb Ik het u doen horen, an­ders zou u zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan, mijn gesneden beeld of mijn gegoten beeld heeft ze geboden.
Jesaja 48:6 U hebt het gehoord, aanschouw dit alles, en u, zou u het dan niet verkondigen? Van nu af aan doe Ik u nieuwe dingen horen, verborgen dingen, die u niet ge­weten hebt.
Jesaja 48:7 Nu zijn ze geschapen en niet van oudsher; vr deze dag hebt u er ook niet van gehoord, anders zou u zeggen: Zie, ik heb ze geweten.
Jesaja 48:8 Nee, u hebt ze niet gehoord, ook hebt u ze niet geweten, ook is uw oor van oudsher niet geopend geweest, want Ik wist dat u volkomen trouweloos handelen zou en dat u van de moederschoot af een overtreder wordt genoemd.
Jesaja 48:9 Omwille van Mijn Naam stel Ik Mijn toorn uit, omwille van Mijn roem zal Ik Mij bedwingen, u ten goede, zodat Ik u niet zal uitroeien.
Jesaja 48:10 Zie, Ik heb u gelouterd, maar niet als zilver; Ik heb u beproefd in de smeltkroes van ellende.
Jesaja 48:11 Omwille van Mij, om­wille van Mij doe Ik het, want hoe zou Mijn Naam ontheiligd worden! Ik zal Mijn eer aan geen ander geven.
Jesaja 48:12 Luister naar Mij, Jakob, Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde, Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste.
Jesaja 48:13 Ook heeft Mijn hand de aarde gegrondvest, en Mijn rechterhand heeft de hemel uitgespannen. Roep Ik ze, dan staan ze er tezamen.
Jesaja 48:14 Kom bijeen, u allen, en luister. Wie onder hen heeft deze dingen verkondigd? De HEERE heeft Kores lief, hij doet Zijn welbehagen tegen Babel, en Zijn arm zal tegen de Chaldeeën zijn.
Jesaja 48:15 Ik, Ik heb gesproken, ook heb Ik hem geroepen. Ik zal hem doen komen, en zijn weg zal voorspoedig zijn.
Jesaja 48:16 Kom nader tot mij, hoor dit: Ik heb vanaf het begin niet in het verborgene gesproken; vanaf de tijd dat het geschied is, ben ik daar. En nu, de Heere HEERE heeft mij gezonden, en Zijn Geest.
Jesaja 48:17 Zo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige van Is­raël: Ik ben de HEERE, uw God, Die u leert wat nuttig is, Die u leidt op de weg die u gaan moet.
Jesaja 48:18 Och, had u maar acht geslagen op Mijn geboden! Dan zou uw vrede geweest zijn als een rivier en uw gerechtigheid als de golven van de zee.
Jesaja 48:19 Dan zou uw nageslacht ge­weest zijn als het zand en uw nakomelingen als de korrels ervan. Hun naam zou niet worden uitgeroeid of verdelgd van voor Mijn aangezicht.
Jesaja 48:20 Ga weg uit Babel, vlucht weg van de Chaldeeën, verkondig met luide vreugdezang, laat dit horen, draag het uit tot aan het einde der aarde, zeg: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob verlost.
Jesaja 48:21 En: Zij leden geen dorst, toen Hij hen leidde door de woeste plaatsen. Water uit een rots deed Hij voor hen stromen. Toen Hij de rots kloofde, stroomde het water eruit.
Jesaja 48:22 Voor de goddelozen is er echter geen vrede, zegt de HEERE.

Jesaja 49

Jesaja 49:1 Luister naar Mij, kustlanden, sla er acht op, volken van ver! De HEERE heeft Mij ger­oepen van de moederschoot af, van de baarmoeder af heeft Hij Mijn Naam genoemd.
Jesaja 49:2 Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, in de schaduw van Zijn hand heeft Hij Mij verborgen. Hij heeft Mij gemaakt tot een puntige pijl, Hij heeft Mij in Zijn pijlkoker gestoken.
Jesaja 49:3 Hij heeft tegen Mij gezegd: U bent Mijn Knecht, Israël, in Wie Ik Mij zal verheerlijken.
Jesaja 49:4 Ik, Ik zei: Voor niets heb Ik Mij vermoeid, nutteloos en tevergeefs heb Ik Mijn kracht verbruikt. Voorwaar, Mijn recht is bij de HEERE, en Mijn arbeidsloon is bij Mijn God.
Jesaja 49:5 En nu zegt de HEERE, Die Zich Mij vanaf de moederschoot tot Knecht heeft geformeerd om Jakob tot Hem terug te brengen – maar Israël zal zich niet laten verzamelen. Niettemin zal Ik verheerlijkt worden in de ogen van de HEERE, en Mijn God zal Mijn kracht zijn.
Jesaja 49:6 Hij zei: Het is te gering dat U voor Mij een Knecht zou zijn om op te richten de stammen van Jakob en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen. Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.
Jesaja 49:7 Zo zegt de HEERE, de Verlosser van Israël, zijn Heilige, tegen de verachte Ziel, tegen Hem van Wie het volk een afschuw heeft, tegen de Knecht van heersers: Koningen zullen het zien en opstaan, vorsten – zij zullen zich voor U neerbuigen, omwille van de HEERE, Die getrouw is, de Hei­lige van Israël, Die U verkozen heeft.
Jesaja 49:8 Zo zegt de HEERE: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Ik zal U beschermen en U ge­ven tot een Verbond voor het volk, om de aarde weer op te richten, om de verwoeste erfelijke bezittingen te ontvangen,
Jesaja 49:9 om te zeggen tegen de gevangenen: Ga uit!, tegen hen die in duisternis verkeren: Kom tevoorschijn! Op de wegen zullen zij weiden, op alle kale hoogten zullen hun weidegronden zijn.
Jesaja 49:10 Zij zullen geen honger hebben of dorst lijden, hitte en zon zullen hen niet steken, want hun Ontfermer zal hen leiden, Hij zal hen zachtjes leiden naar waterbronnen.
Jesaja 49:11 Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, Mijn gebaande wegen zullen verhoogd worden.
Jesaja 49:12 Zie, sommigen zullen van ver komen: zie, anderen uit het noorden en uit het westen, en weer anderen uit het land Sinim.
Jesaja 49:13 Juich, hemel, en ver­heug u, aarde, bergen, breek uit in gejuich, want de HEERE heeft Zijn volk getroost, Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.
Jesaja 49:14 Sion zegt echter: De HEERE heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten.
Jesaja 49:15 Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, zich niet ontfermen over het kind van haar schoot? Zelfs al zouden die het vergeten, Ík zal u niet vergeten.
Jesaja 49:16 Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds vr Mij.
Jesaja 49:17 Uw kind­eren zullen zich haasten, maar uw vernielers en verwoesters zullen van u weggaan.
Jesaja 49:18 Sla uw ogen op, kijk om u heen en zie: zij allen verzamelen zich, komen naar u toe. Zo waar Ik leef, spreekt de HEERE, voorzeker, u zult zich met hen allen als met een sieraad tooien, u zult ze ombinden zoals een bruid doet.
Jesaja 49:19 Want uw puinhopen, uw woestenijen en uw ver­nielde land – voorzeker, nu zult u te nauw zijn vanwege zoveel inwoners, en wie u verslonden, zullen ver van u zijn.
Jesaja 49:20 Ook zullen de kinderen, van wie u beroofd was, in uw oren zeg­gen: Deze plaats is te nauw voor mij. Maak plaats voor mij, laat mij hier wonen!
Jesaja 49:21 En u zult zeggen in uw hart: Wie heeft deze kinderen voor mij voortgebracht, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was, verbannen en verdreven? Deze kinderen – wie heeft ze grootgebracht? Zie, ik was alleen overgebleven. Deze kinderen – waar waren die?
Jesaja 49:22 Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen naar de heidenvolken, naar de volken zal Ik Mijn banier omhoogsteken. Dan zullen zij uw zonen brengen in de armen, en uw dochters zullen gedragen worden op de schouder.
Jesaja 49:23 En koningen zullen uw verzorgers zijn en hun vorstinnen uw voedsters. Zij zullen zich voor u neerbuigen met het gezicht ter aarde en zij zullen het stof van uw voeten likken. U zult weten dat Ik de HEERE ben: zij zullen niet beschaamd worden die Mij verwachten.
Jesaja 49:24 Zou een machtig man zijn buit ont­nomen kunnen worden, of de gevangenen van een rechtvaardige kunnen ontkomen?
Jesaja 49:25 Maar zo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen van een machtig man zullen hem ontnomen wor­den, en de buit van een geweldpleger zal ontkomen. Die u ter verantwoording roepen, zal Ík ter verantwoording roepen, uw kinderen zal Ík verlossen.
Jesaja 49:26 Ik zal hen die u onderdrukk­en, hun eigen vlees te eten geven, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van jonge wijn. En alle vlees zal gewaarworden dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben, uw Verlosser, de Machtige van Jakob.

Jesaja 50

Jesaja 50:1 Zo zegt de HEERE: Waar is de echtscheidingsbrief van uw moeder waarmee Ik haar weg­gezonden heb? Of wie van Mijn schuldeisers is het aan wie Ik u verkocht heb? Zie, om uw on­gerechtigheden bent u verkocht, om uw overtredingen is uw moeder weggezonden.
Jesaja 50:2 Waarom was er niemand toen Ik kwam? Waarom gaf niemand antwoord toen Ik riep? Is Mijn hand ten enenmale te kort om te verlossen? Of is er in Mij geen kracht om te redden? Zie, door Mijn bestraffing maak Ik de zee droog. Ik maak rivieren tot een woestijn. Hun vis­sen stinken, omdat er geen water is, en ze sterven van dorst.
Jesaja 50:3 Ik bekleed de hemel met zwart, bedek hem met rouwgewaad.
Jesaja 50:4 De Heere HEERE gaf Mij een tong van een die on­derwijs ontving, zodat Ik weet met de vermoeide een woord op de juiste tijd te spreken. Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen.
Jesaja 50:5 De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Zelf ben Ik niet ongehoorzaam, Ik wijk niet terug.
Jesaja 50:6 Ik geef Mijn rug aan hen die Mij slaan, Mijn wangen aan hen die Mij de baard uitplukken. Mijn gezicht verberg Ik niet voor smaad en speeksel.
Jesaja 50:7 Want de Heere HEERE helpt Mij. Daarom word Ik niet te schande. Daarom heb Ik Mijn gezicht gemaakt als hard ges­teente, want Ik weet dat Ik niet beschaamd zal worden.
Jesaja 50:8 Hij is nabij Die Mij rechtvaar­digt. Wie zal met Mij een rechtszaak voeren? Laten wij samen opstaan! Wie heeft een re­chtszaak tegen Mij? Laat hij tot Mij naderen!
Jesaja 50:9 Zie, de Heere HEERE helpt Mij. Wie is het die Mij schuldig verklaart? Zie, zij allen zullen als een kleed verslijten, de mot zal hen opeten.
Jesaja 50:10 Wie is er onder u die de HEERE vreest, die luistert naar de stem van Zijn Knecht? Als hij in duisternissen gaat en geen licht heeft, laat hij dan vertrouwen op de Naam van de HEERE en steunen op zijn God.
Jesaja 50:11 Zie, u allen die een vuur aansteekt, die u met brandpij­len omgordt, wandel in de vlam van uw vuur en in de brandpijlen die u hebt aangestoken. Van Mijn hand overkomt u dit. In smart zult u neerliggen.

Jesaja 51

Jesaja 51:1 Luister naar Mij, u die de gerechtigheid najaagt, u die de HEERE zoekt. Aanschouw de rots waarin u uitgehakt bent, de holte van de put waaruit u gegraven bent.
Jesaja 51:2 Aanschouw Abraham, uw vader, en Sara, die u gebaard heeft. Want toen hij nog alleen was, riep Ik hem, Ik zegende hem en maakte hem talrijk.
Jesaja 51:3 Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal al haar puinhopen troosten. Hij zal haar woestijn maken als Eden, haar wildernis als de hof van de HEERE. Vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en luid psalmge­zang.
Jesaja 51:4 Sla acht op Mij, Mijn volk, Mijn natie, hoor Mij aan, want een wet zal van Mij uit­gaan en Mijn recht zal Ik tot rust doen komen tot een licht voor de volken.
Jesaja 51:5 Mijn gerech­tigheid is nabij, Mijn heil treedt tevoorschijn en Mijn armen zullen de volken oordelen, de kustlanden zullen op Mij wachten en op Mijn arm zullen ze hopen.
Jesaja 51:6 Sla uw ogen op naar de hemel en aanschouw de aarde beneden, want de hemel zal verdwijnen als rook, de aarde zal verslijten als een kleed, evenzo zullen haar bewoners sterven. Maar Mijn heil zal voor eeu­wig bestaan, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.
Jesaja 51:7 Luister naar Mij, u die de gerechtigheid kent, volk dat Mijn wet in zijn hart heeft, wees niet bevreesd voor de smaad van stervelingen, wees niet ontsteld door hun beschimpingen.
Jesaja 51:8 Want de mot zal hen opeten als een kleed, de mottenlarve zal hen opeten als wol. Maar Mijn gerechtigheid zal voor eeuwig bestaan, en Mijn heil van generatie op generatie.
Jesaja 51:9 Ontwaak, ontwaak, bekleed u met kracht, arm van de HEERE! Ontwaak als in de dagen van weleer, als bij de generaties van vroeger eeuwen! Bent u het niet die Rahab hebt neergehouwen, het zeemonster doorboord?
Jesaja 51:10 Bent u het niet die de zee heeft drooggelegd, de wateren van de grote watervloed, die de diepten van de zee gemaakt heeft tot een weg, zodat de verlosten erdoor konden gaan?
Jesaja 51:11 Zo zullen wie door de HEERE zijn vrijgekocht, terugkeren en met gejuich in Sion komen. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen, verdriet en gezucht zullen wegvluchten.
Jesaja 51:12 Ik, Ik ben het Die u troost. Wie bent u dat u bevreesd bent voor een sterveling, die sterven moet, voor een mensenkind, gras, dat vergaat,
Jesaja 51:13 en dat u de HEERE vergeet, Die u gemaakt heeft, Die de hemel uitgespannen heeft en de aarde gegrondvest, en dat u voortdurend, de hele dag, angstig bent vanwege de woede van de onder­drukker, wanneer hij zich gereedmaakt om u te gronde te richten? Waar is dan de woede van de onderdrukker?
Jesaja 51:14 De geknevelde zal snel worden losgelaten, hij zal niet sterven in de put van ellende, zijn brood zal hem niet ontbreken.
Jesaja 51:15 Want Ik ben de HEERE, uw God, Die de zee opzweept, zodat zijn golven bruisen, HEERE van de legermachten is Zijn Naam.
Jesaja 51:16 Ik leg Mijn woorden in uw mond, en bedek u onder de schaduw van Mijn hand, om de hemel te planten en de aarde te grondvesten, om te zeggen tegen Sion: U bent Mijn volk.
Jesaja 51:17 Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem! U die uit de hand van de HEERE gedronken hebt de beker van Zijn grimmigheid; de droesem uit de beker van bedwelming hebt u gedronken, opgedronken.
Jesaja 51:18 Er is niemand die haar zachtjes leidt van al de kinderen die zij heeft ge­baard; er is niemand die haar hand grijpt onder al de kinderen die zij heeft grootgebracht.
Jesaja 51:19 Deze twee dingen zijn u overkomen. Wie betuigt u zijn medeleven? Er is verwoesting en ondergang, honger en zwaard. Door wie zal Ik u troosten?
Jesaja 51:20 Uw kinderen zijn uitgeput, zij liggen op de hoeken van alle straten, als een antilope in een net; zij zijn vol van de grim­migheid van de HEERE, van de bestraffing door uw God.
Jesaja 51:21 Daarom, luister toch hiernaar, u die ellendig bent, dronken, maar niet van wijn.
Jesaja 51:22 Zo zegt uw Heere, de HEERE en uw God, Die voor Zijn volk een rechtszaak zal voeren: Zie, Ik neem de beker van bedwelming uit uw hand, de droesem van de beker van Mijn grimmigheid – u zult die voortaan niet meer drinken.
Jesaja 51:23 Maar Ik zal hem geven in de hand van hen die u bedroeven, die tegen uw ziel zeiden: Werp je neer, dan lopen wij over je heen. En u legde uw rug neer als was u aarde, als was u de straat voor wie daaroverheen gaan.

Jesaja 52

Jesaja 52:1 Ontwaak, ontwaak, bekleed u met uw kracht, Sion, trek uw mooiste kleren aan, Jeruza­lem, heilige stad! Want voortaan zal in u geen onbesnedene of onreine meer komen.
Jesaja 52:2 Schud het stof van u af, sta op, zet u neer, Jeruzalem, maak de ketenen om uw hals los, gevan­gene, dochter van Sion!
Jesaja 52:3 Want zo zegt de HEERE: Voor niets bent u verkocht, u zult ook zonder geld worden verlost.
Jesaja 52:4 Want zo zegt de Heere HEERE: Vroeger daalde Mijn volk af naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, en Assyrië heeft het zonder oorzaak on­derdrukt.
Jesaja 52:5 En nu, wat staat Mij hier te doen? spreekt de HEERE. Want Mijn volk is voor niets weggevoerd, zijn overheersers doen het weeklagen, spreekt de HEERE, en voortdurend, heel de dag, wordt Mijn Naam gelasterd.
Jesaja 52:6 Daarom zal Mijn volk Mijn Naam kennen; daarom, op die dag, zal het weten dat Ik het Zelf ben Die spreekt: Zie, hier ben Ik.
Jesaja 52:7 Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van hem die het goede boodschapt, die vrede laat horen, die een goede boodschap brengt van het goede, die heil laat horen, die tegen Sion zegt: Uw God is Koning.
Jesaja 52:8 Een stem, uw wachters verheffen hun stem, tezamen juichen zij, want zij zullen het zien, oog in oog, als de HEERE terugkeert naar Sion.
Jesaja 52:9 Breek uit in gejubel, juich tezamen, puinhopen van Jeruzalem, want de HEERE heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.
Jesaja 52:10 De HEERE heeft Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle hei­denvolken; en alle einden der aarde zien het heil van onze God.
Jesaja 52:11 Vertrek, vertrek, ga daar weg, raak het onreine niet aan, ga uit haar midden weg, reinig u, u die de heilige voor­werpen van de HEERE draagt!
Jesaja 52:12 Maar u zult niet overhaast weggaan, u zult niet als op de vlucht gaan, want de HEERE zal vr u uit trekken, en de God van Israël zal uw achterhoede zijn.
Jesaja 52:13 Zie, Mijn Knecht zal verstandig handelen, Hij zal verhoogd worden en verheven, ja, zeer hoog verheven worden.
Jesaja 52:14 Zoals velen zich over U ontzet hebben – zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand anders, en Zijn gestalte, meer dan van andere men­senkinderen –
Jesaja 52:15 zzal Hij vele heidenvolken besprenkelen, koningen zullen vanwege Hem sprakeloos staan. Want zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen.

Jesaja 53

Jesaja 53:1 Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm van de HEERE geopenbaard?
Jesaja 53:2 Want Hij is als een loot opgeschoten voor Zijn aangezicht, als een wortel uit dorre aarde. Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem be­geerd zouden hebben.
Jesaja 53:3 Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was ve­racht en wij hebben Hem niet geacht.
Jesaja 53:4 Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich ge­nomen, ons leed heeft Hij gedragen. Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.
Jesaja 53:5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerech­tigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.
Jesaja 53:6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.
Jesaja 53:7 Toen betaling geëist werd, werd Híj verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerd­ers, zo deed Hij Zijn mond niet open.
Jesaja 53:8 Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest.
Jesaja 53:9 Men heeft Zijn graf bij de god­delozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is.
Jesaja 53:10 Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt. Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE zal door Zijn hand voorspoedig zijn.
Jesaja 53:11 Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden. Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
Jesaja 53:12 Daarom zal Ik Hem veel toedelen, en machtigen zal Hij verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel heeft uit­gestort in de dood, onder de overtreders is geteld, omdat Hij de zonden van velen gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft.

Jesaja 54

Jesaja 54:1 Zing vrolijk, onvruchtbare, u die niet gebaard hebt, breek uit in gejuich en jubel het uit, u die geen weeën gekend hebt, want de kinderen van de eenzame zijn talrijker dan de kinderen van de getrouwde, zegt de HEERE.
Jesaja 54:2 Vergroot de plaats voor uw tent, laat men uw tentkle­den wijd uitspannen, wees niet terughoudend, verleng uw touwen, sla uw pinnen vast.
Jesaja 54:3 Want u zult zich rechts en links uitbreiden, uw nageslacht zal de heidenvolken in bezit nemen en de verlaten steden bevolken.
Jesaja 54:4 Wees niet bevreesd, want u zult niet beschaamd wor­den; word niet rood van schaamte, want u zult niet te schande worden. Ja, u zult de schande van uw jeugd vergeten, en niet meer denken aan de smaad van uw weduwschap.
Jesaja 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE van de legermachten is Zijn Naam, en uw Verlosser is de Hei­lige van Israël, de God van heel de aarde zal Hij genoemd worden.
Jesaja 54:6 Want als een verlaten vrouw, een bedroefde van geest, roept de HEERE u, de vrouw van de jeugd, die afgewezen was, zegt uw God.
Jesaja 54:7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar in grote barmhartig­heid zal Ik u bijeenbrengen.
Jesaja 54:8 In een stortvloed van grote toorn heb Ik voor u Mijn aange­zicht een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfer­men, zegt de HEERE, uw Verlosser.
Jesaja 54:9 Want dit zal voor Mij zijn als bij de wateren van Noach, toen Ik zwoer dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen; zo heb Ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen zal en u niet meer bestraffen zal.
Jesaja 54:10 Want al zouden bergen wijken en heuvels wankelen, Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond van Mijn vrede zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.
Jesaja 54:11 U, ellen­dige, door stormweer voortgedrevene, ongetrooste, zie, Ik zal uw stenen leggen in schitterend zilverwit, Ik zal u grondvesten op saffieren,
Jesaja 54:12 uw torens maken van kristal, uw poorten van robijn, heel uw omwalling van edelsteen.
Jesaja 54:13 Al uw kinderen zullen door de HEERE on­derwezen zijn, en de vrede van uw kinderen zal groot zijn.
Jesaja 54:14 U zult door gerechtigheid bevestigd worden. Houd u ver van onderdrukking, want u zult niet bevreesd zijn, en ver van verschrikking, want zij zal niet tot u naderen.
Jesaja 54:15 Zie, zij zullen zeker samenscholen – niet door Mijn toedoen – wie tegen u ten strijde trekt, die zal om u ten val komen.
Jesaja 54:16 Zie, Ík heb de smid geschapen, die het kolenvuur aanblaast en wapentuig vervaardigt, geschikt voor zijn doel; en Ík heb de verwoester geschapen om te gronde te richten.
Jesaja 54:17 Elk wapentuig dat tegen u wordt vervaardigd, zal niets uitrichten, en elke tong die in het gericht tegen u op­staat, zult u schuldig verklaren. Dit is het erfelijk bezit van de dienaren van de HEERE, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE.

Jesaja 55

Jesaja 55:1 O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en u die geen geld hebt, kom, koop en eet, ja, kom, koop zonder geld, zonder prijs, wijn en melk.
Jesaja 55:2 Waarom weegt u geld af voor wat geen brood is, en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar Mij, eet het goede, en laat uw ziel vreugde scheppen in de overvloed.
Jesaja 55:3 Neig uw oor en kom tot Mij, luister, en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare gunstbewijzen aan David.
Jesaja 55:4 Zie, Ik heb Hem gegeven als Getuige voor de volken, als Vorst en Gebieder voor de volken.
Jesaja 55:5 Zie, U zult een volk roepen dat U niet kende, en het volk dat U niet kende, zal naar U toe snellen, omwille van de HEERE, uw God, voor de Heilige van Is­raël, want Hij heeft U verheerlijkt.
Jesaja 55:6 Zoek de HEERE terwijl Hij te vinden is, roep Hem aan terwijl Hij nabij is.
Jesaja 55:7 Laat de goddeloze zijn weg verlaten, de man van ongerechtigheid zijn gedachten. Laat hij zich bekeren tot de HEERE, dan zal Hij Zich over hem ontfermen, tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig.
Jesaja 55:8 Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE.
Jesaja 55:9 Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedachten.
Jesaja 55:10 Want zoals regen of sneeuw neerdaalt van de hemel en daarheen niet terugkeert, maar de aarde doorvochtigt en maakt dat zij voortbrengt en doet opkomen, zaad geeft aan de zaaier en brood aan de eter,
Jesaja 55:11 zo zal Mijn woord zijn dat uit Mijn mond uitgaat: het zal niet vruchte­loos tot Mij terugkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend.
Jesaja 55:12 Want in blijdschap zult u uittrekken en met vrede voortge­leid worden. De bergen en de heuvels zullen voor uw ogen uitbreken in gejuich en alle bomen van het veld zullen in de handen klappen.
Jesaja 55:13 Voor een doornstruik zal een cipres opko­men, voor een distel zal een mirt opkomen; en het zal de HEERE zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet zal worden uitgewist.

Jesaja 56

Jesaja 56:1 Zo zegt de HEERE: Neem het recht in acht en doe gerechtigheid, want Mijn heil is nabij om te komen, en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden.
Jesaja 56:2 Welzalig een sterveling die zo handelt, het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die de sabbat in acht neemt, zodat hij die niet ontheiligt, en die zijn hand ervoor behoedt om enig kwaad te doen.
Jesaja 56:3 Laat de vreemdeling die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen: De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden; laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben maar een dorre boom.
Jesaja 56:4 Want zo zegt de HEERE over de ontmanden die Mijn sabbatten in acht nemen, verkiezen wat Mij behaagt, en vasthouden aan Mijn verbond:
Jesaja 56:5 Ik zal hun in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan die van zonen en dan die van dochters; een eeuwige naam zal Ik ieder van hen geven, een naam die niet uitgewist zal wor­den.
Jesaja 56:6 En de vreemdelingen die zich bij de HEERE voegen om Hem te dienen en om de Naam van de HEERE lief te hebben, om Hem tot dienaren te zijn; allen die de sabbat in acht nemen, zodat zij hem niet ontheiligen, en die aan Mijn verbond vasthouden:
Jesaja 56:7 hen zal Ik ook brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken.
Jesaja 56:8 De Heere HEERE, Die de verdreve­nen uit Israël bijeenbrengt, spreekt: Ik zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen, naast hen die al tot Hem bijeengebracht zijn.
Jesaja 56:9 Alle dieren van het veld, kom om te eten, ja, alle dieren in het woud!
Jesaja 56:10 Zijn wachters zijn allen blind, zij weten van niets. Zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet blaffen; slaperig liggen zij neer, zij hebben het sluimeren lief.
Jesaja 56:11 Deze honden zijn vraatzuchtig, zij kennen geen verzadiging. Ja, zij zijn herders die niet tot in­zicht weten te komen. Zij allen keren zich naar hun eigen weg, ieder is uit op eigen gewin, nie­mand uitgezonderd.
Jesaja 56:12 Kom, zeggen zij, ik zal wijn halen, en wij zullen ons dronken drink­en aan sterkedrank; en de dag van morgen zal zijn als deze, ja, groter, nog veel geweldiger!

Jesaja 57

Jesaja 57:1 De rechtvaardige komt om, en er is niemand die het ter harte neemt. De goedertieren mensen worden weggenomen, zonder dat er iemand op let dat de rechtvaardige weggenomen wordt vr het onheil.
Jesaja 57:2 Hij zal ingaan in de vrede; zij zullen rusten op hun slaapplaatsen, eenieder die in zijn oprechtheid wandelt.
Jesaja 57:3 Maar u, kom naderbij, kinderen van een waar­zegster, gebroed van een overspeler en van iemand die hoererij bedrijft!
Jesaja 57:4 Over wie verlus­tigt u zich, tegen wie spert u uw mond wijd open, steekt u uw tong uit? Bent geen kinderen van overtreding, gebroed van bedrog?
Jesaja 57:5 U die gloeit van lust bij de eiken, onder elke bla­derrijke boom; u die de kinderen slacht in de beekdalen, onderin de kloven van de rotsen.
Jesaja 57:6 Bij de gladde stenen van de dalen ligt uw deel, die, die zijn uw lot. Voor hen ook vergiet u een plengoffer, hun brengt u een graanoffer. Zou Ik Mij daarmee laten troosten?
Jesaja 57:7 Op een hoge en verheven berg spreidt u uw bed uit; ook daarheen klimt u op om een slachtoffer te brengen.
Jesaja 57:8 Achter de deur en de deurposten zet u uw gedenkteken neer. Want van Mij wendt u zich af, u ontbloot zich en klimt naar boven. U slaat uw bed wijd open en met enke­len van hen sluit u voor u een verbintenis. U hebt hun bed lief, op elke plaats die u ziet.
Jesaja 57:9 U reist met olie naar de koning en u vermeerdert uw welriekende zalven. U zendt uw gezant­en ver weg en vernedert u tot de hel toe.
Jesaja 57:10 Door uw grote reis bent u afgemat, maar u zegt niet: Er is geen hoop meer. U hebt nieuwe levenskracht gevonden, daarom bent u niet verz­wakt.
Jesaja 57:11 Maar voor wie bent u beducht of bevreesd geweest? U hebt immers gelogen en hebt aan Mij niet gedacht, Ik ben u niet ter harte gegaan. Is het niet omdat Ik heb gezwegen, en dat van oude tijden af, dat u Mij niet vreest?
Jesaja 57:12 Ík zal uw gerechtigheid bekendmaken, en uw daden: ze zullen u niets baten.
Jesaja 57:13 Wanneer u roept, laten zij u dan redden die door u verzameld zijn. Maar de wind zal hen allemaal wegvoeren, een zucht zal hen wegnemen. Maar wie tot Mij de toevlucht neemt, zal de aarde in erfelijk bezit krijgen en Mijn heilige berg in bezit nemen.
Jesaja 57:14 Men zal zeggen: Verhoog de weg, verhoog de weg, bereid de weg, neem elk struikelblok voor Mijn volk van de weg!
Jesaja 57:15 Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoge hemel en in het heilige, en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om levend te maken de geest van de nederigen, en om levend te maken het hart van de verbrijzelden.
Jesaja 57:16 Want Ik zal niet voor eeuwig ter ve­rantwoording roepen en Ik zal niet voor altijd zeer toornig zijn. Want de geest zou van voor Mijn aangezicht bezwijken, de zielen die Ík gemaakt heb.
Jesaja 57:17 Ik was zeer toornig over de on­gerechtigheid van hun winstbejag, Ik sloeg het volk, Ik verborg Mij en was zeer toornig. Maar het ging afkerig verder op de weg van zijn hart.
Jesaja 57:18 Ik heb zijn wegen gezien, Ik zal hem genezen, Ik zal hem leiden en hem vertroosting bieden, namelijk zijn treurenden.
Jesaja 57:19 Ik schep de vrucht van de lippen, vrede, vrede voor wie ver weg is en voor wie dichtbij is, zegt de HEERE, en Ik zal hem genezen.
Jesaja 57:20 Maar de goddelozen zijn als een opgezweepte zee, want die kan niet tot rust komen, en zijn water woelt modder en slijk op.
Jesaja 57:21 De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede!

Jesaja 58

Jesaja 58:1 Roep luidkeels, houd u niet in, verhef uw stem als een bazuin, verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis van Jakob hun zonden.
Jesaja 58:2 Hoewel zij Mij dag aan dag zoeken en vreugde vinden in de kennis van Mijn wegen, als een volk dat gerechtigheid doet en het recht van zijn God niet verlaat, vragen zij Mij om rechtvaardige oordelen. Zij vinden er vreugde in om tot God te naderen,
Jesaja 58:3 terwijl zij zeggen: Waarom vasten wij, als U het toch niet ziet, waarom kwellen wij onze ziel, als U het toch niet weet? Zie, op uw vastendag zoekt u uw eigen wens, en beult u al uw arbeiders af.
Jesaja 58:4 Zie, u vast om te twisten en ruzie te maken en om goddeloos op de vuist te gaan. Vast niet zoals heden als u uw stem wilt laten horen in de hoogte.
Jesaja 58:5 Zou dit het vasten zijn dat Ik verkies: dat de mens zich een dag lang verootmoe­digt, dat hij zijn hoofd buigt als een riet en zich neerlegt in rouwgewaad en as? Noemt u dat vasten en een dag die de HEERE welgevallig is?
Jesaja 58:6 Is dit niet het vasten dat Ik verkies: dat u de boeien van de goddeloosheid losmaakt, dat u de banden van het juk ontbindt, dat u de onderdrukten vrij laat heengaan en dat u elk juk breekt?
Jesaja 58:7 Is het niet dit, dat u uw brood deelt met wie honger lijdt, en de ellendige ontheemden een thuis biedt, dat, als u een naakte ziet, u hem kleedt, en dat u zich voor eigen vlees en bloed niet verbergt?
Jesaja 58:8 Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad, en uw herstel snel intreden. Uw gerechtigheid zal voor u uit gaan en de heerlijkheid van de HEERE zal uw achterhoede zijn.
Jesaja 58:9 Dan zult u roepen en de HEERE zal antwoorden, dan zult u om hulp roepen en Hij zal zeggen: Zie, hier ben Ik. Als u het juk uit uw midden wegdoet, het uitsteken van de vinger en het uitspreken van ongerech­tigheid;
Jesaja 58:10 als u uw hart opent voor de hongerigen, en de verdrukte ziel verzadigt, dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uw donkerheid als de middag zijn.
Jesaja 58:11 En de HEERE zal u voortdurend leiden, Hij zal uw ziel in dorre streken verzadigen, uw beenderen kracht ge­ven; u zult zijn als een bevloeide tuin, als een bron waarvan het water nooit ontbreekt.
Jesaja 58:12 En wie uit u voortkomen, zullen de verwoeste plaatsen van weleer herbouwen; de fundament­en, van generatie op generatie verwoest, zult u herstellen. En u zult genoemd worden: hij die bressen dichtmaakt, hij die paden herstelt, opdat men er weer kan wonen.
Jesaja 58:13 Indien u uw voet van de sabbat terughoudt, ermee ophoudt om op Mijn heilige dag te doen wat u zelf wilt; indien u de sabbat een verlustiging noemt, opdat de HEERE geheiligd wordt – die geëerd moet worden – indien u die eert door niet uw eigen wegen te volgen, niet uw eigen wensen zoekt of daarover een woord spreekt,
Jesaja 58:14 dan zult u vreugde scheppen in de HEERE, Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde en Ik zal u voeden met het erfelijk bezit van uw vader Jakob, want de mond van de HEERE heeft gesproken.

Jesaja 59

Jesaja 59:1 Zie, de hand van de HEERE is niet te kort dat ze niet zou kunnen verlossen, en Zijn oor is niet toegestopt dat het niet zou kunnen horen.
Jesaja 59:2 Maar uw ongerechtigheden maken scheiding tussen u en uw God, uw zonden doen Zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij u niet hoort.
Jesaja 59:3 Want uw handen zijn met bloed besmet, en uw vingers met ongerechtig­heid. Uw lippen spreken leugen, uw tong brengt onrecht tot uiting.
Jesaja 59:4 Er is niemand die bi­jeenroept in gerechtigheid er is niemand die in trouw een rechtszaak voert. Zij vertrouwen op holle woorden en spreken valse dingen. Zij zijn zwanger van onheil, zij baren ongerechtig­heid.
Jesaja 59:5 Zij broeden eieren van een gifslang uit en zij weven spinnenwebben. Wie van hun eieren eet, sterft; is er een kapotgedrukt, dan perst er zich een adder uit.
Jesaja 59:6 Hun webben zijn niet geschikt voor kleding, en zij zullen zich niet kunnen bedekken met hun maaksels. Hun maaksels zijn maaksels van ongerechtigheid; gewelddadig werk is in hun handen.
Jesaja 59:7 Hun voeten snellen naar het kwaad, zij haasten zich om onschuldig bloed te vergieten. Hun gedachten zijn zondige gedachten, verwoesting en ondergang zijn op hun gebaande wegen.
Jesaja 59:8 De weg van de vrede kennen zij niet, er is geen recht in hun sporen. Zij gaan kromme pa­den; ieder die ze betreedt, kent de vrede niet.
Jesaja 59:9 Daarom is het recht ver van ons en bereikt de gerechtigheid ons niet. Wij zien uit naar licht, maar zie, er is duisternis; naar stralend licht, maar wij wandelen in donkerheid.
Jesaja 59:10 Wij tasten als blinden langs de wand, ja, wij tasten als mensen zonder ogen, wij struikelen midden op de dag, als in de schemering, wij verkeren, zoals de doden, in woeste plaatsen.
Jesaja 59:11 Wij grommen allen als beren, en wij kir­ren voortdurend als duiven. Wij zien uit naar recht, maar het is er niet; naar heil, maar dat is ver van ons.
Jesaja 59:12 Want onze overtredingen zijn talrijk voor U en onze zonden getuigen tegen ons. Want onze overtredingen zijn bij ons, onze ongerechtigheden, wij kennen ze:
Jesaja 59:13 het overtreden en het liegen tegen de HEERE en het zich afkeren bij onze God vandaan, het spreken van onderdrukking en afvalligheid, het zwanger zijn en melding maken van leuge­nachtige woorden vanuit het hart.
Jesaja 59:14 Daarom is het recht teruggeweken, en de gerechtig­heid blijft van verre staan. Want de waarheid struikelt op de straat, en wat recht is, kan niet binnenkomen.
Jesaja 59:15 Ja, de waarheid ontbreekt, en wie zich afkeert van het kwade, wordt ber­oofd. En de HEERE zag het, en het was kwalijk in Zijn ogen dat er geen recht was.
Jesaja 59:16 Om­dat Hij zag dat er niemand was, ontzette Hij Zich, want er was geen voorbidder. Daarom bracht Zijn arm Hem heil, en Zijn gerechtigheid, die ondersteunde Hem.
Jesaja 59:17 Want Hij trok de gerechtigheid aan als een harnas en zette de helm van het heil op Zijn hoofd. Het gewaad van de wraak trok Hij aan als kleding en Hij hulde zich in de na-ijver als mantel.
Jesaja 59:18 Naar de daden, daarnaar zal Hij vergelden, grimmigheid aan Zijn tegenstanders, vergelding aan Zijn vijanden. Aan de kustlanden zal Hij vergelden wat zij verdienen.
Jesaja 59:19 Dan zullen zij de Naam van de HEERE vrezen vanwaar de zon ondergaat, en Zijn heerlijkheid van waar de zon opkomt. Als de vijand zal komen als een rivier, zal de Geest van de HEERE de banier tegen hem oprichten.
Jesaja 59:20 En naar Sion zal een Verlosser komen voor wie zich in Jakob van over­treding bekeren, spreekt de HEERE.
Jesaja 59:21 Wat Mij betreft, dit is Mijn verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest, Die op U is, en Mijn woorden die Ik U in de mond gelegd heb, zullen uit Uw mond niet wijken, ook niet uit de mond van Uw nakomelingen, evenmin uit de mond van de nakomelingen van Uw nakomelingen, zegt de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid.

Jesaja 60

Jesaja 60:1 Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op.
Jesaja 60:2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkere wolken de volken, maar over u zal de HEERE opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
Jesaja 60:3 En heiden-volken zullen naar uw licht gaan en koningen naar de glans van uw dageraad.
Jesaja 60:4 Sla uw ogen op, kijk om u heen en zie: zij allen zijn bijeengekomen, zij komen naar u toe. Uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen op de heup gedragen worden.
Jesaja 60:5 Dan zult u het zien en stralen, uw hart zal diep ontzag hebben en zich verruimen, want de menigte van de zee zal zich naar u toekeren, het vermogen van de heidenvolken zal naar u toe komen.
Jesaja 60:6 Een menigte kamelen zal u bedekken, de jonge kamelen van Midian en Efa. Zij allen uit Sjeba zullen komen, goud en wierook zullen zij aandragen, zij zullen de loffelijke daden van de HEERE boodschappen.
Jesaja 60:7 Alle schapen van Kedar zullen voor u bijeengebracht worden, de rammen van Nebajoth staan u ten dienste; ze zullen als een welgevallig offer komen op Mijn altaar en Ik zal aan Mijn luisterrijk huis aanzien geven.
Jesaja 60:8 Wie zijn dezen, die daar komen aangevlogen als een wolk, als duiven naar hun til?
Jesaja 60:9 Voorzeker, de kustlanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om uw kinderen van verre te bren­gen, hun zilver en hun goud met hen, naar de Naam van de HEERE, uw God, naar de Heilige van Israël, want Hij heeft u verheerlijkt.
Jesaja 60:10 Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in Mijn grote toorn heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.
Jesaja 60:11 Uw poorten zullen steeds openstaan; dag en nacht zullen ze niet gesloten worden, opdat men het vermogen van de heidenvolken naar u toe zal brengen en hun koningen naar u toe geleid zullen worden.
Jesaja 60:12 Want het volk en het koninkrijk die u niet zullen dienen, zullen vergaan en die volken zullen totaal verwoest wor­den.
Jesaja 60:13 De luister van de Libanon zal naar u toe komen, cipres, plataan en dennenboom tezamen, om de plaats van Mijn heiligdom aanzien te geven, en Ik zal de plaats van Mijn voet­en verheerlijken.
Jesaja 60:14 Ook zullen, zich buigend, naar u toe komen de kinderen van hen die u onderdrukt hebben, en allen die u verworpen hebben, zullen zich neerbuigen aan uw voetzo­len, en zij zullen u noemen: Stad van de HEERE, het Sion van de Heilige van Israël.
Jesaja 60:15 In plaats van dat u verlaten en gehaat bent geweest, zodat niemand door u heen trok, zal Ik u tot een eeuwige glorie maken, tot een vreugde van generatie op generatie.
Jesaja 60:16 U zult de melk van de heidenvolken zuigen, ja, u zult aan de borst van koningen zuigen; dan zult u weten dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben, en uw Verlosser, de Machtige van Jakob.
Jesaja 60:17 In plaats van koper zal Ik goud brengen, in plaats van ijzer zal Ik zilver brengen, in plaats van hout koper, in plaats van stenen ijzer. En als uw opzichter stel Ik vrede aan en als uw opzieners gerechtig­heid.
Jesaja 60:18 Er zal niet meer gehoord worden van geweld in uw land, van verwoesting of rampen binnen uw grenzen, maar uw muren zult u noemen Heil, en uw poorten Lof.
Jesaja 60:19 De zon zal voor u niet meer zijn tot een licht overdag en als een schijnsel zal u de maan niet verlichten, maar de HEERE zal voor u zijn tot een eeuwig licht en uw God tot uw sieraad.
Jesaja 60:20 Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal zijn licht niet intrekken, want de HEERE zal voor u tot een eeuwig licht zijn en aan de dagen van uw rouw zal een einde ko­men.
Jesaja 60:21 Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn, voor eeuwig zullen zij de aarde in be­zit nemen. Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant, een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden.
Jesaja 60:22 De kleinste zal tot duizend worden en de minste tot een mach­tig volk; Ík, de HEERE, zal dit te zijner tijd spoedig doen komen.

Jesaja 61

Jesaja 61:1 De Geest van de Heere HEERE is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen. Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen en voor wie gebon­den zaten, opening van de gevangenis;
Jesaja 61:2 om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de HEERE en de dag van de wraak van onze God; om alle treurenden te troosten;
Jesaja 61:3 om aangaande de treurenden van Sion te beschikken dat hun gegeven zal worden sieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een benauwde geest, opdat zij genoemd worden eiken van de gerechtigheid, een planting door de HEERE, om Hem te verheerlijken.
Jesaja 61:4 Zij zullen verwoeste plaatsen van weleer herbouwen, de woeste plaatsen van vroeger weer oprichten, de verwoeste steden vernieuwen, die verwoest lagen, van generatie op generatie.
Jesaja 61:5 Vreemden zullen klaarstaan en uw kudden weiden, vreemdelingen zullen uw akkerbouwers en uw wijnbouwers zijn.
Jesaja 61:6 Ú echter zult genoemd worden: priesters van de HEERE, men zal u noemen: dienaren van onze God. U zult het vermogen van heidenvolken eten, u zult u beroemen in hun luister.
Jesaja 61:7 In plaats van uw dub­bele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel. Daarom zullen zij in hun land het dubbele in erfelijk bezit hebben, zij zullen eeuwige blijdschap hebben.
Jesaja 61:8 Want Ik, de HEERE, heb het recht lief, Ik haat roof bij het brandoffer, en Ik zal geven dat hun werk in waarheid zal zijn en Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten.
Jesaja 61:9 Hun nageslacht zal on­der de heidenvolken bekend worden, en hun nakomelingen te midden van de volken. Allen die hen zien, zullen erkennen dat zij een nageslacht zijn dat de HEERE heeft gezegend.
Jesaja 61:10 Ik ben zeer vrolijk in de HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen van het heil, de mantel van gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, zoals een bruidegom zich bekleedt met priesterlijk hoofdsieraad, en een bruid zich tooit met haar sieraden.
Jesaja 61:11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt, en zoals een tuin het daarin gezaaide doet opkomen, zo zal de Heere HEERE gerechtigheid doen opkomen en lof voor alle volken.

Jesaja 62

Jesaja 62:1 Omwille van Sion zal ik niet zwijgen, omwille van Jeruzalem zal ik niet stil zijn, totdat haar gerechtigheid opkomt als een lichtglans, en haar heil als een brandende fakkel.
Jesaja 62:2 De heidenvolken zullen uw gerechtigheid zien en alle koningen uw luister; u zult met een nieuwe naam genoemd worden, die de mond van de HEERE bepalen zal.
Jesaja 62:3 U zult een sierlijke kroon zijn in de hand van de HEERE en een koninklijke tulband in de hand van uw God.
Jesaja 62:4 Tegen u zal niet meer gezegd worden: verlatene, en tegen uw land zal niet meer gezegd wor­den: woestenij, maar u zult genoemd worden: Mijn welgevallen is in haar, en uw land: ge­trouwde; want de HEERE verlangt naar u, en uw land zal getrouwd worden.
Jesaja 62:5 Want zoals een jongeman trouwt met een jonge vrouw, zo zullen uw kinderen trouwen met u; zoals een bruidegom zich verblijdt over zijn bruid, zo zal uw God Zich over u verblijden.
Jesaja 62:6 Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld. Nooit zullen zij zwijgen, heel de dag en heel de nacht niet. U die het volk aan de HEERE doet denken, gun u geen rust.
Jesaja 62:7 Ja, geef Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem gegrondvest heeft en gesteld heeft tot een lof op aarde.
Jesaja 62:8 De HEERE heeft gezworen bij Zijn rechterhand en bij Zijn sterke arm: Nooit zal Ik uw koren meer geven als voedsel aan uw vijanden, en nooit zullen vreemdelingen meer uw nieuwe wijn drinken waarvoor u zich ingespannen hebt!
Jesaja 62:9 Maar wie het inzamelen, zullen het eten en de HEERE prijzen, en wie hem oogsten, zullen hem drinken in de voorhoven van Mijn heilig­dom.
Jesaja 62:10 Ga door, ga door, de poorten door, bereid de weg voor het volk, verhoog, verhoog de gebaande weg, zuiver hem van stenen, steek een banier omhoog boven de volken.
Jesaja 62:11 Zie, de HEERE heeft het doen horen tot aan het einde der aarde: Zeg tegen de dochter van Sion: Zie, uw heil komt, zie, Zijn loon heeft Hij bij Zich en Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit.
Jesaja 62:12 Zij zullen hen noemen: het heilige volk, de verlosten van de HEERE, en u zult gen­oemd worden: Gezochte, Stad die niet verlaten is.

Jesaja 63

Jesaja 63:1 Wie is Deze Die uit Edom komt, in helrode kleding uit Bozra, Die luisterrijk is in Zijn ge­waad, Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die spreek in gerechtigheid, Die mach­tig ben om te verlossen.
Jesaja 63:2 Waarom is dat rood aan Uw gewaad, en is Uw kleding als die van iemand die de wijnpers treedt?
Jesaja 63:3 Ik heb de pers alleen getreden; er was niemand uit de volken met Mij. Ik heb hen vertreden in Mijn toorn, hen vertrapt in Mijn grimmigheid. Hun bloed is op Mijn kleding gespat, heel Mijn gewaad heb Ik besmet.
Jesaja 63:4 Want de dag van de wraak was in Mijn hart, het jaar van Mijn verlosten was gekomen.
Jesaja 63:5 Ik keek rond, maar er was niemand die hielp; Ik ontzette Mij, want er was niemand die ondersteunde. Daarom heeft Mijn arm Mij heil verschaft, en Mijn grimmigheid, die heeft Mij ondersteund.
Jesaja 63:6 Ik heb de volken vertrapt in Mijn toorn, Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid, Ik heb hun bloed ter aarde doen neerdalen.
Jesaja 63:7 Ik zal de goedertierenheid van de HEERE in herinnering roepen, de loffelijke daden van de HEERE, naar alles wat de HEERE voor ons heeft gedaan, de grote goedheid voor het huis van Israël, die Hij hun bewezen heeft naar Zijn barmhartigheid en naar de veelheid van Zijn goedertierenheid.
Jesaja 63:8 Want Hij zei: Zij zijn im­mers Mijn volk, kinderen die niet zullen liegen! Zo werd Hij hun tot een Heiland.
Jesaja 63:9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer.
Jesaja 63:10 Zíj daarentegen zijn ongehoorzaam geworden en hebben Zijn Heilige Geest bedroefd. Daarom is Hij voor hen veranderd in een vijand, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.
Jesaja 63:11 Toch dacht Hij aan de dagen vanouds, aan Mozes, aan Zijn volk. Maar nu, waar is Hij Die hen deed opgaan uit de zee met de herders van Zijn kudde, waar is Hij Die Zijn Heilige Geest in hun midden stelde,
Jesaja 63:12 Die Zijn luisterrijke arm heeft doen gaan aan de rechter­hand van Mozes, Die het water voor hun ogen doormidden spleet om Zich een eeuwige Naam te maken,
Jesaja 63:13 Die hen deed gaan door de diepe wateren? Als een paard in de woestijn strui­kelden zij niet,
Jesaja 63:14 als een dier dat in de vallei afdaalt, heeft de Geest van de HEERE hun rust gegeven. Zo hebt U Uw volk geleid om U een luisterrijke Naam te maken.
Jesaja 63:15 Kijk neer uit de hemel en zie uit Uw heilige en luisterrijke woning. Waar zijn Uw na-ijver en Uw mach­tige daden, Uw innerlijke bewogenheid en Uw barmhartigheid? Ze houden zich jegens mij in.
Jesaja 63:16 Toch bent U onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet. U, HEERE, bent onze Vader; onze Verlosser van oude tijden af is Uw Naam.
Jesaja 63:17 HEERE, waarom doet U ons afdwalen van Uw wegen? Waarom verhardt U ons hart, zodat wij U niet vrezen? Keer terug omwille van Uw dienaren, de stammen van Uw eigendom.
Jesaja 63:18 Slechts korte tijd heeft Uw heilig volk het in bezit gehad. Onze tegenstanders hebben Uw heiligdom vertrapt.
Jesaja 63:19 Wij zijn geworden als mensen over wie U van oude tijden af niet hebt ge­heerst, die niet naar Uw Naam zijn genoemd.

Jesaja 64

Jesaja 64:1 Och, dat U de hemel zou openscheuren, dat U zou neerdalen, dat de bergen voor Uw aan­gezicht zouden wegsmelten,
Jesaja 64:2 zoals vuur kreupelhout aansteekt, en vuur het water laat op­borrelen, om Uw Naam aan Uw tegenstanders bekend te maken! Laat zo de heidenvolken voor Uw aangezicht sidderen.
Jesaja 64:3 Toen U ontzagwekkende dingen deed, die wij niet ver­wachtten, daalde U neer; voor Uw aangezicht smolten de bergen weg.
Jesaja 64:4 Ja, van oude tij­den af heeft men het niet gehoord, men heeft het niet ter ore genomen en geen oog heeft het gezien, behalve U, o God, wat Hij doen zal voor wie op Hem wacht.
Jesaja 64:5 U ontmoet wie zich in U verblijdt, wie gerechtigheid doet, wie op Uw wegen aan U blijven denken. Zie, Ú was zeer toornig, want wij hadden gezondigd. Maar in deze wegen is de eeuwigheid en zouden wij ver­lost zijn geweest.
Jesaja 64:6 Echter, wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als de wind.
Jesaja 64:7 Er is niemand die Uw Naam aanroept, die zich beijvert om U vast te grijpen, want U verbergt Uw aangezicht voor ons en U doet ons wegkwijnen in de greep van onze on­gerechtigheden.
Jesaja 64:8 Maar nu, HEERE, U bent onze Vader! Wij zijn het leem en U bent onze Pottenbakker: wij zijn allen het werk van Uw handen.
Jesaja 64:9 HEERE, wees niet al te vertoornd en denk niet voor eeuwig aan de ongerechtigheid. Zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk.
Jesaja 64:10 Uw heilige steden zijn een woestijn geworden. Sion is een woestijn geworden, Jeruza­lem een woestenij.
Jesaja 64:11 Ons heilig, luisterrijk huis, waarin onze vaderen U prezen, is met vuur verbrand; alles wat ons dierbaar was, is tot een puinhoop geworden.
Jesaja 64:12 HEERE, Zou U Zich om al deze dingen inhouden? Zou U zwijgen en ons al te zeer neerdrukken?

Jesaja 65

Jesaja 65:1 Ik ben gezocht door hen die naar Mij niet vroegen, Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten. Tegen het volk dat Mijn Naam niet aanriep heb Ik gezegd: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik.
Jesaja 65:2 De hele dag heb Ik Mijn handen uitgespreid naar een opstandig volk, dat de weg gaat die niet goed is, naar hun eigen gedachten;
Jesaja 65:3 een volk dat Mij voortdurend tot toorn verwekt, recht in Mijn aangezicht, door offers te brengen in de tuinen en een reukoffer te brengen op bakstenen.
Jesaja 65:4 Zij zitten in de grafspelonken en overnachten bij wie daar be­waard worden; zij eten varkensvlees en er is kooknat van onrein vlees in hun vaatwerk.
Jesaja 65:5 Zij zeggen: Blijf waar u bent, nader niet tot Mij, want ik ben heiliger dan u. Dezen zijn rook in Mijn neus, een vuur dat de hele dag brandt.
Jesaja 65:6 Zie, het staat geschreven voor Mijn aange­zicht. Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal het vergelden, ja, Ik zal het vergelden in hun boezem
Jesaja 65:7 uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden van uw vaderen tegelijk, zegt de HEERE, omdat zij reukoffers hebben gebracht op de bergen en Mij smaadheid hebben aangedaan op de heuvels. Daarom zal Ik hun ook hun eerstverdiende arbeidsloon uitbetalen in hun boezem.
Jesaja 65:8 Zo zegt de HEERE: Zoals wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt en men zegt: Richt hem niet te gronde, want er is een zegen in, zo zal Ik doen ter wille van Mijn dienaren. Ik zal hen niet allen te gronde richten.
Jesaja 65:9 Ik zal nageslacht uit Jakob doen voort­komen, uit Juda een erfgenaam van Mijn bergen; Mijn uitverkorenen zullen het in bezit nem­en en daar zullen Mijn dienaren wonen.
Jesaja 65:10 Saron zal tot een schaapskooi worden en het Dal van Achor tot een rustplaats voor rundvee, voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft.
Jesaja 65:11 Maar u die de HEERE verlaat, u die Mijn heilige berg vergeet, u die de tafel gereedmaakt voor de god Gad, u die voor de god Meni de bekers vult met gemengde drank,
Jesaja 65:12 Ik zal u tellen, maar voor het zwaard. U zult allen moeten neerbukken ter slachting, omdat Ik geroepen heb, maar u niet geantwoord hebt, omdat Ik gesproken heb, maar u niet geluisterd hebt, maar ge­daan hebt wat slecht was in Mijn ogen, en gekozen hebt voor wat Mij niet behaagt.
Jesaja 65:13 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Mijn dienaren zullen eten, maar zult hongerlijden. Zie, Mijn dienaren zullen drinken, maar zult dorst hebben. Zie, Mijn dienaren zullen ver­blijd zijn, maar zult beschaamd worden.
Jesaja 65:14 Zie, Mijn dienaren zullen juichen vanwege een hart vol vreugde, maar zult schreeuwen vanwege een hart vol leed, en vanwege een gebroken geest zult u weeklagen.
Jesaja 65:15 U zult uw naam voor Mijn uitverkorenen achterlaten als een vloekwoord en de Heere HEERE zal u doden, maar Zijn dienaren zal Hij noemen met een andere naam,
Jesaja 65:16 zodat wie zich zegenen zal op aarde, zich zal zegenen in de God van de waarheid, en wie zweren zal op aarde, zal zweren bij de God van de waarheid, omdat de be­nauwdheden van vroeger vergeten zullen zijn, omdat zij verborgen zullen zijn voor Mijn ogen.
Jesaja 65:17 Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Aan de vorige dingen zal niet meer gedacht worden, ze zullen niet meer opkomen in het hart.
Jesaja 65:18 Maar wees vrolijk en verheug u tot in eeuwigheid in wat Ik schep, want zie, Ik schep Jeruzalem een vreugde en zijn volk blijdschap.
Jesaja 65:19 En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk. In haar zal geen stem van geween meer gehoord worden, of een stem van geschreeuw.
Jesaja 65:20 Daar zal niet meer zijn een zuigeling die maar enkele dagen leeft of een oude man die zijn dagen niet zal volmaken, want een jonge man zal sterven als een honderdjarige, maar een zondaar, al is hij honderd jaar, zal vervloekt worden.
Jesaja 65:21 Zij zullen huizen bouwen en erin wonen, zij zullen wijngaarden planten en van hun vrucht eten.
Jesaja 65:22 In wat zij bouwen, zal geen ander wonen, van wat zij planten, zal geen ander eten. Want de dagen van Mijn volk zullen zijn als de dagen van een boom, en Mijn uitverkorenen zullen lang genieten van het werk van hun handen.
Jesaja 65:23 Zij zullen zich niet voor niets vermoeien of kinderen baren voor iets verschrikkelijks, want zij zijn het nageslacht van de gezegenden door de HEERE, en hun nakomelingen met hen.
Jesaja 65:24 En het zal geschieden dat voordat zij roepen, Ík zal antwoor­den, terwijl zij nog spreken, Ík zal horen.
Jesaja 65:25 Een wolf en een lammetje zullen gezamenlijk weiden, een leeuw zal stro eten als een rund, een slang – zijn voedsel zal stof zijn. Zij zullen geen kwaad doen en geen verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, zegt de HEERE.

Jesaja 66

Jesaja 66:1 Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen en waar de plaats van Mijn rust?
Jesaja 66:2 Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt, en daardoor bestaan al die dingen, spreekt de HEERE. Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft.
Jesaja 66:3 Wie een rund slacht, slaat een man neer, wie een lam offert, breekt een hond de nek, wie een graanoffer offert, offert varkensbloed, wie wierook brandt als ge­denkoffer, looft daarmee een afgod. Zoals zíj ook hun eigen wegen gekozen hebben en hun ziel vreugde vindt in hun afschuwelijke afgoden,
Jesaja 66:4 zo zal Ík het loon voor hun handelingen kiezen en zal Ik over hen doen komen wat zij vrezen, omdat Ik riep, maar niemand antwoord gaf, Ik sprak, maar zij niet luisterden. Zij deden wat slecht is in Mijn ogen en zij kozen wat Mij niet behaagt.
Jesaja 66:5 Hoor het woord van de HEERE, u die beeft voor Zijn woord: Uw broeders die u haten, die u verstoten vanwege Mijn Naam, zeggen: Laat de HEERE verheer­lijkt worden! Maar Hij zal verschijnen tot uw blijdschap, zíj daarentegen zullen beschaamd worden.
Jesaja 66:6 Een geluid van een gejoel uit de stad, een geluid uit de tempel, de stem van de HEERE! Hij vergeldt Zijn vijanden naar wat zij verdienen.
Jesaja 66:7 Voordat zij weeën kreeg, heeft zij gebaard. Nog voor een wee over haar kwam, heeft zij een jongetje ter wereld ge­bracht.
Jesaja 66:8 Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft iets dergelijks gezien? Zou een land ge­boren kunnen worden op één dag? Zou een volk geboren kunnen worden in één keer? Maar Sion heeft nauwelijks weeën gekregen, of zij heeft haar zonen al gebaard.
Jesaja 66:9 Zou Ík ont­sluiting geven en niet doen baren? zegt de HEERE. Of zou Ik, Die doe baren, toesluiten? zegt uw God.
Jesaja 66:10 Verblijd u met Jeruzalem en verheug u over haar, u allen die haar liefhebt. Wees vrolijk met haar met vreugde, u allen die over haar treurt,
Jesaja 66:11 opdat u mag zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst, opdat u zich met volle teugen mag laven aan de overvloed van haar luister.
Jesaja 66:12 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik doe de vrede naar haar toestromen als een rivier, en de luister van de heidenvolken als een alles wegspoelende beek. Dan zult u zuigen, u zult op de heup gedragen en op de knieën vertroeteld worden.
Jesaja 66:13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ík u troosten; ja, in Jeruzalem zult u getroost wor­den!
Jesaja 66:14 U zult het zien, uw hart zal vrolijk zijn, en uw gebeente zal groeien als het jonge gras. Dan zal de hand van de HEERE gekend worden door Zijn dienaren, maar op Zijn vijan­den zal Hij toornig zijn.
Jesaja 66:15 Want zie, de HEERE zal komen in vuur, en Zijn strijdwagens zullen komen als een wervelwind, om in grimmigheid Zijn toorn te laten gelden, Zijn bestraff­ing in vlammen van vuur.
Jesaja 66:16 Want met vuur en met Zijn zwaard zal de HEERE een re­chtszaak voeren met alle vlees. Zij die door de HEERE dodelijk gewond zijn, zullen talrijk zijn.
Jesaja 66:17 Zij die zich heiligen en reinigen in de tuinen achter één in hun midden, die var­kensvlees eten, afschuwelijk gedierte en muizen, tezamen zullen zij weggevaagd worden, spreekt de HEERE.
Jesaja 66:18 Ik ken hun werken en hun gedachten! De tijd komt dat Ik alle hei­denvolken en talen bijeen zal brengen. En zij zullen komen en Mijn heerlijkheid zien.
Jesaja 66:19 En Ik zal een teken op hen aanbrengen: Ik zal uit hen die aan het gericht ontkomen zijn, bod­en zenden naar de heidenvolken, Tarsis, Pul, Lud, de boogschutters, naar Tubal, Javan, de ve­rafgelegen kustlanden, die geen tijding over Mij hebben gehoord en die Mijn heerlijkheid niet hebben gezien. Zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenvolken verkondigen.
Jesaja 66:20 En zij zullen al uw broeders uit alle heidenvolken brengen als graanoffer aan de HEERE, op paar­den en op wagens, met huifkarren, op muildieren en op snelle kamelen, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, zoals de Israëlieten het graanoffer in rein vaatwerk naar het huis van de HEERE brengen.
Jesaja 66:21 Ook zal Ik enigen uit hen tot priesters en Leviet­en aanstellen, zegt de HEERE.
Jesaja 66:22 Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik ga maken, voor Mijn aangezicht zullen blijven staan, spreekt de HEERE, zo zullen ook uw na­geslacht en uw naam blijven staan.
Jesaja 66:23 En het zal geschieden dat van nieuwemaan tot nieu­wemaan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich neer te buigen voor Mijn aan­gezicht, zegt de HEERE.
Jesaja 66:24 En zij zullen de stad uit gaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn.

Deel dit artikel op: