Psalmen (HSV)



Psalmen 1

Psalmen 1:1 Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters,
Psalmen 1:2 maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE en Zijn wet dag en nacht overdenkt.
Psalmen 1:3 Want hij zal zijn als een boom, ge­plant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, waarvan het blad niet afvalt; al wat hij doet, zal goed gelukken.
Psalmen 1:4 Maar zo zijn de goddelozen niet: die zijn juist als het kaf, dat de wind wegblaast.
Psalmen 1:5 Daarom blijven de goddelozen niet staande in het gericht, de zondaars niet in de gemeenschap van de rechtvaardigen.
Psalmen 1:6 Want de HEERE kent de weg van de re­chtvaardigen, maar de weg van de goddelozen zal vergaan.

Psalmen 2

Psalmen 2:1 Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat zonder inhoud is?
Psalmen 2:2 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en te­gen Zijn Gezalfde:
Psalmen 2:3 Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen!
Psalmen 2:4 Die in de hemel woont, zal lachen, de Heere zal hen bespotten.
Psalmen 2:5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, in Zijn brandende toorn hun schrik aanjagen.
Psalmen 2:6 Ik heb Mijn Koning toch gezalfd over Sion, Mijn heilige berg.
Psalmen 2:7 Ik zal het besluit bekendmaken: De HEERE heeft tegen Mij gezegd: U bent Mijn Zoon, Ík heb U heden verwekt.
Psalmen 2:8 Eis van Mij en Ik zal U de heidenvolken als Uw eigendom geven, de einden der aarde als Uw bezit.
Psalmen 2:9 U zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, U zult hen in stukken slaan als aardewerk.
Psalmen 2:10 Nu dan, koningen, handel verstandig. Laat u onderwijzen, rechters van de aarde.
Psalmen 2:11 Dien de HEERE met vreze, verheug u met huiver.
Psalmen 2:12 Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onder­weg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt. Welzalig allen die tot Hem de toev­lucht nemen!

Psalmen 3

Psalmen 3:1 Een psalm van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom.
Psalmen 3:2 HEERE, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders; velen staan tegen mij op.
Psalmen 3:3 Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela
Psalmen 3:4 U echter, HEERE, bent een schild voor mij, mijn eer; U heft mijn hoofd omhoog.
Psalmen 3:5 Met mijn stem riep ik tot de HEERE, en Hij verhoorde mij vanaf Zijn hei­lige berg. Sela
Psalmen 3:6 Ik lag neer en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
Psalmen 3:7 Ik vrees niet voor tienduizenden van het volk, die zich aan alle kanten tegen mij opstellen.
Psalmen 3:8 Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God, want U hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen, de tanden van de goddelozen hebt U stukgebroken.
Psalmen 3:9 Het heil is van de HEERE; Uw zegen is over Uw volk. Sela

Psalmen 4

Psalmen 4:1 Een psalm van David, voor de koorleider, bij snarenspel.
Psalmen 4:2 Als ik roep, verhoor mij, o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed.
Psalmen 4:3 Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Sela
Psalmen 4:4 Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd; de HEERE hoort als ik tot Hem roep.
Psalmen 4:5 Wees ontzet, maar zondig niet; spreek in uw hart wanneer u op uw slaapplaats ligt, en wees stil. Sela
Psalmen 4:6 Breng offers van gerechtigheid en vertrouw op de HEERE.
Psalmen 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef over ons het licht van Uw aangezicht, HEERE!
Psalmen 4:8 U hebt mij meer blijdschap in het hart gegeven dan ten tijde dat zij hun koren en hun nieuwe wijn in overv­loed hadden.
Psalmen 4:9 In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen, HEERE, doet mij veilig wonen.

Psalmen 5

Psalmen 5:1 Een psalm van David, voor de koorleider, bij fluitspel.
Psalmen 5:2 HEERE, neem mijn woorden ter ore, let op mijn zuchten.
Psalmen 5:3 Sla acht op mijn stem als ik roep, mijn Koning en mijn God, want tot U bid ik.
Psalmen 5:4 ’s Morgens hoort U mijn stem, HEERE; ’s morgens leg ik mijn gebed voor U neer en zie ik naar U uit.
Psalmen 5:5 Want U bent geen God Die vreugde vindt in goddeloos­heid, de kwaaddoener zal bij U niet verblijven.
Psalmen 5:6 De dwazen blijven niet staande voor Uw ogen. U haat allen die onrecht bedrijven,
Psalmen 5:7 U brengt de leugenaars om. Van de man van bloed en bedrog heeft de HEERE een afschuw.
Psalmen 5:8 Ik echter zal door Uw grote goedertieren­heid Uw huis binnengaan, mij buigen naar Uw heilig paleis in vreze voor U.
Psalmen 5:9 HEERE, leid mij in Uw gerechtigheid, omwille van mijn belagers; maak Uw weg vr mij recht.
Psalmen 5:10 Want in hun mond is niets wat betrouwbaar is, hun binnenste is enkel verderf, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.
Psalmen 5:11 Verklaar hen schuldig, o God, laat hen ten val komen met hun opvattingen; verdrijf hen om hun vele overtredingen, want zij zijn U ongehoorzaam.
Psalmen 5:12 Maar laat verblijd zijn allen die tot U de toevlucht nemen, laat hen voor eeuwig juichen om­dat U hen beschut; laat in U van vreugde opspringen wie Uw Naam liefhebben.
Psalmen 5:13 U im­mers zegent de rechtvaardige, HEERE; U omringt hem met goedgunstigheid als met een schild.

Psalmen 6

Psalmen 6:1 Een psalm van David, voor de koorleider, bij snarenspel, op ‘De achtste’.
Psalmen 6:2 HEERE, straf mij niet in Uw toorn, bestraf mij niet in Uw grimmigheid!
Psalmen 6:3 Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt, genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt.
Psalmen 6:4 Ja, mijn ziel is zeer door schrik overmand. En U, HEERE, hoelang nog?
Psalmen 6:5 Keer terug, HEERE, red mijn ziel, verlos mij, omwille van Uw goedertierenheid.
Psalmen 6:6 Want in de dood is er geen gedachtenis aan U, wie zal U loven in het graf?
Psalmen 6:7 Ik ben moe van mijn zuchten, heel de nacht maak ik mijn bed nat, doorweek ik mijn rustbank met mijn tranen.
Psalmen 6:8 Mijn ogen zijn verzwakt van verdriet, ze zijn oud geworden vanwege al mijn tegenstanders.
Psalmen 6:9 Ga weg van mij, u allen die onrecht bedrijft, want de HEERE heeft mijn luide geween gehoord.
Psalmen 6:10 De HEERE heeft mijn smeken gehoord, de HEERE zal mijn gebed aannemen.
Psalmen 6:11 Al mijn vi­janden worden zeer beschaamd en door schrik overmand; zij deinzen terug, zij worden in een ogenblik beschaamd.

Psalmen 7

Psalmen 7:1 Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft, vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet.
Psalmen 7:2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht, verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.
Psalmen 7:3 Anders verscheuren zij mijn ziel als een leeuw, slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
Psalmen 7:4 HEERE, mijn God, als ik dát gedaan heb, als er on­recht aan mijn handen kleeft,
Psalmen 7:5 als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had, – wie mij zonder reden benauwde, heb ik juist gered! –
Psalmen 7:6 dan mag de vijand mij vervolgen, achterhalen, mijn leven op de grond vertrappen en mijn eer in het stof doen wonen! Sela
Psalmen 7:7 Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen, ont­waak ter wille van mij; U hebt het recht ingesteld.
Psalmen 7:8 De gemeenschap van volken zal U om­ringen, neem dan weer plaats hoog boven hen.
Psalmen 7:9 De HEERE zal over de volken rechtsprek­en. Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig en oprechtheid is bij mij.
Psalmen 7:10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen, maar doe de rechtvaardige stand­houden, o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.
Psalmen 7:11 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart verlost.
Psalmen 7:12 God is een rechtvaardige Rechter, een God Die iedere dag toornt.
Psalmen 7:13 Als men zich niet bekeert, dan zal Hij Zijn zwaard scherpen, Zijn boog spannen, en aanleggen.
Psalmen 7:14 Hij heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt, Hij richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.
Psalmen 7:15 Zie, hij heeft weeën van onrecht en is zwanger van kwaad, hij zal leugen baren.
Psalmen 7:16 Hij heeft een kuil gedolven en die uitgegraven, maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
Psalmen 7:17 Zijn moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren, zijn ge­weld op zijn eigen schedel neerdalen.
Psalmen 7:18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid, en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.

Psalmen 1

Psalmen 8:1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De Gittith’.
Psalmen 8:2 HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde! U Die Uw majesteit getoond hebt boven de hemel.
Psalmen 8:3 Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt U een sterk fundament gelegd, omwille van Uw tegenstanders, om de vijand en wraakzuchtige te laten ophouden.
Psalmen 8:4 Als ik Uw hem­el zie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die U hun plaats gegeven hebt,
Psalmen 8:5 wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet?
Psalmen 8:6 Toch hebt U hem weinig minder gemaakt dan de engelen en hem met eer en glorie gek­roond.
Psalmen 8:7 U doet hem heersen over de werken van Uw handen, U hebt alles onder zijn voet­en gelegd:
Psalmen 8:8 schapen en runderen, die allemaal, en ook de dieren van het veld,
Psalmen 8:9 de vogels in de lucht en de vissen in de zee, al wat over de paden van de zeeën gaat.
Psalmen 8:10 HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde!

Psalmen 9

Psalmen 9:1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘Dood van de zoon’.
Psalmen 9:2 Ik zal de HEERE loven met heel mijn hart, ik zal al Uw wonderen vertellen.
Psalmen 9:3 In U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen, ik zal voor Uw Naam psalmen zingen, o Allerhoogste!
Psalmen 9:4 Want mijn vijanden zijn teruggedeinsd, zij zijn gestruikeld en van voor Uw aangezicht omgekomen.
Psalmen 9:5 Want U hebt mijn recht en mijn rechtszaak behartigd, U hebt Zich gezet op de troon, o re­chtvaardige Rechter.
Psalmen 9:6 U hebt de heidenvolken bestraft, de goddeloze omgebracht, hun naam uitgewist, voor eeuwig en altijd.
Psalmen 9:7 O vijand, zijn de verwoestingen voor altijd vol­tooid? Hebt u steden weggerukt? Hun nagedachtenis is met hen vergaan!
Psalmen 9:8 Maar de HEERE zetelt voor eeuwig, Hij heeft Zijn troon gereedgemaakt voor het gericht.
Psalmen 9:9 Hij Zelf zal de wereld oordelen in gerechtigheid en over de volken op billijke wijze rechtspreken.
Psalmen 9:10 De HEERE is een veilige vesting voor de verdrukte, een veilige vesting in tijden van benauwd­heid.
Psalmen 9:11 Wie Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat U, HEERE, niet hebt verlat­en wie U zoeken.
Psalmen 9:12 Zing psalmen voor de HEERE, Die te Sion woont, verkondig onder de volken Zijn daden.
Psalmen 9:13 Want Hij eist vergelding voor vergoten bloed, Hij denkt daaraan, Hij vergeet het hulpgeroep van de ellendigen niet.
Psalmen 9:14 Wees mij genadig, HEERE, zie mijn el­lende aan, mij aangedaan door wie mij haten, U Die mij opheft uit de poorten van de dood.
Psalmen 9:15 Dan zal ik al Uw loffelijke daden vertellen in de poorten van de dochter van Sion, mij ver­heugen in Uw heil.
Psalmen 9:16 De heidenvolken zonken in het graf dat zij maakten; hun voet raakte gevangen in het net dat zij heimelijk spanden.
Psalmen 9:17 De HEERE is bekend geworden, Hij heeft recht gedaan. De goddeloze raakt verstrikt in het werk van zijn eigen handen. Higgajon, Sela
Psalmen 9:18 De goddelozen keren terug, naar de hel toe, alle heidenvolken, die God vergeten.
Psalmen 9:19 Want de arme wordt niet voor altijd vergeten, de hoop van de ellendigen vergaat niet voor eeuwig.
Psalmen 9:20 Sta op, HEERE, laat de sterveling zich niet sterk maken; laat de heidenvolken voor Uw aangezicht geoordeeld worden.
Psalmen 9:21 HEERE, jaag hun vrees aan; laat de heidenvolk­en weten dat zíj stervelingen zijn. Sela

Psalmen 10

Psalmen 10:1 HEERE, waarom blijft U van verre staan? Waarom verbergt U Zich in tijden van be­nauwdheid?
Psalmen 10:2 Fel en hoogmoedig achtervolgt de goddeloze de ellendige. Laat hen ge­grepen worden in de listige plannen die zij bedacht hebben!
Psalmen 10:3 Want de goddeloze beroemt zich over zijn hartenwens; hij zegent de gierigaard, hij lastert de HEERE.
Psalmen 10:4 De goddeloze, met zijn neus trots omhoog, onderzoekt niet. Al zijn gedachten zijn: Er is geen God!
Psalmen 10:5 Zijn wegen bezorgen te allen tijde verdriet. Uw oordelen gaan hem te hoog, hij houdt ze ver van zich; al zijn tegenstanders blaast hij weg.
Psalmen 10:6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen, want van generatie op generatie zal mij geen onheil treffen.
Psalmen 10:7 Zijn mond is vol vervloeking, bed­rog en list, onder zijn tong is kwaad en onrecht.
Psalmen 10:8 Hij ligt in een hinderlaag in de dorpen, op verborgen plaatsen doodt hij de onschuldige, zijn ogen loeren op de arme.
Psalmen 10:9 Hij ligt in een hinderlaag op een verborgen plaats, zoals een leeuw in zijn schuilplaats; hij ligt in een hinderlaag om de ellendige te overvallen, hij overvalt de ellendige als hij hem in zijn net trekt.
Psalmen 10:10 Hij duikt neer, hij bukt zich, en de arme valt in zijn sterke poten.
Psalmen 10:11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet het in eeuwigheid niet.
Psalmen 10:12 Sta op, HEERE God, hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
Psalmen 10:13 Waarom lastert de goddeloze God? Waarom zegt hij in zijn hart: U zult geen rekenschap eisen?
Psalmen 10:14 Ú ziet het wél, want U aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geeft; op Ú verlaat de arme zich, U bent geweest een Helper van de wees.
Psalmen 10:15 Breek de arm van de goddeloze en de kwaaddoener, eis rekenschap van hem over zijn goddeloosheid, tot U er niets meer van vindt.
Psalmen 10:16 De HEERE is Koning, eeuwig en altijd; de heidenvolken zijn uit Zijn land verdwenen.
Psalmen 10:17 U hebt de wens van de zachtmoedigen gehoord, HEERE, U zult hun hart versterken, Uw oor zal er acht op slaan
Psalmen 10:18 om de wees en de verdrukte recht te doen. Dan zal een aardse sterveling voortaan geen geweld meer bedrijven.

Psalmen 11

Psalmen 11:1 Een psalm van David, voor de koorleider. Ik heb tot de HEERE de toevlucht genomen. Hoe kunt u dan zeggen tegen mijn ziel: Vlucht weg naar uw bergen, als een vogel!
Psalmen 11:2 Want zie, de goddelozen spannen de boog, zij leggen hun pijlen op de pees om in het donker te schieten op de oprechten van hart.
Psalmen 11:3 Voorzeker, de fundamenten worden omvergehaald! Wat kan de rechtvaardige dan doen?
Psalmen 11:4 De HEERE is in Zijn heilig paleis, de troon van de HEERE staat in de hemel; Zijn ogen doorzien, Zijn blikken beproeven de mensenkinderen.
Psalmen 11:5 De HEERE beproeft de rechtvaardige, maar Zijn ziel haat de goddeloze en wie geweld liefheeft.
Psalmen 11:6 Hij zal op de goddelozen valstrikken, vuur en zwavel doen regenen. Een vers­chroeiende stormwind zal het deel van hun beker zijn.
Psalmen 11:7 Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft rechtvaardige daden lief. De oprechten zullen Zijn aangezicht aanschouwen.

Psalmen 12

Psalmen 12:1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De achtste’.
Psalmen 12:2 Breng verlossing, HEERE, want goedertieren mensen zijn er niet meer, onder de mensenkinderen zijn er nog maar wei­nig trouw.
Psalmen 12:3 Valse dingen spreekt men tot elkaar, met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men.
Psalmen 12:4 Laat de HEERE alle vleiende lippen afsnijden en de tong vol grootspraak.
Psalmen 12:5 Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben! Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?
Psalmen 12:6 Om de verwoesting van de ellendigen en het gekerm van de armen zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in veiligheid brengen wie hij weg wil blazen.
Psalmen 12:7 De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, ge­zuiverd zevenmaal.
Psalmen 12:8 Ú, HEERE, zult hen bewaren, U zult hen beschermen tegen dit ge­slacht, voor eeuwig.
Psalmen 12:9 Overal draven goddelozen rond, wanneer de gemeensten onder de mensenkinderen verhoogd worden.

Psalmen 13

Psalmen 13:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 13:2 Hoelang nog, HEERE? Zult U mij voor al­tijd vergeten? Hoelang zult U Uw aangezicht nog voor mij verbergen?
Psalmen 13:3 Hoelang zal ik nog plannen maken in mijn ziel, verdriet hebben in mijn hart, dag na dag? Hoelang zal mijn vi­jand zich nog boven mij verheffen?
Psalmen 13:4 Zie mij aan, verhoor mij, HEERE, mijn God! Verlicht mijn ogen, anders ontslaap ik in de dood,
Psalmen 13:5 anders zegt mijn vijand: Ik heb hem overwon­nen, en verheugen mijn tegenstanders zich, wanneer ik wankel.
Psalmen 13:6 Ik echter vertrouw op Uw goedertierenheid, mijn hart zal zich verheugen in Uw heil, ik zal voor de HEERE zingen, omdat Hij goed voor mij geweest is.

Psalmen 14

Psalmen 14:1 Een psalm van David, voor de koorleider. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij handelen verderfelijk, bedrijven gruwelijke daden; er is niemand die goeddoet.
Psalmen 14:2 De HEERE heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen, om te zien of er iemand ver­standig was, iemand die God zocht.
Psalmen 14:3 Zij allen zijn afgedwaald, tezamen zijn zij verdorven; er is niemand die goed doet, zelfs niet één.
Psalmen 14:4 Hebben zij dan geen kennis, allen die onrecht bedrijven, die mijn volk opeten alsof zij brood aten? Zij roepen de HEERE niet aan.
Psalmen 14:5 Daar worden zij door angst bevangen, want God is bij het geslacht van de rechtvaardige!
Psalmen 14:6 We­liswaar beschaamt u het voornemen van de ellendige, maar de HEERE is zijn toevlucht.
Psalmen 14:7 Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam! Wanneer de HEERE de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.

Psalmen 15

Psalmen 15:1 Een psalm van David. HEERE, wie zal verblijven in Uw tent? Wie zal wonen op Uw hei­lige berg?
Psalmen 15:2 Hij die oprecht wandelt en gerechtigheid beoefent, die met zijn hart de waar­heid spreekt.
Psalmen 15:3 Die met zijn tong niet lastert, zijn vrienden geen kwaad doet en geen smaad jegens zijn naaste op de lippen neemt.
Psalmen 15:4 In zijn ogen is de verworpene veracht, maar wie de HEERE vrezen, eert hij. Heeft hij gezworen tot zijn schade, zijn eed verandert hij evenwel niet.
Psalmen 15:5 Zijn geld leent hij niet uit tegen rente, een geschenk ten nadele van de onschuldige aanvaardt hij niet. Wie deze dingen doet, zal niet wankelen, voor eeuwig.

Psalmen 16

Psalmen 16:1 Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God, want ik heb tot U de toevlucht ge­nomen.
Psalmen 16:2 Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere; mijn goedheid is niet voor U,
Psalmen 16:3 maar voor de heiligen die op de aarde zijn, en de machtigen, in wie ik al mijn vreugde vind.
Psalmen 16:4 Groot wordt het leed van hen die andere goden geschenken geven; ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit en neem de namen ervan niet op mijn lip­pen.
Psalmen 16:5 De HEERE is mijn enig deel en mijn beker. U onderhoudt wat het lot mij toewees.
Psalmen 16:6 De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen, ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen.
Psalmen 16:7 Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven; zelfs ’s nachts onderwij­zen mij mijn nieren.
Psalmen 16:8 Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet.
Psalmen 16:9 Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich, ook zal mijn lichaam veilig wonen.
Psalmen 16:10 Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.
Psalmen 16:11 U maakt mij het pad ten leven bekend; overv­loed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd.

Psalmen 17

Psalmen 17:1 Een gebed van David. HEERE, luister naar mijn rechtvaardige zaak, sla acht op mijn roepen, neem mijn gebed ter ore, met onbedrieglijke lippen gesproken.
Psalmen 17:2 Laat van Uw aan­gezicht mijn recht uitgaan, laat Uw ogen zien wat billijk is.
Psalmen 17:3 U hebt mijn hart beproefd, het ’s nachts doorzocht, U hebt mij getoetst, U vindt niets. Wat ik ook moge denken, het komt mij niet uit de mond.
Psalmen 17:4 Wat de daden van de mens betreft, ík ben overeenkomstig het woord van Uw lippen op mijn hoede geweest voor de paden van de gewelddadige.
Psalmen 17:5 Ik hield mijn schreden in Uw sporen, zodat mijn voetstappen niet zouden wankelen.
Psalmen 17:6 Ík roep U aan, omdat U mij verhoort, o God; neig Uw oor tot mij, luister naar mijn woorden.
Psalmen 17:7 Toon de wonderen van Uw goedertierenheid, U, Die hen verlost die tot U de toevlucht nemen, van hen die tegen Uw rechterhand opstaan.
Psalmen 17:8 Bewaar mij als Uw oogappel, ver­berg mij onder de schaduw van Uw vleugels
Psalmen 17:9 voor de goddelozen die mij verwoesten, voor mijn doodsvijanden, die mij omsingelen.
Psalmen 17:10 Met hun vet hebben zij hun hart afgesloten, met hun mond hebben zij trotse taal gesproken.
Psalmen 17:11 Zij omringen nu onze schreden, zij loe­ren op ons, door zich ter aarde neer te buigen.
Psalmen 17:12 Hij is als een leeuw die ernaar verlangt te verscheuren, als een jonge leeuw die op verborgen plaatsen zit.
Psalmen 17:13 Sta op, HEERE, treed hem tegemoet, vel hem neer; bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van de goddeloze,
Psalmen 17:14 bevrijd mij met Uw hand van de mannen, HEERE, van de mannen van de wereld, die hun deel heb­ben in dít leven. U vult hun buik met Uw verborgen schatten; hun kinderen worden verzadigd en laten hun overschot na aan hn kinderen.
Psalmen 17:15 Ik echter zal in gerechtigheid Uw aange­zicht aanschouwen; ik zal, wanneer ik ontwaak, verzadigd worden met Uw beeld.

Psalmen 18

Psalmen 18:1 Voor de koorleider, een psalm van de dienaar van de HEERE, van David, die de woorden van dit lied tot de HEERE gesproken heeft, op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul.
Psalmen 18:2 Hij zei: Ik heb U hartelijk lief, HEERE, mijn sterkte.
Psalmen 18:3 De HEERE is mijn rots en mijn burcht en mijn Bevrijder, mijn God, mijn rots, tot Wie ik de toevlucht neem, mijn schild en de hoorn van mijn heil, mijn vei­lige vesting.
Psalmen 18:4 Ik riep de HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden.
Psalmen 18:5 Banden van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan.
Psalmen 18:6 Banden van het graf omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij.
Psalmen 18:7 In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn pa­leis, mijn hulpgeroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.
Psalmen 18:8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontsto­ken was.
Psalmen 18:9 Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken.
Psalmen 18:10 Hij boog de hemel en daalde neer, een donkere wolk was onder Zijn voeten.
Psalmen 18:11 Hij reed op een cherub en vloog, ja, Hij zweefde snel op de vleugels van de wind.
Psalmen 18:12 Hij maakte duisternis tot Zijn schuilplaats, om Hem heen was Zijn tent: duistere wateren, donkere wolken.
Psalmen 18:13 Door de lichtglans, die vr Hem was, dreven Zijn wolken weg. Hagel en vurige kolen!
Psalmen 18:14 De HEERE deed het in de hemel donderen, de Allerhoogste liet Zijn stem klinken: hagel en vurige kolen.
Psalmen 18:15 Hij schoot Zijn pijlen af en verspreidde hen, Hij slingerde de bliksemflitsen en bracht hen in verwarring.
Psalmen 18:16 De waterstromen wer­den zichtbaar, de fundamenten van de wereld werden blootgelegd door Uw bestraffing, HEERE, door het blazen van de adem uit Uw neus.
Psalmen 18:17 Hij stak Zijn hand uit van omhoog, Hij greep mij, Hij trok mij op uit grote wateren.
Psalmen 18:18 Hij redde mij van mijn sterke vijand en van wie mij haatten, omdat zij machtiger waren dan ik.
Psalmen 18:19 Zij hadden mij bedreigd op de dag van mijn ondergang, maar de HEERE was mij tot steun.
Psalmen 18:20 Hij leidde mij uit in de ruimte, Hij redde mij, want Hij was mij genegen.
Psalmen 18:21 De HEERE vergold mij naar mijn ger­echtigheid; Hij gaf mij loon naar de reinheid van mijn handen.
Psalmen 18:22 Want ik heb mij aan de wegen van de HEERE gehouden, ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken.
Psalmen 18:23 Want al Zijn bepalingen hield ik voor ogen, Zijn verordeningen deed ik niet van mij weg,
Psalmen 18:24 maar ik was oprecht voor Hem, ik was op mijn hoede voor mijn ongerechtigheid.
Psalmen 18:25 Daar­om gaf de HEERE mij naar mijn gerechtigheid, naar de reinheid van mijn handen vr Zijn ogen.
Psalmen 18:26 Tegenover de goedertierene toont U Zich goedertieren, tegenover de oprechte man oprecht.
Psalmen 18:27 Tegenover de reine toont U Zich rein, maar tegenover de slinkse toont U Zich een Strijder.
Psalmen 18:28 Want Ú verlost het ellendige volk, maar de hoogmoedige ogen verne­dert U.
Psalmen 18:29 Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE; mijn God doet mijn duisternis opkla­ren.
Psalmen 18:30 Want met U ren ik door een legerbende, met mijn God spring ik over een muur.
Psalmen 18:31 Gods weg is volmaakt, het woord van de HEERE is gelouterd, Hij is een schild voor al­len die tot Hem de toevlucht nemen.
Psalmen 18:32 Want wie is God, behalve de HEERE? Wie is een rots dan alleen onze God?
Psalmen 18:33 Het is God Die mij met kracht omgordt; Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
Psalmen 18:34 Hij maakt mijn voeten als die van hinden en doet mij op mijn hoogten staan.
Psalmen 18:35 Hij oefent mijn handen voor de strijd en leert mijn armen een bronzen boog spannen.
Psalmen 18:36 Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven, Uw rechterhand heeft mij ondersteund, Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
Psalmen 18:37 U hebt mijn voetstap­pen onder mij ruimte gegeven, mijn enkels hebben niet gewankeld.
Psalmen 18:38 Ik vervolgde mijn vijanden en haalde hen in; ik keerde niet terug, totdat ik hen vernietigd had.
Psalmen 18:39 Ik verplet­terde hen, zodat zij niet meer konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten.
Psalmen 18:40 Want U omgordde mij met kracht voor de strijd; U deed hen die tegen mij opstonden, onder mij neer-bukken.
Psalmen 18:41 Mijn vijanden, die deed U voor mij op de vlucht slaan, wie mij haatten, die bracht ik om.
Psalmen 18:42 Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot de HEERE, maar Hij ant­woordde hun niet.
Psalmen 18:43 Toen vergruisde ik hen als stof voor de wind, ik ruimde hen weg als slijk van de straat.
Psalmen 18:44 U hebt mij bevrijd van de aanklachten van het volk; U hebt mij aan­gesteld tot hoofd van de heidenvolken; het volk dat ik niet kende, heeft mij gediend.
Psalmen 18:45 Zo­dra hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd. Vreemdelingen veinsden zich aan mij te onderwerpen.
Psalmen 18:46 Vreemdelingen zijn bezweken en kwamen sidderend uit hun burchten.
Psalmen 18:47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn rots, geroemd zij de God van mijn heil!
Psalmen 18:48 U bent de God Die mij volkomen wraak geeft en volken aan mij onderwerpt,
Psalmen 18:49 Die mij bevrijdt van mijn vijanden; ja, U verheft mij boven hen die tegen mij opstaan, U redt mij van de man van geweld.
Psalmen 18:50 Daarom zal ik U, HEERE, loven onder de heidenvolken, voor Uw Naam zal ik psalmen zingen.
Psalmen 18:51 Hij schenkt Zijn koning grote overwinningen en be­wijst goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht tot in eeuwigheid.

Psalmen 19

Psalmen 19:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 19:2 De hemel vertelt Gods eer, het gewelf ver­kondigt het werk van Zijn handen.
Psalmen 19:3 De ene dag spreekt overvloedig tot de andere, de ene nacht geeft kennis door aan de andere.
Psalmen 19:4 Geen spreken is er, geen woorden zijn er, hun stem wordt niet gehoord.
Psalmen 19:5 Hun richtlijn gaat uit over heel de aarde, hun boodschap tot aan het einde van de wereld. Hij heeft daar een tent opgezet voor de zon.
Psalmen 19:6 En die is als een bruidegom, die zijn slaapkamer uit gaat; hij is vrolijk als een held om snel het pad te lopen.
Psalmen 19:7 Aan het ene einde van de hemel is zijn opgang, zijn omloop is tot het andere einde; niets is verborgen voor zijn zonnegloed.
Psalmen 19:8 De wet van de HEERE is volmaakt, zij be­keert de ziel; de getuigenis van de HEERE is betrouwbaar, zij geeft de eenvoudige wijsheid.
Psalmen 19:9 De bevelen van de HEERE zijn recht, zij verblijden het hart; het gebod van de HEERE is zuiver, het verlicht de ogen.
Psalmen 19:10 De vreze des HEEREN is rein, zij houdt voor eeuwig stand; de bepalingen van de HEERE zijn waarachtig, met elkaar zijn zij rechtvaardig.
Psalmen 19:11 Zij zijn begerenswaardiger dan goud, ja, dan veel zuiver goud; en zoeter dan honing en honingzeem uit de raat.
Psalmen 19:12 Ook wordt Uw dienaar daardoor gewaarschuwd, in het houden ervan ligt groot loon.
Psalmen 19:13 Wie zou al zijn afdwalingen opmerken? Reinig mij van verborgen afdwalin­gen.
Psalmen 19:14 Weerhoud Uw dienaar ook van hoogmoed. Laat die over mij niet heersen; dan zal ik oprecht zijn en vrij van grote overtreding.
Psalmen 19:15 Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser!

Psalmen 20

Psalmen 20:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 20:2 Moge de HEERE u verhoren in de dag van benauwdheid, de Naam van de God van Jakob u in een veilige vesting zetten.
Psalmen 20:3 Moge Hij u hulp zenden uit het heiligdom en u ondersteunen uit Sion.
Psalmen 20:4 Moge Hij aan al uw graanoffers denken en uw brandoffer tot as verteren. Sela
Psalmen 20:5 Moge Hij u overeenkomstig de wens van uw hart geven en al uw voornemens in vervulling doen gaan.
Psalmen 20:6 Wij zullen jui­chen over uw heil en de vaandels opheffen in de Naam van onze God. Moge de HEERE al uw verlangens vervullen.
Psalmen 20:7 Nu weet ik dat de HEERE Zijn gezalfde verlost! Hij zal hem verho­ren uit Zijn heilige hemel, met machtige daden van heil door Zijn rechterhand.
Psalmen 20:8 Dezen vertrouwen op strijdwagens en die op paarden, maar wíj zullen de Naam van de HEERE, onze God in herinnering roepen.
Psalmen 20:9 Zíj kromden zich en vielen, maar wíj zijn opgestaan en staande gebleven.
Psalmen 20:10 HEERE, verlos; moge die Koning ons verhoren op de dag dat wij roepen.

Psalmen 21

Psalmen 21:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 21:2 HEERE, de koning verblijdt zich over Uw macht. Hoezeer is hij verheugd over Uw heil!
Psalmen 21:3 De wens van zijn hart hebt U hem gegeven; het verzoek van zijn lippen hebt U hem niet onthouden. Sela
Psalmen 21:4 Want U komt hem tege­moet met rijke zegeningen; op zijn hoofd zet U een kroon van zuiver goud.
Psalmen 21:5 Leven heeft hij van U verlangd en U hebt het hem gegeven, lengte van dagen, eeuwig en altijd.
Psalmen 21:6 Groot is zijn eer dankzij Uw heil, met majesteit en glorie hebt U hem bekleed.
Psalmen 21:7 Want U stelt hem voor eeuwig tot grote zegen, U verheugt hem met blijdschap, met Uw aangezicht.
Psalmen 21:8 Want de koning vertrouwt op de HEERE; door de goedertierenheid van de Allerhoogste wan­kelt hij niet.
Psalmen 21:9 Uw hand zal al Uw vijanden vinden, Uw rechterhand zal hen die U haten, vinden.
Psalmen 21:10 U zult hen als een vurige oven maken, ten tijde dat U Uw aangezicht laat zien. De HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, het vuur zal hen verteren.
Psalmen 21:11 U zult hun vrucht wegdoen van de aarde, hun nageslacht onder de mensenkinderen.
Psalmen 21:12 Want zij hebben kwaad tegen U beraamd; zij hebben een listig plan bedacht, maar zijn tot niets in staat.
Psalmen 21:13 Want U zult hen tot een doelwit maken, met Uw boog zult U op hun gezicht richten.
Psalmen 21:14 Verhef U, HEERE, in Uw macht; dan zullen wij zingen en Uw macht met psalmen loven.

Psalmen 22

Psalmen 22:1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De hinde van de dageraad’.
Psalmen 22:2 Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten, bent U ver van mijn verlossing, van de woorden van mijn jammerklacht?
Psalmen 22:3 Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet, en ’s nachts, maar ik vind geen stilte.
Psalmen 22:4 Maar U bent heilig, U troont op de lofzangen van Israël.
Psalmen 22:5 Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd.
Psalmen 22:6 Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd.
Psalmen 22:7 Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk.
Psalmen 22:8 Allen die mij zien, bespotten mij; zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeg­gen:
Psalmen 22:9 Hij heeft zijn zaak aan de HEERE toevertrouwd – laat Die hem bevrijden! Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is.
Psalmen 22:10 U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokk­en, Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag.
Psalmen 22:11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, vanaf de moederschoot bent U mijn God.
Psalmen 22:12 Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij; er is immers geen helper.
Psalmen 22:13 Vele stieren hebben mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld.
Psalmen 22:14 Zij hebben hun muil tegen mij open­gesperd als een verscheurende en brullende leeuw.
Psalmen 22:15 Als water ben ik uitgestort, ont­wricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste.
Psalmen 22:16 Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood.
Psalmen 22:17 Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddo­eners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord.
Psalmen 22:18 Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij.
Psalmen 22:19 Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad.
Psalmen 22:20 Maar U, HEERE, blijf niet ver weg; mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp.
Psalmen 22:21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame ziel van het geweld van de hond.
Psalmen 22:22 Verlos mij uit de muil van de leeuw en van de horens van de wilde ossen. Ja, U hebt mij verhoord.
Psalmen 22:23 Ik zal Uw Naam mijn broeders vertellen, in het midden van de gemeente zal ik U loven.
Psalmen 22:24 U die de HEERE vreest, loof Hem; alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem; wees bevreesd voor Hem, alle nakomelin­gen van Israël.
Psalmen 22:25 Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende niet veracht en niet veraf­schuwd; Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep.
Psalmen 22:26 Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente, mijn geloften zal ik nako­men in bijzijn van wie Hem vrezen.
Psalmen 22:27 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd wor­den; wie de HEERE zoeken, zullen Hem loven. Uw hart zal voor eeuwig leven.
Psalmen 22:28 Alle ein­den der aarde zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren: alle geslachten van de hei­denvolken zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen.
Psalmen 22:29 Want het koningschap is van de HEERE, Hij heerst over de heidenvolken.
Psalmen 22:30 Alle groten der aarde zullen eten en zich neerbuigen. Allen die in het stof neerdalen en hun ziel niet in het leven kunnen behouden, zullen voor Zijn aangezicht neerbukken.
Psalmen 22:31 Het nageslacht zal Hem dienen, en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties.
Psalmen 22:32 Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan.

Psalmen 23

Psalmen 23:1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets.
Psalmen 23:2 Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.
Psalmen 23:3 Hij verkwikt mijn ziel, Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam.
Psalmen 23:4 Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.
Psalmen 23:5 U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders; U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
Psalmen 23:6 Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven. Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.

Psalmen 24

Psalmen 24:1 Een psalm van David. De aarde is van de HEERE en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen.
Psalmen 24:2 Want Híj heeft haar gegrondvest op de zeeën en haar vastgezet op de rivieren.
Psalmen 24:3 Wie zal de berg van de HEERE beklimmen? Wie zal staan in Zijn heilige plaats?
Psalmen 24:4 Wie rein is van handen en zuiver van hart, wie zijn ziel niet opheft tot wat vals is, en niet bed­rieglijk zweert.
Psalmen 24:5 Hij zal zegen ontvangen van de HEERE en gerechtigheid van de God van zijn heil.
Psalmen 24:6 Dat is het geslacht van hen die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken; dat is Jakob. Sela
Psalmen 24:7 Hef uw hoofden op, o poorten, en verhef u, eeuwige deuren, opdat de Koning der ere binnengaat.
Psalmen 24:8 Wie is deze Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in de strijd.
Psalmen 24:9 Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren, opdat de Koning der ere binnengaat.
Psalmen 24:10 Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE van de legermachten, Hij is de Koning der ere. Sela

Psalmen 25

Psalmen 25:1 Een psalm van David. Tot U, HEERE, hef ik mijn ziel op, aleph
Psalmen 25:2 mijn God, op U ver­trouw ik; beth laat mij niet beschaamd worden, laat mijn vijanden niet van vreugde over mij opspringen.
Psalmen 25:3 Ja, allen die U verwachten, worden niet beschaamd; gimel beschaamd wor­den zij die zonder reden trouweloos handelen.
Psalmen 25:4 HEERE, maak mij Uw wegen bekend, da­leth leer mij Uw paden.
Psalmen 25:5 Leid mij in Uw waarheid en leer mij, he, waw want U bent de God van mijn heil; U verwacht ik de hele dag.
Psalmen 25:6 Denk aan Uw barmhartigheid, HEERE, en Uw goedertierenheid, zain want die zijn van eeuwigheid.
Psalmen 25:7 Denk niet aan de zonden uit mijn jeugd of aan mijn overtredingen; cheth denkt U aan mij naar Uw goedertierenheid, om­wille van Uw goedheid, HEERE.
Psalmen 25:8 Goed en waarachtig is de HEERE, teth daarom onder­wijst Hij zondaars in de weg.
Psalmen 25:9 Hij leidt zachtmoedigen in het recht, jod Hij leert zacht-moedigen Zijn weg.
Psalmen 25:10 Alle paden van de HEERE zijn goedertierenheid en trouw kaph voor wie Zijn verbond en Zijn getuigenissen in acht nemen.
Psalmen 25:11 Omwille van Uw Naam, HEERE, lamed vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.
Psalmen 25:12 Wie is de man die de HEERE vreest? mem Hij onderwijst hem in de weg die hij moet kiezen.
Psalmen 25:13 Zijn ziel over­nacht in het goede, nun zijn nageslacht zal de aarde bezitten.
Psalmen 25:14 Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, samech Zijn verbond maakt Hij hun bekend.
Psalmen 25:15 Mijn ogen zijn voortdurend gericht op de HEERE, ain want Hij bevrijdt mijn voeten uit het net.
Psalmen 25:16 Wend U tot mij en wees mij genadig, pe want ik ben eenzaam en ellendig.
Psalmen 25:17 De be­nauwdheden van mijn hart hebben zich wijd uitgestrekt, tsade bevrijd mij uit mijn angsten.
Psalmen 25:18 Zie mijn ellende en mijn moeite, resj neem weg al mijn zonden.
Psalmen 25:19 Zie mijn vijan­den, want zij worden talrijk, zij haten mij met een dodelijke haat.
Psalmen 25:20 Bewaar mijn ziel en red mij; sjin laat mij niet beschaamd worden, want tot U heb ik de toevlucht genomen.
Psalmen 25:21 Laat oprechtheid en vroomheid mij beschermen, taw want ik verwacht U.
Psalmen 25:22 O God, ver­los Israël uit al zijn benauwdheden.

Psalmen 26

Psalmen 26:1 Een psalm van David. Doe mij recht, HEERE, want ík ga mijn weg in mijn oprechtheid. Op de HEERE vertrouw ik, ik zal niet wankelen.
Psalmen 26:2 Beproef mij, HEERE, ja, stel mij op de proef, toets mijn nieren en mijn hart.
Psalmen 26:3 Want Uw goedertierenheid houd ik voor ogen, ik wandel in Uw waarheid.
Psalmen 26:4 Ik zit niet bij valsaards, met huichelaars ga ik niet om.
Psalmen 26:5 Ik haat het gezelschap van kwaaddoeners, bij goddelozen zit ik niet.
Psalmen 26:6 Ik was mijn handen in onschuld; ik ga rondom Uw altaar, HEERE,
Psalmen 26:7 om een loflied te doen horen en al Uw won­deren te vertellen.
Psalmen 26:8 HEERE, ik heb lief het huis waar U woont en de tabernakel, de woon­plaats van Uw eer.
Psalmen 26:9 Neem mijn ziel niet weg met de zondaars, noch mijn leven met de mannen van bloed.
Psalmen 26:10 In hun handen is schandelijk gedrag, hun rechterhand is vol ge­schenken.
Psalmen 26:11 Ik echter, ik ga mijn weg in mijn oprechtheid, verlos mij dan en wees mij gen­adig.
Psalmen 26:12 Mijn voet staat op een geëffende weg; in de samenkomsten zal ik de HEERE loven.

Psalmen 27

Psalmen 27:1 Een psalm van David. De HEERE is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De HEERE is mijn levenskracht, voor wie zou ik angst hebben?
Psalmen 27:2 Toen kwaaddoeners op mij afkwamen, om mij levend te verslinden – mijn tegenstanders en mijn vijanden – struikelden zij zelf en vielen.
Psalmen 27:3 Al belegerde mij een leger, mijn hart zou niet vrezen; al brak er een oor­log tegen mij uit, toch vertrouw ik hierop.
Psalmen 27:4 Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven, om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.
Psalmen 27:5 Want Hij doet mij schuilen in Zijn hut in dagen van onheil. Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots.
Psalmen 27:6 Nu heft mijn hoofd zich omhoog boven mijn vijan­den, die mij omringen. Ik zal in Zijn tent offers brengen onder geschal van trompetten; ik zal zingen, ja, ik zal psalmen zingen voor de HEERE.
Psalmen 27:7 Hoor, HEERE, mijn stem als ik roep; wees mij genadig en antwoord mij.
Psalmen 27:8 Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht. Ik zek Uw aangezicht, HEERE,
Psalmen 27:9 verberg Uw aangezicht niet voor mij. Wijs Uw dienaar niet af in toorn, U bent mijn hulp geweest; laat mij niet in de steek en verlaat mij niet, o God van mijn heil.
Psalmen 27:10 Want mijn vader en moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen.
Psalmen 27:11 HEERE, leer mij Uw weg, leid mij op een geëffend pad om­wille van mijn belagers.
Psalmen 27:12 Geef mij niet over aan de begeerte van mijn tegenstanders, want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan en mensen die briesen van geweld.
Psalmen 27:13 Als ik toch niet had geloofd dat ik de goedheid van de HEERE zou zien in het land van de levenden, ik was vergaan.
Psalmen 27:14 Wacht op de HEERE, wees sterk en Hij zal uw hart sterk maken; ja, wacht op de HEERE.

Psalmen 28

Psalmen 28:1 Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE, mijn rots. Houd U niet doof voor mij! Want houdt U Zich stil voor mij, dan ben ik aan hen gelijk die in de kuil neerdalen.
Psalmen 28:2 Hoor mijn luide smeekbeden, wanneer ik tot U roep, wanneer ik mijn handen ophef naar Uw bin­nenste heiligdom.
Psalmen 28:3 Ruk mij niet weg met de goddelozen en met allen die onrecht bed­rijven, die van vrede spreken met hun naaste, terwijl er kwaad is in hun hart.
Psalmen 28:4 Geef hun loon naar wat zij doen en naar hun slechte daden, geef hun naar het werk van hun handen, vergeld hun naar wat zij verdienen.
Psalmen 28:5 Want zij letten niet op de daden van de HEERE, en op het werk van Zijn handen; daarom zal Hij hen afbreken en niet opbouwen.
Psalmen 28:6 Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft mijn luide smeekbeden gehoord.
Psalmen 28:7 De HEERE is mijn kracht en mijn schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen. Daarom springt mijn hart op van vreugde en zal ik Hem met mijn lied loven.
Psalmen 28:8 De HEERE is hun kracht, Hij is de kracht achter de overwinningen van Zijn gezalfde.
Psalmen 28:9 Verlos Uw volk en zegen Uw eigen­dom, weid hen en draag hen tot in eeuwigheid.

Psalmen 29

Psalmen 29:1 Een psalm van David. Geef de HEERE, machtige heersers, geef de HEERE eer en macht.
Psalmen 29:2 Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, buig u voor de HEERE neer in Zijn heerlijk hei­ligdom.
Psalmen 29:3 De stem van de HEERE klinkt over de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.
Psalmen 29:4 De stem van de HEERE is vol kracht, de stem van de HEERE is vol glorie.
Psalmen 29:5 De stem van de HEERE breekt de ceders, ja, de HEERE verbreekt de ceders van de Libanon.
Psalmen 29:6 Hij doet de Libanon huppelen als een kalf en de Sirjon als een jonge, wilde os.
Psalmen 29:7 De stem van de HEERE hakt vurige vlammen uit de wolken.
Psalmen 29:8 De stem van de HEERE doet de woestijn beven, de HEERE doet de woestijn Kades beven.
Psalmen 29:9 De stem van de HEERE doet de hinden jongen werpen en ontschorst de wouden; maar in Zijn tempel zegt eenieder: Hem zij de eer!
Psalmen 29:10 De HEERE troont boven de watervloed, ja, de HEERE troont als Koning voor eeuwig.
Psalmen 29:11 De HEERE zal Zijn volk kracht geven, de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.

Psalmen 30

Psalmen 30:1 Een psalm, een lied voor de inwijding van Davids huis.
Psalmen 30:2 Ik zal U roemen, HEERE, want U hebt mij opgetrokken en mijn vijanden over mij niet verblijd.
Psalmen 30:3 HEERE, mijn God, ik heb tot U geroepen en U hebt mij genezen.
Psalmen 30:4 HEERE, U hebt mijn ziel uit het graf opge­haald; U hebt mij in het leven behouden, zodat ik in de kuil niet ben neergedaald.
Psalmen 30:5 Zing psalmen voor de HEERE, gunstelingen van Hem! Loof Hem ter gedachtenis aan Zijn heilig­heid.
Psalmen 30:6 Want een ogenblik duurt Zijn toorn, maar een leven lang Zijn goedgunstigheid; overnacht ’s avonds het geween, ’s morgens is er gejuich.
Psalmen 30:7 Ík zei wel in mijn zorgeloze rust: Ik zal voor eeuwig niet wankelen.
Psalmen 30:8 – Want, HEERE, door Uw goedgunstigheid had U mijn berg vast doen staan. – Maar toen U Uw aangezicht verborg, werd ik door schrik over­mand.
Psalmen 30:9 Tot U, HEERE, riep ik; ik smeekte de Heere:
Psalmen 30:10 Wat voor winst is er in mijn bloed, in mijn neerdalen in het graf? Zal het stof U loven? Zal dat Uw trouw verkondigen?
Psalmen 30:11 Luister, HEERE, en wees mij genadig; HEERE, wees mijn Helper.
Psalmen 30:12 U hebt voor mij mijn rouwklacht veranderd in een reidans, U hebt mijn rouwgewaad losgemaakt en mij met blijdschap omgord.
Psalmen 30:13 Daarom zal mijn eer voor U psalmen zingen en niet zwijgen. HEERE, mijn God, voor eeuwig zal ik U loven.

Psalmen 31

Psalmen 31:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 31:2 Tot U, HEERE, heb ik de toevlucht ge­nomen, laat mij niet beschaamd worden, voor eeuwig; bevrijd mij door Uw gerechtigheid.
Psalmen 31:3 Neig Uw oor tot mij, red mij met spoed, wees voor mij een sterke rots, een burcht om mij te behouden.
Psalmen 31:4 Want U bent mijn rots en mijn burcht! Wijs mij dan de weg en leid mij zachtjes, omwille van Uw Naam.
Psalmen 31:5 Trek mij uit het net dat zij heimelijk voor mij spanden, want U bent mijn kracht.
Psalmen 31:6 In Uw hand beveel ik mijn geest; U hebt mij verlost, HEERE, getrouwe God!
Psalmen 31:7 Ik haat hen die nietige afgoden vereren. Ík vertrouw op de HEERE.
Psalmen 31:8 Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, want U hebt mijn ellende gezien en mijn ziel in benauwdheden gekend.
Psalmen 31:9 U hebt mij niet overgeleverd in de hand van de vi­jand, maar mijn voeten in de ruimte doen staan.
Psalmen 31:10 Wees mij genadig, HEERE, want angst benauwt mij; verzwakt van verdriet is mijn oog, mijn ziel en mijn buik.
Psalmen 31:11 Want mijn leven teert weg door verdriet en mijn jaren door zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn onger­echtigheid en mijn beenderen zijn verzwakt.
Psalmen 31:12 Vanwege al mijn tegenstanders ben ik tot een smaad geworden, voor mijn buren het meest, en tot een bron van angst voor mijn beken­den; wie mij op straat zien, ontvluchten mij.
Psalmen 31:13 Vergeten ben ik, als een dode, verdwenen uit het hart; ik ben geworden als een gebroken kruik.
Psalmen 31:14 Want ik hoor de laster van velen; angst van rondom, omdat zij tegen mij samenspannen. Zij bedenken plannen om mij het lev­en te benemen.
Psalmen 31:15 Maar ík vertrouw op U, HEERE. Ik zeg: U bent mijn God!
Psalmen 31:16 Mijn tij­den zijn in Uw hand; red mij uit de hand van mijn vijanden en van mijn vervolgers.
Psalmen 31:17 Doe Uw aangezicht over Uw dienaar lichten, verlos mij door Uw goedertierenheid.
Psalmen 31:18 HEERE, laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf.
Psalmen 31:19 Laat de leugenlippen verstommen, die hooghartige taal spreken tegen de rechtvaardige, vol hoogmoed en verachting.
Psalmen 31:20 Hoe groot is Uw goed, dat U weggelegd hebt voor wie U vrezen, dat U bereid hebt voor wie tot U de toevlucht nemen ten aanschouwen van de mensenkinderen.
Psalmen 31:21 U verbergt hen in het verborgene van Uw aangezicht voor het hoogmoedig gedrag van de man; U doet hen schuilen in een hut voor het getwist van tongen.
Psalmen 31:22 Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft wonderen aan mij gedaan, wonderen van Zijn goedertierenheid: Hij bracht mij in een versterkte stad.
Psalmen 31:23 Ik echter zei, in mijn haast: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; maar toch hoorde U mijn luide smeekbeden toen ik tot U riep.
Psalmen 31:24 Heb de HEERE lief, al Zijn gunstelingen, want de HEERE beschermt de gelovigen, maar vergeldt overvloedig wie hoogmoedig handelt.
Psalmen 31:25 Wees sterk en Hij zal uw hart sterk maken, u allen die op de HEERE hoopt!

Psalmen 32

Psalmen 32:1 Een onderwijzing van David. Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is.
Psalmen 32:2 Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.
Psalmen 32:3 Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten, de hele dag.
Psalmen 32:4 Want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij, mijn levensvocht veranderde in een zomerse droogte. Sela
Psalmen 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. Sela
Psalmen 32:6 Daarom zal iedere heilige tot U bidden ten tijde dat U Zich laat vinden. Voorzeker, een overstroming van machtige wateren zal hem niet bereiken.
Psalmen 32:7 U bent mijn schuilplaats, U beschermt mij voor be­nauwdheid, U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela
Psalmen 32:8 Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u.
Psalmen 32:9 Wees niet als een paard, als een muildier, dat geen verstand heeft. Zijn bek houdt men in toom met bit en toom; dan kan hij u niet te na komen.
Psalmen 32:10 De goddeloze heeft veel smarten, maar wie op de HEERE ver­trouwt, hem zal de goedertierenheid omringen.
Psalmen 32:11 Verblijd u in de HEERE en verheug u, rechtvaardigen, zing vrolijk, alle oprechten van hart!

Psalmen 33

Psalmen 33:1 Zing vrolijk in de HEERE, rechtvaardigen! Een lofzang past de oprechten.
Psalmen 33:2 Loof de HEERE met de harp, zing psalmen voor Hem met de harp en de tiensnarige luit.
Psalmen 33:3 Zing voor Hem een nieuw lied, speel welluidend met vrolijke klanken.
Psalmen 33:4 Want het woord van de HEERE is recht en al Zijn werk betrouwbaar.
Psalmen 33:5 Hij heeft gerechtigheid en gericht lief, de aarde is vol van de goedertierenheid van de HEERE.
Psalmen 33:6 Door het Woord van de HEERE is de hemel gemaakt, door de Geest van Zijn mond heel hun legermacht.
Psalmen 33:7 Hij verzamelt het water van de zee als een dam, Hij sluit de diepe wateren op in schatkamers.
Psalmen 33:8 Laat heel de aarde voor de HEERE vrezen, laat alle bewoners van de wereld bevreesd zijn voor Hem.
Psalmen 33:9 Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er.
Psalmen 33:10 De HEERE vernietigt de raad van de heidenvolken, Hij verbreekt de gedachten van de volken.
Psalmen 33:11 Maar de raad van de HEERE bestaat voor eeuwig, de gedachten van Zijn hart bestaan van generatie op generatie.
Psalmen 33:12 Welzalig het volk dat de HEERE tot zijn God heeft, het volk dat Hij Zich als eigendom verkozen heeft.
Psalmen 33:13 De HEERE schouwt uit de hemel en ziet alle mensenkinderen.
Psalmen 33:14 Vanuit Zijn verheven woonplaats aanschouwt Hij alle bewoners van de aarde.
Psalmen 33:15 Hij vormt hun aller hart; Hij let op al hun daden.
Psalmen 33:16 Een koning wordt niet verlost door een groot leger, een held wordt niet gered door grote kracht.
Psalmen 33:17 Het paard geeft valse hoop op de overwinning en bevrijdt niet door zijn grote kracht.
Psalmen 33:18 Zie, het oog van de HEERE is over wie Hem vrezen, op hen die op Zijn goedertierenheid hopen,
Psalmen 33:19 om hun ziel te red­den van de dood en hen in het leven te behouden, wanneer er honger is.
Psalmen 33:20 Onze ziel ver­wacht de HEERE, Hij is onze hulp en ons schild.
Psalmen 33:21 Want ons hart is in Hem verblijd, om­dat wij op Zijn heilige Naam vertrouwen.
Psalmen 33:22 Laat Uw goedertierenheid over ons zijn, HEERE, zoals wij op U hopen.

Psalmen 34

Psalmen 34:1 Een psalm van David; toen hij zijn gezicht had vertrokken bij Abimelech, die hem ver­dreef, zodat hij ervandoor ging.
Psalmen 34:2 Ik zal de HEERE te allen tijde loven, aleph Zijn lof zal voortdurend in mijn mond zijn.
Psalmen 34:3 Mijn ziel zal zich beroemen in de HEERE; beth de zacht-moedigen zullen het horen en verblijd zijn.
Psalmen 34:4 Maak de HEERE met mij groot, gimel laten wij tezamen Zijn Naam roemen.
Psalmen 34:5 Ik heb de HEERE gezocht en Hij heeft mij geantwoord, daleth en mij gered uit al wat ik vrees.
Psalmen 34:6 Zij zagen naar Hem uit, ja, stroomden op Hem aan; he waw en hun gezicht werd niet rood van schaamte.
Psalmen 34:7 Deze ellendige riep en de HEERE hoorde; zain Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden.
Psalmen 34:8 De engel van de HEERE legert zich cheth rondom hen die Hem vrezen, en redt hen.
Psalmen 34:9 Proef en zie dat de HEERE goed is; teth welzalig de man die tot Hem de toevlucht neemt.
Psalmen 34:10 Vrees de HEERE, u, Zijn heiligen, jod want wie Hem vrezen, hebben geen gebrek.
Psalmen 34:11 Jonge leeuwen lijden armoede en honger, kaph maar wie de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Psalmen 34:12 Kom, kinderen, luister naar mij, lamed ik zal jullie de vreze des HEEREN leren.
Psalmen 34:13 Wie is de man die vreugde vindt in het leven, mem die dagen liefheeft om het goede te zien?
Psalmen 34:14 Behoed je tong voor het kwaad nun en je lippen voor het spreken van bedrog.
Psalmen 34:15 Keer je af van het kwaad en doe het goede; samech zoek de vrede en jaag die na.
Psalmen 34:16 De ogen van de HEERE rusten op de rechtvaardigen, ain Zijn oren zijn gericht op hun hulp­geroep.
Psalmen 34:17 Het aangezicht van de HEERE is tegen hen die kwaad doen: pe Hij zal hun na­gedachtenis van de aarde uitroeien.
Psalmen 34:18 Zij roepen en de HEERE hoort, tsade Hij redt hen uit al hun benauwdheden.
Psalmen 34:19 De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, koph Hij verlost de verbrijzelden van geest.
Psalmen 34:20 De rechtvaardige heeft veel ellende, resj maar uit dat alles redt de HEERE hem.
Psalmen 34:21 Hij bewaart al zijn beenderen, sjin niet één daarvan wordt gebro­ken.
Psalmen 34:22 Het kwaad brengt de goddeloze de dood; taw wie de rechtvaardige haten, worden schuldig verklaard.
Psalmen 34:23 De HEERE verlost de ziel van Zijn dienaren; allen die tot Hem de toevlucht nemen, worden niet schuldig verklaard.

Psalmen 35

Psalmen 35:1 Een psalm van David. Roep ter verantwoording, HEERE, wie mij ter verantwoording roepen; bestrijd wie mij bestrijden.
Psalmen 35:2 Grijp het kleine en het grote schild, sta op, mij te hulp.
Psalmen 35:3 Neem de speer in de hand, sluit de weg af, houd mijn vervolgers tegen; zeg tegen mijn ziel: Ik ben uw heil.
Psalmen 35:4 Laat beschaamd en te schande worden wie mij naar het leven staan; laat terugwijken en rood van schaamte worden wie kwaad tegen mij bedenken.
Psalmen 35:5 Laat hen worden als kaf voor de wind, wanneer de engel van de HEERE hen wegdrijft.
Psalmen 35:6 Laat hun weg duister en spiegelglad zijn, wanneer de engel van de HEERE hen vervolgt.
Psalmen 35:7 Want zonder reden verborgen zij een kuil – hun net – voor mij, zonder reden groeven zij een kuil voor mijn ziel.
Psalmen 35:8 Laat verwoesting over hem komen zonder dat hij het merkt, laat zijn net, dat hij heimelijk spande, hemzelf vangen; laat hem daarin vallen, met verwoesting.
Psalmen 35:9 Dan zal mijn ziel zich in de HEERE verheugen, zij zal vrolijk zijn in Zijn heil.
Psalmen 35:10 Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is aan U gelijk! U redt de ellendige van wie sterker is dan hij, en de ellendige en arme van wie hem berooft.
Psalmen 35:11 Misdadige getuigen staan tegen mij op; zij eisen iets van mij waarvan ik niet weet.
Psalmen 35:12 Zij vergelden mij kwaad voor goed, zij willen mij van het leven beroven.
Psalmen 35:13 Maar ik? Waren zij ziek, dan was een rouwgewaad mijn kleding; ik kwelde mijzelf door te vasten, mijn gebed kwam telkens terug in mijn bin­nenste.
Psalmen 35:14 Alsof het mijn vriend was, of mijn broeder, zo liep ik steeds rond; ik ging ge­bukt, in het zwart gehuld, als iemand die om zijn moeder treurt.
Psalmen 35:15 Maar toen ík strom­pelde, waren zij verblijd en verzamelden zich; zij verzamelden zich om mij heen. Zij waren kreupel en ik merkte het niet, zij scheurden hun kleren en zwegen niet.
Psalmen 35:16 In hun eigen kring van huichelachtige spotters knarsetandden zij over mij.
Psalmen 35:17 Heere, hoelang zult U toe­kijken? Verlos mijn ziel van hun verwoestende daden, mijn eenzame ziel van de jonge leeu­wen.
Psalmen 35:18 Dan zal ik U loven in de grote gemeente, onder machtig veel volk zal ik U prijzen.
Psalmen 35:19 Laat over mij zich niet verblijden wie om valse redenen mijn vijand zijn, en laat niet heimelijk knipogen wie mij zonder reden haten.
Psalmen 35:20 Want over vrede spreken zij niet, maar tegen de stillen in den lande bedenken zij bedrieglijke zaken.
Psalmen 35:21 Zij sperren hun mond wijd open tegen mij; zij zeggen: Haha, ons oog heeft het gezien!
Psalmen 35:22 U hebt het gezien, HEERE, zwijg niet; Heere, blijf niet ver van mij.
Psalmen 35:23 Ontwaak en word wakker om mij recht te doen; mijn God en Heere, om mijn rechtszaak te voeren.
Psalmen 35:24 Doe mij recht naar Uw ger­echtigheid, HEERE, mijn God; laat hen zich over mij niet verblijden.
Psalmen 35:25 Laat hen niet zeg­gen in hun hart: Aha, wij hebben onze zin! Laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!
Psalmen 35:26 Laat beschaamd en tezamen rood van schaamte worden wie zich over mijn onheil ver­blijden; laat met schaamte en schande bekleed worden wie zich tegen mij verheffen.
Psalmen 35:27 Laat vrolijk zingen en verblijd zijn wie vreugde vinden in mijn gerechtigheid; laat hen voort­durend zeggen: De HEERE is groot! Hij vindt vreugde in de vrede van Zijn dienaar.
Psalmen 35:28 Dan zal mijn tong Uw gerechtigheid tot uiting brengen, Uw lof, de hele dag.

Psalmen 36

Psalmen 36:1 Een psalm van David, de dienaar van de HEERE, voor de koorleider.
Psalmen 36:2 De overtred­ing van de goddeloze spreekt binnen in mijn hart: ontzag voor God staat hem niet voor ogen.
Psalmen 36:3 Want hij vleit zichzelf in zijn eigen ogen, tot men zijn ongerechtigheid vindt en haat.
Psalmen 36:4 De woorden van zijn mond zijn onrecht en bedrog; hij laat na verstandig te handelen en goed te doen.
Psalmen 36:5 Op zijn slaapplaats bedenkt hij onrecht; hij gaat op een weg staan die niet goed is, het kwaad verwerpt hij niet.
Psalmen 36:6 HEERE, Uw goedertierenheid reikt tot in de hemel, Uw trouw tot de wolken.
Psalmen 36:7 Uw gerechtigheid is als de machtige bergen, Uw oordelen zijn als de grote watervloed; mensen en dieren verlost U, HEERE.
Psalmen 36:8 Hoe kostbaar is Uw goe­dertierenheid, o God! Daarom nemen de mensenkinderen de toevlucht onder de schaduw van Uw vleugels.
Psalmen 36:9 Zij worden verzadigd met de overvloed van Uw huis; U laat hen drink­en uit Uw beek vol verrukkelijke gaven.
Psalmen 36:10 Want bij U is de bron van het leven; in Uw licht zien wij het licht.
Psalmen 36:11 Strek Uw goedertierenheid uit over wie U kennen, en Uw gerechtig­heid over de oprechten van hart.
Psalmen 36:12 Laat de voet van de hoogmoedigen niet over mij heen komen, laat de hand van de goddelozen mij niet doen rondzwerven.
Psalmen 36:13 Daar zijn zij ge­vallen die onrecht bedrijven! Zij zijn neergestoten en kunnen niet meer opstaan.

Psalmen 37

Psalmen 37:1 Een psalm van David. Ontsteek niet in woede over de kwaaddoeners, aleph benijd niet wie onrecht doen.
Psalmen 37:2 Want als gras zullen zij snel verdorren, als groene grasscheutjes zullen zij verwelken.
Psalmen 37:3 Vertrouw op de HEERE en doe het goede; beth bewoon de aarde en voed u met trouw.
Psalmen 37:4 Schep vreugde in de HEERE, dan zal Hij u geven wat uw hart verlangt.
Psalmen 37:5 Vertrouw uw weg aan de HEERE toe gimel en vertrouw op Hem: Híj zal het doen.
Psalmen 37:6 Hij zal uw gerechtigheid tevoorschijn doen komen als het morgenlicht, uw recht doen stralen als de middagzon.
Psalmen 37:7 Zwijg voor de HEERE daleth en verwacht Hem; ontsteek niet in woede over hem wiens weg voorspoedig is, over een man die listige plannen uitvoert.
Psalmen 37:8 Laat uw woede bedaren en laat uw grimmigheid varen; he ontsteek niet in woede – het brengt slechts kwaad.
Psalmen 37:9 Want de kwaaddoeners zullen uitgeroeid worden, maar wie de HEERE verwachten, die zullen de aarde bezitten.
Psalmen 37:10 Nog even, en de goddeloze zal er niet meer zijn; waw u zult op zijn plaats letten, maar hij zal er niet wezen.
Psalmen 37:11 Maar de zacht-moedigen zullen de aarde bezitten en vreugde scheppen in grote vrede.
Psalmen 37:12 De goddeloze bedenkt snode plannen tegen de rechtvaardige, zain hij knarsetandt over hem.
Psalmen 37:13 De Heere lacht hem uit, want Hij ziet dat zijn dag komt.
Psalmen 37:14 De goddelozen hebben het zwaard getrokken cheth en hun boog gespannen, om de ellendige en de arme neer te vellen, om af te slachten wie oprecht wandelen.
Psalmen 37:15 Hun zwaard zal in hun eigen hart dringen, hun bogen zullen gebroken worden.
Psalmen 37:16 Het weinige dat de rechtvaardige heeft, teth is beter dan de overvloed van vele goddelozen.
Psalmen 37:17 Want de armen van de goddelozen worden gebroken, maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen.
Psalmen 37:18 De HEERE kent de dagen van de oprechten, jod hun erfelijk bezit zal voor eeuwig blijven.
Psalmen 37:19 Zij worden niet beschaamd ten tijde van onheil, in dagen van honger worden zij verzadigd.
Psalmen 37:20 Maar de goddelozen komen om; kaph de vijanden van de HEERE zijn als het kostbaarste van de lammeren: zij verdwij­nen, in rook zullen zij verdwijnen.
Psalmen 37:21 De goddeloze leent en betaalt niet terug, lamed maar de rechtvaardige ontfermt zich en geeft.
Psalmen 37:22 Want wie door Hem zijn gezegend, zullen de aarde bezitten; maar wie door Hem zijn vervloekt, worden uitgeroeid.
Psalmen 37:23 De voetstappen van die man worden door de HEERE vastgezet, mem Hij vindt vreugde in zijn weg.
Psalmen 37:24 Als hij valt, wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand.
Psalmen 37:25 Ik ben jong geweest, ik ben ook oud geworden, nun maar ik heb de rechtvaardige nooit verlaten ge­zien, of zijn nageslacht op zoek naar brood.
Psalmen 37:26 De hele dag ontfermt hij zich en leent uit, en zijn nageslacht is tot zegen.
Psalmen 37:27 Keer u af van het kwade, doe het goede samech en be­woon de aarde voor eeuwig.
Psalmen 37:28 Want de HEERE heeft het recht lief en zal Zijn gunstelin­gen niet verlaten; voor eeuwig worden zij bewaard, maar het nageslacht van de goddelozen wordt uitgeroeid.
Psalmen 37:29 De rechtvaardigen zullen de aarde bezitten en voor eeuwig daarop wonen.
Psalmen 37:30 De mond van de rechtvaardige brengt wijsheid tot uiting, pe zijn tong spreekt het recht.
Psalmen 37:31 De wet van zijn God is in zijn hart; zijn schreden wankelen niet.
Psalmen 37:32 De goddeloze loert op de rechtvaardige tsade en probeert hem te doden,
Psalmen 37:33 maar de HEERE geeft hem niet over in zijn hand en verklaart hem niet schuldig, wanneer hij geoordeeld wordt.
Psalmen 37:34 Wacht op de HEERE koph en houd u aan Zijn weg. Dan zal Hij u verheffen om de aarde te bezitten; u zult zien dat de goddelozen worden uitgeroeid.
Psalmen 37:35 Ik heb een ge­welddadige goddeloze gezien, resj die zich wijd vertakte als een bladerrijke inheemse boom.
Psalmen 37:36 Maar hij ging voorbij, en zie, hij was er niet meer; ik zocht hem, maar hij was niet te vinden.
Psalmen 37:37 Let op de vrome en zie naar de oprechte, sjin want het einde van die man zal vrede zijn.
Psalmen 37:38 Maar de overtreders worden tezamen weggevaagd, het einde van de godde­lozen wordt afgesneden.
Psalmen 37:39 Maar het heil van de rechtvaardigen komt van de HEERE, taw hun kracht ten tijde van benauwdheid.
Psalmen 37:40 De HEERE zal hen helpen en bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en verlossen, want zij hebben tot Hem de toevlucht ge­nomen.

Psalmen 38

Psalmen 38:1 Een psalm van David, om te doen gedenken.
Psalmen 38:2 HEERE, straf mij niet in Uw grote toorn, bestraf mij niet in Uw grimmigheid.
Psalmen 38:3 Want Uw pijlen zijn in mij gedrongen, Uw hand is op mij neergekomen.
Psalmen 38:4 Er is niets gezonds aan mijn lichaam door Uw gramschap, er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde.
Psalmen 38:5 Want mijn ongerechtigheden gaan mij boven het hoofd, als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden.
Psalmen 38:6 Mijn won­den stinken, zij zijn vervuild vanwege mijn dwaasheid.
Psalmen 38:7 Ik ben krom geworden, ik ga zeer diep gebukt; de hele dag ga ik in het zwart gehuld.
Psalmen 38:8 Want mijn lendenen zijn volledig ontstoken, er is niets gezonds aan mijn lichaam.
Psalmen 38:9 Ik ben bezweken en volkomen verbrij­zeld; ik schreeuw het uit vanwege het bonken van mijn hart.
Psalmen 38:10 Heere, al mijn verlangen ligt voor U open, mijn zuchten is voor U niet verborgen.
Psalmen 38:11 Mijn hart gaat tekeer, mijn kracht laat mij in de steek; ook het licht in mijn ogen, alsof ik geen ogen heb.
Psalmen 38:12 Mijn gel­iefden en mijn vrienden staan afzijdig van mijn plaag, zij die nauw aan mij verwant zijn, blijven van verre staan.
Psalmen 38:13 Wie mij naar het leven staan, spannen valstrikken; wie mijn on­heil zoeken, spreken schadelijke woorden en bedenken de hele dag listen.
Psalmen 38:14 Maar ik ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet.
Psalmen 38:15 Ja, ik ben als een man die niet hoort en in wiens mond geen weerwoord is.
Psalmen 38:16 Maar op U, HEERE,hoop ik; Ú zult verhoren, Heere, mijn God!
Psalmen 38:17 Want ik zei: Laten zij zich toch over mij niet verblijden! Zou mijn voet wankelen, zij zouden zich tegen mij verheffen.
Psalmen 38:18 Ja, ik dreig te struikelen, mijn smart staat voortdurend vr mij.
Psalmen 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtig­heid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde.
Psalmen 38:20 Maar mijn vijanden zijn in leven en worden machtig; wie mij om valse redenen haten, worden talrijk.
Psalmen 38:21 Wie kwaad voor goed vergelden, zijn mijn tegenstanders, omdat ik het goede najaag.
Psalmen 38:22 Verlaat mij niet, HEERE; mijn God, blijf niet ver van mij.
Psalmen 38:23 Kom mij spoedig te hulp, Heere, mijn heil!

Psalmen 39

Psalmen 39:1 Een psalm van David, voor de koorleider, van Jeduthun.
Psalmen 39:2 Ik zal mijn wegen bewa­ren, zei ik, zodat ik niet zondig met mijn tong; ik zal mijn mond met een muilkorf bewaren, zolang de goddeloze tegenover mij staat.
Psalmen 39:3 Ik was verstomd en hield mij stil, ik zweeg van het goede. Maar mijn lijden werd heviger,
Psalmen 39:4 mijn hart werd heet in mijn binnenste. Een vuur ontbrandde bij mijn zuchten; toen sprak ik met mijn tong:
Psalmen 39:5 HEERE, maak mij mijn einde bekend en wat de maat van mijn dagen is, zodat ik weet hoe vergankelijk ik ben.
Psalmen 39:6 Zie, U hebt mijn dagen een handbreed gemaakt en mijn levensduur is voor U als niets. Ja, ieder mens is niet meer dan een zucht, hoe vast hij ook staat. Sela
Psalmen 39:7 Ja, de mens loopt rond in een schijnbeeld. Ja, tevergeefs is men onrustig. Men brengt van alles bijeen en weet niet wie het binnenhalen zal.
Psalmen 39:8 En nu, wat verwacht ik, Heere? Mijn hoop, die is op U!
Psalmen 39:9 Red mij van al mijn overtredingen, maak mij niet tot een smaad voor de dwaas.
Psalmen 39:10 Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Ú hebt het gedaan.
Psalmen 39:11 Neem Uw plaag van mij weg; ik ben bezweken door de bestrijding van Uw hand.
Psalmen 39:12 Bestraft U ie­mand met straffen om zijn ongerechtigheid, dan doet U zijn aantrekkelijkheid als een mot te­niet. Ja, ieder mens is een zucht. Sela
Psalmen 39:13 Luister naar mijn gebed, HEERE, neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn tranen, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijw­oner, zoals al mijn vaderen.
Psalmen 39:14 Wend Uw blik van mij af, zodat ik mij verkwik, voordat ik heenga en er niet meer ben.

Psalmen 40

Psalmen 40:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 40:2 Lang heb ik de HEERE verwacht, en Hij boog Zich naar mij toe en hoorde mijn hulpgeroep.
Psalmen 40:3 Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water, uit modderig slijk; Hij zette mijn voeten op een rots en maakte mijn schreden vast.
Psalmen 40:4 Hij legde mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Velen zullen het zien en vrezen, en op de HEERE vertrouwen.
Psalmen 40:5 Welzalig de man die op de HEERE zijn vertrouwen stelt, en zich niet wendt tot wie hoogmoedig zijn of afdwalen naar leugen.
Psalmen 40:6 HEERE, mijn God, veel zijn Uw wonderen, die Ú hebt gedaan, en Uw gedachten, die U over ons hebt. Men kan ze voor U niet uiteenzetten. Zou ik ze verkondigen en uitspreken, dan zijn ze zmachtig veel dat ik ze niet kan tellen.
Psalmen 40:7 U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist.
Psalmen 40:8 Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven.
Psalmen 40:9 Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste.
Psalmen 40:10 Ik breng de blijde boodschap van de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen belet ik niet. Ú, HEERE, weet het!
Psalmen 40:11 Uw gerechtigheid verberg ik niet diep in mijn hart, Uw waarheid en Uw heil verkondig ik. Uw goedertierenheid en Uw trouw verzwijg ik niet in de grote gemeente.
Psalmen 40:12 HEERE, Ú zult mij Uw barmhartigheid niet onthouden; laat Uw goe­dertierenheid en Uw trouw mij voortdurend beschermen.
Psalmen 40:13 Want rampen, niet te tellen, hebben mij omvangen; mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen, en ik heb ze niet kun­nen overzien. Zij zijn machtig veel meer dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart heeft mij verlaten.
Psalmen 40:14 Laat het U behagen, HEERE, mij te redden; HEERE, kom mij spoedig te hulp.
Psalmen 40:15 Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worden wie mij naar het leven staan om dat te vernielen; laat terugwijken en te schande worden wie vreugde vinden in mijn onheil.
Psalmen 40:16 Laat als loon voor hun smaad verwoest worden wie tegen mij zeggen: Haha!
Psalmen 40:17 Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen die U zoeken; laat wie Uw heil liefhebben, voort­durend zeggen: De HEERE is groot!
Psalmen 40:18 Ík ben wel ellendig en arm, maar de Heere denkt aan mij. U bent mijn Helper en mijn Bevrijder; mijn God, wacht niet langer!

Psalmen 41

Psalmen 41:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 41:2 Welzalig is hij die verstandig omgaat met een ellendige; in dagen van onheil zal de HEERE hem bevrijden.
Psalmen 41:3 De HEERE zal hem be­waren en hem in het leven behouden; hij zal op aarde gelukkig gemaakt worden. Geef hem niet over aan het verlangen van zijn vijanden.
Psalmen 41:4 De HEERE zal hem ondersteunen op zijn rustbank; als hij ziek is, maakt U heel zijn ziekbed anders.
Psalmen 41:5 Ik zei: HEERE, wees mij gena­dig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd.
Psalmen 41:6 Mijn vijanden spreken kwaad over mij en zeggen: Wanneer zal hij sterven en zijn naam vergaan?
Psalmen 41:7 Als een van hen naar mij komt kijken, spreekt hij valse dingen en zijn hart brengt onrecht bijeen; gaat hij naar buiten, dan spreekt hij daarover.
Psalmen 41:8 Allen die mij haten, mompelen tezamen over mij. Zij bedenken tegen mij wat slecht voor mij is en zeggen:
Psalmen 41:9 Verdorven praktijken kleven hem aan; wie zo neerligt, zal niet meer opstaan.
Psalmen 41:10 Zelfs de man met wie ik in vrede leefde, op wie ik ver­trouwde, die mijn brood at, heeft mij hard nagetrapt.
Psalmen 41:11 Maar u, HEERE, wees mij gena­dig, en laat mij opstaan, zodat ik het hun vergeld.
Psalmen 41:12 Hierdoor weet ik dat U mij genegen bent: dat mijn vijand over mij niet zal juichen.
Psalmen 41:13 Want wat mij betreft, U ondersteunt mij in mijn oprechtheid, U plaatst mij voor Uw aangezicht, voor eeuwig.
Psalmen 41:14 Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen, ja, amen.

Psalmen 42

Psalmen 42:1 Voor de koorleider, een onderwijzing van de zonen van Korach.
Psalmen 42:2 Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
Psalmen 42:3 Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te ver­schijnen?
Psalmen 42:4 Mijn tranen zijn mij tot voedsel, dag en nacht, omdat zij de hele dag tegen mij zeggen: Waar is uw God?
Psalmen 42:5 Hieraan denk ik en ik stort mijn ziel in mij uit: hoe ik meeging in de stoet en met hen optrok naar Gods huis, onder luide vreugdezang en lofliederen: een feestvierende menigte.
Psalmen 42:6 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
Psalmen 42:7 Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij, daarom denk ik aan U vanuit het land van de Jor­daan en het Hermongebergte, vanuit het laaggebergte.
Psalmen 42:8 Watervloed roept tot watervloed, terwijl Uw waterkolken bruisen; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan.
Psalmen 42:9 Maar de HEERE zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden; ’s nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God van mijn leven.
Psalmen 42:10 Ik zeg tegen God: Mijn rots, waarom vergeet U mij? Waarom ga ik in het zwart gehuld, door de onderdrukking van de vijand?
Psalmen 42:11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mijn tegenstanders mij, omdat zij de hele dag tegen mij zeggen: Waar is uw God?
Psalmen 42:12 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aan­gezicht en mijn God.

Psalmen 43

Psalmen 43:1 Doe mij recht, o God, en voer mijn rechtszaak; bevrijd mij van het volk zonder goeder­tierenheid, van de man van bedrog en onrecht.
Psalmen 43:2 Want U bent de God van mijn kracht. Waarom verstoot U mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart gehuld, door de onderdruk­king van de vijand?
Psalmen 43:3 Zend Uw licht en Uw waarheid; laten die mij leiden, mij brengen tot Uw heilige berg en tot Uw woningen,
Psalmen 43:4 zodat ik kan gaan naar Gods altaar, naar God, mijn blijdschap, mijn vreugde; en ik U met de harp kan loven, o God, mijn God!
Psalmen 43:5 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.

Psalmen 44

Psalmen 44:1 Voor de koorleider, een onderwijzing, van de zonen van Korach.
Psalmen 44:2 O God, met onze oren hebben wij het gehoord, onze vaderen hebben het ons verteld: U hebt een werk gedaan in hun dagen, in de dagen vanouds.
Psalmen 44:3 Ú hebt de heidenvolken met Uw hand verdreven, maar hén geplant. U hebt de volken kwaad aangedaan, maar hén zich laten uitbreiden.
Psalmen 44:4 Want zij hebben het land niet door hun zwaard in bezit genomen en hn arm heeft hun geen verlossing gegeven, maar Uw rechterhand, Uw arm en het licht van Uw aangezicht, omdat U hun goedgezind was.
Psalmen 44:5 Ú bent mijn Koning, o God; gebied volkomen verlossing voor Ja­kob!
Psalmen 44:6 Door U stoten wij onze tegenstanders neer, in Uw Naam vertrappen wij wie tegen ons opstaan.
Psalmen 44:7 Want ik vertrouw niet op mijn boog, mijn zwaard zal mij niet verlossen.
Psalmen 44:8 Maar U verlost ons van onze tegenstanders, U maakt wie ons haten, beschaamd.
Psalmen 44:9 In God roemen wij de hele dag, Uw Naam zullen wij voor eeuwig loven. Sela
Psalmen 44:10 Niettemin hebt U ons verstoten en te schande gemaakt, omdat U met onze legers niet oprukt.
Psalmen 44:11 U doet ons terugdeinzen voor de tegenstander, en wie ons haten, plunderen ons uit ten bate van zichzelf.
Psalmen 44:12 U geeft ons over als schapen om op te eten, U verstrooit ons onder de heiden-volken.
Psalmen 44:13 U verkoopt Uw volk voor weinig geld, U verhoogt hun prijs niet.
Psalmen 44:14 U maakt ons tot smaad voor onze buren, tot spot en schimp voor wie ons omringen.
Psalmen 44:15 U maakt ons tot een spreekwoord onder de heidenvolken en doet de natiën het hoofd over ons schudden.
Psalmen 44:16 De hele dag zie ik mijn schande voor mij en schaamte bedekt mijn gezicht,
Psalmen 44:17 van­wege de stem van wie mij hoont en lastert, vanwege de vijand en de wraakzuchtige.
Psalmen 44:18 Dit alles is ons overkomen, toch hebben wij U niet vergeten of Uw verbond verloochend.
Psalmen 44:19 Ons hart is niet teruggeweken en onze schreden zijn niet van Uw pad geweken,
Psalmen 44:20 ook al hebt U ons in een oord van jakhalzen verpletterd, en ons met een schaduw van de dood over­dekt.
Psalmen 44:21 Als wij de Naam van onze God hadden vergeten en onze handen hadden uitge­breid naar een vreemde god,
Psalmen 44:22 zou God dat niet onderzoeken? Want Hij weet wat er in het hart verborgen ligt.
Psalmen 44:23 Maar om U worden wij de hele dag gedood; wij worden be­schouwd als slachtschapen.
Psalmen 44:24 Word wakker! Waarom zou U slapen, Heere? Ontwaak! Verstoot ons niet voor altijd.
Psalmen 44:25 Waarom zou U Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten?
Psalmen 44:26 Want onze ziel ligt neergebukt in het stof; onze buik kleeft aan de aarde.
Psalmen 44:27 Sta op, ons te hulp, verlos ons omwille van Uw goedertierenheid.

Psalmen 45

Psalmen 45:1 Een onderwijzing, een lied over de liefde, voor de koorleider, van de zonen van Korach, op ‘De lelies’.
Psalmen 45:2 Mijn hart brengt een goed woord voort; ik draag mijn gedichten voor over een Koning; mijn tong is een pen van een vaardige schrijver.
Psalmen 45:3 U bent veel mooier dan de andere mensenkinderen; genade is op Uw lippen uitgegoten, daarom heeft God U voor eeu­wig gezegend.
Psalmen 45:4 Gord Uw zwaard aan de heup, o Held, het zwaard van Uw majesteit en Uw glorie.
Psalmen 45:5 Rijd voorspoedig uit in Uw glorie, op het woord van waarheid, zachtmoedig­heid en gerechtigheid; Uw rechterhand zal U ontzagwekkende daden leren.
Psalmen 45:6 Uw pijlen zijn scherp; zij treffen het hart van de vijanden van de Koning. Volken zullen onder U vallen.
Psalmen 45:7 Uw troon, o God, bestaat eeuwig en altijd; de scepter van Uw Koninkrijk is een scepter van rechtvaardigheid.
Psalmen 45:8 U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft Uw God U gezalfd, o God, met vreugdeolie, boven Uw metgezellen.
Psalmen 45:9 Al Uw kleding geurt van mirre en aloë en kaneel, wanneer U uit de ivoren paleizen komt, waar men U verblijdt.
Psalmen 45:10 Koningsdochters zijn onder Uw voorname vrouwen; de koningin staat aan Uw rechter­hand, in het fijne goud van Ofir.
Psalmen 45:11 Luister, dochter, en zie, en neig uw oor: vergeet uw volk en het huis van uw vader.
Psalmen 45:12 Dan zal de Koning verlangen naar uw schoonheid; om­dat Hij uw Heere is, buig u voor Hem neer.
Psalmen 45:13 De dochter van Tyrus zal komen met een ge­schenk; de rijken onder het volk zullen trachten Uw aangezicht gunstig te stemmen.
Psalmen 45:14 De koningsdochter is innerlijk één en al heerlijkheid; haar kleding bestaat uit borduurwerk van gouddraad.
Psalmen 45:15 In kleurrijk geborduurde kleding wordt zij naar de Koning geleid; jonge meisjes, haar vriendinnen in haar gevolg, worden bij U gebracht.
Psalmen 45:16 Zij worden geleid in grote blijdschap en vreugde, zij gaan het paleis van de Koning binnen.
Psalmen 45:17 Uw zonen zullen de plaats van Uw vaderen innemen; U zult hen tot vorsten aanstellen over heel de aarde.
Psalmen 45:18 Ik zal Uw Naam in herinnering roepen bij alle generaties; daarom zullen de volken U loven, voor eeuwig en altijd.

Psalmen 46

Psalmen 46:1 Een lied op Alamoth, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
Psalmen 46:2 God is ons een toevlucht en vesting; Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden.
Psalmen 46:3 Daarom zullen wij niet bevreesd zijn, al veranderde de aarde van plaats en werden de bergen verzet naar het hart van de zeeën.
Psalmen 46:4 Laat haar water bruisen, laat het schuimen, laat de bergen beven door haar onstuimigheid. Sela
Psalmen 46:5 De beekjes van de rivier verblijden de stad van God, het heiligdom, de woningen van de Allerhoogste.
Psalmen 46:6 God is in haar midden, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen.
Psalmen 46:7 De heidenvolken tier­den, de koninkrijken wankelden; Hij liet Zijn stem klinken: de aarde smolt weg.
Psalmen 46:8 De HEERE van de legermachten is met ons; de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. Se­la
Psalmen 46:9 Kom, zie de daden van de HEERE, Die verwoestingen op de aarde aanricht;
Psalmen 46:10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, de boog breekt en de speer in stukk­en slaat, de wagens met vuur verbrandt.
Psalmen 46:11 Geef het op en weet dat Ik God ben; Ik zal ger­oemd worden onder de heidenvolken, Ik zal geroemd worden op de aarde.
Psalmen 46:12 De HEERE van de legermachten is met ons; de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. Sela.

Psalmen 47

Psalmen 47:1 Een psalm, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
Psalmen 47:2 Alle volken, klap in de handen; juich voor God met luide vreugdezang.
Psalmen 47:3 Want de HEERE, de Allerhoogste, is ontzagwekkend, een groot Koning over de hele aarde.
Psalmen 47:4 Hij onderwerpt volken aan ons, Hij brengt natiën onder onze voeten.
Psalmen 47:5 Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit: de trots van Jakob, die Hij heeft liefgehad. Sela
Psalmen 47:6 God vaart op onder gejuich, de HEERE vaart op on­der bazuingeschal.
Psalmen 47:7 Zing psalmen voor God, zing psalmen, zing psalmen voor onze Kon­ing, zing psalmen,
Psalmen 47:8 want God is Koning over de hele aarde; zing psalmen met een onder­wijzing.
Psalmen 47:9 God regeert over de heidenvolken; God zit op Zijn heilige troon.
Psalmen 47:10 De edelen van de volken voegen zich bij het volk van de God van Abraham; want de schilden van de aarde zijn van God. Hij is zeer hoog verheven!

Psalmen 48

Psalmen 48:1 Een lied, een psalm, van de zonen van Korach.
Psalmen 48:2 De HEERE is groot en zeer te prij­zen, in de stad van onze God, op Zijn heilige berg.
Psalmen 48:3 Mooi van ligging, een vreugde voor heel de aarde, is de berg Sion aan de noordzijde, de stad van de grote Koning!
Psalmen 48:4 God is in haar paleizen; Hij is er bekend als een veilige vesting.
Psalmen 48:5 Want zie, koningen hadden zich verzameld, zij waren samen opgetrokken.
Psalmen 48:6 Zodra zij de stad zagen, waren zij verbijsterd, zij werden door schrik overmand, zij haastten zich weg.
Psalmen 48:7 Huiver greep hen daar aan, smart als van een barende vrouw.
Psalmen 48:8 Met een oostenwind breekt U de schepen van Tarsis stuk.
Psalmen 48:9 Zoals wij het gehoord hadden, zo hebben wij het gezien in de stad van de HEERE van de legermachten, in de stad van onze God: God zal haar stand doen houden tot in eeuwig­heid. Sela
Psalmen 48:10 O God, wij gedenken Uw goedertierenheid in het midden van Uw tempel.
Psalmen 48:11 Zoals Uw Naam is, o God, zo is Uw roem, tot aan de einden der aarde; Uw rechterhand is vol gerechtigheid.
Psalmen 48:12 Laat de berg Sion zich verblijden; laat de dochters van Juda zich verheugen omwille van Uw oordelen.
Psalmen 48:13 Ga rondom Sion en loop eromheen, tel haar to­rens,
Psalmen 48:14 richt uw hart op haar vestingwal, kijk nauwkeurig naar haar paleizen om het aan de volgende generatie te vertellen.
Psalmen 48:15 Want deze God is onze God, eeuwig en altijd; Híj zal ons leiden tot de dood toe.

Psalmen 49

Psalmen 49:1 Een psalm, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
Psalmen 49:2 Hoor dit, alle volken, neem het ter ore, alle bewoners van de wereld,
Psalmen 49:3 zowel eenvoudigen als aanzienlijken, rijk en arm samen.
Psalmen 49:4 Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, en de overdenking van mijn hart zal vol inzicht zijn.
Psalmen 49:5 Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk, ik zal mijn verborgenheden on­thullen bij harpspel.
Psalmen 49:6 Waarom zou ik bevreesd zijn in dagen van onheil, wanneer de on-rechtvaardigen mij op de hielen zitten en mij omringen?
Psalmen 49:7 Zij vertrouwen op hun vermo­gen en beroemen zich op hun grote rijkdom.
Psalmen 49:8 Niemand van hen kan zijn broeder metter­daad verlossen, hij kan God zijn losgeld niet geven.
Psalmen 49:9 De losprijs voor hun leven is immers te kostbaar en zal voor eeuwig ontoereikend zijn.
Psalmen 49:10 Hij zou dan voor altijd verder leven, en het verderf niet zien.
Psalmen 49:11 Want hij ziet dat wijzen sterven, dat een dwaas en een onver­standige samen omkomen en hun vermogen aan anderen nalaten.
Psalmen 49:12 Hun diepste ge­dachte is dat hun huizen voor eeuwig zullen bestaan, hun woningen van generatie op genera­tie; zij noemen de landen naar hun naam.
Psalmen 49:13 Toch blijft de mens, in al zijn aanzien, niet bestaan; hij wordt gelijk aan de dieren, die vergaan.
Psalmen 49:14 Deze weg die zij gaan, is hun dwaasheid; toch scheppen hun nakomelingen behagen in hun woorden. Sela
Psalmen 49:15 Als schapen zet men hen in het graf, de dood zal hen weiden. De oprechten zullen in de morgen over hen heersen, het graf zal hun gestalte doen wegteren, ver van hun woning.
Psalmen 49:16 Maar God zal mijn ziel verlossen uit de greep van het graf, want Hij zal mij opnemen. Sela
Psalmen 49:17 Wees niet bevreesd, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt,
Psalmen 49:18 want bij zijn sterven zal hij niets van dat alles meenemen, zijn eer zal hem in het graf niet nadalen.
Psalmen 49:19 Al prijst hij zich in zijn leven gelukkig, al looft men u, omdat u zichzelf te goed doet,
Psalmen 49:20 toch zal hij komen tot het geslacht van zijn vaderen; voor altijd zullen zij het licht niet zien.
Psalmen 49:21 De mens, die wel in aanzien is, maar geen inzicht heeft, wordt gelijk aan de dieren, die vergaan.

Psalmen 50

Psalmen 50:1 Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE, spreekt, en roept de aarde, vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat.
Psalmen 50:2 Uit Sion, de volmaakte schoonheid, verschijnt God blinkend.
Psalmen 50:3 Onze God komt en zal niet zwijgen; voor Zijn aangezicht verteert een vuur, rondom Hem stormt het geweldig.
Psalmen 50:4 Hij roept tot de hemel daarboven en tot de aarde, om over Zijn volk recht te spreken:
Psalmen 50:5 Verzamel Mij Mijn gunstelingen, die een ver­bond met Mij sluiten door offers.
Psalmen 50:6 De hemel verkondigt Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela
Psalmen 50:7 Luister, Mijn volk, en Ik zal spreken, Israël, Ik zal onder u getuigen: Ik, God, ben uw God.
Psalmen 50:8 Niet om uw offers zal Ik u straffen, want uw brandoffers houd Ik voortdurend voor ogen.
Psalmen 50:9 Toch hoef Ik uit uw huis geen jonge stier te nemen of bokken uit uw kooien,
Psalmen 50:10 want al de wilde dieren in het woud zijn van Mij, de dieren op duizend ber­gen.
Psalmen 50:11 Ik ken alle vogels van de bergen, het wild van het veld is bij Mij.
Psalmen 50:12 Als Ik hon­ger had, Ik zou het u niet zeggen; want van Mij is de wereld en al wat zij bevat.
Psalmen 50:13 Zou Ik stierenvlees eten of bokkenbloed drinken?
Psalmen 50:14 Offer dank aan God en kom aan de Aller­hoogste uw geloften na.
Psalmen 50:15 Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren.
Psalmen 50:16 Maar tot de goddeloze zegt God: Hoe durft u over Mijn verordenin­gen te vertellen en Mijn verbond in uw mond te nemen?
Psalmen 50:17 Want haat de vermaning en werpt Mijn woorden achter u weg.
Psalmen 50:18 Ziet u een dief, dan loopt u met hem mee; en uw deel is met overspelers.
Psalmen 50:19 Uw mond gebruikt u voor het kwaad, uw tong smeedt bedrog aan bedrog.
Psalmen 50:20 U zit daar en spreekt kwaad tegen uw broeder, u werpt een smet op de zo­on van uw moeder.
Psalmen 50:21 Zulke dingen doet u en Ik zwijg; u denkt dat Ik net zo ben als u. Ik zal u straffen en uw zonden voor uw ogen uitstallen.
Psalmen 50:22 Begrijp dit toch, u die God vergeet; anders verscheur Ik, en er is niemand die redt.
Psalmen 50:23 Wie dank offert, zal Mij eren; wie de re­chte weg gaat, zal Ik Gods heil doen zien.

Psalmen 51

Psalmen 51:1 Een psalm van David, voor de koorleider;
Psalmen 51:2 toen de profeet Nathan bij hem was geko­men, nadat hij bij Bathseba was gekomen.
Psalmen 51:3 Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid, delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid.
Psalmen 51:4 Was mij schoon van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde.
Psalmen 51:5 Want ík ken mijn overtredingen, mijn zonde staat mij voortdurend voor ogen.
Psalmen 51:6 Tegen U, U alleen, heb ik ge­zondigd, ik heb gedaan wat kwaad is in Uw ogen, zodat U rechtvaardig bent wanneer U re­chtspreekt en rein bent wanneer U oordeelt.
Psalmen 51:7 Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.
Psalmen 51:8 Zie, U vindt vreugde in waarheid in het bin­nenste, in het verborgene maakt U mij wijsheid bekend.
Psalmen 51:9 Ontzondig mij met hysop, dan zal ik rein zijn, was mij, dan zal ik witter zijn dan sneeuw.
Psalmen 51:10 Doe mij vreugde en blijd­schap horen; laat de beenderen zich verheugen die U verbrijzeld hebt.
Psalmen 51:11 Verberg Uw aan­gezicht voor mijn zonden; delg al mijn ongerechtigheden uit.
Psalmen 51:12 Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest.
Psalmen 51:13 Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij weg.
Psalmen 51:14 Geef mij de vreugde over Uw heil terug, ondersteun mij met een geest van vrijmoedigheid.
Psalmen 51:15 Dan zal ik overtreders Uw wegen leren en zondaars zullen zich tot U bekeren.
Psalmen 51:16 Red mij van bloedschulden, o God, God van mijn heil, dan zal mijn tong vrolijk zingen van Uw gerechtigheid.
Psalmen 51:17 Heere, open mijn lippen; dan zal mijn mond Uw lof verkondigen.
Psalmen 51:18 Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen; in brandoffers schept U geen behagen.
Psalmen 51:19 De offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet ve­rachten.
Psalmen 51:20 Doe goed aan Sion, naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op.
Psalmen 51:21 Dan zult U vreugde vinden in offers van gerechtigheid, in een brandoffer en een offer dat geheel verteerd wordt; dan zal men jonge stieren offeren op Uw altaar.

Psalmen 52

Psalmen 52:1 Een onderwijzing van David, voor de koorleider;
Psalmen 52:2 toen Doëg, de Edomiet, gekomen was en aan Saul bekendgemaakt en tegen hem gezegd had: David is gekomen in het huis van Achimelech.
Psalmen 52:3 Waarom beroemt u zich op het kwaad, geweldenaar? Gods goedertieren­heid duurt toch de hele dag!
Psalmen 52:4 Uw tong bedenkt enkel schadelijke dingen, als een geslepen scheermes dat bedrieglijk werkt.
Psalmen 52:5 U hebt het kwaad lief boven het goede, de leugen boven het spreken van recht. Sela
Psalmen 52:6 U hebt lief alle verslindende woorden en een tong vol bed­rog.
Psalmen 52:7 Maar God zal u voor altijd afbreken; Hij zal u grijpen en wegrukken uit de tent, ja, u ontwortelen uit het land van de levenden. Sela
Psalmen 52:8 De rechtvaardigen zullen het zien en ont­zag hebben; zij zullen om hem lachen en zeggen:
Psalmen 52:9 Zie, de man die God niet tot zijn kracht maakte, maar op zijn grote rijkdom vertrouwde; hij was sterk geworden door zijn schadelijk handelen.
Psalmen 52:10 Maar ik zal zijn als een bladerrijke olijfboom in het huis van God; ik ver­trouw op Gods goedertierenheid, eeuwig en altijd.
Psalmen 52:11 Ik zal U voor eeuwig loven, om wat U gedaan hebt; ik zal Uw Naam verwachten, want die is voor Uw gunstelingen goed.

Psalmen 53

Psalmen 53:1 Een onderwijzing van David, voor de koorleider, op Machalath.
Psalmen 53:2 De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij handelen verderfelijk, zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is nie­mand die goeddoet.
Psalmen 53:3 God heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen, om te zien of er iemand verstandig was, iemand die God zocht.
Psalmen 53:4 Ieder van hen heeft zich afge­keerd, tezamen zijn zij verdorven, er is niemand die goed doet, zelfs niet één.
Psalmen 53:5 Hebben zij dan geen kennis die onrecht bedrijven, die mijn volk opeten alsof zij brood aten? Zij roepen God niet aan.
Psalmen 53:6 Daar zijn zij door angst bevangen, maar er was niets angstwekkends; want God heeft de beenderen van uw belagers verstrooid. U hebt hen te schande gemaakt, omdat God hen heeft verworpen.
Psalmen 53:7 Och, dat Israëls volkomen verlossing uit Sion kwam! Wanneer God de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.

Psalmen 54

Psalmen 54:1 Een onderwijzing van David, voor de koorleider, bij snarenspel;
Psalmen 54:2 toen de Zifieten ge­komen waren en tegen Saul gezegd hadden: Verbergt David zich niet bij ons?
Psalmen 54:3 O God, verlos mij door Uw Naam, verschaf mij recht door Uw macht.
Psalmen 54:4 O God, luister naar mijn gebed, neem de woorden van mijn mond ter ore.
Psalmen 54:5 Want vreemden staan tegen mij op, ge­weldplegers staan mij naar het leven; zij houden God niet voor ogen. Sela
Psalmen 54:6 Zie, God is mijn Helper, de Heere is onder hen die mijn ziel ondersteunen.
Psalmen 54:7 Hij zal mijn belagers dit kwaad vergelden; breng hen om vanwege Uw trouw.
Psalmen 54:8 Ik zal U vrijwillig offers brengen; ik zal Uw Naam loven, HEERE, want hij is goed.
Psalmen 54:9 Want Hij heeft mij gered uit alle nood; mijn oog heeft de val van mijn vijanden gezien.

Psalmen 55

Psalmen 55:1 Een onderwijzing van David, voor de koorleider, bij snarenspel.
Psalmen 55:2 O God, neem mijn gebed ter ore, verberg U niet voor mijn smeken,
Psalmen 55:3 sla acht op mij en verhoor mij. Ik zwerf rond in mijn klagen en kreun,
Psalmen 55:4 vanwege het schreeuwen van de vijand, vanwege de god­deloze die angst aanjaagt. Want zij storten onrecht over mij uit, in toorn haten zij mij.
Psalmen 55:5 Mijn hart beeft in mijn binnenste, dodelijke schrik heeft mij overvallen.
Psalmen 55:6 Vrees en beven komen over mij, huiver bedekt mij.
Psalmen 55:7 Daarom zeg ik: Och, gaf iemand mij vleugels als van een duif! Ik zou wegvliegen naar waar ik blijven kon.
Psalmen 55:8 Zie, ik zou ver wegzwerven, ik zou overnachten in de woestijn. Sela
Psalmen 55:9 Ik zou mij haasten zodat ik zou ontkomen aan de ruk­wind, aan de storm.
Psalmen 55:10 Verslind hen, Heere, verwar hun taal, want ik zie geweld en onenig­heid in de stad.
Psalmen 55:11 Die omringen haar op haar muren, dag en nacht; onrecht en onheil zijn binnen in haar.
Psalmen 55:12 Enkel verderf is binnen in haar; list en bedrog wijken niet van haar plein.
Psalmen 55:13 Immers, het is geen vijand die mij hoont, anders zou ik het verdragen hebben; het is niet mijn hater die zich tegen mij verheft, anders zou ik mij voor hem verborgen heb­ben.
Psalmen 55:14 Maar u bent het, o sterveling, als mijn gelijke, mijn leidsman en mijn bekende.
Psalmen 55:15 Wij die zeer aangenaam en vertrouwelijk met elkaar omgingen, wij wandelden in gezel­schap van velen naar Gods huis!
Psalmen 55:16 Laat de dood hen als een schuldeiser overvallen, laat hen levend in het graf neerdalen; want kwaad heerst in hun woning, in hun binnenste.
Psalmen 55:17 Ik echter, ik zal tot God roepen en de HEERE zal mij verlossen.
Psalmen 55:18 ’s Avonds, en ’s mor­gens, en ’s middags zal ik klagen en kermen, en Hij zal mijn stem horen.
Psalmen 55:19 Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van de strijd tegen mij, want met velen waren zij tegen mij.
Psalmen 55:20 God zal horen en hen vernederen – Hij, Die van oudsher troont – Sela omdat bij hen geen enkele ve­randering is en zij God niet vrezen.
Psalmen 55:21 Hij slaat zijn handen aan wie vrede met hem had, hij ontheiligt zijn verbond.
Psalmen 55:22 Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart wil strijd; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar het zijn getrokken zwaarden.
Psalmen 55:23 Werp uw zorg op de HEERE, en Híj zal u onderhouden; Hij zal voor eeuwig niet toelaten dat de rechtvaardige wankelt.
Psalmen 55:24 Maar U, o God, U zult de mannen van bloed en bedrog doen neerdalen in de put van het verderf; zij zullen nog niet de helft van hun dagen bereiken. Ik echter vertrouw op U.

Psalmen 56

Psalmen 56:1 Een gouden kleinood van David, voor de koorleider, op ‘Duif op verre eiken’; toen de Fili­stijnen hem gegrepen hadden te Gath.
Psalmen 56:2 Wees mij genadig, o God, want de sterveling wil mij opslokken; de hele dag onderdrukt mij de bestrijder.
Psalmen 56:3 Mijn belagers willen mij de hele dag opslokken, want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
Psalmen 56:4 Op de dag dat ik vrees, vertrouw ík op U.
Psalmen 56:5 In God prijs ik Zijn woord, op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou een schepsel mij kunnen doen?
Psalmen 56:6 De hele dag verdraaien zij mijn woorden; al hun ge­dachten zijn tegen mij ten kwade.
Psalmen 56:7 Zij scholen samen, zij verbergen zich; zij letten op mijn voetstappen, omdat zij loeren op mijn leven.
Psalmen 56:8 Zouden zij bij zoveel onrecht vrijuit gaan? Stort de volken neer in toorn, o God!
Psalmen 56:9 Ú hebt mijn omzwervingen geteld; doe mijn tranen in Uw kruik. Staan zij niet in Uw register?
Psalmen 56:10 Dan zullen mijn vijanden terugdein­zen, op de dag dat ik roep. Dit weet ik: dat God met mij is.
Psalmen 56:11 In God prijs ik het woord, in de HEERE prijs ik het woord.
Psalmen 56:12 Ik vertrouw op God, ik vrees niet; wat zou de mens mij kunnen doen?
Psalmen 56:13 O God, op mij rusten geloften, aan U gedaan; ik zal ze aan U met dank­zegging nakomen.
Psalmen 56:14 Want U hebt mijn ziel gered van de dood, – hebt U niet mijn voeten voor struikelen behoed? – zodat ik voor Gods aangezicht zal wandelen in het licht van de lev­enden.

Psalmen 57

Psalmen 57:1 Een gouden kleinood van David, voor de koorleider, op ‘Richt niet te gronde’; toen hij voor Saul vluchtte in de grot.
Psalmen 57:2 Wees mij genadig, o God, wees mij genadig, want mijn ziel heeft tot U de toevlucht genomen; ik neem mijn toevlucht onder de schaduw van Uw vleugels, totdat de rampen voorbij zijn gegaan.
Psalmen 57:3 Ik roep tot God, de Allerhoogste, tot God, Die Zijn werk aan mij voltooien zal.
Psalmen 57:4 Hij zal hulp zenden uit de hemel en mij verlossen, Hij zal te schande maken wie mij wil opslokken. Sela God zal Zijn goedertierenheid en Zijn trouw zen­den.
Psalmen 57:5 Mijn ziel verkeert te midden van leeuwen, ik lig tussen mensen die verzengen als vuur, mensenkinderen van wie de tanden speren en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
Psalmen 57:6 Verhef U boven de hemel, o God; Uw eer zij over de hele aarde.
Psalmen 57:7 Zij hebben een net gereedgemaakt voor mijn voeten, mijn ziel werd neergebogen; zij hebben een kuil voor mij gegraven, maar zij zijn er zelf middenin gevallen. Sela
Psalmen 57:8 Mijn hart is bereid, o God, mijn hart is bereid; ik zal zingen, ik zal psalmen zingen.
Psalmen 57:9 Ontwaak, mijn eer, ont­waak, luit en harp; ik zal de dageraad doen ontwaken.
Psalmen 57:10 Ik zal U loven onder de volken, Heere; ik zal voor U psalmen zingen onder de natiën.
Psalmen 57:11 Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemel, Uw trouw tot de wolken.
Psalmen 57:12 Verhef U boven de hemel, o God; Uw eer zij over de hele aarde.

Psalmen 58

Psalmen 58:1 Een gouden kleinood van David, voor de koorleider, op ‘Richt niet te gronde’.
Psalmen 58:2 Spreekt u werkelijk recht, raad van rechters? Oordeelt u billijk, mensenkinderen?
Psalmen 58:3 Veel­eer bedrijft u onrecht in uw hart; uw handen wegen geweld af op de aarde.
Psalmen 58:4 De goddelo­zen zijn van God vervreemd vanaf de baarmoeder; de leugenaars dwalen vanaf de moeder­schoot.
Psalmen 58:5 Zij hebben vurig vergif, het lijkt op vurig slangengif; zij zijn als een dove adder, die zijn oren dichtstopt,
Psalmen 58:6 die niet wil luisteren naar de stem van de bezweerder, van hem die kundig bezweringen doet.
Psalmen 58:7 O God, breek hun tanden in hun mond; breek de hoektan­den van de jonge leeuwen stuk, HEERE.
Psalmen 58:8 Laat hen smelten als water, laat hen weg­drijven; legt hij zijn pijlen aan, laat ze zijn alsof ze afgebroken zijn.
Psalmen 58:9 Laten zij vergaan als een smeltende slak; laat hen, als de misgeboorte van een vrouw, de zon niet zien.
Psalmen 58:10 Voor­dat uw kookpotten de doornstruik voelen, zal Hij hen als in brandende toorn levend wegva­gen.
Psalmen 58:11 De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak ziet; hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze.
Psalmen 58:12 De mens zal zeggen: Ja, er is loon voor de rechtvaardige! Ja, er is een God Die op de aarde recht doet!

Psalmen 59

Psalmen 59:1 Een gouden kleinood van David, voor de koorleider, op ‘Richt niet te gronde’; toen Saul dienaren gezonden had om het huis van David te bewaken en hem te doden.
Psalmen 59:2 Red mij van mijn vijanden, mijn God, zet mij in een veilige vesting voor wie tegen mij opstaan.
Psalmen 59:3 Red mij van wie onrecht bedrijven, verlos mij van de mannen van bloed.
Psalmen 59:4 Want zie, zij leggen een hinderlaag voor mijn ziel, sterke mannen scholen tegen mij samen, HEERE, zonder over­treding of zonde van mijn kant;
Psalmen 59:5 zij komen aansnellen en maken zich gereed, zonder mis­daad van mijn kant. Word wakker, kom mij tegemoet, en zie.
Psalmen 59:6 Ja U, HEERE, God van de legermachten, God van Israël, ontwaak om al deze heidenvolken te straffen; wees niemand genadig van wie trouweloos onrecht bedrijven. Sela
Psalmen 59:7 Tegen de avond keren zij terug, zij grommen als honden en trekken de stad rond.
Psalmen 59:8 Zie, hun mond vloeit over; zwaarden ko­men van hun lippen. Want, denken zij, wie hoort het?
Psalmen 59:9 Maar U, HEERE, U lacht om hen, U bespot alle heidenvolken.
Psalmen 59:10 Tegenover zijn macht wacht ik op U, want God is mijn vei­lige vesting.
Psalmen 59:11 Mijn goedertieren God zal mij te hulp komen, God zal mij op mijn belagers doen neerzien.
Psalmen 59:12 Dood hen niet, anders vergeet mijn volk het; doe hen rondzwerven door Uw kracht, werp hen neer, Heere, ons schild,
Psalmen 59:13 om de zonde van hun mond, om het woord van hun lippen. Laat hen gevangen worden in hun hoogmoed, om de vervloeking en om de leugen die zij vertellen.
Psalmen 59:14 Vernietig hen in Uw grimmigheid, vernietig hen, zodat zij er niet meer zijn; laat hen weten dat God Heerser is in Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela
Psalmen 59:15 Laat hen dan tegen de avond terugkeren, laat hen grommen als honden en de stad rondtrekken.
Psalmen 59:16 Laat hen zelf rondzwerven op zoek naar voedsel, laat hen over­nachten, al zijn zij niet verzadigd.
Psalmen 59:17 Ik echter zal van Uw macht zingen en ’s morgens vro­lijk zingen van Uw goedertierenheid. Want U bent voor mij een veilige vesting geweest, een toevlucht in de dagen dat angst mij benauwde.
Psalmen 59:18 Voor U, mijn kracht, zal ik psalmen zin­gen, want God is mijn veilige vesting, mijn goedertieren God.

Psalmen 60

Psalmen 60:1 Een gouden kleinood van David, ter onderwijzing, voor de koorleider, op ‘De lelie van de getuigenis’;
Psalmen 60:2 toen hij gevochten had met de Syriërs van Mesopotamië en met de Syriërs van Zoba, en Joab terugkwam en de Edomieten versloeg in het Zoutdal: twaalfduizend man.
Psalmen 60:3 O God, U had ons verstoten, U had ons verbroken, U bent toornig geweest; keer terug tot ons.
Psalmen 60:4 U hebt het land doen beven, U hebt het gespleten; genees zijn breuken, want het wankelt.
Psalmen 60:5 U hebt Uw volk een harde zaak doen zien, U hebt ons bedwelmende wijn laten drinken.
Psalmen 60:6 Maar nu hebt U een banier gegeven aan wie U vrezen, om die op te heffen als teken van de waarheid, Sela
Psalmen 60:7 opdat Uw beminden gered worden. Verlos door Uw rechter­hand en antwoord ons.
Psalmen 60:8 God heeft gesproken in Zijn heiligdom, daarom zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem verdelen, het dal van Sukkoth zal ik opmeten.
Psalmen 60:9 Gilead is van mij, Manasse is van mij, Efraïm de bescherming voor mijn hoofd, Juda is mijn wetg­ever.
Psalmen 60:10 Moab is mijn waskom, op Edom zal ik mijn schoen werpen. Juich over mij, Fili­stea!
Psalmen 60:11 Wie zal mij brengen in een versterkte stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
Psalmen 60:12 Zult U het niet zijn, o God, Die ons verstoten had en niet met onze legers uittrok, o God?
Psalmen 60:13 Geef ons hulp uit de benauwdheid, want heil van een mens te verwachten is nutteloos.
Psalmen 60:14 Met God zullen wij krachtige daden doen; Híj zal onze tegenstanders vertrappen.

Psalmen 61

Psalmen 61:1 Een psalm van David, voor de koorleider, met een snaarinstrument.
Psalmen 61:2 O God, luister naar mijn roepen, sla acht op mijn gebed.
Psalmen 61:3 Van het einde van het land roep ik tot U, nu mijn hart bezwijkt; leid mij op een rots die voor mij te hoog zou zijn.
Psalmen 61:4 Want U bent een toevlucht voor mij geweest, een sterke toren tegen de vijand.
Psalmen 61:5 Ik zal in alle eeuwigheid in Uw tent verblijven, mijn toevlucht zoeken in de schuilplaats onder Uw vleugels. Sela
Psalmen 61:6 Want U, o God, hebt mijn geloften gehoord; U hebt mij de erfenis gegeven van wie Uw Naam vrezen.
Psalmen 61:7 U zult dagen toevoegen aan de dagen van de koning, zijn jaren duren voort als van generatie op generatie.
Psalmen 61:8 Eeuwig zal hij tronen voor Gods aangezicht. Beschik goeder­tierenheid en trouw, dat die hem beschermen.
Psalmen 61:9 Dan zal ik voor Uw Naam voor eeuwig psalmen zingen om mijn geloften na te komen, dag aan dag.

Psalmen 62

Psalmen 62:1 Een psalm van David, voor de koorleider, over Jeduthun.
Psalmen 62:2 Zeker, mijn ziel is stil voor God; van Hem is mijn heil.
Psalmen 62:3 Zeker, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn veilige vesting; ik zal niet al te zeer wankelen.
Psalmen 62:4 Hoelang bedenkt u nog kwaad tegen een man? U zult al­len gedood worden; u zult zijn als een hellende wand, een instortende muur.
Psalmen 62:5 Zeker, zij beraadslagen om hem van zijn hoogte af te stoten. Zij scheppen behagen in leugen; met hun mond zegenen zij, maar in hun binnenste vervloeken zij. Sela
Psalmen 62:6 Zeker, mijn ziel, zwijg voor God, want van Hem is mijn verwachting.
Psalmen 62:7 Zeker, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn veilige vesting; ik zal niet wankelen.
Psalmen 62:8 In God is mijn heil en mijn eer; mijn sterke rots, mijn toev­lucht is in God.
Psalmen 62:9 Vertrouw op Hem te allen tijde, volk; stort uw hart uit voor Zijn aange­zicht. God is voor ons een toevlucht. Sela
Psalmen 62:10 Zeker, eenvoudigen zijn een zucht, aanzien­lijken een leugen; in de weegschaal gewogen, zijn zij tezamen lichter dan een zucht.
Psalmen 62:11 Ver­trouw niet op onderdrukking, stel geen ijdele hoop op roof. Als het vermogen toeneemt, zet er het hart niet op.
Psalmen 62:12 God heeft één ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: dat de kracht van God is.
Psalmen 62:13 Ook de goedertierenheid is van U, Heere, want U zult eenieder ver­gelden naar zijn werk.

Psalmen 63

Psalmen 63:1 Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was.
Psalmen 63:2 O God, U bent mijn God! U zoek ik vroeg in de morgen; mijn ziel dorst naar U, mijn lichaam verlangt naar U in een land, dor en dorstig, zonder water.
Psalmen 63:3 Zo heb ik U in het heiligdom aanschouwd, Uw macht en Uw heerlijkheid gezien.
Psalmen 63:4 Uw goedertierenheid is immers beter dan het leven; daarom zullen mijn lippen U prijzen.
Psalmen 63:5 Zo zal ik U loven in mijn leven, in Uw Naam zal ik mijn handen opheffen.
Psalmen 63:6 Mijn ziel zal als met vet en overvloed verzadigd worden; mijn mond zal roemen met vrolijk zingende lippen.
Psalmen 63:7 Wanneer ik aan U denk op mijn bed, over U peins in nachtwaken –
Psalmen 63:8 voorzeker, U bent een Helper voor mij geweest; onder de scha­duw van Uw vleugels zal ik vrolijk zingen.
Psalmen 63:9 Mijn ziel klampt zich aan U vast, komt achter U aan, Uw rechterhand ondersteunt mij.
Psalmen 63:10 Maar dezen, die mij naar het leven staan om dat te verwoesten, komen in de laagste plaatsen van de aarde.
Psalmen 63:11 Men zal hen neer doen storten door het geweld van het zwaard, zij zullen de vossen ten deel zijn.
Psalmen 63:12 Maar de kon­ing zal zich in God verblijden; al wie bij Hem zweert, zal zich beroemen, want de mond van de leugenaars zal gestopt worden.

Psalmen 64

Psalmen 64:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 64:2 Hoor, o God, mijn stem wanneer ik klaag; bescherm mijn leven tegen bedreiging door de vijand.
Psalmen 64:3 Verberg mij voor de heimelijke plannen van de kwaaddoeners, voor de oproerige menigte van wie onrecht bedrijven.
Psalmen 64:4 Zij die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl,
Psalmen 64:5 om in verborgen plaatsen de oprechte te beschieten; plotseling schieten zij op hem en zij zijn niet bevreesd.
Psalmen 64:6 Zij maken zich sterk voor een slechte zaak; zij spreken af om valstrikken te verbergen, en zeggen: Wie zal ze zien?
Psalmen 64:7 Zij zijn op zoek naar allerlei onrecht, uiterst gron­dig zijn zij overal naar op zoek, zelfs naar iemands binnenste en het diepe hart.
Psalmen 64:8 Maar God zal plotseling met een pijl op hen schieten; hun wonden zijn er al.
Psalmen 64:9 Hun eigen tong zal hen laten struikelen; al wie hen ziet, zal wegvluchten.
Psalmen 64:10 Alle mensen zullen vrezen, Gods werk verkondigen en wat Hij gedaan heeft, opmerken.
Psalmen 64:11 De rechtvaardige zal zich verblijden in de HEERE en tot Hem de toevlucht nemen; alle oprechten van hart zullen zich beroemen.

Psalmen 65

Psalmen 65:1 Een psalm van David, een lied, voor de koorleider.
Psalmen 65:2 De lofzang is in stilte tot U, o God, in Sion; aan U zal de gelofte nagekomen worden.
Psalmen 65:3 U hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen.
Psalmen 65:4 Ongerechtigheden hadden de overhand over mij, maar onze overtredin­gen, die verzoent Ú.
Psalmen 65:5 Welzalig is hij die U verkiest en doet naderen, die mag wonen in Uw voorhoven; wij worden verzadigd met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw paleis.
Psalmen 65:6 Met ontzagwekkende daden antwoordt U ons in gerechtigheid, o God van ons heil, o ver­trouwen van alle einden der aarde en van de verre zeeën,
Psalmen 65:7 Die de bergen vast doet staan door Zijn kracht, Die omgord is met macht;
Psalmen 65:8 Die het bruisen van de zeeën stilt, het bruis­en van hun golven en het rumoer van de volken.
Psalmen 65:9 Daarom vrezen de bewoners van de ein­den der aarde voor Uw tekenen; waar de morgen gloort en de avond daalt, doet U juichen.
Psalmen 65:10 U zag om naar het land en gaf het overvloed, U maakt het zeer rijk; de beek van God is vol water; U geeft hun koren; ja, zgeeft U het:
Psalmen 65:11 U doordrenkt zijn omgeploegde aarde, U doet water in zijn voren dalen, U doorweekt het met regendruppels, U zegent zijn gewas.
Psalmen 65:12 U kroont het jaar van Uw goedheid, Uw voetstappen druipen van overvloed,
Psalmen 65:13 zij bedruipen de weiden van de woestijn. De heuvels omgorden zich met vreugde.
Psalmen 65:14 De vel­den zijn bekleed met kudden, de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij.

Psalmen 66

Psalmen 66:1 Een lied, een psalm, voor de koorleider. Juich voor God, heel de aarde!
Psalmen 66:2 Zing psal­men voor Zijn heerlijke Naam, geef Hem lof en eer.
Psalmen 66:3 Zeg tegen God: Hoe ontzagwekkend bent U in Uw werken! Om de grootheid van Uw macht veinzen Uw vijanden dat zij zich aan U onderwerpen.
Psalmen 66:4 Laat heel de aarde zich voor U neerbuigen en voor U psalmen zingen, laat zij voor Uw Naam psalmen zingen. Sela
Psalmen 66:5 Kom en zie Gods daden; ontzagwekkend is Zijn doen voor de mensenkinderen.
Psalmen 66:6 Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet door de rivier gegaan; daar hebben wij ons in Hem verblijd.
Psalmen 66:7 Hij heerst eeuwig met Zijn macht, Zijn ogen houden de wacht over de heidenvolken. Laten de opstandigen zich niet ver­heffen. Sela
Psalmen 66:8 Loof, volken, onze God; laat het geluid van Zijn roem horen,
Psalmen 66:9 Die onze ziel weer het leven geeft, en niet toelaat dat onze voet wankelt.
Psalmen 66:10 Want U hebt ons be­proefd, o God, U hebt ons gelouterd, zoals men zilver loutert.
Psalmen 66:11 U had ons in het net ge­bracht, U had een knellende band om ons middel gelegd,
Psalmen 66:12 U had de sterveling over ons hoofd doen rijden. Wij waren in het vuur en in het water gekomen, maar U hebt ons uitgeleid naar de overvloed.
Psalmen 66:13 Ik zal met brandoffers Uw huis binnengaan; ik zal aan U mijn gelof­ten nakomen,
Psalmen 66:14 die mijn lippen hebben geuit en mijn mond heeft uitgesproken in mijn nood.
Psalmen 66:15 Brandoffers van mestvee zal ik U brengen, samen met de offergeur van rammen; ik zal runderen met bokken als offer bereiden. Sela
Psalmen 66:16 Kom, luister, allen die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.
Psalmen 66:17 Ik riep tot Hem met mijn mond, en Hij werd geroemd door mijn tong.
Psalmen 66:18 Had ik in mijn hart onrecht op het oog gehad, de Heere zou mij niet hebben gehoord.
Psalmen 66:19 Voorwaar, God heeft naar mij geluisterd, Hij heeft acht geslagen op mijn luide gebed.
Psalmen 66:20 Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewe­zen, en Zijn goedertierenheid mij niet heeft onthouden.

Psalmen 67

Psalmen 67:1 Een psalm, een lied, voor de koorleider, bij snarenspel.
Psalmen 67:2 God zij ons genadig en ze-gene ons; Hij doe Zijn aangezicht over ons lichten. Sela
Psalmen 67:3 Dan zal men op de aarde Uw weg kennen, onder alle heidenvolken Uw heil.
Psalmen 67:4 De volken zullen U, o God, loven; de volken zullen U loven, zij allen.
Psalmen 67:5 De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat U de volken rechtvaardig zult oordelen; de natiën op de aarde zult U leiden. Sela
Psalmen 67:6 De volken zullen U, o God, loven; de volken zullen U loven, zij allen.
Psalmen 67:7 De aarde heeft haar opbrengst gegeven; God, onze God, zegent ons.
Psalmen 67:8 God zegent ons en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.

Psalmen 68

Psalmen 68:1 Een psalm, een lied van David, voor de koorleider.
Psalmen 68:2 God staat op, Zijn vijanden wor­den overal verspreid; wie Hem haten, vluchten voor Zijn aangezicht.
Psalmen 68:3 U verdrijft hen, zoals rook verdreven wordt; zoals was smelt voor vuur komen de goddelozen om voor Gods aangezicht.
Psalmen 68:4 Maar de rechtvaardigen verblijden zich, zij springen op van vreugde voor Gods aangezicht en zijn van blijdschap vrolijk.
Psalmen 68:5 Zing voor God, zing psalmen voor Zijn Naam; baan de wegen voor Hem Die door de vlakten rijdt, want HEERE is Zijn Naam; spring op van vreugde voor Zijn aangezicht.
Psalmen 68:6 Vader van de wezen en Rechter van de weduwen: dát is God in Zijn heilige woning;
Psalmen 68:7 een God Die eenzamen in een huisgezin plaatst, Die gevangenen uitleidt in voorspoed; maar de opstandigen wonen in een dor land.
Psalmen 68:8 O God, toen U voor Uw volk uittrok, toen U voortschreed door de wildernis, Sela
Psalmen 68:9 beefde de aarde, ook droop de hemel voor Gods aangezicht; zelfs deze Sinaï beefde, voor het aangezicht van God, de God van Israël.
Psalmen 68:10 U hebt zeer milde regen doen druipen, o God; Ú hebt Uw eigendom versterkt, toen het uitgeput raakte.
Psalmen 68:11 Uw kudde woonde daar; U maakte Uw ei­gendom door Uw goedheid gereed voor de ellendige, o God.
Psalmen 68:12 De Heere gaf stof tot sprek­en; de boodschapsters van goede tijding vormden een groot leger.
Psalmen 68:13 De koningen van de legermachten vluchtten weg, zij vluchtten weg; maar zij die thuis bleef, deelde de buit uit.
Psalmen 68:14 Al lag u tussen twee rijen ovenstenen, toch zult u schitteren als vleugels van een duif, overtrokken met zilver en zijn veren met bewerkt groenglanzend goud.
Psalmen 68:15 Toen de Al­machtige de koningen in het land overal verspreidde, sneeuwde het op de berg Zalmon.
Psalmen 68:16 De berg Basan is een machtige berg, de berg Basan is een berg met vele toppen.
Psalmen 68:17 Waar­om, gebergte met al uw toppen, kijkt u met afgunst naar deze berg, die God als Zijn woning heeft begeerd? Ja, de HEERE zal er voor altijd wonen.
Psalmen 68:18 De strijdwagens van God zijn tweemaal tienduizend, ontelbare duizenden. De Heere is bij hen, een Sinaï in heiligheid.
Psalmen 68:19 U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd, U hebt gaven ge­nomen om uit te delen onder de mensen, ja, ook aan opstandigen: om bij U te wonen, HEERE God!
Psalmen 68:20 Geloofd zij de Heere; dag aan dag overlaadt Hij ons. Die God is onze za­ligheid. Sela
Psalmen 68:21 Die God is ons een God van volkomen zaligheid; bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood.
Psalmen 68:22 Ja, God zal de kop van Zijn vijanden verpletteren, de harige schedel van wie met zijn schuldige wandel doorgaat.
Psalmen 68:23 De Heere heeft gezegd: Ik breng u terug uit Basan; Ik breng u terug uit de diepten van de zee,
Psalmen 68:24 opdat u uw voet kunt baden in bloed, en de tong van uw honden zijn deel krijgt van de vijanden.
Psalmen 68:25 O God, zij hebben Uw intocht gezien, de intocht van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom.
Psalmen 68:26 De zangers gingen voorop, de snarenspelers daarachter, in het midden de trommelende meisjes.
Psalmen 68:27 Loof God in de samenkomsten, loof de Heere, u die voortkomt uit de bron van Israël.
Psalmen 68:28 Daar is Benjamin, de kleine, die over hen heerste, daar zijn de vorsten van Juda, hun gezelschap, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali.
Psalmen 68:29 Uw God heeft uw kracht aan u geboden; versterk, o God, wat U aan ons gedaan hebt!
Psalmen 68:30 Omwille van Uw tempel in Jeruzalem zullen koningen U geschenken brengen.
Psalmen 68:31 Bestraf de wilde dieren in het riet, de horde stieren onder de kalveren van de volken, hem die zich onderwerpt met stukken zilver. Hij heeft de volken uitgestrooid die vreugde vinden in oorlog.
Psalmen 68:32 Vorste­lijke gezanten zullen uit Egypte komen, Cusj zal zich haasten zijn handen naar God uit te strekken.
Psalmen 68:33 Koninkrijken van de aarde, zing voor God; zing psalmen voor de Heere, Sela
Psalmen 68:34 Die rijdt door de aloude hemel der hemelen; zie, Hij laat Zijn stem klinken, een stem met macht.
Psalmen 68:35 Geef macht aan God; Zijn majesteit is over Israël en Zijn macht tot in de wolken.
Psalmen 68:36 O God, U bent ontzagwekkend vanuit Uw heiligdommen; de God van Israël, Hij geeft het volk kracht en sterkte. Geloofd zij God!

Psalmen 69

Psalmen 69:1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De lelies’.
Psalmen 69:2 Verlos mij, o God, want het water is tot aan de ziel gekomen.
Psalmen 69:3 Ik ben gezonken in bodemloze modder, waarin men niet kan staan; ik ben gekomen in de waterdiepten en de vloed overspoelt mij.
Psalmen 69:4 Ik ben moe van mijn roepen, mijn keel is ontstoken; mijn ogen zijn bezweken, omdat ik steeds hoop op mijn God.
Psalmen 69:5 Wie mij zonder reden haten, zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd; wie mij willen ombrengen en om valse redenen mijn vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven.
Psalmen 69:6 O God, Ú weet van mijn dwaasheid, mijn schulden zijn voor U niet verborgen.
Psalmen 69:7 Laat door mij niet beschaamd worden wie U ver­wachten, Heere, HEERE van de legermachten; laat door mij niet te schande worden wie U zoeken, o God van Israël.
Psalmen 69:8 Want ter wille van U draag ik smaad, schande heeft mijn ge­zicht bedekt.
Psalmen 69:9 Een vreemde ben ik geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de kinderen van mijn moeder.
Psalmen 69:10 Want de ijver voor Uw huis heeft mij verteerd; al de smaad van wie U smaden, is op mij gevallen.
Psalmen 69:11 Ik weende, terwijl mijn ziel vastte, maar het werd mij tot allerlei smaad.
Psalmen 69:12 Ik deed een rouwgewaad aan als mijn kleed, maar ik werd hun tot een spreekwoord.
Psalmen 69:13 Wie in de poort zitten, praten over mij, ik ben een spotlied van wie sterkedrank drinken.
Psalmen 69:14 Maar wat mij betreft, mijn gebed richt zich tot U, HEERE; er is een tijd van welbehagen, o God, vanwege Uw grote goedertierenheid; verhoor mij in de trouw van Uw heil.
Psalmen 69:15 Ontruk mij aan het slijk en laat mij niet wegzinken, laat mij gered worden van wie mij haten, en uit de waterdiepten.
Psalmen 69:16 Laat de watervloed mij niet over­spoelen, de diepte mij niet verslinden, de put zijn mond boven mij niet sluiten.
Psalmen 69:17 Verhoor mij, HEERE, want Uw goedertierenheid is rijk ; zie mij aan naar Uw grote barmhartigheid.
Psalmen 69:18 Verberg Uw aangezicht niet voor Uw dienaar, want de angst benauwt mij; verhoor mij spoedig.
Psalmen 69:19 Nader tot mijn ziel, bevrijd haar; verlos mij omwille van mijn vijanden.
Psalmen 69:20 Ú kent mijn smaad en mijn schaamte en mijn schande; allen die mij benauwen, zijn U be­kend.
Psalmen 69:21 Smaad heeft mijn hart gebroken en ik ben zeer zwak; ik heb gewacht op medel­even, maar het is er niet, op troosters, maar ik heb ze niet gevonden.
Psalmen 69:22 Ja, zij hebben mij gal als mijn voedsel gegeven, in mijn dorst hebben zij mij zure wijn laten drinken.
Psalmen 69:23 Laat hun tafel voor hen tot een strik worden en voor hun gasten tot een val.
Psalmen 69:24 Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien; doe hun heupen voortdurend wankelen.
Psalmen 69:25 Stort over hen Uw gramschap uit, laat Uw brandende toorn hen treffen.
Psalmen 69:26 Laat hun tenten­kamp verwoest worden, in hun tenten geen bewoner zijn.
Psalmen 69:27 Want wie Ú geslagen hebt, vervolgen zij, en zij spreken spottend over de smart van wie U verwondde.
Psalmen 69:28 Voeg mis­daad bij hun misdaad, laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.
Psalmen 69:29 Laat hen uitgewist worden uit het boek des levens, laat hen bij de rechtvaardigen niet opgeschreven worden.
Psalmen 69:30 Ik echter ben ellendig en lijd pijn; laat Uw heil, o God, mij in een veilige vesting zetten.
Psalmen 69:31 Ik zal Gods Naam loven met gezang en Hem met dankzegging groot maken.
Psalmen 69:32 Het zal de HEERE aangenamer zijn dan een rund of een jonge stier met hoornen en gespleten ho­even.
Psalmen 69:33 Als de zachtmoedigen dit zien, zullen zij zich verblijden; u die God zoekt, uw hart zal leven.
Psalmen 69:34 Want de HEERE hoort de armen, Hij veracht Zijn gevangenen niet.
Psalmen 69:35 Laten hemel en aarde Hem loven, de zeeën en al wat daarin krioelt.
Psalmen 69:36 Want God zal Sion verlossen en de steden van Juda herbouwen; daar zullen zij wonen en het bezitten.
Psalmen 69:37 Het nageslacht van Zijn dienaren zal het in erfelijk bezit krijgen; wie Zijn Naam liefhebben, zullen daarin wonen.

Psalmen 70

Psalmen 70:1 Een psalm van David, voor de koorleider, om te doen gedenken.
Psalmen 70:2 Haast U, o God, om mij te redden; HEERE, kom mij spoedig te hulp.
Psalmen 70:3 Laat beschaamd en rood van schaamte worden wie mij naar het leven staan; laat terugwijken en te schande worden wie vreugde vinden in mijn onheil.
Psalmen 70:4 Laat als loon voor hun smaad terugkeren wie zeggen: Ha­ha!
Psalmen 70:5 Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen die U zoeken; laat wie Uw heil liefhebben, voortdurend zeggen: Laat God groot gemaakt worden!
Psalmen 70:6 Maar ik ben ellendig en arm; o God, kom spoedig tot mij. U bent mijn Hulp en mijn Bevrijder. HEERE, wacht niet langer!

Psalmen 71

Psalmen 71:1 Tot U, HEERE, heb ik de toevlucht genomen; laat mij niet voor eeuwig beschaamd wor­den.
Psalmen 71:2 Red mij door Uw gerechtigheid en bevrijd mij, neig Uw oor tot mij en verlos mij.
Psalmen 71:3 Wees mij tot een rots om daarin te wonen, om voortdurend daarin te gaan. U hebt bevel gegeven om mij te verlossen, want U bent mijn rots en mijn burcht!
Psalmen 71:4 Mijn God, bevrijd mij uit de hand van de goddeloze, uit de hand van wie onrecht bedrijft en van wie wreed is.
Psalmen 71:5 Want U bent mijn hoop, Heere HEERE, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd.
Psalmen 71:6 Op U heb ik gesteund van de moederschoot af, van de baarmoeder af bent U mijn Helper; voortdur­end zal mijn lof van U zijn.
Psalmen 71:7 Ik ben voor velen als een teken geweest, maar U bent mijn sterke toevlucht.
Psalmen 71:8 Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof en met Uw luister, de hele dag.
Psalmen 71:9 Verwerp mij niet ten tijde van de ouderdom; verlaat mij niet nu mijn kracht vergaat.
Psalmen 71:10 Want mijn vijanden spreken over mij; wie op mijn ziel loeren, beraadslagen samen,
Psalmen 71:11 en zeggen: God heeft hem verlaten, jaag hem na en grijp hem, want er is niemand die redt.
Psalmen 71:12 O God, blijf niet ver van mij; mijn God, kom mij spoedig te hulp.
Psalmen 71:13 Laat be­schaamd en vernietigd worden wie mijn tegenstanders zijn; laat met smaad en schande be­dekt worden wie mijn onheil zoeken.
Psalmen 71:14 Maar ík blijf voortdurend hopen en zal U nog meer loven.
Psalmen 71:15 Mijn mond zal van Uw gerechtigheid vertellen, van Uw heil de hele dag, hoewel ik de afmetingen ervan niet weet.
Psalmen 71:16 Ik zal komen met de machtige daden van de Heere HEERE, ik zal Uw gerechtigheid in herinnering roepen, de Uwe alleen.
Psalmen 71:17 O God, U hebt mij onderwezen vanaf mijn jeugd en tot nu toe verkondig ik Uw wonderen.
Psalmen 71:18 Ja, ook nu de ouderdom en grijsheid gekomen is – verlaat mij niet, o God, totdat ik deze generatie Uw sterke arm verkondigd heb, alle nakomelingen Uw macht.
Psalmen 71:19 Uw gerechtigheid, o God, reikt tot in de hoogte, want U hebt grote dingen gedaan. O God, wie is aan U gelijk?
Psalmen 71:20 U, Die mij veel benauwdheden en ellende hebt doen zien, U zult mij weer levend maken en mij weer optrekken uit de diepe wateren van de aarde.
Psalmen 71:21 U zult mijn aanzien vergroten en mij omringen met Uw troost.
Psalmen 71:22 Ook ik zal U loven met de luit en Uw trouw prijzen, mijn God; ik zal voor U psalmen zingen met de harp, Heilige van Israël!
Psalmen 71:23 Mijn lippen zullen vrolijk zingen, wanneer ik psalmen voor U zal zingen, mijn ziel, die U verlost hebt.
Psalmen 71:24 Ja, mijn tong zal de hele dag Uw gerechtigheid tot uiting brengen, want zij zijn beschaamd, ja, zij zijn rood van schaamte geworden wie mijn onheil zoeken.

Psalmen 72

Psalmen 72:1 Voor Salomo. O God, geef de koning Uw recht en Uw gerechtigheid aan de zoon van de koning.
Psalmen 72:2 Dan zal hij over Uw volk rechtspreken met gerechtigheid en over Uw ellendigen met recht.
Psalmen 72:3 De bergen zullen voor het volk vrede dragen en de heuvels, met gerechtigheid.
Psalmen 72:4 Hij zal de ellendigen van het volk recht doen, hij zal de kinderen van de arme verlossen en de onderdrukker verbrijzelen.
Psalmen 72:5 Zij zullen U vrezen, zolang de zon en de maan er zijn, van generatie op generatie.
Psalmen 72:6 Hij zal neerdalen als regen op het gemaaide veld, als regen­druppels die de aarde bevochtigen.
Psalmen 72:7 In zijn dagen zal de rechtvaardige tot bloei komen; er zal grote vrede zijn, tot de maan er niet meer is.
Psalmen 72:8 Hij zal heersen van zee tot zee, van de rivier de Eufraat tot de einden der aarde.
Psalmen 72:9 De woestijnbewoners zullen voor hem neer-bukken, zijn vijanden zullen het stof oplikken.
Psalmen 72:10 De koningen van Tarsis en de kustlan­den zullen schatting brengen; de koningen van Sjeba en Seba zullen schatten aanvoeren.
Psalmen 72:11 Ja, alle koningen zullen zich voor hem neerbuigen, alle heidenvolken zullen hem dien­en.
Psalmen 72:12 Want hij zal de arme redden die om hulp roept, en de ellendige, en wie geen helper heeft.
Psalmen 72:13 Hij zal de geringe en arme sparen en de ziel van de armen verlossen.
Psalmen 72:14 Hij zal hun ziel van list en geweld bevrijden, hun bloed is kostbaar in zijn ogen.
Psalmen 72:15 Hij zal leven! Men zal Hem van het goud van Sjeba geven, men zal voortdurend voor Hem bidden, de hele dag zal men Hem zegenen.
Psalmen 72:16 Is er een handvol koren op het land, op de top van de ber­gen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; de stedelingen zullen bloeien als het gewas op de aarde.
Psalmen 72:17 Zijn naam zal voor eeuwig blijven; zolang de zon er is, wordt zijn naam van kind tot kind voortgeplant. Zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenvolken zullen Hem gelukkig prijzen.
Psalmen 72:18 Geloofd zij de HEERE God, de God van Israël; Hij doet wonderen, Hij alleen.
Psalmen 72:19 Geloofd zij voor eeuwig Zijn heerlijke Naam; laat heel de aarde met Zijn heerlijk­heid vervuld worden. Amen, ja, amen.
Psalmen 72:20 Hier eindigen de gebeden van David, de zoon van Isaï.

Psalmen 73

Psalmen 73:1 Een psalm van Asaf. Ja, God is goed voor Israël, voor hen die zuiver van hart zijn.
Psalmen 73:2 Maar wat mij betreft, mijn voeten waren bijna uitgegleden, mijn schreden waren haast uit­geschoten,
Psalmen 73:3 want ik was jaloers op de dwazen, toen ik de vrede van de goddelozen zag.
Psalmen 73:4 Tot aan hun dood zijn er immers geen boeien, en hun kracht is fris.
Psalmen 73:5 Zij verkeren niet in moeiten, zoals andere stervelingen, en worden niet gekweld met andere mensen.
Psalmen 73:6 Daarom hangt de hoogmoed hun als een ketting om de nek, het geweld bedekt hen als een mantel.
Psalmen 73:7 Hun ogen puilen uit van vet, zij hebben de inbeeldingen van hun hart overtrof­fen.
Psalmen 73:8 Zij spotten en spreken boosaardig van onderdrukking, zij spreken uit de hoogte.
Psalmen 73:9 Zij zetten hun mond op tegen de hemel, hun tong wandelt honend rond op de aarde.
Psalmen 73:10 Daarom kan Gods volk ertoe komen, wanneer er een volle beker water voor hen uitge­perst wordt,
Psalmen 73:11 dat zij zeggen: Hoe kan God het weten? Zou de Allerhoogste er weet van hebben?
Psalmen 73:12 Zie, dezen zijn goddeloos, toch hebben zij in de wereld rust en vermeerderen hun vermogen.
Psalmen 73:13 Ja, voor niets heb ik mijn hart gezuiverd en mijn handen in onschuld gewassen.
Psalmen 73:14 Want de hele dag word ik gekweld en mijn bestraffing is er elke morgen.
Psalmen 73:15 Als ik zou zeggen: Ik zal ook zo spreken, zie, ik zou ontrouw zijn aan al Uw kinderen.
Psalmen 73:16 Toch heb ik nagedacht om dit te kunnen begrijpen, maar het was moeite in mijn ogen,
Psalmen 73:17 totdat ik Gods heiligdom binnenging en op hun einde lette.
Psalmen 73:18 Ja, U zet hen op gladde plaatsen, U doet hen in verwoesting vallen.
Psalmen 73:19 Hoe worden zij in een ogenblik tot een verwoesting! Zij worden weggevaagd, komen om door verschrikkingen.
Psalmen 73:20 Zoals een droom vervaagt bij het ontwaken, zult U, Heere, als U wakker wordt, hun beeld verachten.
Psalmen 73:21 Toen mijn hart verbitterd was en ik in mijn nieren geprikkeld werd,
Psalmen 73:22 hoe onver­standig was ik toen, ik wist niets! Ik was een redeloos dier bij U.
Psalmen 73:23 Niettemin zal ik voort­durend bij U zijn, U hebt mijn rechterhand gegrepen.
Psalmen 73:24 U zult mij leiden door Uw raad, daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen.
Psalmen 73:25 Wie heb ik behalve U in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde.
Psalmen 73:26 Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart, dan is God de rots van mijn hart en voor eeuwig mijn deel.
Psalmen 73:27 Want zie, wie zich ver van U houden, zullen omkomen; U verdelgt allen die als in hoererij U verlaten.
Psalmen 73:28 Maar wat mij betreft, het is voor mij goed dicht bij God te zijn. Ik neem mijn toevlucht tot de Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.

Psalmen 74

Psalmen 74:1 Een onderwijzing van Asaf. O God, waarom hebt U ons voor altijd verstoten? Waarom ontbrandt Uw toorn tegen de schapen van Uw weide?
Psalmen 74:2 Denk aan Uw gemeente, die U va­nouds verworven hebt, de stam die Uw eigendom is, die U verlost hebt, de berg Sion, waarop U gewoond hebt.
Psalmen 74:3 Richt Uw voeten naar wat voor altijd verwoest is, want de vijand heeft alles in het heiligdom vernield.
Psalmen 74:4 Uw tegenstanders tierden midden in Uw ontmoetings­plaatsen; daar stelden zij hun zegetekens als eretekens op.
Psalmen 74:5 Zij raakten bekend als lieden die hun bijlen opheffen in dicht geboomte.
Psalmen 74:6 Zo sloegen zij al de graveringen ervan met houwelen en mokers in stukken.
Psalmen 74:7 Zij staken Uw heiligdom in brand; tot de grond toe on­theiligden zij de woning van Uw Naam.
Psalmen 74:8 Zij zeiden in hun hart: Laten wij die gezamenlijk plunderen! Zij verbrandden al Gods ontmoetingsplaatsen in het land.
Psalmen 74:9 Onze tekenen zien wij niet, er is geen profeet meer; er is niemand onder ons die weet hoelang nog.
Psalmen 74:10 Hoe­lang, o God, zal de tegenstander U smaden? Zal de vijand Uw Naam voor altijd lasteren?
Psalmen 74:11 Waarom trekt U Uw hand terug, Uw sterke rechterhand? Trek haar uit het midden van Uw boezem. Maak er een eind aan!
Psalmen 74:12 Toch is God mijn Koning van oudsher, Die heil brengt hier op aarde.
Psalmen 74:13 Ú hebt door Uw macht de zee gespleten, U hebt de koppen van de zeemonsters in de wateren vermorzeld.
Psalmen 74:14 Ú hebt de koppen van de Leviathan verbrijzeld, U hebt hem tot voedsel gegeven aan het volk in de woestijn.
Psalmen 74:15 Ú hebt een bron en een beek doormidden gespleten, Ú hebt altijd stromende rivieren laten uitdrogen.
Psalmen 74:16 De dag is van U, ook de nacht behoort U toe, Ú hebt het licht en de zon hun plaats gegeven.
Psalmen 74:17 Ú hebt alle grenzen van de aarde vastgesteld; zomer en winter, Ú hebt ze geformeerd.
Psalmen 74:18 Denk hieraan, de vijand heeft de HEERE gesmaad, een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.
Psalmen 74:19 Geef aan de wilde dieren de ziel van Uw tortelduif niet over, vergeet niet voor altijd het volk van Uw ellendigen.
Psalmen 74:20 Aanschouw het verbond, want de duistere oorden van het land zijn vol woningen van geweld.
Psalmen 74:21 Laat de verdrukte niet beschaamd terugkeren, laat de el­lendige en arme Uw Naam loven.
Psalmen 74:22 Sta op, o God, voer Uw rechtszaak, denk aan de smaad die dwazen U de hele dag aandoen.
Psalmen 74:23 Vergeet het geroep van Uw tegenstanders niet; het gejoel van wie tegen U opstaan, stijgt voortdurend op.

Psalmen 75

Psalmen 75:1 Voor de koorleider, op ‘Richt niet te gronde’; een psalm van Asaf, een lied.
Psalmen 75:2 Wij loven U, o God, wij loven U; Uw Naam is nabij; men vertelt Uw wonderen.
Psalmen 75:3 Wanneer ik ontvan­gen heb wat voor mij bestemd is, zal ík billijk oordelen.
Psalmen 75:4 Het land en al zijn bewoners smolten weg, maar ík heb zijn pilaren vastgezet. Sela
Psalmen 75:5 Ik heb gezegd tegen de dwazen: Doe niet zo dwaas, en tegen de goddelozen: Hef uw hoorn niet op.
Psalmen 75:6 Hef uw hoorn niet naar omhoog, spreek niet met hooghartig uitgestoken hals.
Psalmen 75:7 Want niet uit het oosten of uit het westen of uit de woestijn komt het verhogen,
Psalmen 75:8 maar God is Rechter: Hij vernedert de een en verhoogt de ander.
Psalmen 75:9 Want in de hand van de HEERE is een beker. Daarin schuimt de wijn, overvloedig gekruid. Hij schenkt eruit; zelfs zijn droesem moeten alle godde­lozen van de aarde tot op de bodem opdrinken.
Psalmen 75:10 Maar ík zal het voor eeuwig verkondi­gen, ik zal voor de God van Jakob psalmen zingen.
Psalmen 75:11 Ik zal alle horens van de goddelozen afhakken, de horens van de rechtvaardige worden omhooggeheven.

Psalmen 76

Psalmen 76:1 Voor de koorleider, bij snarenspel, een psalm van Asaf, een lied.
Psalmen 76:2 God is bekend in Juda, Zijn Naam is groot in Israël.
Psalmen 76:3 In Salem is Zijn hut, en Zijn woning in Sion.
Psalmen 76:4 Daar brak Hij de vurige pijlen van de boog, het schild, het zwaard en de strijd. Sela
Psalmen 76:5 U bent schitterender en machtiger dan de roofzuchtige bergen.
Psalmen 76:6 De heldhaftigen werden beroofd terwijl zij sluimerden en sliepen, geen van de strijdbare mannen vond nog kracht in zijn handen.
Psalmen 76:7 Door Uw bestraffing, o God van Jakob, vielen strijdwagen en paard in een diepe slaap.
Psalmen 76:8 U, ontzagwekkend bent U! Wie zal voor Uw aangezicht bestaan, zodra Uw toorn ontvlamt?
Psalmen 76:9 U liet een oordeel uit de hemel horen; de aarde vreesde en werd stil,
Psalmen 76:10 toen U, o God, opstond ten oordeel, om alle zachtmoedigen van de aarde te verlossen. Sela
Psalmen 76:11 Want de woede van mensen zal U tot lof zijn, wat aan woede overblijft, zult U be­teugelen.
Psalmen 76:12 Doe geloften en kom ze aan de HEERE, uw God, na, u allen die Hem omringt! Laten ze Hem Die te vrezen is, geschenken brengen,
Psalmen 76:13 Die de adem van vorsten als druiven afsnijdt, Die gevreesd is bij de koningen van de aarde.

Psalmen 77

Psalmen 77:1 Voor de koorleider, over Jeduthun, van Asaf, een psalm.
Psalmen 77:2 Mijn stem klinkt tot God en ik roep, mijn stem klinkt tot God en Hij zal mij aanhoren.
Psalmen 77:3 Op de dag van mijn benauwd­heid zocht ik de Heere, mijn hand was ’s nachts uitgestrekt en verslapte niet, mijn ziel wei­gerde getroost te worden.
Psalmen 77:4 Dacht ik aan God, dan kermde ik; peinsde ik, dan bezweek mijn geest. Sela
Psalmen 77:5 U hield mijn ogen wakend, ik was verontrust en sprak niet.
Psalmen 77:6 Ik over­dacht de dagen vanouds, de jaren van vroegere eeuwen.
Psalmen 77:7 Ik dacht aan mijn snarenspel, ’s nachts peinsde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
Psalmen 77:8 Zou de Heere dan in alle eeu­wigheid verstoten en voortaan niet meer goedgezind zijn?
Psalmen 77:9 Houdt Zijn goedertierenheid voor altijd op? Komt aan Zijn toezegging een einde, van generatie op generatie?
Psalmen 77:10 Heeft God vergeten genadig te zijn? Of heeft Hij Zijn barmhartigheid door toorn afgesloten? Sela
Psalmen 77:11 Toen zei ik: Dit krenkt mij, maar de rechterhand van de Allerhoogste verandert.
Psalmen 77:12 Ik zal de daden van de HEERE gedenken, ja, ik zal denken aan Uw wonderen van oudsher.
Psalmen 77:13 Ik zal al Uw werken overdenken en over Uw daden spreken.
Psalmen 77:14 O God, Uw weg is in het heiligdom. Wie is een God zo groot als God?
Psalmen 77:15 U bent de God Die wonderen doet, U hebt Uw macht bekendgemaakt onder de volken.
Psalmen 77:16 U hebt Uw volk door Uw sterke arm ver­lost, de nakomelingen van Jakob en van Jozef. Sela
Psalmen 77:17 De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U, zij beefden, ook de diepe wateren sidderden.
Psalmen 77:18 De wolken goten water uit, de hemel gaf geluid, ook vlogen Uw pijlen overal heen.
Psalmen 77:19 Het geluid van Uw donder klonk in het rond, de bliksemflitsen verlichtten de wereld, de aarde sidderde en beefde.
Psalmen 77:20 Uw weg was door de zee, Uw pad door grote wateren, en Uw voetstappen werden niet be­kend.
Psalmen 77:21 U leidde Uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron.

Psalmen 78

Psalmen 78:1 Een onderwijzing van Asaf. Mijn volk, neem mijn onderricht ter ore, neig uw oor tot de woorden van mijn mond.
Psalmen 78:2 Ik wil mijn mond met spreuken opendoen en van aloude ver­borgenheden doen overvloeien,
Psalmen 78:3 die wij gehoord hebben en weten en onze vaders ons ver­teld hebben.
Psalmen 78:4 Wij zullen ze niet verbergen voor hun kinderen, maar aan de volgende gen­eratie de loffelijke daden van de HEERE vertellen, Zijn kracht en Zijn wonderen, die Hij ge­daan heeft.
Psalmen 78:5 Want Hij heeft een getuigenis ingesteld in Jakob, een wet vastgesteld in Isra­ël; die heeft Hij onze vaderen geboden om ze hun kinderen bekend te maken,
Psalmen 78:6 opdat de volgende generatie ze zal kennen, de kinderen die geboren zullen worden, en zij opstaan en ze weer aan hun kinderen vertellen;
Psalmen 78:7 zodat zij hun hoop op God stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden in acht nemen,
Psalmen 78:8 en niet worden als hun vaderen: een op­standige en ongehoorzame generatie, een generatie die zijn hart niet richtte op God en van wie de geest niet trouw was aan God.
Psalmen 78:9 De zonen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden om op de dag van de strijd.
Psalmen 78:10 Zij namen Gods verbond niet in acht en weigerden te wandelen in Zijn wet.
Psalmen 78:11 Zij vergaten Zijn daden en Zijn wonderen, die Hij hun had lat­en zien.
Psalmen 78:12 Voor de ogen van hun vaderen had Hij wonderen gedaan in het land Egypte, in het gebied van Zoan.
Psalmen 78:13 Hij spleet de zee doormidden en deed hen erdoor gaan, de water­en deed Hij rechtop staan als een dam.
Psalmen 78:14 Hij leidde hen overdag met een wolk, de hele nacht met een lichtend vuur.
Psalmen 78:15 Hij spleet de rotsen doormidden in de woestijn en liet hen overvloedig drinken als uit diepe wateren.
Psalmen 78:16 Want Hij bracht stromen voort uit de rots en deed water neerstorten als rivieren.
Psalmen 78:17 Toch gingen zij door met tegen Hem te zondigen: zij tergden de Allerhoogste in de dorre wildernis.
Psalmen 78:18 Zij stelden God in hun hart op de pro­ef: zij vroegen om voedsel, zoveel zij lustten.
Psalmen 78:19 Zij spraken tegen God en zeiden: Zou God een tafel gereed kunnen maken in de woestijn?
Psalmen 78:20 Zie, Hij heeft de rots geslagen, zodat er water uitvloeide en er beken overvloedig uitstroomden. Zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volk van vlees kunnen voorzien?
Psalmen 78:21 Daarom hoorde de HEERE het en werd verbolgen; een vuur ontstak tegen Jakob, ja, toorn laaide op tegen Israël.
Psalmen 78:22 Want zij ge­loofden niet in God en vertrouwden niet op Zijn heil.
Psalmen 78:23 Hij gebood de wolken daarboven en opende de deuren van de hemel:
Psalmen 78:24 Hij liet manna op hen regenen om te eten en gaf hun hemels koren.
Psalmen 78:25 Eenieder at het brood van de machtigen; Hij zond hun proviand tot verzadiging toe.
Psalmen 78:26 Hij deed de oostenwind opsteken langs de hemel en voerde door Zijn macht de zuidenwind aan.
Psalmen 78:27 Hij liet vlees op hen regenen als stof en gevleugelde vogels als zand van de zee.
Psalmen 78:28 Hij deed het vallen midden in Zijn kamp, rondom Zijn woningen.
Psalmen 78:29 Toen aten zij en werden volop verzadigd, omdat Hij hun bracht wat zij begeerden.
Psalmen 78:30 Zij waren van hun begeerte nog niet bekomen, hun voedsel was nog in hun mond,
Psalmen 78:31 of Gods toorn laaide tegen hen op: Hij doodde de welgedane mensen onder hen en velde de besten van Israël neer.
Psalmen 78:32 Ondanks dit alles zondigden zij nog en geloofden zij niet door middel van Zijn wonderen.
Psalmen 78:33 Daarom deed Hij hun dagen vergaan in verganke­lijkheid, en hun jaren in verschrikking.
Psalmen 78:34 Wanneer Hij hen doodde, vroegen zij naar Hem en keerden terug en zochten God ernstig.
Psalmen 78:35 Dan dachten zij eraan dat God hun rots was en God, de Allerhoogste, hun Verlosser.
Psalmen 78:36 Maar zij vleiden Hem met hun mond en logen tegen Hem met hun tong.
Psalmen 78:37 Want hun hart was niet standvastig bij Hem, en zij waren niet trouw aan Zijn verbond.
Psalmen 78:38 Maar Hij was barmhartig en verzoende de ongerechtig­heid, Hij richtte hen niet te gronde, maar wendde dikwijls Zijn toorn af, en wekte Zijn volle grimmigheid niet op.
Psalmen 78:39 Hij dacht eraan dat zij broze schepselen waren, een windvlaag, die gaat en niet terugkeert.
Psalmen 78:40 Hoe vaak tergden zij Hem in de woestijn, bedroefden zij Hem in de wildernis!
Psalmen 78:41 Want telkens weer stelden zij God op de proef en beperkten de Heilige van Israël.
Psalmen 78:42 Zij dachten niet meer aan Zijn machtige hand, aan de dag dat Hij hen van de tegenstander verloste,
Psalmen 78:43 toen Hij Zijn tekenen verrichtte in Egypte en Zijn wonderen in het gebied van Zoan.
Psalmen 78:44 Hun rivieren veranderde Hij in bloed, en ook hun stromen, zodat zij niet konden drinken.
Psalmen 78:45 Hij zond steekvliegen onder hen, die hen ver­teerden, en kikkers, die hen te gronde richtten.
Psalmen 78:46 Hij gaf hun gewas aan de zwermsprink­haan, aan de veldsprinkhaan hun opbrengst.
Psalmen 78:47 Hij doodde hun wijnstok door de hagel, hun wilde vijgenbomen door grote hagelstenen.
Psalmen 78:48 Ook leverde Hij hun beesten aan de hagel over, hun vee aan de vurige bliksemflitsen.
Psalmen 78:49 Hij zond Zijn brandende toorn op hen af, verbolgenheid, gramschap, benauwdheid, Hij zond een menigte boden van rampen.
Psalmen 78:50 Hij baande een pad voor Zijn toorn, Hij ontrukte hun ziel niet aan de dood, hun dieren lev­erde Hij over aan de pest.
Psalmen 78:51 Hij trof al het eerstgeborene in Egypte, de eerste vruchten van de mannelijke kracht in de tenten van Cham.
Psalmen 78:52 Hij liet Zijn volk als schapen weg­trekken en leidde hen als een kudde door de woestijn.
Psalmen 78:53 Ja, Hij leidde hen veilig, zodat zij niet angstig waren, want de zee had hun vijanden bedolven.
Psalmen 78:54 Hij bracht hen naar Zijn heilig grondgebied, naar deze berg, die Zijn rechterhand verworven had.
Psalmen 78:55 Hij verdreef de heidenvolken voor hun ogen, verdeelde hun erfelijk bezit door een meetsnoer en deed de stammen van Israël in hun tenten wonen.
Psalmen 78:56 Maar zij stelden God, de Allerhoogste, op de proef en tergden Hem, en namen Zijn getuigenissen niet in acht.
Psalmen 78:57 Zij werden afkerig en handelden trouweloos, zoals hun vaders, zij keerden zich om als een bedrieglijke boog.
Psalmen 78:58 Zij verwekten Hem tot toorn door hun offerhoogten, verwekten Hem tot na-ijver door hun af­godsbeelden.
Psalmen 78:59 God hoorde het en werd verbolgen, Hij verachtte Israël zeer.
Psalmen 78:60 Daar­om verliet Hij de tabernakel te Silo, de tent waarin Hij woonde onder de mensen.
Psalmen 78:61 Hij gaf Zijn macht over in gevangenschap, Zijn luister in de hand van de tegenstander.
Psalmen 78:62 Hij leverde Zijn volk over aan het zwaard en werd verbolgen op Zijn eigendom.
Psalmen 78:63 Het vuur verteerde hun jongemannen, hun jonge vrouwen werden niet geprezen.
Psalmen 78:64 Hun priesters vielen door het zwaard, hun weduwen weenden niet.
Psalmen 78:65 Toen ontwaakte de Heere als ie­mand die slaapt, als een held die juicht van de wijn.
Psalmen 78:66 Hij sloeg Zijn tegenstanders va­nachter, Hij deed hun voor eeuwig smaad aan.
Psalmen 78:67 Hij verwierp de tent van Jozef, de stam Efraïm verkoos Hij niet.
Psalmen 78:68 Maar Hij verkoos de stam Juda, de berg Sion, die Hij liefhad.
Psalmen 78:69 Hij bouwde Zijn heiligdom, als hoogten, en vast als de aarde, die Hij voor eeuwig grondvestte.
Psalmen 78:70 Hij verkoos Zijn dienaar David en haalde hem bij de schaapskooien van­daan.
Psalmen 78:71 Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn eigendom.
Psalmen 78:72 Hij heeft hen geweid met een oprecht hart en hen geleid met zeer bekwame hand.

Psalmen 79

Psalmen 79:1 Een psalm van Asaf. O God, heidenvolken zijn in Uw eigendom gekomen, zij hebben Uw heilige tempel verontreinigd, zij hebben Jeruzalem tot een puinhoop gemaakt.
Psalmen 79:2 Zij heb­ben de dode lichamen van Uw dienaren aan de vogels in de lucht tot voedsel gegeven, het vlees van Uw gunstelingen aan de wilde dieren van het land.
Psalmen 79:3 Zij hebben hun bloed ron­dom Jeruzalem als water vergoten en er was niemand die hen begroef.
Psalmen 79:4 Wij zijn voor onze buren tot smaad geworden, tot spot en schimp voor wie ons omringen.
Psalmen 79:5 Hoelang nog, HEERE? Zult U voor altijd toornig zijn? Hoelang zal Uw na-ijver branden als vuur?
Psalmen 79:6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenvolken, die U niet kennen; over de koninkrijken die Uw Naam niet aanroepen.
Psalmen 79:7 Want men heeft Jakob verslonden, zij hebben zijn lieflijke woning verwoest.
Psalmen 79:8 Denk niet aan onze vroegere misdaden, haast U, laat Uw barmhartig­heid ons te hulp komen, want wij zijn volledig uitgeteerd.
Psalmen 79:9 Help ons, o God van ons heil, omwille van de eer van Uw Naam; red ons en doe verzoening over onze zonden, omwille van Uw Naam.
Psalmen 79:10 Waarom zouden de heidenvolken zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak voor het vergoten bloed van Uw dienaren bekend worden voor onze ogen onder de heiden-volken.
Psalmen 79:11 Laat het gekerm van de gevangenen voor Uw aangezicht komen, laat wie ten dode zijn opgeschreven, overeenkomstig de grootheid van Uw arm het leven behouden.
Psalmen 79:12 Vergeld onze buren zevenvoudig de smaad in hun boezem die zij U, Heere, aangedaan heb­ben.
Psalmen 79:13 Dan zullen wíj, Uw volk en de schapen van Uw weide, U voor eeuwig loven; van generatie op generatie zullen wij van Uw roem vertellen.

Psalmen 80

Psalmen 80:1 Voor de koorleider, op ‘De lelies’; een getuigenis, een psalm van Asaf.
Psalmen 80:2 Herder van Israël, neem ter ore, U, Die Jozef als schapen leidt. U, Die troont tussen de cherubs, verschijn blinkend!
Psalmen 80:3 Wek Uw macht op voor de ogen van Efraïm, Benjamin en Manasse en kom ons verlossen.
Psalmen 80:4 O God, breng ons terug; doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
Psalmen 80:5 HEERE, God van de legermachten, hoelang zal Uw toorn branden tegen het gebed van Uw volk?
Psalmen 80:6 U geeft hun tranenbrood te eten en laat hun tranen drinken uit een maatbeker.
Psalmen 80:7 U hebt ons voor onze buren tot een bron van ruzie gemaakt, onze vijanden spotten onder elkaar.
Psalmen 80:8 O God van de legermachten, breng ons terug; doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
Psalmen 80:9 U hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, de heidenvolken verdreven en hém geplant.
Psalmen 80:10 U hebt een plaats voor hem bereid en hem wortel doen schieten, zodat hij heel het land vulde.
Psalmen 80:11 De bergen zijn met zijn schaduw be­dekt geweest, zijn takken waren als machtige ceders.
Psalmen 80:12 Hij breidde zijn ranken uit tot aan de zee, zijn jonge loten tot aan de rivier.
Psalmen 80:13 Waarom hebt U een bres geslagen in zijn mu­ren, zodat alle voorbijgangers op de weg hem leegplukken?
Psalmen 80:14 Het zwijn uit het woud heeft hem losgewroet, het wild van het veld heeft hem afgegraasd.
Psalmen 80:15 O God van de leger­machten, keer toch terug; kijk neer uit de hemel en zie. Zie om naar deze wijnstok,
Psalmen 80:16 de stam die Uw rechterhand geplant heeft, en dat om de Zoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt.
Psalmen 80:17 De wijnstok is met vuur verbrand, is afgekapt; Uw volk komt om door de bestraff­ing van Uw aangezicht.
Psalmen 80:18 Laat Uw hand rusten op de Man van Uw rechterhand, op de Mensenzoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt.
Psalmen 80:19 Dan zullen wij ons niet van U afke­ren; behoud ons in het leven, dan zullen wij Uw Naam aanroepen.
Psalmen 80:20 HEERE, God van de legermachten, breng ons terug; doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.

Psalmen 81

Psalmen 81:1 Voor de koorleider, op ‘De Gittith’, een psalm van Asaf.
Psalmen 81:2 Zing vrolijk voor God, onze kracht; juich voor de God van Jakob.
Psalmen 81:3 Hef psalmgezang aan en laat de tamboerijn horen, de lieflijke harp met de luit.
Psalmen 81:4 Blaas op de bazuin bij nieuwe maan, bij volle maan, op onze feestdag.
Psalmen 81:5 Want dit is een verordening in Israël, een bepaling van de God van Jakob.
Psalmen 81:6 Hij heeft deze ingesteld tot een getuigenis in Jozef, nadat Hij opgetrokken was tegen het land Egypte. Daar, zei Israël, heb ik een taal gehoord die ik niet verstond.
Psalmen 81:7 Ik heb de last van zijn schouder weggenomen, zijn handen hebben de manden losgelaten.
Psalmen 81:8 In de benauwd­heid riep u en Ik redde u, Ik antwoordde u uit de schuilplaats van de donder; Ik beproefde u bij het water van Meriba. Sela
Psalmen 81:9 Mijn volk, zei Ik, luister, en Ik zal onder u getuigen; Israël, als u naar Mij luisterde!
Psalmen 81:10 Er mag onder u geen andere god zijn, u mag zich voor geen vreemde god neerbuigen.
Psalmen 81:11 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte leidde. Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen.
Psalmen 81:12 Maar Mijn volk heeft naar Mijn stem niet geluisterd, Israël is tegenover Mij onwillig geweest.
Psalmen 81:13 Daarom gaf Ik hen over aan hun verharde hart, zodat zij in hun eigen opvattingen voortgingen.
Psalmen 81:14 Och, had Mijn volk naar Mij geluisterd, was Israël in Mijn wegen gegaan!
Psalmen 81:15 In korte tijd zou Ik hun vijanden on­derworpen hebben en Mijn hand gekeerd hebben tegen hun tegenstanders.
Psalmen 81:16 Wie de HEERE haten, zouden zich geveinsd aan Hem onderworpen hebben; maar hn tijd zou voor eeuwig geweest zijn:
Psalmen 81:17 Hij zou van de beste tarwe te eten gegeven hebben, ja, Ik zou u ver­zadigd hebben met honing uit de rots.

Psalmen 82

Psalmen 82:1 Een psalm van Asaf. God staat in de vergadering van God, Hij oordeelt te midden van de goden:
Psalmen 82:2 Hoelang zult u onrechtvaardig oordelen en de goddelozen bevoordelen? Sela
Psalmen 82:3 Doe recht aan de geringe en de wees, bewijs de ellendige en de arme gerechtigheid.
Psalmen 82:4 Bevrijd de geringe en de arme, ontruk hem aan de hand van de goddelozen.
Psalmen 82:5 Zij weten niets en begrijpen niets, zij wandelen steeds in de duisternis rond; daarom wankelen alle fun­damenten van de aarde.
Psalmen 82:6 Ík heb wel gezegd: U bent goden, u bent allen zonen van de Al­lerhoogste;
Psalmen 82:7 toch zult u sterven als een mens, zoals iedere andere vorst zult u vallen.
Psalmen 82:8 Sta op, o God, oordeel de aarde, want Ú bezit alle volken.

Psalmen 83

Psalmen 83:1 Een lied, een psalm van Asaf.
Psalmen 83:2 O God, zwijg niet, houd U niet doof, wees niet stil, o God!
Psalmen 83:3 Want zie, Uw vijanden tieren, wie U haten, steken hun hoofd omhoog.
Psalmen 83:4 Zij be­ramen listig een heimelijke aanslag tegen Uw volk en beraadslagen tegen Uw beschermelin­gen.
Psalmen 83:5 Kom, zeiden zij, laten wij hen uitroeien, zodat zij geen volk meer zijn en aan de naam van Israël niet meer gedacht wordt.
Psalmen 83:6 Want samen hebben zij in hun hart beraad­slaagd; dezen hebben een verbond tegen U gesloten:
Psalmen 83:7 de tenten van Edom en de Ismaë­lieten, Moab en de Hagrieten,
Psalmen 83:8 Gebal, Ammon en Amalek, Filistea met de bewoners van Tyrus.
Psalmen 83:9 Ook Assyrië heeft zich bij hen aangesloten, zij zijn voor de zonen van Lot een sterke arm geweest. Sela
Psalmen 83:10 Doe met hen als met Midian, als met Sisera, als met Jabin aan de beek Kison:
Psalmen 83:11 zij zijn weggevaagd te Endor, zij zijn geworden tot mest op de aardbo­dem.
Psalmen 83:12 Maak hen en hun edelen als Oreb en als Zeëb, al hun vorsten als Zebah en als Zal­muna,
Psalmen 83:13 die zeiden: Laten wij deze woningen van God voor onszelf in bezit nemen.
Psalmen 83:14 Mijn God, maak hen als een werveldistel, als stoppels voor de wind.
Psalmen 83:15 Zoals vuur een woud verbrandt, zoals de vlam de bergen verzengt,
Psalmen 83:16 achtervolg hen zmet Uw storm, jaag hun schrik aan met Uw wervelwind.
Psalmen 83:17 Bedek hun gezicht met schande, dan zullen zij, HEERE, Uw Naam zoeken.
Psalmen 83:18 Laten zij beschaamd en door schrik overmand zijn tot in eeuwigheid, laten zij rood van schaamte worden en omkomen.
Psalmen 83:19 Dan zullen zij weten, dat U – Uw Naam is HEERE! – U alleen de Allerhoogste bent over de hele aarde.

Psalmen 84

Psalmen 84:1 Voor de koorleider, op ‘De Gittith’; een psalm, van de zonen van Korach.
Psalmen 84:2 Hoe lie­flijk zijn Uw woningen, HEERE van de legermachten.
Psalmen 84:3 Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen naar de voorhoven van de HEERE; mijn hart en mijn lichaam roepen het uit tot de levende God.
Psalmen 84:4 Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw haar nest, waarin zij haar jongen legt: bij Uw altaren, HEERE van de legermachten, mijn Koning en mijn God.
Psalmen 84:5 Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen, zij loven U voortdurend. Sela
Psalmen 84:6 Welzalig de mens van wie de kracht in U is – in hun hart zijn de gebaande wegen.
Psalmen 84:7 Gaan zij door het dorre dal van de moerbeibomen, dan maken zij God tot hun bron; ook zal de regen hen over­vloedig bedekken.
Psalmen 84:8 Zij gaan voort van kracht tot kracht, zij zullen verschijnen voor God in Sion.
Psalmen 84:9 HEERE, God van de legermachten, luister naar mijn gebed, neem het ter ore, o God van Jakob. Sela
Psalmen 84:10 O God, ons schild, zie en aanschouw het aangezicht van Uw ge­zalfde.
Psalmen 84:11 Want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik verkoos liever te staan op de drempel van het huis van mijn God dan lang te wonen in de tenten van de godde­loosheid.
Psalmen 84:12 Want God, de HEERE, is een zon en een schild, de HEERE zal genade en eer geven, Hij zal het goede niet onthouden aan wie in oprechtheid zijn weg gaat.
Psalmen 84:13 HEERE van de legermachten, welzalig de mens die op U vertrouwt.

Psalmen 85

Psalmen 85:1 Een psalm, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
Psalmen 85:2 U bent Uw land goedge­zind geweest, HEERE, U bracht een omkeer in de gevangenschap van Jakob.
Psalmen 85:3 De onger­echtigheid van Uw volk hebt U weggenomen, U hebt al hun zonden bedekt. Sela
Psalmen 85:4 U hebt al Uw verbolgenheid weggenomen, U hebt Zich van Uw brandende toorn afgewend.
Psalmen 85:5 Breng ons terug, o God van ons heil, doe Uw toorn over ons teniet.
Psalmen 85:6 Zult U voor eeuwig toornig op ons zijn, Uw toorn laten duren van generatie op generatie?
Psalmen 85:7 Zou Ú ons niet weer levend maken, zodat Uw volk zich in U verblijdt?
Psalmen 85:8 Toon ons Uw goedertierenheid, HEERE, geef ons Uw heil.
Psalmen 85:9 Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal, want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstelingen van vrede spreken; maar laten zij niet tot dwaasheid ter­ugkeren.
Psalmen 85:10 Ja, Zijn heil is nabij hen die Hem vrezen, zodat er eer in ons land woont.
Psalmen 85:11 Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar.
Psalmen 85:12 Trouw komt op uit de aarde, gerechtigheid ziet uit de hemel neer.
Psalmen 85:13 Ook geeft de HEERE het goede, en geeft ons land zijn opbrengst.
Psalmen 85:14 Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht uit, Hij zet haar langs de weg waar Zijn voetstappen staan.

Psalmen 86

Psalmen 86:1 Een gebed van David. HEERE, neig Uw oor, verhoor mij, want ik ben ellendig en arm.
Psalmen 86:2 Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunsteling; U, mijn God, verlos Uw dienaar, die op U vertrouwt.
Psalmen 86:3 Wees mij genadig, Heere, want ik roep tot U de hele dag.
Psalmen 86:4 Verblijd de ziel van Uw dienaar, want tot U, Heere, hef ik mijn ziel op.
Psalmen 86:5 U, Heere, bent immers goed, mild om te vergeven en rijk aan goedertierenheid voor allen die U aanroepen.
Psalmen 86:6 HEERE, neem mijn gebed ter ore, sla acht op mijn luide smeekbeden.
Psalmen 86:7 In de dag van mijn be­nauwdheid roep ik U aan, want U verhoort mij.
Psalmen 86:8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere; werken als de Uwe zijn er niet.
Psalmen 86:9 Al de heidenvolken, die U gemaakt hebt, Heere, zullen komen, zich voor Uw aangezicht neerbuigen en Uw Naam eren.
Psalmen 86:10 Want U bent groot en doet wonderen, U bent God, U alleen.
Psalmen 86:11 Leer mij, HEERE, Uw weg, ik zal in Uw waarheid wandelen, maak mijn hart één om Uw Naam te vrezen.
Psalmen 86:12 Heere, mijn God, ik zal U loven met heel mijn hart, ik zal Uw Naam voor eeuwig eren.
Psalmen 86:13 Want Uw goedertier­enheid is groot over mij, U hebt mijn ziel aan het diepst van het graf ontrukt.
Psalmen 86:14 O God, hoogmoedigen staan tegen mij op, een horde geweldplegers staan mij naar het leven, zij hou­den U niet voor ogen.
Psalmen 86:15 Maar U, Heere, bent een barmhartig en genadig God, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw.
Psalmen 86:16 Wend U tot mij en wees mij genadig, geef Uw dien­aar Uw kracht, verlos de zoon van Uw dienares.
Psalmen 86:17 Doe aan mij een teken ten goede; zodat wie mij haten het zien en beschaamd worden, wanneer Ú, HEERE, mij geholpen en getroost hebt.

Psalmen 87

Psalmen 87:1 Een psalm, een lied van de zonen van Korach. Zijn fundament rust op de heilige bergen.
Psalmen 87:2 De HEERE heeft de poorten van Sion lief boven alle woningen van Jakob.
Psalmen 87:3 Zeer heerlijke dingen worden over u gesproken, stad van God! Sela
Psalmen 87:4 Ik noem Rahab en Babel onder wie Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met de Cusjiet: die zijn daar geboren.
Psalmen 87:5 Van Sion wordt gezegd: Man voor man is erin geboren. De Allerhoogste Zelf doet haar standhouden.
Psalmen 87:6 De HEERE telt hen erbij, wanneer Hij de volken opschrijft, en zegt: Deze is daar geboren. Sela
Psalmen 87:7 De zangers evenals zij die in reien dansen, zingen: Al mijn bronnen zijn in u!

Psalmen 88

Psalmen 88:1 Een lied, een psalm van de zonen van Korach, voor de koorleider, op Machalath Lean­noth; een onderwijzing van Heman, de Ezrahiet.
Psalmen 88:2 HEERE, God van mijn heil, overdag en in de nacht kom ik voor U en roep ik.
Psalmen 88:3 Laat mijn gebed voor Uw aangezicht komen, neig Uw oor tot mijn roepen.
Psalmen 88:4 Want mijn ziel is verzadigd van ellende, mijn leven raakt bijna het graf.
Psalmen 88:5 Ik word gerekend tot hen die in de kuil neerdalen, ik ben geworden als een man zonder kracht,
Psalmen 88:6 afgezonderd onder de doden, net als de gesneuvelden, die in het graf lig­gen: daar denkt U niet meer aan! Zíj zijn afgesneden van Uw hand.
Psalmen 88:7 U hebt mij in de on­derste kuil gelegd, in duistere oorden, in diepten.
Psalmen 88:8 Uw grimmigheid leunt op mij, U hebt mij neergedrukt door al Uw golven. Sela
Psalmen 88:9 Mijn bekenden hebt U ver van mij verwijderd, U hebt mij tot iets gruwelijks voor hen gemaakt; ik ben opgesloten en kan er niet uit komen.
Psalmen 88:10 Mijn oog is treurig van ellende; HEERE, ik roep tot U de hele dag, ik strek mijn handen naar U uit.
Psalmen 88:11 Zou U wonderen doen aan de doden? Of zouden gestorvenen opstaan en U loven? Sela
Psalmen 88:12 Zou er van Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, van Uw trouw in het verderf?
Psalmen 88:13 Zouden Uw wonderen bekend worden in de duisternis, Uw gerechtig­heid in het land van vergetelheid?
Psalmen 88:14 Ik echter, ik roep tot U, HEERE, mijn gebed komt U tegemoet in de morgen.
Psalmen 88:15 HEERE, waarom verstoot U mijn ziel? Waarom verbergt U Uw aangezicht voor mij?
Psalmen 88:16 Ellendig ben ik en stervende van jongs af, ik draag Uw bedreigin­gen, ik ben radeloos.
Psalmen 88:17 Uw brandende toorn gaat over mij heen, Uw verschrikkingen doen mij omkomen.
Psalmen 88:18 De hele dag omringen ze mij als water, ze omsingelen mij, alle­maal.
Psalmen 88:19 Geliefden en vrienden hebt U ver van mij verwijderd, mijn bekenden zijn duister­nis.

Psalmen 89

Psalmen 89:1 Een onderwijzing van Ethan, de Ezrahiet.
Psalmen 89:2 Ik zal de blijken van goedertierenheid van de HEERE eeuwig bezingen, van generatie op generatie Uw trouw met mijn mond be­kendmaken.
Psalmen 89:3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal voor eeuwig gebouwd wor­den; Uw trouw hebt U vast doen staan in de hemel zelf.
Psalmen 89:4 Ik heb – sprak U – een verbond gesloten met Mijn uitverkorene, Ik heb Mijn dienaar David gezworen:
Psalmen 89:5 Ik zal uw nakome­lingen tot in eeuwigheid stand doen houden, uw troon bouwen van generatie op generatie. Se­la
Psalmen 89:6 Daarom looft de hemel Uw wonderen, HEERE, ja, prijst men Uw trouw in de ge­meente van de heiligen.
Psalmen 89:7 Want wie kan in de hemel met de HEERE gemeten worden? Wie is de HEERE gelijk onder de machtige vorsten?
Psalmen 89:8 God is zeer geducht in de raad van de heiligen en ontzagwekkend boven allen die Hem omringen.
Psalmen 89:9 HEERE, God van de leg­ermachten, wie is als U? Groot van macht bent U, HEERE; Uw trouw omringt U.
Psalmen 89:10 U heerst over de overmoed van de zee; wanneer haar golven zich verheffen, stilt Ú ze.
Psalmen 89:11 Ú hebt Rahab als een dodelijk gewonde verbrijzeld, U hebt Uw vijanden verstrooid met Uw sterke arm.
Psalmen 89:12 De hemel is van U, ja, de aarde is van U; de wereld en al wat ze bevat, die hebt Ú gegrondvest.
Psalmen 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Ú geschapen, Tabor en Her­mon zingen vrolijk om Uw Naam.
Psalmen 89:14 U hebt een arm met macht, Uw hand is sterk, Uw re­chterhand verheven.
Psalmen 89:15 Gerechtigheid en recht zijn het fundament van Uw troon, goeder­tierenheid en trouw gaan voor Uw aangezicht uit.
Psalmen 89:16 Welzalig het volk dat de klank van de bazuin kent, zij wandelen, HEERE, in het licht van Uw aangezicht.
Psalmen 89:17 Zij verheugen zich de hele dag in Uw Naam en worden door Uw gerechtigheid verheven.
Psalmen 89:18 Want U bent het sieraad van hun kracht; door Uw welbehagen zal onze hoorn opgeheven worden.
Psalmen 89:19 Want ons schild is van de HEERE, onze koning van de Heilige van Israël.
Psalmen 89:20 Eens hebt U in een visioen gesproken over Uw heilige, en gezegd: Ik heb een held van hulp voorzien, Ik heb een verkorene uit het volk verheven.
Psalmen 89:21 Ik heb David, Mijn dienaar, gevonden; met Mijn hei­lige olie heb Ik hem gezalfd.
Psalmen 89:22 Mijn hand zal hem doen standhouden, ja, Mijn arm zal hem sterk maken.
Psalmen 89:23 Geen vijand zal hem overweldigen, geen onrechtvaardige zal hem onderdrukken.
Psalmen 89:24 Maar Ik zal zijn tegenstanders verpletteren voor zijn ogen, wie hem hat­en, zal Ik treffen.
Psalmen 89:25 Mijn trouw en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn, zijn hoorn zal in Mijn Naam opgeheven worden.
Psalmen 89:26 Ik zal zijn hand op de zee leggen, zijn rechter­hand op de rivieren.
Psalmen 89:27 Híj zal tot Mij roepen: U bent mijn Vader, mijn God en de rots van mijn heil.
Psalmen 89:28 Ja, Ík zal hem tot een eerstgeboren zoon maken, tot de allerhoogste van de koningen van de aarde.
Psalmen 89:29 Ik zal Mijn goedertierenheid tegenover hem voor eeuwig hou­den, aan Mijn verbond met hem trouw blijven.
Psalmen 89:30 Ik zal zijn nageslacht voor eeuwig laten bestaan en zijn troon als de dagen van de hemel.
Psalmen 89:31 Als zijn kinderen Mijn wet verlaten en in Mijn bepalingen niet gaan,
Psalmen 89:32 als zij Mijn verordeningen ontheiligen en Mijn geboden niet in acht nemen,
Psalmen 89:33 dan zal Ik hun overtreding met de roede straffen en hun ongerech­tigheid met slagen.
Psalmen 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik bij hem niet wegnemen en in Mijn trouw niet falen.
Psalmen 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen en wat over Mijn lippen ge­komen is, niet veranderen.
Psalmen 89:36 Eens heb Ik gezworen bij Mijn heiligheid: Nooit zal Ik tegen David liegen!
Psalmen 89:37 Zijn nageslacht zal voor eeuwig blijven, zijn troon zal vr Mij zijn, vast als de zon.
Psalmen 89:38 Hij zal voor eeuwig standhouden, zoals de maan; de getuige hoog aan de hemel is trouw. Sela
Psalmen 89:39 Maar Ú hebt hem verstoten en verworpen, U bent verbolgen ge­worden op Uw gezalfde.
Psalmen 89:40 U hebt het verbond met Uw dienaar tenietgedaan, U hebt zijn diadeem ontheiligd en op de aarde geworpen.
Psalmen 89:41 U hebt een bres geslagen in al zijn mu­ren, U hebt zijn vestingen in puin gelegd.
Psalmen 89:42 Alle voorbijgangers op de weg hebben hem beroofd; zijn buren is hij tot smaad geworden.
Psalmen 89:43 U hebt de rechterhand van zijn tegen­standers verheven, U hebt al zijn vijanden verblijd.
Psalmen 89:44 Ja, U hebt de scherpte van zijn zwaard gekeerd, U hebt hem in de strijd geen stand doen houden.
Psalmen 89:45 U hebt zijn luister doen ophouden, U hebt zijn troon op de aarde neergestoten.
Psalmen 89:46 U hebt de dagen van zijn jeugd verkort, U hebt hem met schaamte bedekt. Sela
Psalmen 89:47 Hoelang nog, HEERE? Zult U Zich voor altijd verbergen? Hoelang zal Uw grimmigheid branden als een vuur?
Psalmen 89:48 Be­denk hoe kort mijn levensduur is. Waarom zou U alle mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben?
Psalmen 89:49 Welke man leeft er die de dood niet zien zal, die zijn ziel bevrijden zal uit de greep van het graf? Sela
Psalmen 89:50 Heere, waar zijn Uw vroegere blijken van goedertierenheid? U hebt ze David gezworen bij Uw trouw.
Psalmen 89:51 Denk, Heere, aan de smaad van Uw dienaren; de hoon van alle grote volken, die ik in mijn binnenste meedraag.
Psalmen 89:52 Daarmee smaden Uw vi­janden, HEERE, daarmee smaden zij de voetstappen van Uw gezalfde.
Psalmen 89:53 De HEERE zij voor eeuwig geloofd. Amen, ja, amen.

Psalmen 90

Psalmen 90:1 Een gebed van Mozes, de man Gods. Heere, Ú bent ons een toevlucht geweest van gener­atie op generatie.
Psalmen 90:2 Al vr de bergen geboren waren en U de aarde en de wereld voortge­bracht had, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid bent U God.
Psalmen 90:3 U doet de sterveling terugke­ren tot stof en zegt: Keer terug, mensenkinderen.
Psalmen 90:4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, wanneer die voorbijgegaan is, of als een wake in de nacht.
Psalmen 90:5 U spoelt hen weg, zij zijn als de slaap. In de morgen zijn zij als het gras dat opkomt:
Psalmen 90:6 in de morgen bloeit het en komt het op, ’s avonds wordt het afgesneden en het verdort.
Psalmen 90:7 Want wij vergaan door Uw toorn, door Uw grimmigheid worden wij door schrik overmand.
Psalmen 90:8 U stelt onze ongerechtigheden voor Uw ogen, onze verborgen zonden in het licht van Uw aange­zicht.
Psalmen 90:9 Want al onze dagen gaan voorbij door Uw verbolgenheid, wij brengen onze jaren door als een gedachte.
Psalmen 90:10 De dagen van onze jaren: daarin zijn zeventig jaren, of, als wij zeer sterk zijn, tachtig jaren, maar het meeste daarvan is moeite en verdriet, want het wordt snel afgesneden en wij vliegen heen.
Psalmen 90:11 Wie kent de kracht van Uw toorn en Uw verbolgen­heid, wie weet hoezeer U te vrezen bent?
Psalmen 90:12 Leer ons zonze dagen tellen, dat wij een wijs hart verkrijgen.
Psalmen 90:13 Keer terug, HEERE, hoelang nog? Laat het U berouwen over Uw diena­ren.
Psalmen 90:14 Verzadig ons in de morgen met Uw goedertierenheid, dan zullen wij juichen en verblijd zijn, tijdens al onze dagen.
Psalmen 90:15 Verblijd ons overeenkomstig de dagen waarin U ons verdrukt hebt, overeenkomstig de jaren waarin wij het kwade gezien hebben.
Psalmen 90:16 Laat Uw werk aan Uw dienaren gezien worden, Uw glorie over hun kinderen.
Psalmen 90:17 De lieflijkheid van de Heere, onze God, zij over ons; bevestig het werk van onze handen over ons, ja, het werk van onze handen, bevestig dat.

Psalmen 91

Psalmen 91:1 Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
Psalmen 91:2 Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht, mijn God, op Wie ik vertrouw!
Psalmen 91:3 Want Híj zal u redden van de strik van de vogelvanger, van de zeer ver­derfelijke pest.
Psalmen 91:4 Hij zal u beschutten met Zijn vlerken, onder Zijn vleugels zult u de toev­lucht nemen, Zijn trouw is een schild en een pantser.
Psalmen 91:5 U zult niet vrezen voor het beang­stigende van de nacht, voor de pijl die overdag aan komt vliegen,
Psalmen 91:6 voor de pest, die in het donker rondgaat, voor het verderf dat midden op de dag verwoest.
Psalmen 91:7 Al zullen er duizend vallen aan uw zijde en tienduizend aan uw rechterhand – bij u zal het onheil niet komen.
Psalmen 91:8 Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen, u zult de vergelding aan de goddelozen zien.
Psalmen 91:9 Want U, HEERE, bent mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt.
Psalmen 91:10 Geen onheil zal u overkomen, geen plaag zal uw tent naderen.
Psalmen 91:11 Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven dat zij u bewaren op al uw wegen.
Psalmen 91:12 Zij zullen u op de handen dragen, zodat u uw voet aan geen steen stoot.
Psalmen 91:13 Op de felle leeuw en de adder zult u trap­pen, u zult de jonge leeuw en de slang vertrappen.
Psalmen 91:14 Omdat hij liefde voor Mij opgevat heeft, zegt God, zal Ik hem bevrijden; Ik zal hem in een veilige vesting zetten, want hij kent Mijn Naam.
Psalmen 91:15 Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem verhoren, in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn, Ik zal hem eruit helpen en hem verheerlijken.
Psalmen 91:16 Ik zal hem met lengte van dag­en verzadigen, Ik zal hem Mijn heil doen zien.

Psalmen 92

Psalmen 92:1 Een psalm, een lied, op de sabbatdag.
Psalmen 92:2 Het is goed om de HEERE te loven en voor Uw Naam psalmen te zingen, Allerhoogste;
Psalmen 92:3 in de morgen Uw goedertierenheid te ver­kondigen en Uw trouw in de nachten,
Psalmen 92:4 op het tiensnarig instrument en op de luit, bij snarenspel op de harp.
Psalmen 92:5 Want U hebt mij verblijd, HEERE, met Uw daden; ik zal vrolijk zingen over de werken van Uw handen.
Psalmen 92:6 HEERE, hoe groot zijn Uw werken, zeer diep zijn Uw gedachten.
Psalmen 92:7 Een onverstandig man weet hier niets van en een dwaas begrijpt dit niet:
Psalmen 92:8 wanneer de goddelozen groeien als gras en allen die onrecht bedrijven, bloeien om tot in eeuwigheid weggevaagd te worden!
Psalmen 92:9 Maar U bent de Allerhoogste, voor eeuwig de HEERE.
Psalmen 92:10 Want zie, Uw vijanden, HEERE, want zie, Uw vijanden zullen omkomen; allen die onrecht bedrijven, zullen overal verspreid worden.
Psalmen 92:11 Maar U zult mijn hoorn opheffen als die van een wilde os, ik ben met verse olie overgoten.
Psalmen 92:12 Mijn oog zal de val aanschou­wen van hen die mij bespieden; mijn oren zullen horen wat de kwaaddoeners overkomt die tegen mij opstaan.
Psalmen 92:13 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal opgroeien als een ceder op de Libanon.
Psalmen 92:14 Wie in het huis van de HEERE geplant zijn, die mogen groeien in de voorhoven van onze God.
Psalmen 92:15 In de ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen fris en groen zijn,
Psalmen 92:16 om te verkondigen dat de HEERE waarachtig is; Hij is mijn rots en in Hem is geen onrecht.

Psalmen 93

Psalmen 93:1 De HEERE regeert, Hij is met majesteit bekleed, de HEERE is bekleed en heeft Zichzelf omgord met macht. Ja, vast staat de wereld, hij zal niet wankelen;
Psalmen 93:2 vast staat Uw troon, van oudsher, U bent van eeuwigheid.
Psalmen 93:3 De rivieren verheffen, HEERE, de rivieren verhef­fen hun stem, de rivieren verheffen hun gebruis.
Psalmen 93:4 De HEERE in de hoogte is machtiger dan het bruisen van machtige wateren, de machtige golven van de zee.
Psalmen 93:5 Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar; de heiligheid is een sieraad voor Uw huis, HEERE, tot in lengte van dagen.

Psalmen 94

Psalmen 94:1 O God van alle wraak, HEERE, God van alle wraak, verschijn blinkend!
Psalmen 94:2 Rechter van de aarde, verhef U, vergeld de hoogmoedigen naar wat zij verdienen.
Psalmen 94:3 Hoelang zullen de goddelozen, HEERE, hoelang zullen de goddelozen van vreugde opspringen,
Psalmen 94:4 hun mond doen overvloeien, hooghartige taal spreken? Hoelang zullen allen die onrecht bedrijven, zich beroemen?
Psalmen 94:5 HEERE, zij verbrijzelen Uw volk, zij verdrukken Uw eigendom.
Psalmen 94:6 De we­duwe en de vreemdeling doden zij; zij vermoorden de wezen
Psalmen 94:7 en zeggen: De HEERE ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet.
Psalmen 94:8 Let op, onverstandigen onder het volk; dwa­zen, wanneer zult u verstandig worden?
Psalmen 94:9 Zou Hij Die het oor plant, niet horen? Zou Hij Die het oog vormt, niet zien?
Psalmen 94:10 Zou Hij Die de heidenvolken bestraft, niet straffen, Hij Die de mens kennis bijbrengt?
Psalmen 94:11 De HEERE kent de gedachten van de mens: vluchtig zijn ze.
Psalmen 94:12 Welzalig de man die U bestraft, HEERE, en die U onderwijst uit Uw wet.
Psalmen 94:13 Zo geeft U hem rust voor dagen van onheil, totdat de kuil voor de goddeloze gegraven wordt.
Psalmen 94:14 Want de HEERE zal Zijn volk niet in de steek laten, Hij zal Zijn eigendom niet verlaten.
Psalmen 94:15 Want het oordeel zal weer rechtvaardig zijn, alle oprechten van hart zullen ermee in­stemmen.
Psalmen 94:16 Wie zal voor mij opkomen tegen de kwaaddoeners? Wie zal zich voor mij op­stellen tegen wie onrecht bedrijven?
Psalmen 94:17 Als de HEERE niet mijn Helper was geweest, had mijn ziel bijna in de stilte gewoond.
Psalmen 94:18 Toen ik zei: Mijn voet wankelt, ondersteunde Uw goedertierenheid mij, HEERE.
Psalmen 94:19 Toen mijn gedachten binnen in mij zich vermenigvul­digden, verkwikten Uw vertroostingen mijn ziel.
Psalmen 94:20 Zou de zetel van het verderf een ver­bintenis met U aangaan, die onheil sticht bij verordening?
Psalmen 94:21 Zij spannen samen tegen de ziel van de rechtvaardige, onschuldig bloed verklaren zij schuldig.
Psalmen 94:22 Maar de HEERE is mij een veilige vesting geweest, mijn God is mij tot een rots, mijn toevlucht.
Psalmen 94:23 Hij zal hun onrecht op hen doen terugkeren, Hij zal hen in hun slechtheid ombrengen, de HEERE, onze God, zal hen ombrengen.

Psalmen 95

Psalmen 95:1 Kom, laten wij vrolijk zingen voor de HEERE, laten wij juichen voor de rots van ons heil.
Psalmen 95:2 Laten wij Zijn aangezicht tegemoetgaan met een loflied, laten wij voor Hem juichen met psalmen.
Psalmen 95:3 Want de HEERE is een groot God, ja, een groot Koning boven alle goden.
Psalmen 95:4 In Zijn hand zijn de diepste plaatsen van de aarde en de toppen van de bergen zijn van Hem.
Psalmen 95:5 Van Hem is ook de zee, want Híj heeft haar gemaakt, Zijn handen hebben het droge ge­vormd.
Psalmen 95:6 Kom, laten wij ons neerbuigen en neerbukken, laten wij knielen voor de HEERE, Die ons gemaakt heeft.
Psalmen 95:7 Want Hij is onze God en wij zijn het volk van Zijn weide en de schapen van Zijn hand. Heden, indien u Zijn stem hoort,
Psalmen 95:8 verhard uw hart niet, zoals te Meriba, zoals in de dagen van Massa in de woestijn:
Psalmen 95:9 daar stelden uw vaderen Mij op de proef, daar beproefden zij Mij, hoewel zij Mijn werk zagen.
Psalmen 95:10 Veertig jaar heb Ik gewalgd van dit geslacht; Ik heb gezegd: Zij zijn een volk met een dwalend hart, en zíj kennen Mijn we­gen niet.
Psalmen 95:11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij nooit binnengaan!

Psalmen 96

Psalmen 96:1 Zing voor de HEERE een nieuw lied, zing voor de HEERE, heel de aarde.
Psalmen 96:2 Zing voor de HEERE, loof Zijn Naam, breng de boodschap van Zijn heil van dag tot dag.
Psalmen 96:3 Vertel on­der de heidenvolken van Zijn eer, onder alle volken van Zijn wonderen.
Psalmen 96:4 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden.
Psalmen 96:5 Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt.
Psalmen 96:6 Majesteit en glorie zijn voor Zijn aangezicht, macht en luister in Zijn heiligdom.
Psalmen 96:7 Geef de HEERE, geslachten van de volken, geef de HEERE eer en macht.
Psalmen 96:8 Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, breng offers en kom in Zijn voorhoven.
Psalmen 96:9 Buig u neer voor de HEERE in Zijn heerlijke heilig­dom; beef voor Zijn aangezicht, heel de aarde.
Psalmen 96:10 Zeg onder de heidenvolken: De HEERE regeert; ja, vast staat de wereld, ze zal niet wankelen; Hij zal over de volken op billijke wijze rechtspreken.
Psalmen 96:11 Laat de hemel zich verblijden en de aarde zich verheugen, laat de zee bul­deren met al wat ze bevat.
Psalmen 96:12 Laat het veld van vreugde opspringen met al wat erin is; dan zullen al de bomen van het woud vrolijk zingen
Psalmen 96:13 voor het aangezicht van de HEERE, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te oordelen. Hij zal de wereld oordelen in gerech­tigheid en de volken met Zijn waarheid.

Psalmen 97

Psalmen 97:1 De HEERE regeert, laat de aarde zich verheugen en vele kustlanden zich verblijden.
Psalmen 97:2 Donkere wolken zijn rondom Hem, gerechtigheid en recht zijn het fundament van Zijn troon.
Psalmen 97:3 Vuur gaat voor Zijn aangezicht uit en zet rondom Zijn tegenstanders in vlam.
Psalmen 97:4 Zijn bliksemflitsen verlichten de wereld, de aarde ziet ze en beeft.
Psalmen 97:5 De bergen smelten als was voor het aangezicht van de HEERE, voor het aangezicht van de Heere van heel de aarde.
Psalmen 97:6 De hemel verkondigt Zijn gerechtigheid en alle volken zien Zijn heerlijkheid.
Psalmen 97:7 Beschaamd moeten zijn allen die beelden dienen en zich op de afgoden beroemen. Buig u voor Hem neer, alle goden.
Psalmen 97:8 Sion heeft het gehoord en zich verblijd, de dochters van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, HEERE.
Psalmen 97:9 Want U, HEERE, bent de Allerhoogste over de hele aarde, U bent zeer hoog verheven boven alle goden.
Psalmen 97:10 U die de HEERE liefhebt, haat het kwade. Hij bewaart de ziel van Zijn gunstelingen, Hij redt hen uit de hand van de godde­lozen.
Psalmen 97:11 Licht is gezaaid voor de rechtvaardige en blijdschap voor de oprechten van hart.
Psalmen 97:12 Rechtvaardigen, verblijd u in de HEERE; loof Hem ter gedachtenis aan Zijn heiligheid.

Psalmen 98

Psalmen 98:1 Een psalm. Zing voor de HEERE een nieuw lied, want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand en Zijn heilige arm hebben Hem heil gebracht.
Psalmen 98:2 De HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt en Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen van de heidenvolken.
Psalmen 98:3 Hij heeft gedacht aan Zijn goedertierenheid en trouw voor het huis van Israël; alle einden der aarde hebben gezien het heil van onze God.
Psalmen 98:4 Juich voor de HEERE, heel de aarde, breek uit in gejuich, zing vrolijk en zing psalmen.
Psalmen 98:5 Zing psalmen voor de HEERE met de harp, met de harp en met luid psalmgezang,
Psalmen 98:6 met trompetten en bazuingeschal, juich voor het aangezicht van de Koning, de HEERE.
Psalmen 98:7 Laat de zee bulderen met al wat ze bevat, de wereld juichen met wie haar bewoont.
Psalmen 98:8 Laten de rivieren in de handen klappen, de ber­gen tezamen vrolijk zingen
Psalmen 98:9 voor het aangezicht van de HEERE; want Hij komt om de aarde te oordelen. Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid en de volken op billijke wijze oordelen.

Psalmen 99

Psalmen 99:1 De HEERE regeert; laten de volken sidderen. Hij troont tussen de cherubs; laat de aarde beven.
Psalmen 99:2 De HEERE is groot in Sion, Híj is verheven boven alle volken.
Psalmen 99:3 Laten zij Uw grote en ontzagwekkende Naam loven. Heilig is Hij.
Psalmen 99:4 Loof de macht van de Koning, Die het recht liefheeft. Ú hebt een billijk bestuur gevestigd, Ú hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob.
Psalmen 99:5 Roem de HEERE, onze God; buig u neer voor de voetbank van Zijn voeten. Heilig is Hij.
Psalmen 99:6 Mozes en Aäron waren onder Zijn priesters, Samuel onder wie Zijn Naam aanriepen; zij riepen tot de HEERE en Híj verhoorde hen.
Psalmen 99:7 Hij sprak tot hen in een wolk-kolom; zij hebben Zijn getuigenissen in acht genomen en de verordeningen die Hij hun had gegeven.
Psalmen 99:8 HEERE, onze God, Ú hebt hen verhoord; U bent voor hen een vergevend God geweest, hoewel U wraak oefende over hun daden.
Psalmen 99:9 Roem de HEERE, onze God; buig u neer voor Zijn heilige berg, want heilig is de HEERE, onze God.

Psalmen 100

Psalmen 100:1 Een lofpsalm. Juich voor de HEERE, heel de aarde;
Psalmen 100:2 dien de HEERE met blijd­schap, kom voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang.
Psalmen 100:3 Weet dat de HEERE God is; Híj heeft ons gemaakt – en niet wij – Zijn volk en de schapen van Zijn weide.
Psalmen 100:4 Ga Zijn poorten binnen met een lofoffer, Zijn voorhoven met een lofzang; loof Hem, prijs Zijn Naam.
Psalmen 100:5 Want de HEERE is goed, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig, Zijn trouw van genera­tie op generatie.

Psalmen 101

Psalmen 101:1 Een psalm van David. Ik zal zingen van goedertierenheid en recht, voor U zal ik psal­men zingen, HEERE.
Psalmen 101:2 Ik zal verstandig handelen, op de volmaakte weg. Wanneer zult U tot mij komen? Ik zal binnen mijn huis wandelen met een oprecht hart.
Psalmen 101:3 Ik zal mij geen verdorven praktijken voor ogen stellen. Ik haat wat de afvalligen doen, hun daden zullen zich niet aan mij hechten.
Psalmen 101:4 Het slinkse hart zal ver van mij weggaan, de kwaaddoener zal ik niet kennen.
Psalmen 101:5 Wie zijn naaste in het geheim lastert, hem zal ik ombrengen. Wie hoog­moedige ogen heeft en een trots hart, hem zal ik niet verdragen.
Psalmen 101:6 Mijn ogen zijn gericht op de trouwe mensen in het land, opdat zij bij mij zullen zitten. Wie op de volmaakte weg gaat, die zal mij dienen.
Psalmen 101:7 Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet verblijven. Wie leugens spreekt, zal voor mijn ogen geen stand houden.
Psalmen 101:8 Elke morgen zal ik alle goddelo­zen in het land ombrengen, door allen die onrecht bedrijven, uit de stad van de HEERE uit te roeien.

Psalmen 102

Psalmen 102:1 Een gebed van een ellendige, wanneer hij bezweken is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht van de HEERE.
Psalmen 102:2 HEERE, luister naar mijn gebed, laat mijn hulpgeroep tot U komen.
Psalmen 102:3 Verberg Uw aangezicht niet voor mij; neig Uw oor tot mij op de dag van mijn benauwdheid; op de dag dat ik roep, verhoor mij spoedig.
Psalmen 102:4 Want mijn dagen zijn als rook vervlogen, mijn beenderen zijn uitgebrand als een haard.
Psalmen 102:5 Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten.
Psalmen 102:6 Mijn beenderen kleven aan mijn vlees door mijn luide zuchten.
Psalmen 102:7 Ik lijk op een kauw in de woestijn, ik ben geworden als een steenuil te midden van de puinhopen.
Psalmen 102:8 Ik lig wakker, ik ben geworden als een eenzame mus op het dak.
Psalmen 102:9 Mijn vijanden honen mij de hele dag; wie tegen mij razen, ge­bruiken mijn naam als een vloek.
Psalmen 102:10 Want ik eet as als brood, wat ik drink, meng ik met tranen,
Psalmen 102:11 vanwege Uw gramschap en Uw grote toorn, want U hebt mij opgetild en weer neergeworpen.
Psalmen 102:12 Mijn dagen zijn als een langer wordende schaduw en ík verdor als gras.
Psalmen 102:13 Maar U, HEERE, U blijft voor eeuwig, de gedachtenis aan U van generatie op genera­tie.
Psalmen 102:14 Ú zult opstaan, U zult Zich ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de vastgestelde tijd is gekomen.
Psalmen 102:15 Want Uw dienaren zijn haar stenen goedge­zind en hebben medelijden met haar gruis.
Psalmen 102:16 De heidenvolken zullen de Naam van de HEERE vrezen, alle koningen van de aarde Uw heerlijkheid,
Psalmen 102:17 wanneer de HEERE Sion heeft opgebouwd, in Zijn heerlijkheid verschenen is,
Psalmen 102:18 Zich gewend heeft tot het gebed van de allerarmsten, en hun gebed niet heeft veracht.
Psalmen 102:19 Dit wordt beschreven voor de volgende generatie. Het volk dat geschapen wordt, zal de HEERE loven.
Psalmen 102:20 Want Hij heeft uit Zijn heilige hoogte neergezien, de HEERE heeft uit de hemel op de aarde neergekek­en,
Psalmen 102:21 om het gekerm van de gevangenen te horen, om los te maken wie ten dode zijn op­geschreven,
Psalmen 102:22 zodat men van de Naam van de HEERE zal vertellen te Sion en Zijn lof in Jeruzalem,
Psalmen 102:23 wanneer de volken tezamen bijeen zullen komen, en de koninkrijken, om de HEERE te dienen.
Psalmen 102:24 Hij heeft mijn kracht op de weg neergedrukt, mijn dagen heeft Hij verkort.
Psalmen 102:25 Mijn God, zei ik, neem mij niet weg op de helft van mijn dagen, Uw jaren duren voort van generatie op generatie.
Psalmen 102:26 U hebt voorheen de aarde gegrondvest, de hemel is het werk van Uw handen.
Psalmen 102:27 Die zullen vergaan, maar Ú zult standhouden; zij alle zullen verslijten als een kleed. U zult ze verwisselen als een gewaad en zij zullen verdwij­nen.
Psalmen 102:28 Maar U blijft Dezelfde, aan Uw jaren zal geen einde komen.
Psalmen 102:29 De kinderen van Uw dienaren zullen veilig wonen, hun nageslacht zal voor Uw aangezicht bevestigd wor­den.

Psalmen 103

Psalmen 103:1 Een psalm van David. Loof de HEERE, mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige Naam.
Psalmen 103:2 Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet niet een van Zijn weldaden.
Psalmen 103:3 Die al uw on­gerechtigheid vergeeft, Die al uw ziekten geneest,
Psalmen 103:4 Die uw leven verlost van het verderf, Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid,
Psalmen 103:5 Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als die van een arend.
Psalmen 103:6 De HEERE doet rechtvaardige daden en recht aan alle onderdrukten.
Psalmen 103:7 Hij heeft aan Mozes Zijn wegen bekendgemaakt, aan de nakomelingen van Israël Zijn daden.
Psalmen 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, geduldig en rijk aan goedertierenheid.
Psalmen 103:9 Hij zal niet voor altijd ter verantwoording roepen, niet voor eeuwig handhaaft Hij Zijn toorn.
Psalmen 103:10 Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.
Psalmen 103:11 Want zo hoog de hemel is boven de aarde, zo is Zijn goedertierenheid machtig over wie Hem vrezen.
Psalmen 103:12 Zo ver het oosten is van het westen, zo ver heeft Hij onze overtredingen van ons gedaan.
Psalmen 103:13 Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen.
Psalmen 103:14 Want Híj weet wat voor maaksel wij zijn en blijft bedenken dat wij stof zijn.
Psalmen 103:15 De sterveling – zijn dag­en zijn als het gras, als een bloem op het veld, zo bloeit hij.
Psalmen 103:16 Wanneer de wind erover is gegaan, is hij er niet meer en zijn plaats kent hem niet meer.
Psalmen 103:17 Maar de goedertieren­heid van de HEERE is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over wie Hem vrezen. Zijn gerechtig­heid is voor de kinderen van hun kinderen,
Psalmen 103:18 voor wie Zijn verbond in acht nemen en aan Zijn bevelen denken om ze te doen.
Psalmen 103:19 De HEERE heeft Zijn troon in de hemel geves­tigd, Zijn Koninkrijk heerst over alles.
Psalmen 103:20 Loof de HEERE, u, Zijn engelen, sterke helden, die Zijn woord uitvoeren, gehoorzaam aan het woord dat Hij spreekt.
Psalmen 103:21 Loof de HEERE, al Zijn legermachten, dienaren van Hem, die Zijn welbehagen doen.
Psalmen 103:22 Loof de HEERE, al Zijn werken, op alle plaatsen van Zijn heerschappij. Loof de HEERE, mijn ziel!

Psalmen 104

Psalmen 104:1 Loof de HEERE, mijn ziel. HEERE, mijn God, U bent zeer groot, U bent met majesteit en glorie bekleed.
Psalmen 104:2 Hij hult Zich in het licht als in een mantel, Hij spant de hemel uit als een tentkleed.
Psalmen 104:3 Hij maakt de zoldering van Zijn hemelzalen op de wateren, maakt van de wolken Zijn wagen, wandelt op de vleugels van de wind.
Psalmen 104:4 Hij maakt Zijn engelen tot hulpvaardige geesten, Zijn dienaren tot vlammend vuur.
Psalmen 104:5 Hij heeft de aarde gegrondvest op zijn fundamenten, die zal voor eeuwig en altijd niet wankelen.
Psalmen 104:6 U had hem met de watervloed als met een gewaad bedekt, het water stond tot boven de bergen.
Psalmen 104:7 Door Uw bestraffing vluchtten ze, ze haastten zich weg voor het geluid van Uw donder.
Psalmen 104:8 De ber­gen rezen op, de dalen daalden neer op de plaats die U ervoor bestemd had.
Psalmen 104:9 U hebt een grens gesteld, die ze niet zullen overgaan, ze zullen de aarde nooit meer bedekken.
Psalmen 104:10 Hij wijst de bronnen hun loop naar de dalen, zodat ze tussen de bergen door stromen.
Psalmen 104:11 Ze geven alle dieren van het veld te drinken, de wilde ezels lessen er hun dorst.
Psalmen 104:12 Daarbij wonen de vogels in de lucht, hun stem klinkt tussen de takken.
Psalmen 104:13 Hij bevochtigt de ber­gen vanuit Zijn hemelzalen, de aarde wordt verzadigd door de vrucht van Uw werken.
Psalmen 104:14 Hij doet het gras groeien voor de dieren, het gewas ten dienste van de mens. Hij brengt voed­sel uit de aarde voort:
Psalmen 104:15 wijn, die het hart van de sterveling verblijdt, olie, die zijn ge­zicht doet glanzen, en brood, dat het hart van de sterveling versterkt.
Psalmen 104:16 De bomen van de HEERE worden verzadigd, de ceders van de Libanon, die Hij geplant heeft.
Psalmen 104:17 Daar nestelen de vogeltjes, de cipressen zijn het huis voor de ooievaar.
Psalmen 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen zijn een toevluchtsoord voor de klipdassen.
Psalmen 104:19 Hij heeft de maan gemaakt voor de vaste tijden, de zon weet wanneer hij ondergaat.
Psalmen 104:20 U brengt de duisternis teweeg en het wordt nacht; daarin gaan alle dieren in het woud naar buiten.
Psalmen 104:21 De jonge leeuwen brullen om een prooi en verlangen van God hun voedsel.
Psalmen 104:22 Wanneer de zon opgaat, trekken ze zich terug en leggen zich neer in hun holen.
Psalmen 104:23 De mens gaat dan op weg naar zijn werk, naar zijn dienstwerk, tot de avond toe.
Psalmen 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, HEERE, U hebt alles met wijsheid gemaakt, de aarde is vol van Uw rijkdommen.
Psalmen 104:25 Daar ligt de zee, groot en wijd uitgestrekt; daar leeft krioelend gedierte, niet te tellen, kleine dieren en grote.
Psalmen 104:26 Daar varen de schepen, daar gaat de Leviathan, die U gevormd hebt om hem erin te laten spelen.
Psalmen 104:27 Zij allen wachten op U, dat U hun voedsel geeft op zijn tijd.
Psalmen 104:28 Geeft U het hun, zij verzamelen het, doet U Uw hand open, zij worden met het goede verzadigd.
Psalmen 104:29 Verbergt U Uw aangezicht, zij worden door schrik overmand, neemt U hun adem weg, zij geven de geest en keren terug tot hun stof.
Psalmen 104:30 Zendt U Uw Geest uit, dan worden zij geschapen en vernieuwt U het gelaat van de aardbodem.
Psalmen 104:31 De heerlijkheid van de HEERE zij voor eeuwig, laat de HEERE Zich ver­blijden in Zijn werken.
Psalmen 104:32 Aanschouwt Hij de aarde, dan beeft hij, raakt Hij de bergen aan, dan roken zij.
Psalmen 104:33 Ik zal voor de HEERE zingen in mijn leven, ik zal voor mijn God psalmen zingen, mijn leven lang.
Psalmen 104:34 Mijn overdenking van Hem zal aangenaam zijn, ík zal mij in de HEERE verblijden.
Psalmen 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdwijnen, de god­delozen zullen er niet meer zijn. Loof de HEERE, mijn ziel! Halleluja!

Psalmen 105

Psalmen 105:1 Loof de HEERE, roep Zijn Naam aan, maak Zijn daden bekend onder de volken.
Psalmen 105:2 Zing voor Hem, zing psalmen voor Hem, spreek aandachtig van al Zijn wonderen.
Psalmen 105:3 Ber­oem u in Zijn heilige Naam, laat het hart van wie de HEERE zoeken, zich verblijden.
Psalmen 105:4 Vraag naar de HEERE en Zijn kracht, zoek Zijn aangezicht voortdurend.
Psalmen 105:5 Denk aan Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft, aan Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond,
Psalmen 105:6 nako­melingen van Abraham, Zijn dienaar, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen.
Psalmen 105:7 Hij is de HEERE, onze God, Zijn oordelen gaan over heel de aarde.
Psalmen 105:8 Hij denkt aan Zijn verbond voor eeuwig, aan de belofte die Hij gedaan heeft, tot in duizend generaties,
Psalmen 105:9 aan het ver­bond dat Hij met Abraham gesloten heeft, en Zijn eed aan Izak.
Psalmen 105:10 Voor Jakob heeft Hij het vastgesteld als een verordening, voor Israël als een eeuwig verbond,
Psalmen 105:11 door te zeg­gen: Ik zal u het land Kanaän geven, het gebied dat uw erfelijk bezit is.
Psalmen 105:12 Toen zij met weinig mensen waren, ja, met weinigen, en vreemdelingen daarin,
Psalmen 105:13 en zij van volk naar volk zwierven, van het ene koninkrijk naar het andere volk,
Psalmen 105:14 liet Hij geen mens toe hen te onderdrukken. Ook bestrafte Hij koningen omwille van hen en zei:
Psalmen 105:15 Raak Mijn ge­zalfden niet aan, doe Mijn profeten geen kwaad.
Psalmen 105:16 Hij riep een hongersnood over het land af, Hij liet het volledig aan brood ontbreken.
Psalmen 105:17 Hij zond een man voor hen uit: Jo­zef werd als slaaf verkocht.
Psalmen 105:18 Men drukte zijn voeten vast in de boeien, hijzelf kwam in de ijzers.
Psalmen 105:19 Tot de tijd dat Zijn woord uitkwam, heeft de belofte van de HEERE hem ge­louterd.
Psalmen 105:20 De koning stuurde boden en liet hem vrij, de heerser van de volken liet hem los.
Psalmen 105:21 Hij stelde hem aan tot heer over zijn huis, tot heerser over al zijn bezit,
Psalmen 105:22 om zijn vorsten zijn wil op te leggen en zijn oudsten wijsheid te leren.
Psalmen 105:23 Daarna kwam Israël in Egypte, Jakob verbleef als vreemdeling in het land van Cham.
Psalmen 105:24 Hij deed Zijn volk zeer toenemen en maakte het machtiger dan zijn tegenstanders.
Psalmen 105:25 Hij veranderde hun hart, zodat zij Zijn volk haatten en Zijn dienaren listig behandelden.
Psalmen 105:26 Hij zond Mozes, Zijn dienaar, en Aäron, die Hij verkozen had.
Psalmen 105:27 Zij verrichtten onder hen de tekenen die Hij bevolen had, en wonderen in het land van Cham.
Psalmen 105:28 Hij zond duisternis en maakte het duister – zij waren Zijn woord niet ongehoorzaam –
Psalmen 105:29 Hij veranderde hun water in bloed en doodde hun vissen.
Psalmen 105:30 Hun land wemelde van kikkers, tot in de kamers van hun koningen.
Psalmen 105:31 Hij sprak, en er kwamen steekvliegen en muggen in hun hele gebied.
Psalmen 105:32 Hij maakte hun regen tot hagel, bracht vlammend vuur in hun land.
Psalmen 105:33 Hij trof hun wijn­stok en hun vijgenboom, Hij brak de bomen in hun gebied in stukken.
Psalmen 105:34 Hij sprak, en er kwamen veldsprinkhanen, treksprinkhanen, niet te tellen,
Psalmen 105:35 die al het gewas in hun land opaten, ja, zij aten de vrucht van hun akker op.
Psalmen 105:36 Hij trof alle eerstgeborenen in hun land, de eerste vruchten van al hun mannelijke kracht.
Psalmen 105:37 Hij leidde hen uit met zil­ver en goud, onder hun stammen was niemand die struikelde.
Psalmen 105:38 Egypte was blij toen zij wegtrokken, want angst voor dit volk was op hen gevallen.
Psalmen 105:39 Hij spreidde een wolk uit om hen te bedekken en gaf vuur om de nacht te verlichten.
Psalmen 105:40 Zij baden, en Hij deed kwartels komen, Hij verzadigde hen met hemels brood.
Psalmen 105:41 Hij opende een rots en er vloeide water uit, dat als een rivier door de dorre plaatsen stroomde.
Psalmen 105:42 Want Hij dacht aan Zijn heilige woord, aan Abraham, Zijn dienaar.
Psalmen 105:43 Zo leidde Hij Zijn volk uit met vreugde, Zijn uitverkorenen met gejuich.
Psalmen 105:44 Hij gaf hun de landen van de heidenvolken. Zo namen zij in bezit waarvoor de volken hadden gezwoegd,
Psalmen 105:45 opdat zij zich aan Zijn verordeningen zouden houden en Zijn wetten in acht zouden nemen. Halleluja!

Psalmen 106

Psalmen 106:1 Halleluja! Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 106:2 Wie zal de machtige daden van de HEERE verwoorden, al Zijn lof verkondigen?
Psalmen 106:3 Welzalig zij die zich aan het recht houden, die te allen tijde gerechtigheid doen.
Psalmen 106:4 Denk aan mij, HEERE, naar het welbehagen in Uw volk; zie naar mij om met Uw heil,
Psalmen 106:5 zodat ik het goede van Uw uitverkorenen mag zien, mij mag verblijden met de blijdschap van Uw volk, mij mag beroemen met Uw eigendom.
Psalmen 106:6 Wij hebben gezondigd, evenals onze vade­ren, wij hebben ons misdragen, wij hebben goddeloos gehandeld.
Psalmen 106:7 Onze vaderen in Egypte hebben Uw wonderen niet opgemerkt; zij hebben niet gedacht aan Uw talrijke blijken van goedertierenheid, maar waren ongehoorzaam bij de zee, de Schelfzee.
Psalmen 106:8 Maar Hij verloste hen omwille van Zijn Naam, om Zijn macht bekend te maken.
Psalmen 106:9 Hij bestrafte de Schelfzee, zodat ze droogviel; Hij deed hen door de diepe wateren gaan als door een woestijn.
Psalmen 106:10 Hij verloste hen uit de hand van de hater, Hij bevrijdde hen uit de hand van de vijand.
Psalmen 106:11 Water bedolf hun tegenstanders, niet één van hen bleef over.
Psalmen 106:12 Toen geloofden zij Zijn woorden, zij zongen Zijn lof.
Psalmen 106:13 Maar zij vergaten spoedig Zijn werken. Zij wachtten niet op Zijn raad,
Psalmen 106:14 en werden met gulzigheid bevangen in de woestijn; zij stelden God op de proef in de wildernis.
Psalmen 106:15 Toen gaf Hij hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij uitteren.
Psalmen 106:16 Zij werden jaloers op Mozes in het kamp, en op Aäron, de heilige van de HEERE.
Psalmen 106:17 De aarde opende zich en verslond Dathan en bedolf de aanhang van Abiram.
Psalmen 106:18 Een vuur brandde onder hun aanhang, een vlam verzengde de goddelozen.
Psalmen 106:19 Zij maakten een kalf bij de Horeb en bogen zich neer voor een gegoten beeld.
Psalmen 106:20 Zij ruilden hun Eer in voor het evenbeeld van een rund, dat gras eet.
Psalmen 106:21 Zij vergaten God, hun Hei­land, Die grote dingen gedaan had in Egypte,
Psalmen 106:22 wonderen in het land van Cham, ontzag­wekkende dingen bij de Schelfzee.
Psalmen 106:23 Hij zei dat Hij hen zou wegvagen. Als Mozes, Zijn uitverkorene, niet voor Zijn aangezicht in de bres had gestaan om Zijn grimmigheid af te wen­den, dan zou Hij hen te gronde gericht hebben.
Psalmen 106:24 Zij versmaadden het begerenswaar­dige land, zij geloofden Zijn woord niet,
Psalmen 106:25 maar zij morden in hun tenten; naar de stem van de HEERE luisterden zij niet.
Psalmen 106:26 Daarom hief Hij Zijn hand tegen hen op en zwoer dat Hij hen zou neervellen in de woestijn,
Psalmen 106:27 dat Hij hun nageslacht zou neervellen onder de heidenvolken en hen zou verstrooien door de landen.
Psalmen 106:28 Ook koppelden zij zich aan Baäl-Peor, zij aten de offers voor de doden.
Psalmen 106:29 Zij verwekten de HEERE tot toorn met hun daden, zodat er een plaag onder hen uitbrak.
Psalmen 106:30 Toen stond Pinehas op en oefende gericht en de plaag werd tot stilstand gebracht.
Psalmen 106:31 Het is hem gerekend tot gerechtigheid, van generatie op generatie, tot in eeuwigheid.
Psalmen 106:32 Zij maakten Hem zeer toornig bij het water van Meriba, het verging Mozes slecht omwille van hen.
Psalmen 106:33 Want zij tergden zijn geest, zodat hij met zijn lippen ondoordachte woorden sprak.
Psalmen 106:34 Zij vaagden de volken niet weg, zoals de HEERE hun bevolen had;
Psalmen 106:35 maar zij vermengden zich met de heiden-volken en leerden hun gebruiken.
Psalmen 106:36 Zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden.
Psalmen 106:37 Bovendien offerden zij hun zonen en hun dochters aan de demonen.
Psalmen 106:38 Zij vergoten onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters. Zij offerden hen aan de afgoden van Kanaän, zodat het land door deze bloedschulden ontheiligd werd.
Psalmen 106:39 Zij ver­ontreinigden zichzelf door hun werken, zij bedreven hoererij door hun daden.
Psalmen 106:40 Daar­om ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Zijn volk, Hij had een afschuw van Zijn eigen­dom.
Psalmen 106:41 Hij gaf hen in de hand van de heidenvolken; wie hen haatten, heersten over hen.
Psalmen 106:42 Hun vijanden onderdrukten hen, zij werden vernederd onder hun hand.
Psalmen 106:43 Hij redde hen vele keren, zíj echter tergden Hem door hun plannen en raakten uitgeteerd door hun ongerechtigheid.
Psalmen 106:44 Toch zag Hij hun benauwdheid, toen Hij hun roepen hoorde.
Psalmen 106:45 Hij dacht hun ten goede aan Zijn verbond; Hij had berouw, naar Zijn grote goedertier­enheid.
Psalmen 106:46 Daarom bewees Hij hun barmhartigheid bij allen die hen als gevangenen had­den weggevoerd.
Psalmen 106:47 Verlos ons, HEERE, onze God, breng ons bijeen vanuit de heiden-volken, opdat wij Uw heilige Naam loven en ons beroemen in Uw lof.
Psalmen 106:48 Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid; laat heel het volk zeggen: Amen. Halleluja!

Psalmen 107

Psalmen 107:1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 107:2 Lat­en zo spreken wie de HEERE verlost heeft, die Hij verlost heeft uit de hand van de tegen­standers,
Psalmen 107:3 en die Hij uit de landen bijeengebracht heeft, van het oosten en van het west­en, van het noorden en van de zee.
Psalmen 107:4 Er waren er die dwaalden in de woestijn, op een weg door de wildernis, een stad om te wonen vonden zij niet.
Psalmen 107:5 Zij waren hongerig, ja, ook dorstig, hun ziel was in hen bezweken.
Psalmen 107:6 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen, redde Hij hen uit hun angsten.
Psalmen 107:7 Hij leidde hen op een rechte weg, zodat zij naar een stad konden gaan om te wonen.
Psalmen 107:8 Laten zij de HEERE loven om Zijn goeder­tierenheid en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
Psalmen 107:9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd en de hongerige ziel met het goede vervuld.
Psalmen 107:10 Er waren er die in duisternis en in de schaduw van de dood zaten, gevangen in ellende en ijzer.
Psalmen 107:11 Want zij waren onge­hoorzaam geweest aan de woorden van God en hadden de raad van de Allerhoogste ver­worpen.
Psalmen 107:12 Daarom vernederde Hij hun hart door moeite, zij struikelden en er was geen helper.
Psalmen 107:13 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen, verloste Hij hen uit hun angsten.
Psalmen 107:14 Hij leidde hen uit de duisternis en de schaduw van de dood en ver­scheurde hun banden.
Psalmen 107:15 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
Psalmen 107:16 Want Hij heeft de bronzen deuren opengebroken en de ijzeren grendels stukgebroken.
Psalmen 107:17 Er waren dwazen die om hun weg vol overtreding en om hun ongerechtigheden gekweld werden.
Psalmen 107:18 Hun ziel had een afschuw van al het voedsel, zij waren tot aan de poorten van de dood gekomen.
Psalmen 107:19 Maar toen zij in hun be­nauwdheid tot de HEERE riepen, verloste Hij hen uit hun angsten.
Psalmen 107:20 Hij zond Zijn woord uit, genas hen en bevrijdde hen uit hun grafkuilen.
Psalmen 107:21 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
Psalmen 107:22 Laten zij lo­foffers brengen en met gejuich van Zijn werken vertellen.
Psalmen 107:23 Er zijn er die met schepen op zee varen en handeldrijven op de grote wateren.
Psalmen 107:24 Zíj zien de werken van de HEERE en Zijn wonderen in de diepte.
Psalmen 107:25 Wanneer Hij spreekt, doet Hij een stormwind opstek­en, die haar golven hoog opheft.
Psalmen 107:26 Ze rijzen op naar de hemel, ze dalen neer in de diepe wateren; hun ziel smelt weg van ellende.
Psalmen 107:27 Zij wankelen en waggelen als een dronken man, al hun wijsheid wordt verslonden.
Psalmen 107:28 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen, leidde Hij hen uit hun angsten.
Psalmen 107:29 Hij brengt de storm tot stilte, zodat hun golven zwijgen.
Psalmen 107:30 Dan zijn zij verblijd, omdat de wateren gestild zijn en Hij hen naar de haven van hun wens leidde.
Psalmen 107:31 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertieren­heid en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
Psalmen 107:32 Laten zij Hem roemen in de bi­jeenkomst van het volk en op de zetels van de oudsten Hem loven.
Psalmen 107:33 Hij maakt rivieren tot een woestijn, waterbronnen tot dorstig land,
Psalmen 107:34 vruchtbaar land tot een zoutvlakte, vanwege de slechtheid van zijn bewoners.
Psalmen 107:35 Hij maakt de woestijn tot een waterpoel, het dorre land tot waterbronnen.
Psalmen 107:36 Daar doet Hij de hongerigen verblijven, zij stichten een stad om te wonen.
Psalmen 107:37 Zij zaaien akkers in en planten wijngaarden, die een rijke oogst aan vruchten opbrengen.
Psalmen 107:38 Hij zegent hen, zodat zij zeer talrijk worden, hun vee vermindert Hij niet.
Psalmen 107:39 Daarna verminderen zij wel en gaan zij gebukt onder verdrukking, onheil en verdriet.
Psalmen 107:40 Hij stort verachting uit over de edelen en doet hen dwalen in een woestenij, waar geen weg is.
Psalmen 107:41 Maar de arme zet Hij uit de ellende in een veilige vesting, Hij maakt de gezinnen talrijk als kudden.
Psalmen 107:42 De oprechten zien het en zijn verblijd, maar alle onger­echtigheid sluit haar mond.
Psalmen 107:43 Wie is wijs? Laat hij op deze dingen letten, en de goeder­tierenheid van de HEERE aandachtig opnemen.

Psalmen 108

Psalmen 108:1 Een lied, een psalm van David.
Psalmen 108:2 O God, mijn hart is bereid; ik zal zingen, ik zal psalmen zingen, ook zal mijn eer U loven.
Psalmen 108:3 Ontwaak, luit en harp; ik zal de dageraad doen ontwaken.
Psalmen 108:4 Ik zal U loven onder de volken, HEERE; ik zal voor U psalmen zingen onder de natiën.
Psalmen 108:5 Want Uw goedertierenheid is groot en reikt tot boven de hemel, Uw trouw tot de wolken.
Psalmen 108:6 Verhef U boven de hemel, o God, en Uw eer over de hele aarde,
Psalmen 108:7 opdat Uw beminden gered worden. Verlos door Uw rechterhand en verhoor ons.
Psalmen 108:8 God heeft gesproken in Zijn heiligdom, daarom zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem verdelen, het dal van Sukkoth zal ik opmeten.
Psalmen 108:9 Gilead is van mij, Manasse is van mij, Efraïm de bescherming voor mijn hoofd, Juda is mijn wetgever.
Psalmen 108:10 Moab is mijn was­kom, op Edom zal ik mijn schoen werpen, over Filistea zal ik juichen.
Psalmen 108:11 Wie zal mij bren­gen in een versterkte stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
Psalmen 108:12 Zult U het niet zijn, o God, Die ons verstoten had en niet met onze legers uittrok, o God?
Psalmen 108:13 Geef ons hulp uit de be­nauwdheid, want heil van een mens is nutteloos.
Psalmen 108:14 Met God zullen wij krachtige daden doen; Híj zal onze tegenstanders vertrappen.

Psalmen 109

Psalmen 109:1 Een psalm van David, voor de koorleider. O God van mijn lofzang, zwijg niet.
Psalmen 109:2 Want de mond van de goddeloze en de mond van bedrog zijn tegen mij geopend, met valse tong hebben zij met mij gesproken.
Psalmen 109:3 Met hatelijke woorden hebben zij mij omringd, ja, zij hebben mij zonder reden bestreden.
Psalmen 109:4 Voor mijn liefde klagen zij mij aan, maar ik was steeds in gebed.
Psalmen 109:5 Zij hebben kwaad over mij gebracht in plaats van goed, en haat in plaats van mijn liefde.
Psalmen 109:6 Stel een goddeloze over hem aan en moge de satan aan zijn re­chterhand staan.
Psalmen 109:7 Wordt hij geoordeeld, laat hij als schuldige uitgaan en laat zijn gebed tot zonde zijn.
Psalmen 109:8 Laten zijn dagen weinig zijn en laat een ander zijn ambt nemen.
Psalmen 109:9 Laten zijn kinderen wezen worden en laat zijn vrouw weduwe worden.
Psalmen 109:10 Laten zijn kind­eren overal rondzwerven en bedelen en ver van hun verwoeste plaatsen voedsel zoeken.
Psalmen 109:11 Laat de schuldeiser beslag leggen op al wat hij heeft, en laten vreemden zijn arbeid plunderen.
Psalmen 109:12 Laat hij niemand hebben die hem goedertierenheid bewijst, laat er nie­mand zijn die zijn wezen genadig is.
Psalmen 109:13 Laten zijn nakomelingen uitgeroeid worden, laat hun naam uitgewist worden in de volgende generatie.
Psalmen 109:14 Laat de ongerechtigheid van zijn vaderen bij de HEERE in gedachtenis blijven, de zonde van zijn moeder niet worden uit­gedelgd.
Psalmen 109:15 Laten ze de HEERE voortdurend voor ogen staan, ja, laat Hij hun nagedach­tenis van de aarde uitroeien.
Psalmen 109:16 Want hij dacht er niet aan goedertierenheid te bewijzen, maar vervolgde de man die ellendig was en arm en verslagen van hart, om hem te doden.
Psalmen 109:17 Hij heeft de vloek liefgehad: laat die over hem komen! Hij vond geen vreugde in de ze­gen: laat die ver van hem blijven!
Psalmen 109:18 Laat hij zich met de vloek kleden als met zijn man­tel, laat die in zijn binnenste doordringen als water, ja, als olie in zijn beenderen.
Psalmen 109:19 Laat de vloek voor hem zijn als het kleed waarin hij zich hult, als een gordel die hij steeds ombindt.
Psalmen 109:20 Laat dit het arbeidsloon zijn van de HEERE voor mijn tegenstanders en voor hen die kwaadspreken over mijn ziel.
Psalmen 109:21 Maar U, HEERE Heere, doe Uw werk aan mij omwille van Uw Naam, want Uw goedertierenheid is groot: red mij.
Psalmen 109:22 Want ik ben ellendig en arm, mijn hart is in mijn binnenste dodelijk verwond.
Psalmen 109:23 Ik ga heen als een schaduw die langer wordt, ik word afgeschud als een sprinkhaan.
Psalmen 109:24 Mijn knieën zijn verzwakt door het vasten, en mijn vlees is vermagerd: geen vet zit eraan.
Psalmen 109:25 Toch ben ík hun nog tot smaad; zien zij mij, zij schudden hun hoofd.
Psalmen 109:26 Help mij, HEERE, mijn God, verlos mij, naar Uw goedertierenheid.
Psalmen 109:27 Dan weten zij: ja, dit is Uw hand; Ú hebt het gedaan, HEERE.
Psalmen 109:28 Laten zíj vloeken, als Ú maar zegent, laten zij aanvallen, als zij maar be­schaamd worden en Uw dienaar zich verblijdt.
Psalmen 109:29 Laten mijn tegenstanders met schande bekleed worden, zich hullen in hun schaamte als in een mantel.
Psalmen 109:30 Ik zal de HEERE met mijn mond op luide toon loven, te midden van velen zal ik Hem prijzen.
Psalmen 109:31 Want Hij zal aan de rechterhand van de arme staan om hem te verlossen van hen die zijn ziel veroordelen.

Psalmen 110

Psalmen 110:1 Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechter­hand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten.
Psalmen 110:2 De HEERE strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijan­den.
Psalmen 110:3 Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht, getooid met heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad is voor u de dauw van Uw jeugd.
Psalmen 110:4 De HEERE heeft gezwo­ren en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek.
Psalmen 110:5 De Heere is aan Uw rechterhand, Hij verplettert koningen op de dag van Zijn toorn.
Psalmen 110:6 Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode licha­men en verplettert hem die het hoofd is over een groot land.
Psalmen 110:7 Hij drinkt onderweg uit de beek, daarom heft Hij Zijn hoofd omhoog.

Psalmen 111

Psalmen 111:1 Halleluja! Ik zal de HEERE loven met heel mijn hart, aleph in de kring van de oprechten en in hun gemeenschap. beth
Psalmen 111:2 De werken van de HEERE zijn groot, gimel zij worden on­derzocht door allen die er vreugde in vinden. daleth
Psalmen 111:3 Zijn daden zijn vol majesteit en glo­rie, he Zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand. waw
Psalmen 111:4 Hij heeft voor Zijn wonderen een gedachtenis gemaakt, zain de HEERE is genadig en barmhartig. cheth
Psalmen 111:5 Hij heeft voedsel gegeven aan wie Hem vrezen. teth Hij denkt voor eeuwig aan Zijn verbond. jod
Psalmen 111:6 Hij heeft de kracht van Zijn werken bekendgemaakt aan Zijn volk kaph door hun het erfelijk bezit van de heidenvolken te geven. lamed
Psalmen 111:7 De werken van Zijn handen zijn waarheid en recht, mem al Zijn bevelen zijn betrouwbaar. nun
Psalmen 111:8 Zij worden ondersteund, voor eeuwig en voor altijd, samech want zij zijn gedaan in waarheid en oprechtheid. ain
Psalmen 111:9 Hij heeft Zijn volk verlossing gezonden; pe Hij heeft Zijn verbond voor eeuwig ingesteld; tsade Zijn Naam is heilig en ontzagwekkend. koph
Psalmen 111:10 De vreze des HEEREN is het beginsel van wijs­heid, resj allen die ernaar handelen, hebben een goed inzicht; sin Zijn lof houdt voor eeuwig stand. taw

Psalmen 112

Psalmen 112:1 Halleluja! Welzalig de man die de HEERE vreest, aleph die grote vreugde vindt in Zijn geboden. beth
Psalmen 112:2 Zijn nageslacht zal machtig zijn op aarde, gimel het geslacht van de oprechten zal gezegend worden. daleth
Psalmen 112:3 In zijn huis zal bezit en rijkdom zijn, he zijn ger­echtigheid houdt voor eeuwig stand. waw
Psalmen 112:4 Voor de oprechten gaat het licht op in de duis­ternis. zain Hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig. cheth
Psalmen 112:5 Goed gaat het een man die zich ontfermt en uitleent, teth hij behartigt zijn zaken volgens het recht. jod
Psalmen 112:6 Voor­zeker, hij zal voor eeuwig niet wankelen, kaph de rechtvaardige zal eeuwig in gedachtenis blijven. lamed
Psalmen 112:7 Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen, mem zijn hart is standvastig, hij vertrouwt op de HEERE. nun
Psalmen 112:8 Zijn hart wordt ondersteund, hij zal niet bevreesd zijn, sa­mech totdat hij de val van zijn tegenstanders ziet. ain
Psalmen 112:9 Hij deelt mild uit, hij geeft aan de armen, pe zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand, tsade zijn hoorn zal met eer opgeh­even worden. koph
Psalmen 112:10 De goddeloze zal het zien en toornig worden, resj knarsetandend zal hij wegteren. sjin Wat de goddelozen verlangen, zal vergaan. taw

Psalmen 113

Psalmen 113:1 Halleluja! Loof, dienaren van de HEERE, loof de Naam van de HEERE.
Psalmen 113:2 De Naam van de HEERE zij geloofd, van nu aan tot in eeuwigheid.
Psalmen 113:3 Vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zij de Naam van de HEERE geprezen.
Psalmen 113:4 De HEERE is verheven boven alle heidenvolken, boven de hemel is Zijn heerlijkheid.
Psalmen 113:5 Wie is als de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont,
Psalmen 113:6 Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde;
Psalmen 113:7 Die de geringe opricht uit het stof, de arme verheft uit het vuil,
Psalmen 113:8 om hem te doen zitten bij edelen, bij de edelen van Zijn volk;
Psalmen 113:9 Die de onvruchtbare doet wonen in haar gezin: een blijde moeder van kinderen. Halleluja!

Psalmen 114

Psalmen 114:1 Toen Israël uit Egypte trok, het huis van Jakob uit een volk met een vreemde taal,
Psalmen 114:2 werd Juda Zijn heiligdom, Israël Zijn koninklijk bezit.
Psalmen 114:3 De zee zag het en vluchtte, de Jordaan deinsde achteruit,
Psalmen 114:4 de bergen sprongen op als rammen, de heuvels als lamme­ren.
Psalmen 114:5 Wat was er, zee, dat u vluchtte, Jordaan, dat u achteruit deinsde?
Psalmen 114:6 Wat was er, bergen, dat u opsprong als rammen, en u, heuvels, als lammeren?
Psalmen 114:7 Beef, aarde, voor het aangezicht van de Heere, voor het aangezicht van de God van Jakob,
Psalmen 114:8 Die de rots veran­derde in een waterplas, hard gesteente in een waterbron.

Psalmen 115

Psalmen 115:1 Niet ons, HEERE, niet ons, maar geef Uw Naam eer, om Uw goedertierenheid, om Uw trouw.
Psalmen 115:2 Waarom zouden de heidenvolken zeggen: Waar is toch hun God?
Psalmen 115:3 Onze God is immers in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.
Psalmen 115:4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden:
Psalmen 115:5 zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet;
Psalmen 115:6 zij hebben oren, maar horen niet; zij hebben een neus, maar ruik­en niet;
Psalmen 115:7 hun handen, die tasten niet; hun voeten, die gaan niet; er komt geen geluid uit hun keel.
Psalmen 115:8 Laat wie ze maken hun gelijk worden, al wie op hen vertrouwt.
Psalmen 115:9 Israël, vertrouw op de HEERE, Hij is hun hulp en hun schild.
Psalmen 115:10 Huis van Aäron, vertrouw op de HEERE, Hij is hun hulp en hun schild.
Psalmen 115:11 U die de HEERE vreest, vertrouw op de HEERE, Hij is hun hulp en hun schild.
Psalmen 115:12 De HEERE heeft aan ons gedacht: Hij zal zege­nen, Hij zal het huis van Israël zegenen, Hij zal het huis van Aäron zegenen.
Psalmen 115:13 Hij zal ze­genen wie de HEERE vrezen, de kleinen met de groten.
Psalmen 115:14 De HEERE zal u meer en meer zegenen, u en uw kinderen.
Psalmen 115:15 U bent gezegend door de HEERE, Die hemel en aarde ge­maakt heeft.
Psalmen 115:16 De hemel, de hemel is van de HEERE, maar de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gegeven.
Psalmen 115:17 De doden zullen de HEERE niet prijzen, evenmin al wie in de stilte neergedaald zijn.
Psalmen 115:18 Maar wíj zullen de HEERE loven, van nu aan tot in eeuwig­heid. Halleluja!

Psalmen 116

Psalmen 116:1 Ik heb de HEERE lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smeekbeden.
Psalmen 116:2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij, daarom zal ik Hem al mijn dagen aanroepen.
Psalmen 116:3 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het graf hadden mij getroffen, ik ondervond benauwd­heid en verdriet.
Psalmen 116:4 Maar ik riep de Naam van de HEERE aan: Och HEERE, bevrijd mijn ziel!
Psalmen 116:5 De HEERE is genadig en rechtvaardig, onze God is een Ontfermer.
Psalmen 116:6 De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, maar Hij heeft mij verlost.
Psalmen 116:7 Mijn ziel, keer terug tot uw rust, want de HEERE is goed voor u geweest.
Psalmen 116:8 Ja, U, HEERE, hebt mijn ziel immers gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van struikelen.
Psalmen 116:9 Ik zal wandelen voor het aangezicht van de HEERE in de landen der levenden.
Psalmen 116:10 Ik heb ge­loofd, daarom spreek ik. Ík ben zeer verdrukt geweest.
Psalmen 116:11 Ík zei, in mijn haast: Alle men­sen zijn leugenaars.
Psalmen 116:12 Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees?
Psalmen 116:13 Ik zal de beker van het heil heffen en de Naam van de HEERE aanroepen.
Psalmen 116:14 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.
Psalmen 116:15 Kostbaar is in de ogen van de HEERE de dood van Zijn gunstelingen.
Psalmen 116:16 Och HEERE, voorzeker, ik ben Uw dienaar, ik ben Uw dienaar, een zoon van Uw dienares; U hebt mijn boeien losgemaakt.
Psalmen 116:17 Ik zal U een offer van dankzegging brengen en de Naam van de HEERE aanroepen.
Psalmen 116:18 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegen­woordigheid van al Zijn volk,
Psalmen 116:19 in de voorhoven van het huis van de HEERE, in uw mid­den, Jeruzalem. Halleluja!

Psalmen 117

Psalmen 117:1 Loof de HEERE, alle heidenvolken; prijs Hem, alle natiën.
Psalmen 117:2 Want Zijn goedertieren­heid is machtig over ons; de trouw van de HEERE is voor eeuwig. Halleluja!

Psalmen 118

Psalmen 118:1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 118:2 Laat Israël toch zeggen: Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 118:3 Laat het huis van Aäron toch zeggen: Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 118:4 Laten wie de HEERE vrezen, toch zeg­gen: Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 118:5 Uit de benauwdheid heb ik tot de HEERE geroepen, de HEERE heeft mij verhoord en in de ruimte gezet.
Psalmen 118:6 De HEERE is bij mij, ik ben niet bevreesd. Wat kan een mens mij doen?
Psalmen 118:7 De HEERE is bij mij, te midden van wie mij helpen, daarom zie ík neer op wie mij haten.
Psalmen 118:8 Het is beter tot de HEERE de toev­lucht te nemen dan op de mensen te vertrouwen.
Psalmen 118:9 Het is beter tot de HEERE de toev­lucht te nemen dan op edelen te vertrouwen.
Psalmen 118:10 Alle heidenvolken hadden mij omringd; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
Psalmen 118:11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
Psalmen 118:12 Zij hadden mij omringd als bijen, zij zijn uitgedoofd als een doornenvuur; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
Psalmen 118:13 Zeer hard had u mij weggestoten, zodat ik bijna viel, maar de HEERE heeft mij geholpen.
Psalmen 118:14 De HEERE is mijn kracht en mijn psalm, want Hij is mij tot heil geweest.
Psalmen 118:15 In de tenten van de rechtvaardigen klinkt luide vreugdezang, een lied van verlossing: De rechterhand van de HEERE doet krachtige daden,
Psalmen 118:16 de rechterhand van de HEERE is hoogverheven, de rechterhand van de HEERE doet krachtige daden.
Psalmen 118:17 Ik zal niet sterven maar leven, en ik zal de werken van de HEERE vertellen.
Psalmen 118:18 De HEERE heeft mij wel zwaar gestraft, maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven.
Psalmen 118:19 Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open, daardoor zal ik binnengaan, ik zal de HEERE loven.
Psalmen 118:20 Dit is de poort van de HEERE, daar zullen de rechtvaardigen door bin­nengaan.
Psalmen 118:21 Ik zal U loven, omdat U mij verhoord hebt en mij tot heil geweest bent.
Psalmen 118:22 De steen die de bouwers verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden.
Psalmen 118:23 Dit is door de HEERE geschied, het is wonderlijk in onze ogen.
Psalmen 118:24 Dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft, laten wij op deze dag ons verheugen en verblijd zijn.
Psalmen 118:25 Och HEERE, breng toch heil; och HEERE, geef toch voorspoed.
Psalmen 118:26 Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE! Wij zegenen u vanuit het huis van de HEERE.
Psalmen 118:27 De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven. Bind het feestoffer vast met touwen tot aan de horens van het altaar.
Psalmen 118:28 U bent mijn God, daarom zal ik U loven; mijn God, ik zal U roemen.
Psalmen 118:29 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.

Psalmen 119

Psalmen 119:1 Welzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet van de HEERE gaan. Aleph
Psalmen 119:2 Welzalig wie Zijn getuigenissen in acht nemen, die Hem met heel hun hart zoeken,
Psalmen 119:3 die ook geen onrecht bedrijven, maar in Zijn wegen gaan.
Psalmen 119:4 HEERE, Ú hebt geboden om Uw bevelen ten zeerste in acht te nemen.
Psalmen 119:5 Och, waren mijn wegen zo vast om Uw verorde­ningen in acht te nemen!
Psalmen 119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, als ik oog zou hebben voor al Uw geboden.
Psalmen 119:7 Ik zal U loven met een oprecht hart, wanneer ik Uw rechtvaardige bepalingen geleerd heb.
Psalmen 119:8 Ik zal Uw verordeningen in acht nemen, verlaat mij niet geheel en al. BETH
Psalmen 119:9 Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver? Als hij dat bewaart overeen­komstig Uw woord.
Psalmen 119:10 Ik zoek U met heel mijn hart, laat mij van Uw geboden niet afdwa­len.
Psalmen 119:11 Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig.
Psalmen 119:12 Geloofd zij U, HEERE, leer mij Uw verordeningen.
Psalmen 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de bepalingen van Uw mond.
Psalmen 119:14 In de weg van Uw getuigenissen verblijd ik mij meer dan in alle bezit.
Psalmen 119:15 Ik overdenk Uw bevelen en heb oog voor Uw paden.
Psalmen 119:16 Ik verblijd mij in Uw verordeningen, Uw woord vergeet ik niet. GIMEL
Psalmen 119:17 Wees goed voor Uw dienaar, dan zal ik leven en Uw woord in acht nemen.
Psalmen 119:18 Ontsluit mijn ogen en laat mij aanschouwen de wonderen van Uw wet.
Psalmen 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden niet voor mij.
Psalmen 119:20 Mijn ziel wordt verteerd van verlangen naar Uw bepalingen, te allen tijde.
Psalmen 119:21 U bestraft de vervloekte hoogmoedigen, die van Uw geboden afdwalen.
Psalmen 119:22 Wentel smaad en verachting van mij af, want ik heb Uw getuigenissen in acht genomen.
Psalmen 119:23 Zelfs toen vorsten op hun troon gezeten tegen mij spraken, overdacht Uw dienaar Uw verordeningen.
Psalmen 119:24 Ja, Uw getuigenissen zijn mijn bron van blijdschap, zij zijn mijn raadg­evers. daleth
Psalmen 119:25 Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
Psalmen 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld en U hebt mij verhoord; leer mij Uw verordeningen.
Psalmen 119:27 Geef mij inzicht in de weg van Uw bevelen, dan zal ik Uw wonderen overdenken.
Psalmen 119:28 Mijn ziel weent tranen van verdriet; richt mij op overeenkomstig Uw woord.
Psalmen 119:29 Laat de weg van de leugen van mij wijken, schenk mij genadig Uw wet.
Psalmen 119:30 Ik heb de weg van de waarheid gekozen, Uw bepalingen heb ik mij voor ogen gesteld.
Psalmen 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; HEERE, beschaam mij niet.
Psalmen 119:32 Ik zal de weg van Uw geboden lopen, wanneer U mijn hart verruimd hebt. he
Psalmen 119:33 HEERE, leer mij de weg van Uw veror­deningen, en ik zal die in acht nemen tot het einde toe.
Psalmen 119:34 Geef mij inzicht, dan zal ik Uw wet in acht nemen; ja, ik zal mij er met heel mijn hart aan houden.
Psalmen 119:35 Doe mij treden op het pad van Uw geboden, want daarin vind ik vreugde.
Psalmen 119:36 Neig mijn hart naar Uw getui­genissen en niet naar winstbejag.
Psalmen 119:37 Wend mijn ogen af, zodat zij niet zien wat nutteloos is; maak mij levend door Uw wegen.
Psalmen 119:38 Bevestig Uw belofte aan Uw dienaar, die Uw vreze is toegedaan.
Psalmen 119:39 Wend van mij af de smaad, waarvoor ik beducht ben, want Uw be­palingen zijn goed.
Psalmen 119:40 Zie, ik verlang naar Uw bevelen, maak mij levend door Uw gerech­tigheid. waw
Psalmen 119:41 Laat Uw blijken van goedertierenheid over mij komen, HEERE, Uw heil overeenkomstig Uw belofte.
Psalmen 119:42 Dan heb ik hem die mij hoont iets te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
Psalmen 119:43 Ontruk het woord van de waarheid niet geheel en al aan mijn mond, want ik hoop op Uw bepalingen.
Psalmen 119:44 Dan zal ik steeds Uw wet in acht nemen, voor eeuwig en altijd.
Psalmen 119:45 Ik zal wandelen op ruime baan, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
Psalmen 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken over Uw getuigenissen en mij niet schamen.
Psalmen 119:47 Ik verblijd mij in Uw geboden, die ik liefheb.
Psalmen 119:48 Ik hef mijn handen op naar Uw geboden, die ik liefheb, en overdenk Uw verordeningen. zain
Psalmen 119:49 Denk aan het woord gesproken tot Uw dienaar, waarop U mij deed hopen.
Psalmen 119:50 Dit is mij tot troost in mijn ellende: dat Uw be­lofte mij levend heeft gemaakt.
Psalmen 119:51 De hoogmoedigen hebben mij ten zeerste bespot, toch ben ik van Uw wet niet afgeweken.
Psalmen 119:52 Ik heb gedacht aan Uw oordelen van oude tijden af, HEERE, en heb mij getroost.
Psalmen 119:53 Grote verontwaardiging heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
Psalmen 119:54 Uw verordeningen zijn mijn gezangen geweest op de plaats waar ik vreemdeling was.
Psalmen 119:55 HEERE, ’s nachts heb ik aan Uw Naam gedacht en ik heb Uw wet in acht genomen.
Psalmen 119:56 Dat is aan mij gebeurd, omdat ik Uw bevelen in acht ge­nomen heb. cheth
Psalmen 119:57 De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd dat ik Uw woorden in acht zal nemen.
Psalmen 119:58 Ik heb met heel mijn hart getracht Uw aangezicht gunstig te stemmen; wees mij genadig overeenkomstig Uw belofte.
Psalmen 119:59 Ik heb mijn wegen overdacht, en mijn voeten gekeerd naar Uw getuigenissen.
Psalmen 119:60 Ik heb mij gehaast en niet geaarzeld Uw geboden in acht te nemen.
Psalmen 119:61 Benden goddelozen hebben mij omringd, toch heb ik Uw wet niet ver­geten.
Psalmen 119:62 Midden in de nacht sta ik op om U te loven voor Uw rechtvaardige bepalingen.
Psalmen 119:63 Ik ben een metgezel van allen die U vrezen en die Uw bevelen in acht nemen.
Psalmen 119:64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw verordeningen. teth
Psalmen 119:65 U bent goed voor Uw dienaar geweest, HEERE, overeenkomstig Uw woord.
Psalmen 119:66 Leer mij goed onderscheiden en kennen, want ik heb in Uw geboden geloofd.
Psalmen 119:67 Voordat ik ver­drukt werd, dwaalde ik, maar nu neem ik Uw woord in acht.
Psalmen 119:68 U bent goed en U doet goed, leer mij Uw verordeningen.
Psalmen 119:69 Hoogmoedigen hebben mij met leugens besmeurd, maar ík neem Uw bevelen met heel mijn hart in acht.
Psalmen 119:70 Hun hart is zo ongevoelig als vet, maar ík verblijd mij in Uw wet.
Psalmen 119:71 Het is goed voor mij dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw verordeningen zou leren.
Psalmen 119:72 De wet uit Uw mond is mij beter dan duizenden stukk­en goud of zilver. jod
Psalmen 119:73 Uw handen hebben mij gemaakt en bereid; geef mij inzicht, zo­dat ik Uw geboden leer.
Psalmen 119:74 Wie U vrezen, zien mij en verblijden zich, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
Psalmen 119:75 Ik weet, HEERE, dat Uw oordelen rechtvaardig zijn en dat U mij in Uw trouw verdrukt hebt.
Psalmen 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid er zijn om mij te troosten, overeenkomstig Uw belofte aan Uw dienaar.
Psalmen 119:77 Laat Uw barmhartigheid over mij komen, dan zal ik leven, want Uw wet is mijn bron van blijdschap.
Psalmen 119:78 Laten de hoogmoedigen be­schaamd worden, die mij neerdrukten met leugen, maar ík overdenk Uw bevelen.
Psalmen 119:79 Lat­en zich tot mij keren wie U vrezen en wie Uw getuigenissen kennen.
Psalmen 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn in Uw verordeningen, dan zal ik niet beschaamd worden. kaph
Psalmen 119:81 Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil, op Uw woord heb ik gehoopt.
Psalmen 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw belofte, terwijl ik zei: Wanneer zult U mij troosten?
Psalmen 119:83 Want ik ben geworden als een leren zak in de rook, maar Uw verordeningen heb ik niet ver­geten.
Psalmen 119:84 Hoeveel zijn de dagen van Uw dienaar? Wanneer zult U gericht oefenen over mijn vervolgers?
Psalmen 119:85 De hoogmoedigen hebben kuilen voor mij gegraven en dat is niet overeenkomstig Uw wet.
Psalmen 119:86 Al Uw geboden zijn betrouwbaar; met leugen vervolgen zij mij, help mij!
Psalmen 119:87 Zij hebben mij op de aarde bijna vernietigd, maar ík heb Uw bevelen niet verlaten.
Psalmen 119:88 Maak mij levend overeenkomstig Uw goedertierenheid; dan zal ik het getuigenis van Uw mond in acht nemen. lamed
Psalmen 119:89 Voor eeuwig, HEERE, staat Uw woord vast in de hemel.
Psalmen 119:90 Uw trouw duurt van generatie op generatie; U hebt de aarde ge­grondvest, zodat zij blijft staan.
Psalmen 119:91 Volgens Uw bepalingen blijven zij ook heden nog staan, want zij alle zijn Uw dienaren.
Psalmen 119:92 Als Uw wet niet mijn bron van blijdschap gewe­est was, dan was ik in mijn ellende vergaan.
Psalmen 119:93 Ik zal Uw bevelen voor eeuwig niet verget­en, want daardoor hebt U mij levend gemaakt.
Psalmen 119:94 Ik ben de Uwe, verlos mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
Psalmen 119:95 Goddelozen hebben op mij geloerd om mij om te brengen; ik let op Uw getuigenissen.
Psalmen 119:96 Aan alles, hoe volmaakt ook, heb ik een einde gezien; maar alleen Uw gebod is onbegrensd. mem
Psalmen 119:97 Hoe lief heb ik Uw wet! Hij is heel de dag mijn overdenking.
Psalmen 119:98 Uw geboden maken mij wijzer dan mijn vijanden, want zij zijn voor eeu­wig bij mij.
Psalmen 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraren, want Uw getuigenissen zijn mij tot overdenking.
Psalmen 119:100 Ik heb meer inzicht dan de ouderen, omdat ik Uw bevelen in acht ge­nomen heb.
Psalmen 119:101 Ik heb mijn voeten weerhouden van alle slechte paden, opdat ik mij aan Uw woord zal houden.
Psalmen 119:102 Ik ben niet afgeweken van Uw bepalingen, want Ú hebt mij on­derwezen.
Psalmen 119:103 Hoe zoet zijn Uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond.
Psalmen 119:104 Door Uw bevelen krijg ik inzicht, daarom haat ik elk leugenpad.
Psalmen 119:105 Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.
Psalmen 119:106 Ik heb gezworen, en ik zal het gestand doen: ik zal Uw rechtvaardige bepalingen in acht nemen.
Psalmen 119:107 Ik ben ten zeerste verdrukt; HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
Psalmen 119:108 Aanvaard toch, HEERE, de vrijwillige gaven van mijn mond, en leer mij Uw bepalingen.
Psalmen 119:109 Mijn leven is voortdurend in gevaar, toch vergeet ik Uw wet niet.
Psalmen 119:110 De goddelozen hebben voor mij een strik gezet, toch ben ik van Uw bevelen niet afgedwaald.
Psalmen 119:111 Uw getuigenis­sen heb ik voor eeuwig in erfelijk bezit genomen, want zij zijn de vreugde van mijn hart.
Psalmen 119:112 Ik heb mijn hart geneigd om overeenkomstig Uw verordeningen te handelen, voor eeuwig, tot het einde toe.
Psalmen 119:113 Ik haat de halfhartigen, maar Uw wet heb ik lief.
Psalmen 119:114 U bent mijn schuilplaats en mijn schild, op Uw woord heb ik gehoopt.
Psalmen 119:115 Ga weg van mij, kwaaddoeners, zodat ik de geboden van mijn God in acht zal nemen.
Psalmen 119:116 Ondersteun mij overeenkomstig Uw belofte, dan zal ik leven; laat mij in mijn hoop niet beschaamd worden.
Psalmen 119:117 Ondersteun mij, dan ben ik verlost en vermaak ik mij voortdurend in Uw verordenin­gen.
Psalmen 119:118 U verwerpt allen die van Uw verordeningen afdwalen, want hun bedrog is leu­gen.
Psalmen 119:119 U doet alle goddelozen van de aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuige­nissen lief.
Psalmen 119:120 Het haar van mijn lichaam is te berge gerezen uit grote vrees voor U, ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
Psalmen 119:121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
Psalmen 119:122 Wees borg voor het welzijn van Uw dienaar; laat de hoogmoedigen mij niet onderdrukken.
Psalmen 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil en naar de belofte van Uw rechtvaardigheid.
Psalmen 119:124 Doe met Uw dienaar overeen­komstig Uw goedertierenheid, en leer mij Uw verordeningen.
Psalmen 119:125 Ik ben Uw dienaar; geef mij inzicht, dan zal ik Uw getuigenissen kennen.
Psalmen 119:126 Het is tijd voor de HEERE om te handelen, want zij hebben Uw wet verbroken.
Psalmen 119:127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan zuiver goud.
Psalmen 119:128 Daarom heb ik al Uw bevelen in alles voor recht gehouden, maar elk leugenpad heb ik gehaat.
Psalmen 119:129 Uw getuigenissen zijn wonderen, daar­om zal mijn ziel die in acht nemen.
Psalmen 119:130 Het opengaan van Uw woorden geeft licht, het schenkt eenvoudigen inzicht.
Psalmen 119:131 Ik sper mijn mond open en hijg, want ik verlang naar Uw geboden.
Psalmen 119:132 Wend U tot mij en wees mij genadig, overeenkomstig het recht voor wie Uw Naam liefhebben.
Psalmen 119:133 Laat mijn voetstappen vaststaan in Uw woord, laat geen enkel onrecht over mij heersen.
Psalmen 119:134 Verlos mij van de onderdrukking door mensen, dan zal ik Uw bevelen in acht nemen.
Psalmen 119:135 Doe Uw aangezicht lichten over Uw dienaar, en leer mij Uw verordeningen.
Psalmen 119:136 Beken vol water stromen uit mijn ogen neer, omdat men Uw wet niet in acht neemt.
Psalmen 119:137 U bent rechtvaardig, HEERE, en al Uw oordelen zijn juist.
Psalmen 119:138 U hebt in Uw getuigenissen gerechtigheid uitgevaardigd en grote trouw.
Psalmen 119:139 Mijn ijver heeft mij verteerd, want mijn tegenstanders hebben Uw woorden vergeten.
Psalmen 119:140 Uw woord is zeer gelouterd, Uw dienaar heeft het lief.
Psalmen 119:141 Ik ben klein en veracht, maar Uw bevelen heb ik niet vergeten.
Psalmen 119:142 Uw gerechtigheid is een gerechtigheid voor eeuwig en Uw wet is waarachtig.
Psalmen 119:143 Benauwdheid en nood hebben mij getroffen, maar Uw geboden zijn mijn bron van blijdschap.
Psalmen 119:144 Uw rechtvaardige getuigenissen zijn voor eeuwig; geef mij inzicht, dan zal ik leven.
Psalmen 119:145 Ik heb met heel mijn hart geroepen; verhoor mij, HEERE, ik zal Uw verordeningen in acht nemen.
Psalmen 119:146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij; dan zal ik mij aan Uw getuigenissen houden.
Psalmen 119:147 Ik ben de morgenschemering voor gewe­est en heb om hulp geroepen; op Uw woord heb ik gehoopt.
Psalmen 119:148 Mijn ogen zijn de nacht­waken voor geweest om Uw woord te overdenken.
Psalmen 119:149 Hoor mijn stem overeenkomstig Uw goedertierenheid; HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw recht.
Psalmen 119:150 Wie schandelijk gedrag najagen, komen naderbij; zij zijn ver van Uw wet verwijderd.
Psalmen 119:151 Maar U, HEERE, bent nabij, en al Uw geboden zijn waarachtig.
Psalmen 119:152 Al vanouds weet ik van Uw getuigenissen, ja, U hebt ze voor eeuwig gegrondvest.
Psalmen 119:153 Zie mijn ellende aan en red mij, want Uw wet heb ik niet vergeten.
Psalmen 119:154 Voer mijn rechtszaak en verlos mij; maak mij lev­end overeenkomstig Uw belofte.
Psalmen 119:155 Het heil is ver van de goddelozen, want zij zoeken Uw verordeningen niet.
Psalmen 119:156 Uw barmhartigheid is groot, HEERE; maak mij levend over­eenkomstig Uw bepalingen.
Psalmen 119:157 Mijn vervolgers en tegenstanders zijn met velen, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet af.
Psalmen 119:158 Ik zag hen die trouweloos handelen, en ik walgde, omdat zij zich niet aan Uw woord hielden.
Psalmen 119:159 Zie toch hoe ik Uw bevelen liefheb; HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw goedertierenheid.
Psalmen 119:160 Vanaf het begin is Uw woord waarachtig, al Uw rechtvaardige bepalingen zijn voor eeuwig.
Psalmen 119:161 Vorsten heb­ben mij zonder reden vervolgd, maar voor Uw woord heeft mijn hart diep ontzag gehad.
Psalmen 119:162 Ik ben verblijd over Uw belofte, als iemand die een grote buit vindt.
Psalmen 119:163 Ik haat de leugen en heb er een afschuw van, maar Uw wet heb ik lief.
Psalmen 119:164 Ik loof U zevenmaal op een dag om Uw rechtvaardige bepalingen.
Psalmen 119:165 Wie Uw wet liefhebben, hebben diepe vrede; voor hen ligt er geen struikelblok.
Psalmen 119:166 Ik hoop op Uw heil, HEERE, en doe Uw ge­boden.
Psalmen 119:167 Mijn ziel neemt Uw getuigenissen in acht, want ik heb ze zeer lief.
Psalmen 119:168 Ik neem Uw bevelen en getuigenissen in acht, want al mijn wegen liggen voor U open.
Psalmen 119:169 Laat mijn roepen naderen voor Uw aangezicht, HEERE; geef mij inzicht overeenkomstig Uw woord.
Psalmen 119:170 Laat mijn smeken voor Uw aangezicht komen; red mij overeenkomstig Uw be­lofte.
Psalmen 119:171 Mijn lippen vloeien over van lofzang, want U leert mij Uw verordeningen.
Psalmen 119:172 Mijn tong zal Uw woorden bezingen, want al Uw geboden zijn rechtvaardig.
Psalmen 119:173 Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen uitgekozen.
Psalmen 119:174 HEERE, ik ver­lang naar Uw heil; Uw wet is mijn bron van blijdschap.
Psalmen 119:175 Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven; laat Uw bepalingen mij helpen.
Psalmen 119:176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw dienaar, want Uw geboden heb ik niet vergeten.

Psalmen 120

Psalmen 120:1 Een pelgrimslied. Ik riep tot de HEERE in mijn benauwdheid, en Hij verhoorde mij.
Psalmen 120:2 HEERE, red mijn ziel van de valse lippen, van de tong vol bedrog.
Psalmen 120:3 Wat zal de tong vol bedrog u geven? Wat zal die aan u toevoegen?
Psalmen 120:4 Scherpe pijlen van een machtig man, en gloeiende houtskool van bremstruiken daarbij.
Psalmen 120:5 Wee mij, dat ik als vreemdeling in Mesech verblijf, dat ik woon in de tenten van Kedar.
Psalmen 120:6 Mijn ziel heeft lang gewoond bij hen die de vrede haten.
Psalmen 120:7 Ik ben vreedzaam, maar als ik spreek, voeren zij oorlog.

Psalmen 121

Psalmen 121:1 Een pelgrimslied. Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.
Psalmen 121:2 Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Psalmen 121:3 Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren.
Psalmen 121:4 Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen.
Psalmen 121:5 De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw schaduw aan uw rechterhand.
Psalmen 121:6 De zon zal u overdag niet steken, de maan niet in de nacht.
Psalmen 121:7 De HEERE zal u bewaren voor alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren.
Psalmen 121:8 De HEERE zal uw uit­gaan en uw ingaan bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid.

Psalmen 122

Psalmen 122:1 Een pelgrimslied, van David. Ik ben verblijd, wanneer zij tegen mij zeggen: Wij zullen naar het huis van de HEERE gaan!
Psalmen 122:2 Onze voeten staan binnen uw poorten, Jeruzalem!
Psalmen 122:3 Jeruzalem is gebouwd als een stad die hecht samengevoegd is.
Psalmen 122:4 Daarheen trekken de stammen op, de stammen van de HEERE, naar de ark van de getuigenis van Israël, om de Naam van de HEERE te loven.
Psalmen 122:5 Want daar staan de zetels van het recht, de zetels van het huis van David.
Psalmen 122:6 Bid om vrede voor Jeruzalem, laat het goed gaan met hen die u lief­hebben.
Psalmen 122:7 Laat vrede binnen uw vestingwal zijn, rust in uw burchten.
Psalmen 122:8 Omwille van mijn broeders en mijn vrienden spreek ik nu: Vrede zij in u!
Psalmen 122:9 Omwille van het huis van de HEERE, onze God, zal ik het goede voor u zoeken.

Psalmen 123

Psalmen 123:1 Een pelgrimslied. Ik sla mijn ogen op naar U, Die in de hemel zit.
Psalmen 123:2 Zie, zoals de ogen van dienaren gericht zijn op de hand van hun heren en zoals de ogen van een dienares gericht zijn op de hand van haar meesteres, zo zijn onze ogen gericht op de HEERE, onze God, totdat Hij ons genadig is.
Psalmen 123:3 Wees ons genadig, HEERE, wees ons genadig, want wij zijn meer dan verzadigd met verachting.
Psalmen 123:4 Onze ziel is meer dan verzadigd van de spot van de zorgelozen, de verachting van de hoogmoedigen.

Psalmen 124

Psalmen 124:1 Een pelgrimslied, van David. Als de HEERE niet bij ons geweest was, – zeg dat toch, Is­raël –
Psalmen 124:2 als de HEERE niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden,
Psalmen 124:3 dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde;
Psalmen 124:4 dan had­den de wateren ons overspoeld en was een woeste stroom over onze ziel gegaan;
Psalmen 124:5 dan waren de onstuimige wateren over onze ziel gegaan.
Psalmen 124:6 Geloofd zij de HEERE, Die ons niet overgaf tot een prooi voor hun tanden.
Psalmen 124:7 Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik van de vogelvanger; de strik is gebroken en wíj zijn ontkomen.
Psalmen 124:8 Onze hulp is in de Naam van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Psalmen 125

Psalmen 125:1 Een pelgrimslied. Wie op de HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar voor eeuwig blijft.
Psalmen 125:2 Rondom Jeruzalem zijn bergen, zo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in eeuwigheid.
Psalmen 125:3 Want de scepter van de goddeloosheid zal niet voor­goed rusten op wat het lot aan de rechtvaardigen toewees; opdat de rechtvaardigen hun han­den niet uitstrekken naar onrecht.
Psalmen 125:4 Doe goed, HEERE, aan wie goed zijn en aan hen die oprecht zijn in hun hart.
Psalmen 125:5 Maar wie zich neigen tot kronkelwegen, zal de HEERE doen verdwijnen, met hen die onrecht bedrijven. Vrede over Israël!

Psalmen 126

Psalmen 126:1 Een pelgrimslied. Toen de HEERE de gevangenen van Sion terug deed keren, waren wij als mensen die droomden.
Psalmen 126:2 Toen werd onze mond vervuld met lachen en onze tong met gejuich. Toen zei men onder de heidenvolken: De HEERE heeft grote dingen bij hen gedaan!
Psalmen 126:3 De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan, daarom zijn wij verblijd.
Psalmen 126:4 HEERE, breng een omkeer in onze gevangenschap, zoals waterstromen in het zuiden.
Psalmen 126:5 Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
Psalmen 126:6 Wie het zaad draagt en dat zaait, gaat al we­nend zijn weg; maar hij zal zeker terugkomen met gejuich, en zijn schoven dragen.

Psalmen 127

Psalmen 127:1 Een pelgrimslied, van Salomo. Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan; als de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.
Psalmen 127:2 Het is tevergeefs dat u vroeg opstaat, laat opblijft, brood eet waarvoor u moet zwoegen: de HEERE geeft het Zijn beminden in de slaap.
Psalmen 127:3 Zie, kinderen zijn het eigendom van de HEERE, de vrucht van de schoot is Zijn beloning.
Psalmen 127:4 Zoals pijlen in de hand van een held, zo zijn de zonen, ontvangen in de jeugd.
Psalmen 127:5 Welzalig de man die zijn pijlkoker daarmee ge­vuld heeft; zij worden niet beschaamd, als zij met de vijanden spreken in de poort.

Psalmen 128

Psalmen 128:1 Een pelgrimslied. Welzalig is eenieder die de HEERE vreest, die in Zijn wegen gaat.
Psalmen 128:2 Want u zult eten van de inspanning van uw handen; welzalig zult u zijn en het zal u goed gaan.
Psalmen 128:3 Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok binnen in uw huis, uw kinder­en zullen zijn als jonge olijfbomen rondom uw tafel.
Psalmen 128:4 Zie, zo zal zeker de man gezegend worden die de HEERE vreest.
Psalmen 128:5 De HEERE zal u zegenen vanuit Sion; u zult het goede van Jeruzalem zien, al de dagen van uw leven.
Psalmen 128:6 U zult de kinderen van uw kinderen zien. Vrede over Israël!

Psalmen 129

Psalmen 129:1 Een pelgrimslied. Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd – zeg dat toch, Is­raël.
Psalmen 129:2 Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd; toch hebben zij mij niet over­wonnen.
Psalmen 129:3 Ploegers hebben mijn rug geploegd, zij hebben hun voren lang gemaakt.
Psalmen 129:4 De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen van de goddelozen afgehakt.
Psalmen 129:5 Laat be­schaamd worden en terugwijken allen die Sion haten.
Psalmen 129:6 Laat hen worden als gras op de daken, dat verdort voordat men het uittrekt,
Psalmen 129:7 waarmee de maaier zijn hand niet vult, of de schovenbinder zijn arm;
Psalmen 129:8 en de voorbijgangers zeggen niet: De zegen van de HEERE zij met u, wij zegenen u in de Naam van de HEERE.

Psalmen 130

Psalmen 130:1 Een pelgrimslied. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE;
Psalmen 130:2 Heere, hoor naar mijn stem. Laat Uw oren opmerkzaam zijn op mijn luide smeekbeden.
Psalmen 130:3 Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let, Heere, wie zal bestaan?
Psalmen 130:4 Maar bij U is vergeving, opdat U gev­reesd wordt.
Psalmen 130:5 Ik verwacht de HEERE, mijn ziel verwacht Hem en ik hoop op Zijn woord.
Psalmen 130:6 Mijn ziel wacht op de Heere, meer dan wachters op de morgen, wachters op de morgen.
Psalmen 130:7 Laat Israël hopen op de HEERE, want bij de HEERE is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing.
Psalmen 130:8 Ja, Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.

Psalmen 131

Psalmen 131:1 Een pelgrimslied, van David. HEERE, mijn hart is niet hoogmoedig, mijn ogen zijn niet trots, ook wandel ik niet in dingen die te groot en te wonderlijk voor mij zijn.
Psalmen 131:2 Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust en tot stilte gebracht, als een kind dat de borst ontwend is, bij zijn moeder, mijn ziel is in mij als een kind dat de borst ontwend is.
Psalmen 131:3 Israël, hoop op de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid.

Psalmen 132

Psalmen 132:1 Een pelgrimslied. HEERE, denk aan David, aan al zijn lijden,
Psalmen 132:2 hoe hij de HEERE gezworen heeft, de Machtige Jakobs deze gelofte deed:
Psalmen 132:3 Nee, ik ga mijn tent, mijn huis, niet binnen, ik leg mij op de rustbank, mijn bed, niet neer;
Psalmen 132:4 ik gun mijn ogen geen slaap, mijn oogleden geen sluimer,
Psalmen 132:5 totdat ik voor de HEERE een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs!
Psalmen 132:6 Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha, hem gevonden in de velden van Jaär.
Psalmen 132:7 Laten wij Zijn woning binnengaan, ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.
Psalmen 132:8 Sta op, HEERE, ga naar Uw rustplaats, U en de ark van Uw macht.
Psalmen 132:9 Laat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, laat Uw gunstelin­gen juichen.
Psalmen 132:10 Wijs het gebed van Uw gezalfde niet af, omwille van David, Uw dienaar.
Psalmen 132:11 De HEERE heeft David in waarheid gezworen, en Hij zal daar niet van afwijken: Eén van de vrucht van uw schoot zal Ik op uw troon zetten.
Psalmen 132:12 Als uw zonen Mijn verbond in acht zullen nemen en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal, zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten.
Psalmen 132:13 Want de HEERE heeft Sion verkozen, Hij heeft het be­geerd tot Zijn woongebied.
Psalmen 132:14 Dit is, zei Hij, Mijn rustplaats tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want naar haar heb Ik verlangd.
Psalmen 132:15 Haar voedsel zal Ik rijk zegenen, haar armen met brood verzadigen.
Psalmen 132:16 Haar priesters zal Ik kleden met heil, haar gunstelingen zullen uitbundig juichen.
Psalmen 132:17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen opkomen en voor Mijn ge­zalfde een lamp gereedmaken.
Psalmen 132:18 Ik zal zijn vijanden met schaamte kleden, maar op hem zal zijn diadeem schitteren.

Psalmen 133

Psalmen 133:1 Een pelgrimslied, van David. Zie, hoe goed en hoe lieflijk is het dat broeders ook eensge­zind samenwonen.
Psalmen 133:2 Het is als de kostelijke olie op het hoofd, die neerdruipt op de baard, de baard van Aäron, die neerdruipt op de zoom van zijn priesterkleed.
Psalmen 133:3 Het is als de dauw van de Hermon die neerdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebiedt de HEERE de zegen en het leven tot in eeuwigheid.

Psalmen 134

Psalmen 134:1 Een pelgrimslied. Kom, loof de HEERE, alle dienaren van de HEERE, u die nacht aan nacht in het huis van de HEERE staat.
Psalmen 134:2 Hef uw handen op naar het heiligdom en loof de HEERE.
Psalmen 134:3 De HEERE zegene u uit Sion, Hij Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Psalmen 135

Psalmen 135:1 Halleluja! Loof de Naam van de HEERE, loof Hem, dienaren van de HEERE,
Psalmen 135:2 u, die staat in het huis van de HEERE, in de voorhoven van het huis van onze God.
Psalmen 135:3 Loof de HEERE, want de HEERE is goed; zing psalmen voor Zijn Naam, want die is lieflijk.
Psalmen 135:4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël als Zijn persoonlijk eigendom.
Psalmen 135:5 Want ík weet: de HEERE is groot; onze Heere gaat alle goden te boven.
Psalmen 135:6 Al wat de HEERE be­haagt, doet Hij, in de hemel en op de aarde, in de zeeën en alle diepe wateren.
Psalmen 135:7 Hij doet dampen opstijgen van het einde der aarde, Hij maakt de bliksemflitsen bij de regen, Hij brengt de wind uit Zijn schatkamers naar buiten.
Psalmen 135:8 Hij trof de eerstgeborenen in Egypte, van de mens af tot het vee toe.
Psalmen 135:9 Hij zond tekenen en wonderen in uw midden, Egypte, aan de farao en al zijn dienaren.
Psalmen 135:10 Hij versloeg vele volken en doodde machtige konin­gen:
Psalmen 135:11 Sihon, de koning van de Amorieten, en Og, de koning van Basan, en al de konink­rijken van Kanaän.
Psalmen 135:12 Hun land gaf Hij als erfelijk bezit, als erfelijk bezit aan Zijn volk Is­raël.
Psalmen 135:13 HEERE, Uw Naam bestaat voor eeuwig; De gedachtenis aan U, HEERE, is van generatie op generatie.
Psalmen 135:14 Want de HEERE zal Zijn volk recht verschaffen en het zal Hem berouwen over Zijn dienaren.
Psalmen 135:15 De afgoden van de heidenvolken zijn zilver en goud, werk van mensenhanden.
Psalmen 135:16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet.
Psalmen 135:17 Zij hebben oren, maar horen niet; er is zelfs geen adem in hun mond.
Psalmen 135:18 Laat wie ze maken hun gelijk worden, al wie op hen vertrouwt.
Psalmen 135:19 Huis van Israël, loof de HEERE; huis van Aäron, loof de HEERE.
Psalmen 135:20 Huis van Levi, loof de HEERE; u die de HEERE vreest, loof de HEERE.
Psalmen 135:21 Geloofd zij de HEERE vanuit Sion, Hij Die in Jeru­zalem woont. Halleluja!

Psalmen 136

Psalmen 136:1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:2 Loof de God der goden, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:3 Loof de Heere der heren, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:4 Die grote wonderen doet, Hij alleen, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:5 Die de hemel met inzicht maakte, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:6 Die de aarde boven het water uitspande, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:7 Die de grote lichten maakte, want Zijn goedertieren­heid is voor eeuwig;
Psalmen 136:8 de zon tot heerschappij over de dag, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:9 de maan en sterren tot heerschappij over de nacht, want Zijn goedertier­enheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:10 Die de Egyptenaren trof in hun eerstgeborenen, want Zijn goe­dertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:11 en Israël uit hun midden uitleidde, want Zijn goedertier­enheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:12 met sterke hand en met uitgestrekte arm, want Zijn goedertier­enheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:13 Die de Schelfzee in tweeën deelde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:14 en Israël er middendoor deed gaan, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:15 maar de farao met zijn leger in de Schelfzee stortte, want Zijn goedertieren­heid is voor eeuwig.
Psalmen 136:16 Die Zijn volk door de woestijn leidde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:17 Die grote koningen versloeg, want Zijn goedertierenheid is voor eeu­wig;
Psalmen 136:18 en machtige koningen doodde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:19 Sihon, de koning van de Amorieten, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:20 en Og, de koning van Basan, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:21 Hij gaf hun land als erfelijk bezit, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:22 als erfelijk bezit aan Zijn di­enaar Israël, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:23 Die aan ons dacht in onze ne­derige staat, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
Psalmen 136:24 en ons aan onze tegenstand­ers ontrukte, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:25 Die aan alle vlees voedsel geeft, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalmen 136:26 Loof de God van de hemel, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.

Psalmen 137

Psalmen 137:1 Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij als wij aan Sion dachten.
Psalmen 137:2 Wij hadden onze harpen gehangen aan de wilgen die daarbinnen zijn.
Psalmen 137:3 Toen zij die ons gevangen hielden, daar woorden van een lied van ons verlangden, en wie ons omverge­worpen hadden, blijdschap: Zing voor ons een van de liederen van Sion!
Psalmen 137:4 zeiden wij: Hoe zouden wij een lied van de HEERE zingen in een vreemd land?
Psalmen 137:5 Als ik u vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten.
Psalmen 137:6 Laat mijn tong vastkleven aan mijn gehemelte, als ik niet aan u denk, als ik Jeruzalem niet doe uitstijgen boven mijn hoogste blijdschap.
Psalmen 137:7 HEERE, denk aan de Edomieten, aan de dag dat Jeruzalem viel, toen zij zeiden: Haal neer, haal neer die stad, tot op haar fundament!
Psalmen 137:8 Dochter van Ba­bel, die verwoest zult worden, welzalig is hij die u uw misdaad vergelden zal, die u tegen ons begaan hebt.
Psalmen 137:9 Welzalig is hij die uw kleine kinderen grijpen en tegen de rots verpletteren zal.

Psalmen 138

Psalmen 138:1 Een psalm van David. Ik zal U loven met heel mijn hart, in de tegenwoordigheid van de goden zal ik voor U psalmen zingen.
Psalmen 138:2 Ik zal mij neerbuigen naar Uw heilig paleis en Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw trouw, want om heel Uw Naam hebt U Uw belofte groot gemaakt.
Psalmen 138:3 Op de dag dat ik riep, hebt U mij verhoord; U hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel.
Psalmen 138:4 Alle koningen van de aarde zullen U loven, HEERE, wanneer zij de woorden uit Uw mond gehoord hebben.
Psalmen 138:5 Zij zullen zingen van de wegen van de HEERE, want de heerlijkheid van de HEERE is groot.
Psalmen 138:6 Want de HEERE is verheven; toch ziet Hij om naar de nederige, maar de hoogmoedige kent Hij van verre.
Psalmen 138:7 Als ik mid­denin de benauwdheid verkeer, maakt U mij levend; U strekt Uw hand uit tegen de toorn van mijn vijanden, Uw rechterhand verlost mij.
Psalmen 138:8 De HEERE zal Zijn werk voor mij vol­tooien; Uw goedertierenheid, HEERE, is voor eeuwig; laat de werken van Uw handen niet los.

Psalmen 139

Psalmen 139:1 Een psalm van David, voor de koorleider. HEERE, U doorgrondt en kent mij.
Psalmen 139:2 Ú kent mijn zitten en mijn opstaan, U begrijpt van verre mijn gedachten.
Psalmen 139:3 U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, U bent met al mijn wegen vertrouwd.
Psalmen 139:4 Al is er nog geen woord op mijn tong, zie, HEERE, U weet het alles.
Psalmen 139:5 U sluit mij in van achter en van voren, U legt Uw hand op mij.
Psalmen 139:6 Dit kennen – het is mij te wonderlijk, te hoog, ik kan er niet bij.
Psalmen 139:7 Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten?
Psalmen 139:8 Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar.
Psalmen 139:9 Nam ik vleu­gels van de dageraad, woonde ik aan het einde van de zee,
Psalmen 139:10 ook daar zou Uw hand mij leiden en Uw rechterhand mij vasthouden.
Psalmen 139:11 Zei ik: Ja, duisternis zal mij opslokken! – dan is de nacht een licht om mij heen.
Psalmen 139:12 Zelfs de duisternis maakt het voor U niet duis­ter, maar de nacht licht op als de dag, de duisternis is als het licht.
Psalmen 139:13 Want Ú hebt mijn nieren geschapen, mij in de schoot van mijn moeder geweven.
Psalmen 139:14 Ik loof U omdat ik ont­zagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed.
Psalmen 139:15 Mijn beenderen waren voor U niet verborgen, toen ik in het verborgene gemaakt ben en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde.
Psalmen 139:16 Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien, en zij allen werden in Uw boek beschreven, de dagen dat zij ge­vormd werden, toen er nog niet één van hen bestond.
Psalmen 139:17 Daarom, hoe kostbaar zijn mij Uw gedachten, o God, hoe machtig groot is hun aantal.
Psalmen 139:18 Zou ik ze tellen? Zij zijn tal­rijker dan korrels zand; ontwaak ik, dan ben ik nog bij U.
Psalmen 139:19 O God, breng de goddeloze om! Mannen van bloed, ga weg van mij.
Psalmen 139:20 Want met listige plannen spreken zij over U en zij zetten Uw vijanden aan tot valsheid.
Psalmen 139:21 Zou ik niet haten, HEERE, wie U haten, walgen van wie tegen U opstaan?
Psalmen 139:22 Ik haat hen met een volkomen haat, mijn eigen vi­janden zijn het.
Psalmen 139:23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn ge­dachten.
Psalmen 139:24 Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.s

Psalmen 140

Psalmen 140:1 Een psalm van David, voor de koorleider.
Psalmen 140:2 Red mij, HEERE, van slechte mensen. Bescherm mij tegen de mannen van geweld,
Psalmen 140:3 die veel kwaad in hun hart bedenken, elke dag samenscholen om te strijden.
Psalmen 140:4 Zij scherpen hun tong als een slang, addervergif is onder hun lippen. Sela
Psalmen 140:5 Bewaar mij, HEERE, voor de handen van de goddeloze. Be­scherm mij tegen mannen van geweld, die mijn voeten denken weg te stoten.
Psalmen 140:6 De hoog-moedigen verborgen een strik voor mij en touwen. Zij spanden een net langs de weg, val­strikken zetten zij voor mij. Sela
Psalmen 140:7 Ik heb tegen de HEERE gezegd: U bent mijn God, neem, HEERE, mijn luide smeekbeden ter ore.
Psalmen 140:8 HEERE Heere, kracht van mijn heil, U hebt mijn hoofd beschut op de dag van de strijd.
Psalmen 140:9 HEERE, vervul de wensen van de god­deloze niet, laat zijn boze plannen niet lukken; zij zouden zich trots verheffen. Sela
Psalmen 140:10 Het hoofd van wie mij omringen – laat het kwaad van zijn lippen hemzelf bedekken.
Psalmen 140:11 Vurige kolen moeten over hen uitgestort worden. O God, doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, zodat zij niet meer opstaan.
Psalmen 140:12 Een man met een boze tong houdt op de aarde geen stand, een man van geweld – laat onheil hem vangen, totdat hij helemaal verdreven is.
Psalmen 140:13 Ik weet dat de HEERE de rechtszaak van de ellendige en het recht van de armen zal behartigen.
Psalmen 140:14 Voorzeker, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven, de oprechten zullen voor Uw aangezicht wonen.

Psalmen 141

Psalmen 141:1 Een psalm van David. HEERE, ik roep U aan, kom spoedig tot mij, neem mijn stem ter ore, wanneer ik tot U roep.
Psalmen 141:2 Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan, laat mijn opgeheven handen als het avondoffer zijn.
Psalmen 141:3 HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen.
Psalmen 141:4 Laat mijn hart zich niet neigen naar een slechte zaak, om goddeloze daden te verrichten met mannen die onrecht bedrijven; en laat mij niet eten van hun lekkernijen.
Psalmen 141:5 Slaat de rechtvaardige mij, het zal een gunst zijn, bestraft hij mij, het zal olie op mijn hoofd wezen, mijn hoofd zal het niet weigeren; dan nog is mijn gebed voor hen in hun ellende.
Psalmen 141:6 Hun rechters zijn bij de rotswand vrijgelaten, zij hebben ge­hoord hoe aangenaam mijn woorden waren.
Psalmen 141:7 Onze beenderen liggen verstrooid bij de mond van het graf, alsof iemand op de grond iets gekloofd en gespleten had.
Psalmen 141:8 Maar op U zijn mijn ogen gericht, HEERE Heere; tot U heb ik de toevlucht genomen, laat mijn ziel niet berooid achter.
Psalmen 141:9 Bewaar mij voor de knellende strik die zij mij gezet hebben, voor de val­strikken van wie onrecht bedrijven.
Psalmen 141:10 Laat de goddelozen in hun eigen netten vallen, al­lemaal, totdat ík voorbij ben gegaan.

Psalmen 142

Psalmen 142:1 Een onderwijzing van David, een gebed, toen hij in de grot was.
Psalmen 142:2 Met mijn stem roep ik tot de HEERE, met mijn stem smeek ik de HEERE.
Psalmen 142:3 Ik stort mijn klacht uit voor Zijn aangezicht, ik maak voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid bekend.
Psalmen 142:4 Toen mijn geest in mij bezweek, kende Ú mijn pad. Zij hebben een strik voor mij verborgen op de weg die ik gaan zou.
Psalmen 142:5 Ik keek aan mijn rechterhand en zie, er was niemand die naar mij om­zag; voor mij was de mogelijkheid tot ontvluchten verloren, niemand zorgde voor mijn ziel.
Psalmen 142:6 Tot U roep ik, HEERE. Ik zeg: U bent mijn toevlucht, mijn deel in het land der leven­den.
Psalmen 142:7 Sla acht op mijn roepen, want ik ben volkomen uitgeteerd; red mij van mijn ver­volgers, want zij zijn machtiger dan ik.
Psalmen 142:8 Leid mijn ziel uit de gevangenis om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, want U bent goed voor mij.

Psalmen 143

Psalmen 143:1 Een psalm van David. HEERE, luister naar mijn gebed, neem mijn smeekbeden ter ore. Verhoor mij naar Uw trouw, naar Uw gerechtigheid.
Psalmen 143:2 Ga niet in het gericht met Uw dien­aar, want niemand die leeft, is voor Uw aangezicht rechtvaardig.
Psalmen 143:3 Want de vijand ver­volgt mijn ziel, hij vertrapt mijn leven op de grond; hij doet mij wonen in duistere oorden, zoals zij die allang dood zijn.
Psalmen 143:4 Daarom is mijn geest in mij bezweken, mijn hart is ontzet in mijn binnenste.
Psalmen 143:5 Ik denk aan de dagen vanouds, ik overdenk al Uw daden, ik over­peins de werken van Uw handen.
Psalmen 143:6 Ik spreid mijn handen naar U uit, mijn ziel ligt voor U als een dorstig land. Sela
Psalmen 143:7 Verhoor mij spoedig, HEERE, mijn geest bezwijkt; verberg Uw aangezicht niet voor mij, want ik zou aan hen gelijk zijn die in de kuil neerdalen.
Psalmen 143:8 Doe mij in de morgen Uw goedertierenheid horen, want ik vertrouw op U; maak mij de weg bekend die ik te gaan heb, want tot U hef ik mijn ziel op.
Psalmen 143:9 Red mij van mijn vijanden, HEERE, bij U schuil ik.
Psalmen 143:10 Leer mij Uw welbehagen te doen, want U bent mijn God. Laat Uw goede Geest mij leiden in een geëffend land.
Psalmen 143:11 HEERE, maak mij levend, omwille van Uw Naam, leid mijn ziel uit de benauwdheid, om Uw gerechtigheid.
Psalmen 143:12 Verdelg mijn vijanden om Uw goedertierenheid, breng allen om die mijn ziel benauwen, want ik ben Uw di­enaar.

Psalmen 144

Psalmen 144:1 Een psalm van David. Geloofd zij de HEERE, mijn rots, Die mijn handen leert om te strijden, mijn vingers om oorlog te voeren;
Psalmen 144:2 mijn goedertierenheid en mijn burcht, mijn veilige vesting en mijn, ja, mijn Bevrijder, mijn schild, tot Wie ik de toevlucht heb genomen, Die mijn volk aan mij onderwerpt.
Psalmen 144:3 HEERE, wat is de mens, dat U hem kent, de stervel­ing, dat U aan hem denkt?
Psalmen 144:4 De mens lijkt op een zucht, zijn dagen zijn als een voorbij­gaande schaduw.
Psalmen 144:5 Buig Uw hemel, HEERE, en daal neer, raak de bergen aan, zodat zij roken.
Psalmen 144:6 Slinger Uw bliksem en verspreid hen, schiet Uw pijlen af en breng hen in ver­warring.
Psalmen 144:7 Steek Uw handen uit van omhoog, bevrijd mij en ontruk mij aan de grote wateren, uit de hand van vreemdelingen;
Psalmen 144:8 want hun mond spreekt valse dingen, hun re­chterhand is een hand vol bedrog.
Psalmen 144:9 O God, ik zal een nieuw lied voor U zingen, met de luit en het tiensnarig instrument zal ik psalmen voor U zingen.
Psalmen 144:10 U bent het Die konin­gen de overwinning geeft, Die Zijn dienaar David bevrijdt van het zwaard dat onheil brengt.
Psalmen 144:11 Bevrijd mij en red mij van de hand van vreemdelingen, van wie de mond valse dingen spreekt, van wie de rechterhand een rechterhand vol bedrog is.
Psalmen 144:12 Dan zullen onze zonen als planten zijn, hoog opgegroeid in hun jeugd; onze dochters als hoekstenen, uitgesneden naar het ontwerp van een paleis.
Psalmen 144:13 Dan zijn onze schuren vol en leveren zij de ene voor­raad na de andere; dan werpen onze kudden bij duizenden, ja, met tienduizenden nemen zij toe in onze velden.
Psalmen 144:14 Dan zijn onze runderen zwaarbeladen, dan wordt er geen inval of uitval gedaan en is er geen gejammer op onze pleinen.
Psalmen 144:15 Welzalig het volk dat het zo ver­gaat, welzalig het volk waarvan de HEERE zijn God is.

Psalmen 145

Psalmen 145:1 Een lofzang van David. Mijn God en Koning, ik zal U roemen aleph en Uw Naam loven, voor eeuwig en altijd.
Psalmen 145:2 Iedere dag zal ik U loven beth en Uw Naam prijzen, voor eeuwig en altijd.
Psalmen 145:3 De HEERE is groot en zeer te prijzen, gimel Zijn grootheid is niet te doorgron­den.
Psalmen 145:4 Generatie op generatie zal Uw werken roemen, daleth zij zullen Uw machtige da­den verkondigen.
Psalmen 145:5 Ik zal spreken van de heerlijke glorie van Uw majesteit, he en van Uw wonderlijke daden.
Psalmen 145:6 Zij zullen de kracht van Uw ontzagwekkende daden in herinnering roepen; waw Uw grootheid, die zal ik vertellen.
Psalmen 145:7 Zij zullen de mond doen overvloeien van de gedachtenis aan Uw grote goedheid, zain en vrolijk zingen van Uw gerechtigheid:
Psalmen 145:8 Genadig en barmhartig is de HEERE, cheth geduldig en groot aan goedertierenheid.
Psalmen 145:9 De HEERE is voor allen goed, teth Zijn barmhartigheid rust op al Zijn werken.
Psalmen 145:10 Al Uw werken zullen U loven, HEERE; jod Uw gunstelingen zullen U danken.
Psalmen 145:11 Zij zullen de heerlijkheid van Uw Koninkrijk in herinnering roepen kaph en van Uw macht spreken,
Psalmen 145:12 om de mensenkinderen Zijn machtige daden bekend te maken, lamed de glo­rierijke heerlijkheid van Zijn Koninkrijk.
Psalmen 145:13 Uw Koninkrijk is een Koninkrijk van alle eeu­wen, mem Uw heerschappij omvat alle generaties.
Psalmen 145:14 De HEERE ondersteunt allen die vallen, samech Hij richt alle gebogenen op.
Psalmen 145:15 De ogen van allen wachten op U, ain U geeft hun hun voedsel op zijn tijd.
Psalmen 145:16 U doet Uw hand open pe en verzadigt al wat leeft, naar Uw welbehagen.
Psalmen 145:17 De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, tsade goedertieren in al Zijn werken.
Psalmen 145:18 De HEERE is allen nabij die Hem aanroepen, koph allen die Hem in waarheid aanroepen.
Psalmen 145:19 Hij vervult het verlangen van wie Hem vrezen, resj Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen.
Psalmen 145:20 De HEERE bewaart allen die Hem liefhebben, sjin maar Hij vaagt alle goddelozen weg.
Psalmen 145:21 Mijn mond zal van de lof van de HEERE spreken, taw alle vlees zal Zijn heilige Naam loven, voor eeuwig en altijd.

Psalmen 146

Psalmen 146:1 Halleluja! Mijn ziel, loof de HEERE.
Psalmen 146:2 Ik zal de HEERE loven in mijn leven, ik zal voor mijn God psalmen zingen zolang ik er nog ben.
Psalmen 146:3 Vertrouw niet op edelen, op het mensenkind, bij wie geen heil is.
Psalmen 146:4 Zijn geest gaat uit hem weg, hij keert terug tot zijn aardbodem; op die dag vergaan zijn plannen.
Psalmen 146:5 Welzalig is hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, die zijn verwachting stelt op de HEERE, zijn God,
Psalmen 146:6 Die hemel en aarde gemaakt heeft, de zee en al wat daarin is; Die voor eeuwig de trouw bewaart,
Psalmen 146:7 Die de on­derdrukten recht doet, Die de hongerigen brood geeft. De HEERE maakt de gevangenen los,
Psalmen 146:8 de HEERE opent de ogen van de blinden. De HEERE richt de gebogenen op, de HEERE heeft de rechtvaardigen lief.
Psalmen 146:9 De HEERE bewaart de vreemdelingen, Hij houdt wees en weduwe staande, maar de weg van de goddelozen maakt Hij krom.
Psalmen 146:10 De HEERE zal voor eeuwig regeren; uw God, Sion, is van generatie op generatie. Halleluja!

Psalmen 147

Psalmen 147:1 Halleluja! Het is immers goed om voor onze God psalmen te zingen, want dat is lieflijk. Hem past een lofzang!
Psalmen 147:2 De HEERE bouwt Jeruzalem weer op, Hij verzamelt Israëls ver­drevenen.
Psalmen 147:3 Hij geneest de gebrokenen van hart, Hij verbindt hen in hun leed.
Psalmen 147:4 Hij telt het aantal sterren, Hij noemt ze alle bij hun naam.
Psalmen 147:5 Onze Heere is groot en geweldig in kracht, Zijn inzicht is onmetelijk.
Psalmen 147:6 De HEERE houdt de zachtmoedigen staande, de goddelozen vernedert Hij, tot de grond toe.
Psalmen 147:7 Zing de HEERE een beurtzang met dank­zegging, zing psalmen voor onze God met de harp,
Psalmen 147:8 Die de hemel met wolken bedekt, Die de aarde van regen voorziet, Die het gras op de bergen doet groeien;
Psalmen 147:9 Die aan het vee zijn voedsel geeft en aan de jonge raven wanneer zij roepen.
Psalmen 147:10 Hij vindt geen vreugde in de kracht van het paard, Hij schept geen behagen in de spierkracht van de man.
Psalmen 147:11 De HEERE is goedgezind voor wie Hem vrezen en op Zijn goedertierenheid hopen.
Psalmen 147:12 Jeru­zalem, roem de HEERE, Sion, loof uw God.
Psalmen 147:13 Want Hij maakt de grendels van uw poort­en sterk, Hij zegent uw kinderen in uw midden.
Psalmen 147:14 Hij doet in uw gebied vrede heersen, Hij verzadigt u met het beste van de tarwe.
Psalmen 147:15 Hij zendt Zijn bevel naar de aarde: Zijn woord loopt zeer snel.
Psalmen 147:16 Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit rijp uit als as.
Psalmen 147:17 Hij werpt Zijn ijs als stukken; wie is bestand tegen Zijn koude?
Psalmen 147:18 Hij zendt Zijn woord en doet dat alles smelten, Hij doet Zijn wind waaien, de wateren stromen.
Psalmen 147:19 Hij maakt Ja­kob Zijn woorden bekend, Israël Zijn verordeningen en Zijn bepalingen.
Psalmen 147:20 Zo heeft Hij voor geen enkel ander volk gedaan; die kennen Zijn bepalingen niet. Halleluja!

Psalmen 148

Psalmen 148:1 Halleluja! Loof de HEERE vanuit de hemel, loof Hem in de hoogste plaatsen.
Psalmen 148:2 Loof Hem, al Zijn engelen, loof Hem, al Zijn legermachten.
Psalmen 148:3 Loof Hem, zon en maan, loof Hem, alle lichtende sterren.
Psalmen 148:4 Loof Hem, allerhoogste hemel, en water dat boven de hemel is.
Psalmen 148:5 Laten zij de Naam van de HEERE loven, want toen Híj het gebood, werden zij geschapen.
Psalmen 148:6 Hij heeft ze vast doen staan, voor eeuwig en altijd, hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden.
Psalmen 148:7 Loof de HEERE vanaf de aarde, zeemonsters en alle diepe wateren.
Psalmen 148:8 Vuur en hagel, sneeuw en damp, stormwind, die Zijn woord doet.
Psalmen 148:9 Bergen en alle heuvels, vruchtbomen en alle ceders.
Psalmen 148:10 Wilde dieren en alle vee, krui­pende dieren en gevleugelde vogels.
Psalmen 148:11 Koningen van de aarde en alle volken, vorsten en alle rechters op aarde.
Psalmen 148:12 Jongemannen en ook meisjes, ouderen en jongeren samen.
Psalmen 148:13 Laten zij de Naam van de HEERE loven, want Zijn Naam alleen is hoogverheven, Zijn majesteit welft zich over aarde en hemel.
Psalmen 148:14 Hij heeft de hoorn van Zijn volk opgeheven, de roem van al Zijn gunstelingen, van de Israëlieten, het volk dat nabij Hem is. Halleluja!

Psalmen 149

Psalmen 149:1 Halleluja! Zing de HEERE een nieuw lied, Zijn lof zij in de gemeente van Zijn gunstelin­gen.
Psalmen 149:2 Laat Israël zich verblijden in zijn Maker, laten de kinderen van Sion zich verheu­gen over hun Koning.
Psalmen 149:3 Laten zij Zijn Naam loven in reidans, voor Hem psalmen zingen met tamboerijn en harp.
Psalmen 149:4 Want de HEERE is Zijn volk goedgezind, Hij zal de zachtmoe­digen aanzien geven met heil.
Psalmen 149:5 Laten Zijn gunstelingen om die eer opspringen van vreugde, laten zij vrolijk zingen op hun slaapplaatsen.
Psalmen 149:6 Gods lofzangen klinken uit hun mond, een tweesnijdend zwaard is in hun hand,
Psalmen 149:7 om wraak te oefenen over de heiden-volken, bestraffingen over de natiën,
Psalmen 149:8 om hun koningen te binden met ketenen en hun aanzienlijken met ijzeren boeien,
Psalmen 149:9 om het beschreven recht aan hen te voltrekken. Dát zal de glorie van al Zijn gunstelingen zijn. Halleluja!

Psalmen 150

Psalmen 150:1 Halleluja! Loof God in Zijn heiligdom, loof Hem in Zijn machtig hemelgewelf.
Psalmen 150:2 Loof Hem om Zijn machtige daden, loof Hem om Zijn geweldige grootheid.
Psalmen 150:3 Loof Hem met geschal van de bazuin, loof Hem met luit en harp.
Psalmen 150:4 Loof Hem met tamboerijn en rei­dans, loof Hem met snarenspel en fluit.
Psalmen 150:5 Loof Hem met helder klinkende cimbalen, loof Hem met luid klinkende cimbalen.
Psalmen 150:6 Laat alles wat adem heeft de HEERE loven. Hallelu­ja!

Deel dit artikel op: