Hosea (HSV)



Hoséa 1

Hosea 1:1 Het woord van de HEERE dat gekomen is tot Hosea, de zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, de koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël.
Hosea 1:2 Het begin van het spreken van de HEERE door Hosea. De HEERE zei tegen Hosea: Ga! Neem voor u een vrouw van de hoererijen en kinderen van de hoererijen, want het land wendt zich in schandelijke hoererij van de HEERE af.
Hosea 1:3 Hij ging en nam Gomer, een dochter van Diblaïm; zij werd zwanger en baarde hem een zoon.
Hosea 1:4 Toen zei de HEERE tegen hem: Geef hem de naam Jizreël, want nog even en Ik zal de bloedschul­den van Jizreël vergelden aan het huis van Jehu, en Ik zal het koningschap van het huis van Israël wegdoen.
Hosea 1:5 Op die dag zal het gebeuren dat Ik de boog van Israël zal breken in het dal van Jizreël.
Hosea 1:6 Zij werd opnieuw zwanger, en zij baarde een dochter. Daarop zei Hij tegen hem: Geef haar de naam Lo-Ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis van Israël, want Ik zal hen zeker wegvoeren.
Hosea 1:7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en Ik zal hen verlossen door de HEERE, hun God. Ik zal hen echter niet verlossen door boog, door zwaard, door strijd, door paarden of door ruiters.
Hosea 1:8 Toen zij Lo-Ruchama niet meer de borst gaf, werd zij weer zwanger, en zij baarde een zoon.
Hosea 1:9 En Hij zei: Geef hem de naam Lo-Ammi, want u bent niet Mijn volk en Ík zal er voor u niet zijn.
Hosea 1:10 Toch zal het aantal Israëlieten zijn als het zand van de zee, dat niet gemeten en niet geteld kan wor­den. En het zal gebeuren dat in de plaats waar tegen hen gezegd is: U bent niet Mijn volk, te­gen hen gezegd zal worden: kinderen van de levende God.
Hosea 1:11 Dan zullen de Judeeërs bijeen­gebracht worden samen met de Israëlieten. Zij zullen voor zich één Hoofd aanstellen en uit het land oprukken; want groot zal de dag van Jizreël zijn.
Hosea 1:12 Zeg tegen uw broeders: Ammi, en tegen uw zusters: Ruchama.

Hoséa 2

Hosea 2:1 Klaag uw moeder aan, klaag haar aan, want zij is Mijn vrouw niet en Ik ben haar Man niet. Laat zij haar hoererij van haar gezicht wegdoen, en haar overspel van tussen haar bors­ten.
Hosea 2:2 Anders zal Ik haar naakt uitkleden, haar neerzetten als op haar geboortedag, haar maken als de woestijn, haar doen worden als een dor land en haar doen sterven van de dorst.
Hosea 2:3 Ook over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij kinderen van de hoererijen zijn.
Hosea 2:4 Want hun moeder heeft hoererij bedreven; zij die van hen zwanger is geweest, heeft zich schandelijk gedragen. Zij zegt immers: Ik ga achter mijn minnaars aan; die geven mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank.
Hosea 2:5 Daarom, zie, Ik ga uw weg met dorens omheinen, Ik zal haar met een muur omgeven, zodat zij haar paden niet zal kunnen vinden.
Hosea 2:6 Zij zal haar minnaars najagen, maar hen niet inhalen; hen zoek­en, maar hen niet vinden. Dan zal zij zeggen: Ik ga, ik keer terug naar mijn vorige Man, want toen had ik het beter dan nu.
Hosea 2:7 Zíj erkent echter niet dat Ik het ben Die haar het koren, de nieuwe wijn en de olie gegeven heb, dat Ik het zilver en het goud voor haar vermeerderd heb, dat zij voor de Baäl gebruikt hebben.
Hosea 2:8 Daarom keer Ik terug en neem Ik Mijn koren weg op zijn tijd, en Mijn nieuwe wijn op de daarvoor vastgestelde tijd. Ik ruk Mijn wol en Mijn vlas weg, waarmee zij haar naaktheid moet bedekken.
Hosea 2:9 Nu dan, Ik zal haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars, en niemand zal haar uit Mijn hand redden.
Hosea 2:10 Ik zal al haar vreugde doen ophouden, haar feesten, haar nieuwemaansdagen en haar sabbatten, ja, al haar feestdagen.
Hosea 2:11 Ik zal haar wijnstok en haar vijgenboom verwoesten, waarvan zij zegt: Die vormen voor mij het hoerenloon dat mijn minnaars mij gegeven hebben. Maar Ik zal er een woud van maken en de dieren van het veld zullen ervan vreten.
Hosea 2:12 Ik zal haar de dagen van de Baäls vergelden, waarop zij reukoffers aan hen bracht. Zij tooide zich met haar ring en haar halssieraad en ging achter haar minnaars aan, maar Mij vergeet zij, spreekt de HEERE.
Hosea 2:13 Daarom, zie, Ikzelf ga haar lokken, haar de woestijn in leiden, en naar haar hart spreken.
Hosea 2:14 Ik zal haar daarvandaan haar wijngaarden geven, en het Dal van Achor tot een deur van hoop. Daar zal zij zingen als in de dagen van haar jeugd, als op de dag dat zij wegtrok uit het land Egypte.
Hosea 2:15 Op die dag zal het gebeuren, spreekt de HEERE, dat u Mij zult noemen: mijn Man, en Mij niet meer zult noemen: mijn Baäl!
Hosea 2:16 Dan zal Ik de namen van de Baäls uit haar mond wegdoen en aan hun namen zal niet meer gedacht worden.
Hosea 2:17 Ik zal voor hen een verbond sluiten op die dag met de dieren van het veld, met de vogels in de lucht en de kruipende dieren op de aarde. En boog, zwaard en strijd zal Ik van de aarde doen verdwijnen, en Ik zal hen onbezorgd doen neerliggen.
Hosea 2:18 Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhar­tigheid.
Hosea 2:19 In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HEERE kennen.
Hosea 2:20 Op die dag zal het geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik zal verhoren. Ik zal de hemel verho­ren en die zal de aarde verhoren.
Hosea 2:21 Dan zal de aarde het koren, de nieuwe wijn en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren.
Hosea 2:22 En Ik zal haar voor Mij in de aarde zaaien en Mij ontfermen over Lo-Ruchama. Ik zal zeggen tegen Lo-Ammi: U bent Mijn volk, en hij zal zeggen: Mijn God!

Hoséa 3

Hosea 3:1 De HEERE zei tegen mij: Ga opnieuw, bemin een vrouw die bemind wordt door haar lev­ensgezel, maar overspel pleegt, zoals de HEERE de Israëlieten bemint, hoewel zij zich wen­den tot andere goden en houden van rozijnenkoeken.
Hosea 3:2 Voor vijftien zilverstukken en an­derhalve homer gerst kocht ik haar toen voor mij.
Hosea 3:3 En ik zei tegen haar: U moet veel dagen bij mij blijven, u mag geen hoererij bedrijven; u mag geen andere man toebehoren, en ook ik zal niet bij u komen.
Hosea 3:4 Want de Israëlieten moeten veel dagen zonder koning en zonder vorst blijven, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod en afgodsbeelden.
Hosea 3:5 Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HEERE, hun God, zoeken en David, hun koning. Zij zullen zich in diep ontzag tot de HEERE en Zijn goedheid wenden, in later tijd.

Hoséa 4

Hosea 4:1 Hoor het woord van de HEERE, Israëlieten, want de HEERE heeft een rechtszaak met de inwoners van dit land, omdat er geen trouw, geen goedertierenheid en geen kennis van God in het land is.
Hosea 4:2 Vloeken, liegen, moorden, stelen en overspel plegen zijn wijdverbreid; bloedbad volgt op bloedbad.
Hosea 4:3 Daarom treurt het land, en ieder die erin woont, verkom­mert, met de dieren van het veld en de vogels in de lucht. Zelfs de vissen in de zee worden weggenomen.
Hosea 4:4 Maar laat niemand een rechtszaak voeren, laat niemand een ander ter ve­rantwoording roepen, want uw volk is als zij die een priester aanklagen.
Hosea 4:5 Daarom zult u overdag struikelen. Zelfs de profeet zal ’s nachts met u struikelen, en Ik zal uw moeder ui­troeien.
Hosea 4:6 Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is. Omdat de kennis ver­worpen hebt, heb Ik u verworpen om als priester voor Mij te dienen. Omdat u de wet van uw God hebt vergeten, zal Ik ook uw kinderen vergeten.
Hosea 4:7 Hoe talrijker zij werden, hoe meer zij tegen Mij zondigden. Ik zal hun eer inruilen voor schande.
Hosea 4:8 Zij eten de zonde van Mijn volk, en zij verlangen naar hun ongerechtigheid.
Hosea 4:9 En het zal zijn: zoals het volk is, zo is de priester. Ik zal hem zijn wegen vergelden en hem voor zijn daden doen boeten.
Hosea 4:10 Zij zullen eten, maar niet verzadigd worden, hoererij bedrijven, maar zich niet uitbreiden, want zij heb­ben nagelaten de HEERE te vereren.
Hosea 4:11 Hoererij, wijn en nieuwe wijn nemen het hart in be­slag.
Hosea 4:12 Mijn volk raadpleegt zijn hout, en zijn stok moet het hem bekendmaken. Want de geest van de hoererijen heeft hen misleid, zodat zij in hoererij hun God verlaten.
Hosea 4:13 Op de toppen van de bergen offeren zij, op de heuvels brengen zij reukoffers, onder eik, populier en terebint, omdat hun schaduw goed is. Daarom bedrijven uw dochters hoererij en plegen uw schoondochters overspel.
Hosea 4:14 Ik zal niet meer omzien naar uw dochters omdat zij hoererij bedrijven, en naar uw schoondochters, omdat zij overspel plegen, want zij zonderen zichzelf af met de hoeren, zij offeren met de tempelhoeren. Zo zal het volk dat geen inzicht heeft, ten val komen.
Hosea 4:15 Als u, Israël, hoererij wilt bedrijven, laat Juda toch niet medeschuldig wor­den! Kom toch niet naar Gilgal, ga niet naar Beth-Aven, en zweer niet: Zo waar de HEERE leeft!
Hosea 4:16 Want Israël is opstandig als een onhandelbare koe. Nu zal de HEERE hen weiden als een lam in het ruime veld.
Hosea 4:17 Efraïm is verknocht aan de afgoden; laat hem met rust!
Hosea 4:18 Is hun drinkgelag voorbij, dan geven zij zich over aan hoererij. Zij leven zich uit in hun hartstochten, hun vorsten – een schande – houden van het woord: Geef.
Hosea 4:19 Wind heeft hen op zijn vleugels gebonden: zij zullen zich schamen vanwege hun offers.

Hoséa 5

Hosea 5:1 Hoor dit, priesters! Sla er acht op, huis van Israël! Neem ter ore, huis van de koning! Want het gericht gaat u aan, omdat u een strik geworden bent voor Mizpa, een uitgespannen net op de Tabor.
Hosea 5:2 De afvalligen zijn afgedaald om te slachten, maar Ik zal een vermaning voor hen allen zijn.
Hosea 5:3 Ikzelf ken Efraïm en Israël is voor Mij niet verborgen. Werkelijk, nu bedrijft Efraïm hoererij, Israël verontreinigt zich.
Hosea 5:4 Hun daden zijn er niet op gericht zich tot hun God te bekeren, want de geest van hoererij is in hun midden, en de HEERE kennen zij niet.
Hosea 5:5 De trots van Israël getuigt openlijk tegen hem. En Israël en Efraïm zullen struike­len om hun ongerechtigheid, en met hen zal ook Juda struikelen.
Hosea 5:6 Met hun schapen en hun runderen zullen zij de HEERE gaan zoeken, maar zij zullen Hem niet vinden: Hij heeft Zich aan hen onttrokken.
Hosea 5:7 Zij hebben trouweloos gehandeld tegen de HEERE, want zij hebben bastaardkinderen verwekt. Nu zal de nieuwe maan hen met hun stuk land verteren!
Hosea 5:8 Blaas de bazuin in Gibea, de trompet in Rama, sla alarm in Beth-Aven: Achter u, Benja­min!
Hosea 5:9 Efraïm zal tot een woestenij worden op de dag van de bestraffing. Onder de stam­men van Israël maak Ik bekend wat zeker is.
Hosea 5:10 De vorsten van Juda zijn als verleggers van grenzen. Over hen zal Ik Mijn verbolgenheid uitstorten als water.
Hosea 5:11 Efraïm is onderdrukt, zijn recht verbroken, want hij heeft het zo gewild: hij heeft gewandeld overeenkomstig het ge­bod.
Hosea 5:12 Daarom ben Ik voor Efraïm als een mot, en voor het huis van Juda als een verrot­ting.
Hosea 5:13 Toen Efraïm zijn ziekte zag en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assyrië en stuurde hij boden naar koning Jareb. Maar die zal u niet kunnen genezen, en van u het gez­wel niet wegnemen.
Hosea 5:14 Want Ik zal voor Efraïm zijn als een felle leeuw, voor het huis van Juda als een jonge leeuw. Ik, Ik verscheur en ga; Ik sleep weg en er zal geen redder zijn.
Hosea 5:15 Ik ga en keer terug naar Mijn woonplaats, totdat zij zich schuldig weten en Mijn aangezicht zoeken. In hun benauwdheid zullen zij Mij ernstig zoeken.

Hoséa 6

Hosea 6:1 Kom, laten wij terugkeren naar de HEERE, want Hij heeft verscheurd, maar Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, maar Hij zal ons verbinden.
Hosea 6:2 Na twee dagen zal Hij ons levend maken, op de derde dag zal Hij ons doen opstaan. Dan zullen wij voor Zijn aangezicht leven.
Hosea 6:3 Dan zullen wij kennen, wij zullen ernaar jagen de HEERE te kennen! Zijn verschijning staat vast als de dageraad. Ja, Hij komt naar ons toe als de regen, als late regen, die het land natmaakt.
Hosea 6:4 Wat zal Ik u doen, Efraïm? Wat zal Ik u doen, Juda? Uw goedertierenheid is als een morgenwolk, als dauw die vroeg optrekt en weggaat.
Hosea 6:5 Daarom heb Ik op hen ingehakt door de profeten, Ik heb hen gedood met de woorden van Mijn mond; en de oordelen over u zullen voor de dag komen als het licht.
Hosea 6:6 Want Ik vind vreugde in goedertierenheid en niet in offer, in kennis van God meer dan in brandoffers!
Hosea 6:7 Zíj hebben echter als Adam het ver­bond overtreden. Daar hebben zij trouweloos gehandeld tegenover Mij.
Hosea 6:8 Gilead is een oord van bedrijvers van onrecht, het is vol bloedsporen.
Hosea 6:9 Zoals roversbenden op iemand wacht­en, zo is het gezelschap van priesters. Zij moorden op de weg naar Sichem, werkelijk, zij ge­dragen zich schandelijk.
Hosea 6:10 In het huis van Israël zie Ik afschuwelijke dingen: daar is de hoererij van Efraïm, Israël heeft zich verontreinigd.
Hosea 6:11 Ook voor u, Juda, is een oogst weg­gelegd, wanneer Ik een omkeer breng in de gevangenschap van Mijn volk.

Hoséa 7

Hosea 7:1 Zodra Ik Israël genees, worden de ongerechtigheid van Efraïm en de slechte daden van Sa­maria openbaar, want zij plegen bedrog. Een dief breekt in, een roversbende plundert op de straat.
Hosea 7:2 Maar zij zeggen niet in hun hart dat Ik al hun kwaad in gedachten houd. Nu dan, hun daden omringen hen, ze zijn voor Mijn aangezicht bedreven.
Hosea 7:3 Met hun slechte daden verblijden zij de koning, met hun leugens de vorsten.
Hosea 7:4 Allen plegen zij overspel, zij zijn als een brandende oven, waarbij de bakker pas ophoudt met stoken als het deeg dat hij gekneed heeft, gezuurd is.
Hosea 7:5 Op de dag van onze koning maken de vorsten hem ziek met de gloed van wijn. Hij reikt spotters de hand.
Hosea 7:6 Toen zij naderbijkwamen, was hun hart in hun arglist als een oven; heel de nacht sluimert hun woede, ’s morgens ontbrandt die als een laaiend vuur.
Hosea 7:7 Zij zijn allen heet als een oven, zodat zij hun rechters verteren; al hun koningen komen ten val. Niemand van hen roept tot Mij.
Hosea 7:8 Efraïm, met de volken vermengt het zich. Efraïm is een koek die niet omgekeerd is.
Hosea 7:9 Vreemden verteren zijn kracht, maar zelf merkt hij dat niet. Ook heeft hij grijze haren gekregen, maar ook dat merkt hij niet.
Hosea 7:10 Hoewel de trots van Israël tegen hem getuigde, hebben zij zich niet bekeerd tot de HEERE, hun God. In dit al­les zochten zij Hem niet.
Hosea 7:11 Efraïm is als een duif, onnozel, zonder verstand; Egypte roepen zij te hulp, naar Assyrië gaan zij!
Hosea 7:12 Maar als zij gaan, spreid Ik Mijn net over hen uit. Als vogels in de lucht haal Ik hen neer. Ik straf hen zodra er een zwerm van wordt gehoord.
Hosea 7:13 Wee over hen, want zij zijn van Mij weggevlucht. Verwoesting over hen, want zij zijn tegen Mij in opstand gekomen. Ík zou hen wel willen verlossen, maar zij spreken leugens tegen Mij.
Hosea 7:14 Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij weeklagen op hun slaapplaats. Om koren en nieuwe wijn verzamelen zij zich, maar tegen Mij zijn zij weerspannig.
Hosea 7:15 Ik echter heb hun armen geoefend, sterk gemaakt, maar zij blijven kwaad tegen Mij bedenken.
Hosea 7:16 Zij keren niet terug naar de Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog. Hun vorsten vallen door het zwaard vanwege de gramschap van hun tong. Dit is tot hun spot in het land Egypte.

Hoséa 8

Hosea 8:1 De bazuin aan uw mond! De vijand zweeft als een arend boven het huis van de HEERE, omdat zij Mijn verbond hebben overtreden en tegen Mijn wet in opstand zijn gekomen.
Hosea 8:2 Zij roepen tot Mij: Mijn God! Wij, Israël, kennen U!
Hosea 8:3 Israël heeft het goede verstoten, de vijand zal hem achtervolgen.
Hosea 8:4 Zíj hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; zij hebben vorsten aangesteld, maar zonder Mij erin te kennen. Van hun zilver en hun goud heb­ben zij voor zichzelf afgodsbeelden gemaakt, zodat zij uitgeroeid zullen worden.
Hosea 8:5 Uw kalf, Samaria, heeft u verstoten! Mijn toorn is tegen hen ontbrand: Hoelang nog? Zijn zij dan niet tot zuiverheid in staat?
Hosea 8:6 Want dat kalf komt uit Israël, een vakman heeft het gemaakt, een god is het niet. Ja, het zal tot splinters worden, dat kalf van Samaria!
Hosea 8:7 Want wind zaaien zij, maar een wervelwind zullen zij oogsten. Staand koren zonder aren geeft geen meel. Wan­neer ze al aren geven, zullen vreemden die verslinden.
Hosea 8:8 Verslonden is Israël! Zij zijn nu on­der de heidenvolken als een pot waaraan niemand waarde hecht,
Hosea 8:9 want zíj gingen naar As­syrië. Een wilde ezel houdt zich afgezonderd, maar Efraïm zoekt hulp bij minnaars.
Hosea 8:10 Ook al zoeken zij hulp bij heidenvolken, toch zal Ik hen nu bijeenbrengen. Zij kunnen weinig be­ginnen vanwege de last van de koning van de vorsten.
Hosea 8:11 Ja, Efraïm heeft de altaren talrijk gemaakt om te zondigen, het heeft die altaren om te zondigen!
Hosea 8:12 Al schrijf Ik voor hen Mijn wet in tienduizendvoud, toch beschouwt men die als iets vreemds.
Hosea 8:13 Zij brengen Mijn offergaven en zij eten zelf van het vlees. De HEERE schept er geen behagen in. Nu zal Hij aan hun ongerechtigheid denken, en hun zonden aan hen vergelden: zij zullen terugkeren naar Egypte.
Hosea 8:14 Israël vergat zijn Maker, en bouwde paleizen, Juda heeft de versterkte steden talrijk gemaakt. Daarom zal Ik vuur werpen in zijn steden; dat zal zijn paleizen verteren.

Hoséa 9

Hosea 9:1 Wees niet blij, Israël, tot jubelens toe, zoals de volken, want u hebt in hoererij uw God ver­laten. U hebt hoerenloon lief op alle dorsvloeren voor koren.
Hosea 9:2 Dorsvloer en perskuip zullen hen niet voeden, de nieuwe wijn zal hun tegenvallen.
Hosea 9:3 Zij zullen niet blijven in het land van de HEERE: Efraïm keert terug naar Egypte, in Assyrië zullen zij eten wat onrein is.
Hosea 9:4 Zij zullen voor de HEERE geen wijn plengen en hun offers zullen Hem niet aangenaam zijn. Ze zijn voor hen als brood voor rouwenden: ieder die dat eet, wordt onrein. Want hun brood di­ent voor henzelf, het mag niet in het huis van de HEERE komen.
Hosea 9:5 Wat zult u dan doen op een hoogtijdag en op een feestdag voor de HEERE?
Hosea 9:6 Want zie, vanwege de verwoesting gaan zij op weg; Egypte zal hen bijeenbrengen, Memphis zal hen begraven. Begeerte zal er zijn naar hun geld, netels zullen hen in erfbezit nemen en distels zullen in hun tenten zijn.
Hosea 9:7 De dagen van de vergelding zijn gekomen. De dagen van de afrekening zijn gekomen. Israël zal het weten. De profeet is dwaas, de man met de geest is krankzinnig. Vanwege de grootheid van uw ongerechtigheid is ook de vijandschap groot.
Hosea 9:8 De wachter van Efraïm is met mijn God, een profeet vindt de strik van de vogelvanger op al zijn wegen, vijandschap zelfs in het huis van zijn God.
Hosea 9:9 Zij hebben zich zeer diep verdorven, als in de dagen van Gibea. Hij zal aan hun ongerechtigheid denken, Hij zal hun zonden aan hen vergelden.
Hosea 9:10 Ik vond Israël als druiven in de woestijn; als vroege vijgen aan de vijgenboom, zijn eerste opbrengst, zag Ik uw vaderen. Zíj gingen echter naar Baäl-Peor, wijdden zich aan die schande. Zij werden even weerzinwekkend als hun minnaars.
Hosea 9:11 Wat Efraïm betreft, als een vogel zal zijn luister wegvliegen, van de geboorte, van de moederschoot en van de bevruchting af.
Hosea 9:12 Ook al brengen zij hun kinderen groot, Ik zal hen van kinderen beroven, geen mens zal er meer zijn! Ja ook, wee hun, wanneer Ik van hen wijk!
Hosea 9:13 Efraïm, zoals Ik het gezien had, was als Ty­rus, geplant in een lieflijke woonplaats, maar Efraïm zal zijn kinderen moeten uitleveren aan de moordenaar.
Hosea 9:14 Geef hun, HEERE, ja, wat moet U hun geven? Geef hun een baarmoeder die zonder vrucht blijft en borsten die verdrogen.
Hosea 9:15 Al hun kwaad bleek in Gilgal, ja, daar heb Ik hen gehaat. Vanwege hun slechte daden zal Ik hen uit Mijn huis verdrijven. Ik zal hen voortaan niet meer liefhebben: al hun vorsten zijn opstandig.
Hosea 9:16 Efraïm is getroffen: hun wortel is verdord, vrucht zullen zij niet voortbrengen. Zelfs als zij nog nieuw leven verwekten, zou Ik de lievelingen van hun moederschoot doden.
Hosea 9:17 Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij naar Hem niet luisteren. Zij zullen zwervers onder de volken zijn.

Hoséa 10

Hosea 10:1 Israël is een weelderige wijnstok, hij brengt zijn vrucht voort. Hoe groter zijn vrucht is, hoe meer er voor de altaren is. Hoe beter zijn land, hoe mooier de gewijde stenen.
Hosea 10:2 Ver­deeld is hun hart, nu staan zij schuldig. God Zelf zal hun altaren afbreken, hun gewijde sten­en verwoesten.
Hosea 10:3 Voorzeker, dan zullen zij zeggen: Wij hebben geen koning, want wij heb­ben de HEERE niet gevreesd. Een koning, wat zou die dan voor ons kunnen doen?
Hosea 10:4 Zij spreken loze woorden, zweren valse eden, sluiten maar verbonden. Het recht loopt uit als een gifplant in de voren van het veld.
Hosea 10:5 Voor de kalveren van Beth-Aven zijn de inwoners van Samaria bevreesd. Ja, zijn volk zal erover treuren en zijn afgodspriesters – die zich erover verheugden – vanwege zijn luister, want die is van hem weggevoerd.
Hosea 10:6 Ja, dat kalf zal naar Assyrië gevoerd worden, een geschenk voor koning Jareb. Zo zal Efraïm schande op zich la­den en Israël zal beschaamd worden vanwege zijn voornemen.
Hosea 10:7 Samaria is afgehouwen; zijn koning drijft als een tak op het water.
Hosea 10:8 Weggevaagd zullen worden de hoogten van Aven, de zonde van Israël; doornen en distels zullen opschieten tot boven hun altaren. Dan zullen zij tegen de bergen zeggen: Bedek ons! en tegen de heuvels: Val op ons!
Hosea 10:9 Sinds de dagen van Gibea hebt u gezondigd, Israël! Daar zijn zij blijven staan. De strijd in Gibea zal hen niet treffen, de strijd tegen onrechtvaardige mannen.
Hosea 10:10 Het is Mijn verlangen hen te bestraffen: volken worden tegen hen samengetrokken, verstrikt als zij zijn in beide ongerech­tigheden.
Hosea 10:11 Omdat Efraïm een getemde jonge koe is, gewillig om te dorsen, ben Ik voor­bijgegaan aan de schoonheid van haar hals: Ik zal Efraïm inspannen, Juda zal ploegen, Jakob zal voor zichzelf eggen.
Hosea 10:12 Zaai voor uzelf in gerechtigheid! Oogst in goedertierenheid! Ploeg voor uzelf ongeploegd land om! Het is tijd om de HEERE te zoeken, totdat Hij komt en het laat regenen: gerechtigheid over u.
Hosea 10:13 U hebt goddeloosheid geploegd, onrechtvaardig­heid geoogst, leugenvrucht gegeten; want u hebt vertrouwd op uw weg, op uw grote aantal helden.
Hosea 10:14 Daarom zal er oorlogsgedruis tegen uw volk ontstaan, en al uw vestingen zullen verwoest worden, zoals Salman verwoesting aanrichtte bij Beth-Arbel op de dag van strijd: moeders werden met de zonen verpletterd.
Hosea 10:15 Dat heeft Bethel u dus aangedaan vanwege uw mateloze slechtheid. In de dageraad is hij voorgoed omgebracht: de koning van Israël.

Hoséa 11

Hosea 11:1 Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.
Hosea 11:2 Maar hoe meer zij hen riepen, hoe meer zij van onder hun ogen wegliepen. Aan de Baäls of­ferden zij en voor de afgodsbeelden brachten zij reukoffers –
Hosea 11:3 Ik echter leerde Efraïm lopen. Hij nam hen op Zijn armen, maar zij erkenden niet dat Ik hen genas.
Hosea 11:4 Ik trok hen met menselijke touwen, met koorden van liefde. Ik was voor hen als zij die het juk van op hun kaken omhoogtillen, en Ik reikte hem voer toe.
Hosea 11:5 Hij zal niet terugkeren naar het land Egypte, maar Assyrië, dat zal zijn koning zijn, want zij weigeren zich te bekeren.
Hosea 11:6 Het zwaard zal in zijn steden rondgaan, het zal zijn grendels vernietigen en verslinden vanwege hun opvattingen.
Hosea 11:7 Mijn volk volhardt in afkeer van Mij. Zij roepen wel tot de Allerhoogste, maar gezamenlijk roemt men Hem niet.
Hosea 11:8 Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u uitleveren, Is­raël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adama, met u doen als met Zeboïm? Mijn hart keert zich in Mij om, al Mijn medelijden is opgewekt.
Hosea 11:9 Ik zal Mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen, Ik zal niet terugkeren om Efraïm te gronde te richten. Want Ik ben God, en geen mens, de Heilige in uw midden, en in de stad zal Ik niet komen.
Hosea 11:10 Zij zullen achter de HEERE aan gaan, Hij zal brullen als een leeuw. Ja, Híj zal brullen, en de kinderen zullen bev­ende komen van de kant van de zee.
Hosea 11:11 Zij zullen bevende komen als een vogel uit Egypte, als een duif uit het land Assyrië. Dan doe Ik hen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE.

Hoséa 12

Hosea 12:1 Met leugen omringt Efraïm Mij, en het huis van Israël doet dat met bedrog. Juda echter trekt nog op met God en blijft met de heiligen trouw.
Hosea 12:2 Efraïm is een herder van wind en jaagt heel de dag de oostenwind na, leugen en verwoesting vermeerdert hij. Met Assyrië sluit­en zij een verbond, olie wordt naar Egypte gebracht.
Hosea 12:3 De HEERE heeft een rechtszaak met Juda. Hij zal Jakob vergelden naar zijn wegen, Hij zal zijn daden op hem doen terugke­ren.
Hosea 12:4 In de moederschoot pakte hij zijn broer bij de hielen; in zijn kracht streed hij met God.
Hosea 12:5 Hij streed met de Engel en overwon; wenend vroeg hij Hem om genade. In Bethel vond Hij hem, en daar sprak Hij met ons,
Hosea 12:6 namelijk de HEERE, de God van de leger­machten, HEERE is Zijn gedenknaam.
Hosea 12:7 En u, bekeer u tot uw God. Houd u aan goeder­tierenheid en recht, zie voortdurend uit naar uw God.
Hosea 12:8 Kanaän heeft in zijn hand een bed­rieglijke weegschaal, hij houdt ervan af te persen.
Hosea 12:9 Nog zegt Efraïm: Al ben ik rijk gewor­den, al heb ik voor mijzelf vermogen verworven, in al mijn inspanningen vinden zij bij mij geen ongerechtigheid, die zonde is.
Hosea 12:10 Maar Ik ben de HEERE, uw God, sinds het land Egypte. Ik zal u weer in tenten doen wonen zoals in de dagen van de samenkomst.
Hosea 12:11 En Ik zal tot de profeten spreken, en Ík zal de visioenen talrijk maken, en Ik zal door de dienst van de profeten in gelijkenissen spreken.
Hosea 12:12 Was Gilead al ongerechtigheid, nu zijn zij hele­maal nutteloos geworden. In Gilgal hebben zij stieren geofferd. Ook hun altaren zijn als steen­hopen in de voren van de velden.
Hosea 12:13 Jakob vluchtte naar het gebied van Syrië, Israël di­ende om een vrouw en om een vrouw hoedde hij vee.
Hosea 12:14 Door een profeet heeft de HEERE Israël echter uit Egypte geleid en door een profeet werd het gehoed.
Hosea 12:15 Efraïm echter heeft Hem tot zeer bittere toorn verwekt. Daarom zal Hij zijn vergoten bloed op hem laten neerko­men, zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden.

Hoséa 13

Hosea 13:1 Telkens wanneer Efraïm sprak, was er schrik, hij verhief zich in Israël; hij maakte zich echter schuldig aan de Baäl, en hij stierf.
Hosea 13:2 En nu zijn zij doorgegaan met zondigen: zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt van hun zilver, en afgodsbeelden naar hun inzicht, al­lemaal werk van vaklieden. Zij zeggen van hen: Mensen die offeren, kussen kalveren.
Hosea 13:3 Daarom zullen zij worden als een morgenwolk, ja, als een vroeg opkomende dauw die verd­wijnt, als kaf dat van een dorsvloer wegstuift, en als rook uit een venster.
Hosea 13:4 Maar Ik ben de HEERE, uw God, sinds het land Egypte. Een God behalve Mij mag u daarom niet erkennen, en buiten Mij is er geen Heiland.
Hosea 13:5 Ík heb u gekend in de woestijn, in een land van droogte.
Hosea 13:6 Net als hun weiden raakten zij verzadigd. Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich. Daarom hebben zij Mij vergeten.
Hosea 13:7 Daarom werd Ik voor hen als een felle leeuw, als een luipaard loerde Ik op de weg.
Hosea 13:8 Ik trof hen aan als een berin die van jongen beroofd is, scheurde hun borstkas open, verslond hen daar als een leeuwin. De dieren van het veld zullen hen verscheuren.
Hosea 13:9 Het is uw verderf, Israël, dat u zich keert tegen Mij, tegen uw hulp!
Hosea 13:10 Waar blijft uw koning nu? Hij zou u toch verlossen in al uw steden? En uw richters, te­gen wie u gezegd had: Geef mij een koning en vorsten?
Hosea 13:11 In Mijn toorn gaf Ik u een kon­ing, Ik nam hem weg in Mijn verbolgenheid.
Hosea 13:12 De ongerechtigheid van Efraïm is gebun­deld, zijn zonde is opgeborgen.
Hosea 13:13 Barensweeën zullen hem overkomen; hij is een kind zonder verstand: als het zijn tijd is, vertoont hij zich niet, wanneer de schoot zich voor kinder­en ontsluit.
Hosea 13:14 Ik zal hen verlossen uit de macht van het graf. Ik zal hen vrijkopen uit de dood. Dood, waar zijn uw pestziekten? Graf, waar is uw verderf? Berouw verbergt zich voor Mijn ogen!
Hosea 13:15 Ook al draagt hijzelf tussen broeders vrucht, de oostenwind zal komen, de adem van de HEERE, die opsteekt uit de woestijn. Zijn bron zal uitdrogen en zijn wel droog­vallen. Die zal de schat plunderen van al zijn kostbare voorwerpen.

Hoséa 14

Hosea 14:1 Samaria zal schuldig staan, omdat het ongehoorzaam geweest is aan zijn God. Door het zwaard zullen zij vallen, hun kleine kinderen zullen verpletterd worden en hun zwangere vrouwen opengereten.
Hosea 14:2 Bekeer u, Israël, tot de HEERE, uw God, want u bent gestruikeld door uw ongerechtigheid.
Hosea 14:3 Neem deze woorden met u mee, bekeer u tot de HEERE. Zeg tegen Hem: Neem alle ongerechtigheid weg, neem het goede aan. Dan zullen wij de offers van onze lippen nakomen.
Hosea 14:4 Assyrië zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. Wij zullen nooit meer zeggen: U bent onze god tegen het werk van onze handen. Bij U immers vindt een wees ontferming.
Hosea 14:5 Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefheb­ben, want Mijn toorn heeft zich van hem afgewend.
Hosea 14:6 Ik zal voor Israël zijn als de dauw. Hij zal in bloei staan als de lelie, wortel schieten als de Libanon.
Hosea 14:7 Zijn jonge loten zullen uitlopen, zodat zijn pracht zal zijn als die van de olijfboom, en hij zal een geur hebben als de Libanon.
Hosea 14:8 Zij zullen opnieuw in zijn schaduw zitten, koren verbouwen en in bloei staan als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon.
Hosea 14:9 Efraïm, wat heb Ik nog met de afgoden te maken? Ík heb hem verhoord en zal naar hem omzien. Ik zal zijn als een al­tijd groene cipres. Door Mij is bij u vrucht te vinden.
Hosea 14:10 Wie is zo wijs, dat hij deze dingen begrijpt, en zo verstandig dat hij ze kent? De wegen van de HEERE zijn immers recht. De re­chtvaardigen zullen daarop wandelen, maar de overtreders zullen erop struikelen.

Deel dit artikel op: