1 Kronieken (HSV)


Voor de Herziene Statenvertaling geldt: Copyright ©2010/2016 Stichting HSV


1 Kronieken 1

1 Kronieken 1:1 Adam, Seth, Enos,
1 Kronieken 1:2 Kenan, Mahalaleël, Jered,
1 Kronieken 1:3 Henoch, Methusalah, Lamech,
1 Kronieken 1:4 Noach, Sem, Cham en Jafeth.
1 Kronieken 1:5 De zonen van Jafeth waren Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras.
1 Kronieken 1:6 De zonen van Gomer waren Askenaz, Difath en Togarma.
1 Kronieken 1:7 En de zonen van Javan waren Elisa en Tarsisa, Chittim en Dodanim.
1 Kronieken 1:8 De zonen van Cham waren Cusj en Mizraïm, Put en Kanaän.
1 Kronieken 1:9 De zonen van Cusj waren Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. En de zonen van Raëma waren Sjeba en Dedan.
1 Kronieken 1:10 Cusj verwekte Nim­rod; deze begon een geweldenaar op aarde te worden.
1 Kronieken 1:11 En Mizraïm verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten,
1 Kronieken 1:12 de Pathrusieten, de Kasluchieten – uit wie de Filistijnen voortgekomen zijn – en de Kaftorieten.
1 Kronieken 1:13 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
1 Kronieken 1:14 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet,
1 Kronieken 1:15 de Heviet, de Ar­kiet, de Siniet,
1 Kronieken 1:16 de Arvadiet, de Zemariet en de Hamathiet.
1 Kronieken 1:17 De zonen van Sem waren Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech.
1 Kronieken 1:18 Arfachsad verwekte Se­lah, en Selah verwekte Heber.
1 Kronieken 1:19 Bij Heber werden twee zonen geboren. De naam van de ene was Peleg, omdat in zijn dagen de aarde verdeeld werd, en de naam van zijn broer was Joktan.
1 Kronieken 1:20 Joktan verwekte Almodad, Selef, Hazarmavet, Jerah,
1 Kronieken 1:21 Hadoram, Uzal en Di­kla,
1 Kronieken 1:22 Ebal, Abimaël en Sjeba,
1 Kronieken 1:23 Ofir, Havila en Jobab. Zij waren allen zonen van Jok­tan.
1 Kronieken 1:24 Sem, Arfachsad, Selah,
1 Kronieken 1:25 Heber, Peleg, Rehu,
1 Kronieken 1:26 Serug, Nahor, Terah,
1 Kronieken 1:27 Abram, dat is Abraham.
1 Kronieken 1:28 De zonen van Abraham waren Izak en Ismaël.
1 Kronieken 1:29 Dit zijn hun afstammelingen: de eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en vervolgens Kedar, Adbeël en Mibsam,
1 Kronieken 1:30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Tema,
1 Kronieken 1:31 Jetur, Nafis en Kedma. Dit zijn de zonen van Ismaël.
1 Kronieken 1:32 De zonen van Ketura, de bijvrouw van Abraham: zij baarde Zim­ran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah. De zonen van Joksan waren Sjeba en Dedan.
1 Kronieken 1:33 De zonen van Midian waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Zij allen waren zonen van Ketura.
1 Kronieken 1:34 Abraham verwekte Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israël.
1 Kronieken 1:35 De zo­nen van Ezau waren Elifaz, Rehuël, Jes, Jaëlam en Korach.
1 Kronieken 1:36 De zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Zefi, Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek.
1 Kronieken 1:37 De zonen van Rehuël waren Na­hath, Zerah, Samma en Mizza.
1 Kronieken 1:38 De zonen van Seïr waren Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dis-on, Ezer en Disan.
1 Kronieken 1:39 De zonen van Lotan waren Hori en Homam, en de zuster van Lotan was Timna.
1 Kronieken 1:40 De zonen van Sobal waren Aljan, Manahath, Ebal, Sefi en Onam. De zonen van Zibeon waren Aja en Ana.
1 Kronieken 1:41 De zoon van Ana was Dison. De zonen van Dison waren Hamran, Esban, Jithran en Cheran.
1 Kronieken 1:42 De zonen van Ezer waren Bilhan, Zaävan en Jaäkan. De zonen van Disan waren Uz en Aran.
1 Kronieken 1:43 Dit zijn de koningen die geregeerd hebben in het land Edom, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde: Bela, de zoon van Beor; en de naam van zijn stad was Dinhaba.
1 Kronieken 1:44 Bela stierf, en in zijn plaats regeerde Jobab, een zoon van Zerah, van Bozra.
1 Kronieken 1:45 Jobab stierf, en Husam, uit het land van de Temanieten, regeerde in zijn plaats.
1 Kronieken 1:46 Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam van zijn stad was Avith.
1 Kronieken 1:47 Hadad stierf, en Samla, uit Masreka, regeerde in zijn plaats.
1 Kronieken 1:48 Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
1 Kronieken 1:49 Saul stierf, en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, re­geerde in zijn plaats.
1 Kronieken 1:50 Baäl-Hanan stierf, en Hadad regeerde in zijn plaats. De naam van zijn stad was Pahi, en de naam van zijn vrouw was Mehetabeël, dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
1 Kronieken 1:51 Toen Hadad stierf, werden stamhoofden in Edom: het stamhoofd Timna, het stamhoofd Alja, het stamhoofd Jetheth,
1 Kronieken 1:52 het stamhoofd Oholibama, het stam­hoofd Ela, het stamhoofd Pinon,
1 Kronieken 1:53 het stamhoofd Kenaz, het stamhoofd Teman, het stam­hoofd Mibzar,
1 Kronieken 1:54 het stamhoofd Magdiël, en het stamhoofd Iram. Dit zijn de stamhoofden van Edom.

1 Kronieken 2

1 Kronieken 2:1 Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon,
1 Kronieken 2:2 Dan, Jozef en Benjamin, Naftali, Gad en Aser.
1 Kronieken 2:3 De zonen van Juda zijn: Er, Onan en Sela. Drie zijn er hem geboren uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem.
1 Kronieken 2:4 Maar Tamar, zijn schoon­dochter, baarde hem Perez en Zerah. De zonen van Juda waren vijf in totaal.
1 Kronieken 2:5 De zonen van Perez waren Hezron en Hamul.
1 Kronieken 2:6 En de zonen van Zerah waren Zimri, Ethan, Heman, Chalcol en Dara. Deze zijn vijf in totaal.
1 Kronieken 2:7 De zoon van Charmi was Achar, die Israël in het ongeluk stortte, omdat hij ontrouw was met dat wat door de ban gewijd was.
1 Kronieken 2:8 De zoon van Ethan was Azaria.
1 Kronieken 2:9 De zonen van Hezron, die hem geboren werden, waren Jerahmeël, Ram en Chelubai.
1 Kronieken 2:10 Ram verwekte Amminadab, en Amminadab verwekte Nahesson, de leider van de nakomelingen van Juda.
1 Kronieken 2:11 Nahesson verwekte Salma, en Salma verwekte Boaz.
1 Kronieken 2:12 Boaz verwekte Obed, Obed verwekte Isaï,
1 Kronieken 2:13 Isaï verwekte Eliab, zijn eerstgebor­ene, Abinadab, de tweede, en Simea, de derde,
1 Kronieken 2:14 Nethaneël, de vierde, Raddai, de vijfde,
1 Kronieken 2:15 Ozem, de zesde, en David, de zevende.
1 Kronieken 2:16 Hun zusters waren Zeruja en Abigaïl. De zo­nen van Zeruja waren Abisaï, Joab en Asaël, drie zonen.
1 Kronieken 2:17 Abigaïl baarde Amasa; de vader van Amasa was Jether de Ismaëliet.
1 Kronieken 2:18 Kaleb, de zoon van Hezron, verwekte zonen bij Azu­ba, zijn vrouw, en bij Jerioth. En dit waren haar zonen: Jeser, Sobab en Ardon.
1 Kronieken 2:19 Toen Azuba gestorven was, nam Kaleb zich Efrath tot vrouw. Deze baarde hem Hur.
1 Kronieken 2:20 Hur ver­wekte Uri, en Uri verwekte Bezaleël.
1 Kronieken 2:21 Daarna kwam Hezron bij de dochter van Machir, de vader van Gilead. Hij nam haar tot vrouw toen hij zestig jaar was, en zij baarde hem Segub.
1 Kronieken 2:22 Segub verwekte Jaïr, en hij had drieëntwintig steden in het land Gilead.
1 Kronieken 2:23 Maar Ge­sur nam, met Aram, Havvoth-Jaïr van hen af, met Kenath en de bijbehorende plaatsen, zestig steden. Dit zijn allen zonen van Machir, de vader van Gilead.
1 Kronieken 2:24 Na de dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, baarde Abia, de vrouw van Hezron, hem ook nog Assjur, de vader van Tekoa.
1 Kronieken 2:25 De zonen van Jerahmeël, de eerstgeborene van Hezron, waren: de eerstgeborene Ram, en vervolgens Buna, Oren, Ozem en Ahia.
1 Kronieken 2:26 Jerahmeël had nog een andere vrouw, en haar naam was Atara; zij was de moeder van Onam.
1 Kronieken 2:27 De zonen van Ram, de eerstgeborene van Jerahmeël, waren Maäz, Jamin en Eker.
1 Kronieken 2:28 De zonen van Onam waren Sammai en Jada. En de zonen van Sammai: Nadab en Abisur.
1 Kronieken 2:29 De naam van de vrouw van Abisur was Abi­haïl; zij baarde hem Achban en Molid.
1 Kronieken 2:30 De zonen van Nadab waren Seled en Appaïm; Seled stierf zonder kinderen.
1 Kronieken 2:31 De zoon van Appaïm was Jiseï; de zoon van Jiseï was Ses­an, en de zoon van Sesan was Achlai.
1 Kronieken 2:32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren Jether en Jonathan; Jether stierf zonder kinderen.
1 Kronieken 2:33 De zonen van Jonathan waren Peleth en Zaza. Dit waren de zonen van Jerahmeël.
1 Kronieken 2:34 Sesan had geen zonen, maar dochters. Ses­an had echter een Egyptische slaaf, en zijn naam was Jarha.
1 Kronieken 2:35 Sesan gaf zijn dochter aan zijn slaaf Jarha tot vrouw, en zij baarde hem Attai.
1 Kronieken 2:36 Attai verwekte Nathan, en Nathan verwekte Zabad,
1 Kronieken 2:37 Zabad verwekte Eflal, en Eflal verwekte Obed,
1 Kronieken 2:38 Obed verwekte Je-hu, en Jehu verwekte Azaria,
1 Kronieken 2:39 Azaria verwekte Helez, en Helez verwekte Elasa,
1 Kronieken 2:40 Ela­sa verwekte Sismai, en Sismai verwekte Sallum,
1 Kronieken 2:41 Sallum verwekte Jekamja, en Jekamja verwekte Elisama.
1 Kronieken 2:42 De zoon van Kaleb, de broer van Jerahmeël, is Mesa, zijn eerstgebor­ene (dat is de vader van Zif), en de zonen van Maresa, de vader van Hebron.
1 Kronieken 2:43 De zonen van Hebron waren Korach, Tappuah, Rekem en Sema.
1 Kronieken 2:44 Sema verwekte Raham, de vader van Jorkeam; Rekem verwekte Sammai.
1 Kronieken 2:45 De zoon van Sammai was Maon, en Maon was de vader van Beth-Zur.
1 Kronieken 2:46 Efa, de bijvrouw van Kaleb, baarde Haran, Moza en Gazez; Har-an verwekte Gazez.
1 Kronieken 2:47 De zonen van Jochdai waren Regem, Jotham, Gesan, Pelet, Efa en Saäf.
1 Kronieken 2:48 Bij zijn bijvrouw Maächa verwekte Kaleb Seber en Tirhana.
1 Kronieken 2:49 En de vrouw van Saäf, de vader van Madmanna, baarde Seva, de vader van Machbena en de vader van Gibea. De dochter van Kaleb was Achsa.
1 Kronieken 2:50 Dit waren de zonen van Kaleb, de zoon van Hur, de eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim,
1 Kronieken 2:51 Salma, de vader van Bethlehem en Haref, de vader van Beth-Gader.
1 Kronieken 2:52 De zonen van Sobal, de vader van Kir­jath-Jearim, waren Haroë en half Menuchoth.
1 Kronieken 2:53 De geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, de Futieten, de Sumathieten en de Misraïeten. Uit hen zijn de Zorathieten en de Esthaolieten voortgekomen.
1 Kronieken 2:54 De zonen van Salma waren Bethlehem, de Netofatieten, Atroth, Beth-Joab, de helft van de Manachathieten en de Zorieten.
1 Kronieken 2:55 En de geslachten van de schrijvers, die in Jabez woonden: de Tirathieten, de Simathieten en de Suchathieten. Dit zijn de Kenieten die van Hammath, de vader van het huis van Rechab, afstammen.

1 Kronieken 3

1 Kronieken 3:1 Dit waren de zonen van David, die bij hem in Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Am­non, bij Ahinoam uit Jizreël; de tweede Daniël, bij Abigaïl, uit Karmel;
1 Kronieken 3:2 de derde Absalom, de zoon van Maächa, de dochter van Talmai, de koning in Gesur; de vierde Adonia, de zoon van Haggith;
1 Kronieken 3:3 de vijfde Sefatja, van Abital; de zesde Jithream, bij zijn vrouw Egla.
1 Kronieken 3:4 Zes zonen zijn hem in Hebron geboren. Hij regeerde daar zeven jaar en zes maanden. Drieënder­tig jaar regeerde hij in Jeruzalem.
1 Kronieken 3:5 Deze zonen zijn hem in Jeruzalem geboren: Simea, So­bab, Nathan en Salomo. Deze vier zijn zonen van Bath-Sua, de dochter van Ammiël;
1 Kronieken 3:6 en vervolgens Jibchar, Elisama, Elifelet,
1 Kronieken 3:7 Nogah, Nefeg, Jafia,
1 Kronieken 3:8 Elisama, Eljada en Elifelet, negen zonen.
1 Kronieken 3:9 Zij zijn allen zonen van David, naast de zonen van de bijvrouwen, en Tamar, hun zuster.
1 Kronieken 3:10 De zoon van Salomo was Rehabeam, diens zoon was Abia, diens zoon was Asa, diens zoon was Josafat,
1 Kronieken 3:11 diens zoon was Joram, diens zoon was Ahazia, diens zoon was Joas,
1 Kronieken 3:12 diens zoon was Amazia, diens zoon was Azaria, diens zoon was Jotham,
1 Kronieken 3:13 diens zoon was Achaz, diens zoon was Hizkia, diens zoon was Manasse,
1 Kronieken 3:14 diens zoon was Amon, diens zoon was Josia.
1 Kronieken 3:15 De zonen van Josia waren Johanan, de eerstgeborene, Joja­kim, de tweede, Zedekia, de derde, en Sallum, de vierde.
1 Kronieken 3:16 De zonen van Jojakim waren zijn zoon Jechonia, en zijn zoon Zedekia.
1 Kronieken 3:17 De zoon van Jechonia was Assir, diens zoon was Sealthiël,
1 Kronieken 3:18 en vervolgens Malchiram, Pedaja, Senazar, Jekamja, Hosama en Nedabja.
1 Kronieken 3:19 De zonen van Pedaja waren Zerubbabel en Simeï. De zonen van Zerubbabel waren Me­sullam en Hananja, en Selomith was hun zuster.
1 Kronieken 3:20 En vervolgens Hasuba, Ohel, Berechja, Hasadja, Jusabhesed, vijf zonen.
1 Kronieken 3:21 De zonen van Hananja waren Pelatja en Jesaja. De zo­nen van Refaja, de zonen van Arnan, de zonen van Obadja, de zonen van Sechanja.
1 Kronieken 3:22 De zoon van Sechanja was Semaja, en de zonen van Semaja waren Hattus, Jigeal, Bariah, Nearja en Safat, zes zonen.
1 Kronieken 3:23 De zonen van Nearja waren Eljoënai, Hizkia en Azrikam, drie zonen.
1 Kronieken 3:24 De zonen van Eljoënai waren Hodajeva, Eljasib, Pelaja, Akkub, Johanan, Delaja en Ana­ni, zeven zonen.

1 Kronieken 4

1 Kronieken 4:1 De zonen van Juda waren Perez, Hezron, Charmi, Hur en Sobal.
1 Kronieken 4:2 Reaja, de zoon van Sobal, verwekte Jahath, en Jahath verwekte Ahumai en Lahad. Dit zijn de geslachten van de Zorathieten.
1 Kronieken 4:3 Dit waren de zonen van Hur, de vader van Etam: Jizreël, Jisma en Jidbas. De naam van hun zuster was Hazelelponi.
1 Kronieken 4:4 Pnuël was de vader van Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn de zonen van Hur, de eerstgeborene van Efratha, de vader van Bethlehem.
1 Kronieken 4:5 Assjur, de vader van Tekoa, had twee vrouwen: Hela en Naära.
1 Kronieken 4:6 Naära baarde hem Ahuzzam, Hefer, Temeni en Haähastari. Dit zijn de zonen van Naära.
1 Kronieken 4:7 De zo­nen van Hela waren Zereth, Jezohar en Ethnan.
1 Kronieken 4:8 Koz verwekte Anub en Hazobeba, en de geslachten van Aharhel, de zoon van Harum.
1 Kronieken 4:9 Jabez was van groter aanzien dan zijn broers. Zijn moeder had hem Jabez genoemd, want, zei ze, ik heb hem met smart gebaard.
1 Kronieken 4:10 Jabez riep de God van Israël aan: Als U mij rijk zegent en mijn gebied uitbreidt, Uw hand met mij is en U het kwaad van mij wegdoet, zodat het mij geen droefheid brengt… En God liet komen wat hij gevraagd had.
1 Kronieken 4:11 Chelub, de broer van Suha, verwekte Mechir. Hij is de vader van Eston.
1 Kronieken 4:12 Eston verwekte Bethrafa, Paseah en Tehinna, de vader van Ir-Na­has. Dit zijn de mannen van Recha.
1 Kronieken 4:13 De zonen van Kenaz waren Othniël en Seraja; de zo­on van Othniël was Hathath.
1 Kronieken 4:14 Meonothai verwekte Ofra, Seraja verwekte Joab, de vader van de Vallei van de handwerkers; want zij waren handwerkslieden.
1 Kronieken 4:15 De zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naäm; en de zoon van Ela: Kenaz.
1 Kronieken 4:16 De zonen van Jehallelel waren Zif, Zifa, Tirea en Asareël.
1 Kronieken 4:17 De zonen van Ezra waren Jether, Mered, Efer en Jalon. Zij baarde Mirjam, Sammai en Jisbah, de vader van Estemoa.
1 Kronieken 4:18 Zijn Joodse vrouw baarde Jered, de vader van Gedor en Heber, de vader van Socho, en Jekuthiël, de vader van Zanoah. Dat zijn zonen van Bitja, de dochter van de farao, die Mered genomen had.
1 Kronieken 4:19 De zonen van de vrouw van Hodia, de zuster van Naham, waren Abi-Kehila, de Garmiet, en Estemoa, de Maächatiet.
1 Kronieken 4:20 De zonen van Simon waren Amnon en Rinna, Ben-Hanan en Tilon. De zonen van Jiseï waren Zoheth en Ben-Zoheth.
1 Kronieken 4:21 De zonen van Sela, de zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, en Lada, de vader van Maresa, en de geslachten van het huis van de linnenwevers in het huis van Asbea.
1 Kronieken 4:22 Verder Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas en Saraf (die over de Moabieten geheerst hebben) en Jasubi-Lehem. Dit al­les is echter lang geleden.
1 Kronieken 4:23 Zij waren pottenbakkers en woonden in Netaïm en Gedera. Zij verbleven daar bij de koning, in zijn dienst.
1 Kronieken 4:24 De zonen van Simeon waren Nemuël, Ja-min, Jarib, Zerah en Saul.
1 Kronieken 4:25 Sallum was diens zoon; Mibsam was diens zoon; Misma was diens zoon.
1 Kronieken 4:26 De zonen van Misma waren: diens zoon Hammuël, diens zoon Zakkur, en di­ens zoon Simeï.
1 Kronieken 4:27 Simeï had zestien zonen en zes dochters, maar zijn broers hadden niet veel kinderen en hun hele geslacht werd niet zo talrijk als dat van de nakomelingen van Juda.
1 Kronieken 4:28 Zij woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual,
1 Kronieken 4:29 in Bilha, in Ezem, in Tolad,
1 Kronieken 4:30 in Bethuel, in Horma, in Ziklag,
1 Kronieken 4:31 in Beth-Markaboth, in Hazar-Susim, in Bethbiri en in Saä­raïm. Dit waren hun steden, totdat David koning werd.
1 Kronieken 4:32 Hun dorpen waren Etam, Aïn, Rimmon, Tochen en Asan, vijf steden;
1 Kronieken 4:33 en al hun dorpen die rondom deze steden lagen, tot Baäl toe. Dit zijn hun woongebieden en de bij hen behorende geslachtsregisters.
1 Kronieken 4:34 Mes­obab, Jamlech, Josa, de zoon van Amazia,
1 Kronieken 4:35 Joël, Jehu, de zoon van Jesibja, de zoon van Seraja, de zoon van Asiël,
1 Kronieken 4:36 Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimeël, Benaja,
1 Kronieken 4:37 Ziza, de zoon van Sifi, de zoon van Allon, de zoon van Jedaja, de zoon van Simri, de zoon van Semaja –
1 Kronieken 4:38 dezen werden mannen van naam, leiders in hun geslachten, en hun fami­lies breidden zich uit in menigte.
1 Kronieken 4:39 Daarop gingen zij naar de ingang van Gedor tot aan het oosten van het dal, om weidegrond te zoeken voor hun kleinvee.
1 Kronieken 4:40 Toen vonden zij een vruchtbare en goede weidegrond; het land was ruim, rustig en vreedzaam, want nakomelin­gen van Cham woonden daar vroeger.
1 Kronieken 4:41 Deze bij name beschrevenen kwamen daar in de dagen van Hizkia, de koning van Juda. Zij vernielden de tenten en woningen van hen die daar aangetroffen werden, en sloegen hen met de ban, tot op deze dag. Zij gingen daar in hun plaats wonen, want daar was weidegrond voor hun kleinvee.
1 Kronieken 4:42 Ook gingen er van hen, dus van de nakomelingen van Simeon, vijfhonderd mannen naar het gebergte van Seïr. En Pelat­ja, Nearja, Refaja en Uzziël, de zonen van Jiseï, waren hun hoofden.
1 Kronieken 4:43 Zij versloegen het overblijfsel van hen die van de Amalekieten ontkomen waren, en zij wonen daar tot op deze dag.

1 Kronieken 5

1 Kronieken 5:1 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël – hij was namelijk de eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader geschonden had, is zijn eerstgeboorterecht aan de zo­nen van Jozef, de zoon van Israël, gegeven, maar niet zo, dat deze in het geslachtsregister als eerstgeborene werd ingeschreven,
1 Kronieken 5:2 want Juda werd machtig onder zijn broers, en een uit hem werd tot vorst, maar het eerstgeboorterecht was van Jozef –
1 Kronieken 5:3 de zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch, Pallu, Hezron en Charmi.
1 Kronieken 5:4 De zonen van Joël: zijn zoon Semaja, diens zoon Gog, diens zoon Simeï,
1 Kronieken 5:5 diens zoon Micha, diens zoon Reaja, di­ens zoon Baäl,
1 Kronieken 5:6 diens zoon Beëra, die Tillegath-Pilneser, de koning van Assyrië, in balling­schap gevoerd had. Hij was vorst van de Rubenieten.
1 Kronieken 5:7 Zijn broers, ingedeeld naar hun ge­slachten, toen zij volgens hun afstamming in de geslachtsregisters werden ingeschreven, waren Jeïel, het hoofd, Zecharja,
1 Kronieken 5:8 Bela, de zoon van Azaz, de zoon van Sema, de zoon van Joël, die in Aroër woonde en tot aan Nebo en Baäl-Meon.
1 Kronieken 5:9 Hij woonde in het oosten tot aan het begin van de woestijn, vanaf de rivier de Eufraat, want hun vee was talrijk geworden in het land Gilead.
1 Kronieken 5:10 In de dagen van Saul voerden zij oorlog tegen de Hagrieten, en dezen vielen door hun hand. Zij woonden in hun tenten aan de hele oostzijde van Gilead.
1 Kronieken 5:11 De na­komelingen van Gad woonden tegenover hen in het land Basan, tot Salcha toe.
1 Kronieken 5:12 Joël was het hoofd en Safam de tweede, maar Jaënai en Safat bleven in Basan.
1 Kronieken 5:13 Hun broeders, in­gedeeld naar hun families, waren Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jachan, Zia en Heber: ze­ven broeders.
1 Kronieken 5:14 Dit waren de nakomelingen van Abichaïl, de zoon van Huri, de zoon van Jaroah, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jahdo, de zoon van Buz.
1 Kronieken 5:15 Ahi, de zoon van Abdiël, de zoon van Guni, was het hoofd van hun familie.
1 Kronieken 5:16 Zij woonden in Gilead, in Basan en in de bijbehorende plaatsen, en op alle weidegronden van Saron, tot aan hun uitlopers toe.
1 Kronieken 5:17 Deze allen werden in de geslachtsregisters ingeschr­even in de dagen van Jotham, de koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de koning van Israël.
1 Kronieken 5:18 Van de nakomelingen van Ruben, van de Gadieten en van de halve stam van Manasse, van de dapperen, mannen die schild en zwaard droegen, de boog spanden en geoe­fend waren voor de strijd, waren er vierenveertigduizend zevenhonderdzestig die met het leg­er uittrokken.
1 Kronieken 5:19 Zij voerden oorlog tegen de Hagrieten en tegen Jetur, Nafis en Nodab.
1 Kronieken 5:20 Maar zij werden in de strijd tegen hen geholpen: de Hagrieten, en allen die met hen waren, werden in hun hand gegeven. Want in de strijd riepen zij tot God en Hij liet Zich door hen verbidden, want zij vertrouwden op Hem.
1 Kronieken 5:21 Daarop voerden zij hun vee als buit weg, van hun kamelen vijftigduizend, tweehonderdvijftigduizend schapen, tweeduizend ezels en ook nog honderdduizend mensen.
1 Kronieken 5:22 Want er waren veel slachtoffers gevallen, omdat de strijd van God was; en zij gingen daar in hun plaats wonen, tot aan de ballingschap.
1 Kronieken 5:23 De leden van de halve stam van Manasse woonden in dat land. Zij werden talrijk, vanaf Basan tot aan Baäl-Hermon, Senir en de berg Hermon.
1 Kronieken 5:24 Dit waren de hoofden van hun families: Efer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodavja en Jahdiël, strijdbare helden, mannen van naam, hoofden van hun families.
1 Kronieken 5:25 Zij waren de God van hun vaderen echter ontrouw en pleeg­den overspel met de goden van de volken van het land, die God voor hun ogen had wegge­vaagd.
1 Kronieken 5:26 Toen wekte de God van Israël de geest van Pul, de koning van Assyrië op, en de geest van Tillegath-Pilneser, de koning van Assyrië. Deze voerde hen in ballingschap, te wet­en de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van Manasse. Hij bracht hen in Halah, Ha­bor, Hara en aan de rivier Gozan, tot op deze dag.

1 Kronieken 6

1 Kronieken 6:1 De zonen van Levi waren Gerson, Kahath en Merari.
1 Kronieken 6:2 De zonen van Kahath waren Am­ram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
1 Kronieken 6:3 De kinderen van Amram waren Aäron, Mozes en Mirjam; en de zonen van Aäron waren Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar.
1 Kronieken 6:4 Eleazar verwekte Pine­has en Pinehas verwekte Abisua.
1 Kronieken 6:5 Abisua verwekte Bukki en Bukki verwekte Uzzi.
1 Kronieken 6:6 Uzzi verwekte Zerahja en Zerahja verwekte Merajoth.
1 Kronieken 6:7 Merajoth verwekte Amarja en Amarja verwekte Ahitub.
1 Kronieken 6:8 Ahitub verwekte Zadok en Zadok verwekte Ahimaäz.
1 Kronieken 6:9 Ahimaäz ver­wekte Azarja en Azarja verwekte Johanan.
1 Kronieken 6:10 Johanan verwekte Azarja. Hij is het die als priester diende in het huis dat Salomo in Jeruzalem gebouwd had.
1 Kronieken 6:11 Azarja verwekte Amarja en Amarja verwekte Ahitub.
1 Kronieken 6:12 Ahitub verwekte Zadok en Zadok verwekte Sallum.
1 Kronieken 6:13 Sallum verwekte Hilkia en Hilkia verwekte Azarja.
1 Kronieken 6:14 Azarja verwekte Seraja en Seraja verwekte Jozadak.
1 Kronieken 6:15 Jozadak ging mee, toen de HEERE Juda en Jeruzalem door de hand van Nebukadnezar in ballingschap liet voeren.
1 Kronieken 6:16 De zonen van Levi waren Gersom, Kahath en Merari.
1 Kronieken 6:17 En dit zijn de namen van de zonen van Gersom: Libni en Simeï.
1 Kronieken 6:18 De zo­nen van Kahath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
1 Kronieken 6:19 De zonen van Merari waren Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van de Levieten, ingedeeld naar hun stamvaders.
1 Kronieken 6:20 Van Gersom: zijn zoon was Libni, diens zoon Jahath, diens zoon Zimma,
1 Kronieken 6:21 diens zoon Joah, diens zoon Iddo, diens zoon Zerah, diens zoon Jeathrai.
1 Kronieken 6:22 De zonen van Kahath waren: zijn zoon Amminadab, diens zoon Korach, diens zoon Assir,
1 Kronieken 6:23 diens zoon Elkana, diens zoon Ebjasaf, diens zoon Assir,
1 Kronieken 6:24 diens zoon Tahath, diens zoon Uriël, diens zoon Uzzia en diens zoon Saul.
1 Kronieken 6:25 De zonen van Elkana waren Amasai en Ahimoth.
1 Kronieken 6:26 Elkana, diens zoon Elkana, diens zoon Zofai en diens zoon Nahath,
1 Kronieken 6:27 diens zoon Eliab, diens zoon Jeroham, diens zoon Elkana.
1 Kronieken 6:28 De zonen van Samuel waren zijn eerstgeborene Vasni, daarna Abia.
1 Kronieken 6:29 De zonen van Merari waren Maheli, diens zoon Libni, diens zoon Simeï, di­ens zoon Uzza,
1 Kronieken 6:30 diens zoon Simea, diens zoon Haggia, en diens zoon Asaja.
1 Kronieken 6:31 Dezen zijn het die David heeft aangesteld om de zang in het huis van de HEERE te leiden, nadat de ark op zijn rustplaats gekomen was.
1 Kronieken 6:32 Zij dienden vr de tabernakel, de tent van ont­moeting, met zingen, totdat Salomo het huis van de HEERE in Jeruzalem bouwde. Zij ver­richtten hun dienst volgens de bepaling voor hen vastgesteld.
1 Kronieken 6:33 Dit zijn zij die daar ston­den, met hun zonen: van de nakomelingen van de Kahathieten, Heman de zanger, de zoon van Joël, de zoon van Samuel,
1 Kronieken 6:34 de zoon van Elkana, de zoon van Jeroham, de zoon van Eliël, de zoon van Toah,
1 Kronieken 6:35 de zoon van Zuf, de zoon van Elkana, de zoon van Mahath, de zoon van Amasai,
1 Kronieken 6:36 de zoon van Elkana, de zoon van Joël, de zoon van Azarja, de zoon van Zefanja,
1 Kronieken 6:37 de zoon van Tahath, de zoon van Assir, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Kor-ach,
1 Kronieken 6:38 de zoon van Jizhar, de zoon van Kahath, de zoon van Levi, de zoon van Israël.
1 Kronieken 6:39 Zijn broeder Asaf stond aan zijn rechterzijde. Asaf was de zoon van Berechja, de zoon van Si­mea,
1 Kronieken 6:40 de zoon van Michaël, de zoon van Baëseja, de zoon van Malchia,
1 Kronieken 6:41 de zoon van Ethni, de zoon van Zerah, de zoon van Adaja,
1 Kronieken 6:42 de zoon van Ethan, de zoon van Zimma, de zoon van Simeï,
1 Kronieken 6:43 de zoon van Jahath, de zoon van Gersom, de zoon van Levi.
1 Kronieken 6:44 Hun broeders, de zonen van Merari, stonden aan de linkerzijde, namelijk Ethan, de zoon van Kisi, de zoon van Abdi, de zoon van Malluch,
1 Kronieken 6:45 de zoon van Hasabja, de zoon van Amazia, de zoon van Hilkia,
1 Kronieken 6:46 de zoon van Amzi, de zoon van Bani, de zoon van Semer,
1 Kronieken 6:47 de zoon van Maheli, de zoon van Musi, de zoon van Merari, de zoon van Levi.
1 Kronieken 6:48 Hun broeders, de Levieten, waren aangesteld voor allerlei dienst in de tabernakel, het huis van God.
1 Kronieken 6:49 Aäron en zijn zonen lieten offers in rook opgaan op het brandofferaltaar en op het reukaltaar. Zij waren aangesteld voor al het werk in het heilige der heiligen, en om over Israël verzoening te doen, overeenkomstig alles wat Mozes, de knecht van God, geboden had.
1 Kronieken 6:50 Dit zijn de zo­nen van Aäron: Eleazar was zijn zoon, Pinehas diens zoon, Abisua diens zoon,
1 Kronieken 6:51 Bukki di­ens zoon, Uzzi diens zoon, Zerahja diens zoon,
1 Kronieken 6:52 Merajoth diens zoon, Amarja diens zoon, Ahitub diens zoon,
1 Kronieken 6:53 Zadok diens zoon, Ahimaäz diens zoon.
1 Kronieken 6:54 Dit waren hun woonge­bieden, ingedeeld naar hun tentenkampen, op hun grondgebied, namelijk dat van de nakome­lingen van Aäron, van het geslacht van de Kahathieten, want dat lot was voor hen.
1 Kronieken 6:55 Zij gaven hun Hebron, in het land Juda, met zijn weidegronden eromheen.
1 Kronieken 6:56 Maar het akker­land van de stad en zijn dorpen gaven zij aan Kaleb, de zoon van Jefunne.
1 Kronieken 6:57 Aan de nako­melingen van Aäron gaven zij de vrijsteden Hebron en Libna met hun weidegronden, Jattir en Estemoa met hun weidegronden,
1 Kronieken 6:58 Hilen met zijn weidegronden, Debir met zijn weide­gronden,
1 Kronieken 6:59 Asan met zijn weidegronden en Beth-Semes met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:60 En van de stam Benjamin: Geba met zijn weidegronden, Alemeth met zijn weidegronden en Ana­thoth met zijn weidegronden. Al hun steden, aan hun geslachten toegewezen, waren dertien steden.
1 Kronieken 6:61 Maar aan de nakomelingen van Kahath die overgebleven waren van het geslacht van de stam, gaf men door het lot tien steden van de halve stam: half Manasse.
1 Kronieken 6:62 En aan de nakomelingen van Gersom gaf men, ingedeeld naar hun geslachten, van de stam Issa­schar, van de stam Aser, van de stam Naftali en van de stam van Manasse in Basan dertien steden.
1 Kronieken 6:63 Aan de nakomelingen van Merari gaf men, ingedeeld naar hun geslachten, van de stam Ruben, van de stam Gad en van de stam Zebulon door het lot twaalf steden.
1 Kronieken 6:64 Zo gaven de Israëlieten de Levieten deze steden met hun weidegronden.
1 Kronieken 6:65 Zij gaven ze door het lot, van de stam van de nakomelingen van Juda, van de stam van de nakomelingen van Si­meon en van de stam van de nakomelingen van Benjamin; deze steden, die zij met name noemden.
1 Kronieken 6:66 De overigen uit de geslachten van de nakomelingen van Kahath ontvingen ste­den als hun grondgebied van de stam Efraïm,
1 Kronieken 6:67 want zij gaven hun de vrijsteden Sichem met zijn weidegronden in het bergland van Efraïm, Gezer met zijn weidegronden,
1 Kronieken 6:68 Jok­meam met zijn weidegronden, Beth-Horon met zijn weidegronden,
1 Kronieken 6:69 Ajalon met zijn wei­degronden en Gath-Rimmon met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:70 En uit de halve stam van Manasse: Aner met zijn weidegronden en Bileam met zijn weidegronden. Deze steden waren voor de overige geslachten van de nakomelingen van Kahath.
1 Kronieken 6:71 De nakomelingen van Gersom ont­vingen van de geslachten van de halve stam Manasse: Golan in Basan met zijn weidegronden en Astharoth met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:72 Van de stam Issaschar: Kedes met zijn weidegron­den, Dobrath met zijn weidegronden,
1 Kronieken 6:73 Ramoth met zijn weidegronden en Anem met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:74 Van de stam Aser: Masal met zijn weidegronden, Abdon met zijn weide­gronden,
1 Kronieken 6:75 Hukok met zijn weidegronden en Rehob met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:76 Van de stam Naftali: Kedes in Galilea met zijn weidegronden, Hammon met zijn weidegronden en Kirjathaïm met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:77 De overige nakomelingen van Merari ontvingen, van de stam Zebulon: Rimmono met zijn weidegronden en Tabor met zijn weidegronden;
1 Kronieken 6:78 en aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho, ten oosten van de Jordaan, van de stam Ruben: Bezer in de woestijn met zijn weidegronden, Jahza met zijn weidegronden,
1 Kronieken 6:79 Kedemoth met zijn weidegronden en Mefaäth met zijn weidegronden.
1 Kronieken 6:80 Van de stam Gad: Ramoth in Gilead met zijn weidegronden, Mahanaïm met zijn weidegronden,
1 Kronieken 6:81 Hesbon met zijn wei­degronden en Jaëzer met zijn weidegronden.

1 Kronieken 7

1 Kronieken 7:1 De zonen van Issaschar waren Tola, Pua, Jasib en Simron: vier zonen.
1 Kronieken 7:2 De zonen van Tola waren Uzzi, Refaja, Jeriël, Jachmai, Jibsam en Semuel. Zij waren familiehoofden van Tola en strijdbare helden onder hun afstammelingen. Hun aantal was in de dagen van David tweeëntwintigduizend zeshonderd.
1 Kronieken 7:3 De zoon van Uzzi was Jizrahja; en de zonen van Jiz­rahja waren Michaël, Obadja, Joël en Jissia. Zij waren alle vijf familiehoofden.
1 Kronieken 7:4 Onder hen waren, ingedeeld naar hun afstammelingen en hun families, zesendertigduizend man aan ge­vechtstroepen, want zij hadden veel vrouwen en zonen.
1 Kronieken 7:5 Hun broeders, uit alle geslachten van Issaschar, strijdbare helden, telden zevenentachtigduizend man, allen in de geslachts­registers ingeschreven.
1 Kronieken 7:6 De zonen van Benjamin waren Bela, Becher en Jediaël: drie zo­nen.
1 Kronieken 7:7 De zonen van Bela waren Ezbon, Uzzi, Uzziël, Jerimoth en Iri; vijf familiehoofden, strijdbare helden, in de geslachtsregisters ingeschreven, tweeëntwintigduizend vierendertig man.
1 Kronieken 7:8 De zonen van Becher waren Zemira, Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jeremoth, Abia, Anathoth en Alemeth. Deze allen waren zonen van Becher.
1 Kronieken 7:9 In geslachtsregisters ingeschr­even overeenkomstig hun afstamming en hun familiehoofden, telden dezen twintigduizend tweehonderd man, strijdbare helden.
1 Kronieken 7:10 De zoon van Jediaël was Bilhan. De zonen van Bil­han waren Jes, Benjamin, Ehud, Kenaäna, Zethan, Tarsis en Ahisahar.
1 Kronieken 7:11 Deze allen waren zonen van Jediaël, familiehoofden, dappere helden. Hun families telden zeventiendui­zend tweehonderd man, die met het leger uittrokken tot de strijd.
1 Kronieken 7:12 Suppim en Huppim waren zonen van Ir, en Husim was zoon van Aher.
1 Kronieken 7:13 De zonen van Naftali waren Jahziël, Guni, Jezer en Sallum, kleinzonen van Bilha.
1 Kronieken 7:14 De zoon van Manasse was Asriël, die zijn vrouw hem baarde. Maar zijn bijvrouw, de Syrische, baarde Machir, de vader van Gilead.
1 Kronieken 7:15 Machir nam de zuster van Huppim en van Suppim tot vrouw. Haar naam was Maächa, en de naam van de tweede zoon was Zelafead. Zelafead had dochters.
1 Kronieken 7:16 Maächa, de vrouw van Machir, baarde een zoon, en zij gaf hem de naam Peres. De naam van zijn broer was Seres; zijn zonen waren Ulam en Rekem.
1 Kronieken 7:17 De zoon van Ulam was Bedan. Dit zijn de nakomelin­gen van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse.
1 Kronieken 7:18 Wat zijn zuster Molecheth be­treft, zij baarde Ishod, Abiëzer en Mahela.
1 Kronieken 7:19 De zonen van Semida waren Ahjan, Sechem, Likhi en Aniam.
1 Kronieken 7:20 De zoon van Efraïm was Sutelah; diens zoon was Bered, diens zoon Ta­hath, diens zoon Elada, diens zoon Tahath,
1 Kronieken 7:21 diens zoon Zabad, diens zonen Sutelah, Ezer en Elad. De mannen van Gath, die in het land geboren waren, doodden hen, want zij waren gekomen om hun vee weg te nemen.
1 Kronieken 7:22 Daarop rouwde Efraïm, hun vader, vele dagen en zijn broers kwamen om hem te troosten.
1 Kronieken 7:23 Daarna kwam hij bij zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde een zoon; hij gaf hem de naam Beria, omdat zij in een tijd van onheil in zijn huis was.
1 Kronieken 7:24 Zijn dochter was Seëra, die bouwde Laag-Beth-Horon, Hoog-Beth-Horon en Uzzen-Seëra.
1 Kronieken 7:25 Refah was zijn zoon, evenals Resef; diens zoon was Telah, diens zoon Tahan,
1 Kronieken 7:26 diens zoon Ladan, diens zoon Ammihud, diens zoon Elisama,
1 Kronieken 7:27 diens zoon Non en diens zoon Jozua.
1 Kronieken 7:28 Hun bezit en hun woongebied was Bethel met de bijbehor­ende plaatsen, in het oosten Naäran, in het westen Gezer met de bijbehorende plaatsen, en ook Sichem met de bijbehorende plaatsen, tot aan Ajja met de bijbehorende plaatsen.
1 Kronieken 7:29 In handen van de zonen van Manasse waren Beth-Sean met de bijbehorende plaatsen, Taänach met de bijbehorende plaatsen, Megiddo met de bijbehorende plaatsen, en Dor met de bijbe­horende plaatsen. Daarin hebben de nakomelingen van Jozef, de zoon van Israël, gewoond.
1 Kronieken 7:30 De zonen van Aser waren Jimna, Jisva, Jisvi en Beria; Sera was hun zuster.
1 Kronieken 7:31 De zo­nen van Beria waren Heber en Malchiël, dat is de vader van Birzavith.
1 Kronieken 7:32 Heber verwekte Jaflet, Somer, Hotham, en Sua, hun zuster.
1 Kronieken 7:33 De zonen van Jaflet waren Pasach, Bimhal en Asvath. Dit waren de zonen van Jaflet.
1 Kronieken 7:34 De zonen van Semer waren Ahi, Rohega, Je­hubba en Aram.
1 Kronieken 7:35 De zonen van zijn broer Helem waren Zofah, Jimna, Seles en Amal.
1 Kronieken 7:36 De zonen van Zofah waren Suah, Harnefer, Sual, Beri, Jimra,
1 Kronieken 7:37 Bezer, Hod, Samma, Silsa, Jithran en Beëra.
1 Kronieken 7:38 De zonen van Jether waren Jefunne, Pispa en Ara.
1 Kronieken 7:39 De zo­nen van Ulla waren Arah, Hanniël en Rizja.
1 Kronieken 7:40 Deze allen waren nakomelingen van Aser, familiehoofden, uitgelezen dappere helden, hoofden onder de vorsten. Zij werden in de ge­slachtsregisters ingeschreven voor het leger in geval van oorlog; hun aantal was zesentwintig­duizend man.

1 Kronieken 8

1 Kronieken 8:1 Benjamin verwekte Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, de tweede, Ahrah, de derde,
1 Kronieken 8:2 Naho, de vierde, Rafa, de vijfde.
1 Kronieken 8:3 Bela had deze zonen: Addar, Gera, Abihud,
1 Kronieken 8:4 Abisua, Naä­man, Ahoah,
1 Kronieken 8:5 Gera, Sefufan en Huram.
1 Kronieken 8:6 Dit zijn de zonen van Ehud. Zij waren de fami­liehoofden van de inwoners van Geba, en hij voerde hen weg naar Manahath,
1 Kronieken 8:7 met Naä­man, Ahia en Gera. Deze heeft hen weggevoerd; ook verwekte hij Uzza en Ahihud.
1 Kronieken 8:8 En Sa­haraïm verwekte kinderen in het land van Moab (nadat hij hen weggestuurd had) bij Husim en Baära, zijn vrouwen.
1 Kronieken 8:9 Bij zijn vrouw Hodes verwekte hij Jobab, Zibja, Mesa, Malcam,
1 Kronieken 8:10 Jez, Sochja en Mirma. Dit zijn zijn zonen, familiehoofden.
1 Kronieken 8:11 En bij Husim verwekte hij Abitub en Elpaäl.
1 Kronieken 8:12 De zonen van Elpaäl waren Eber, Misam, Semed (hij heeft Ono ge­bouwd en Lod met de bijbehorende plaatsen),
1 Kronieken 8:13 Beria en Sema (zij waren familiehoofden van de inwoners van Ajalon; zij hebben de inwoners van Gath verdreven).
1 Kronieken 8:14 Ahio, Sasak, Jeremoth,
1 Kronieken 8:15 Zebadja, Arad, Eder,
1 Kronieken 8:16 Michaël, Jispa en Joha waren zonen van Beria.
1 Kronieken 8:17 Zebadja, Mesullam, Hizki, Heber,
1 Kronieken 8:18 Jismerai, Jizlia en Jobab waren zonen van Elpaäl.
1 Kronieken 8:19 Jakim, Zichri, Zabdi,
1 Kronieken 8:20 Eljoënai, Zillethai, Eliël,
1 Kronieken 8:21 Adaja, Beraja en Simrath waren zonen van Simeï.
1 Kronieken 8:22 Jispan, Eber, Eliël,
1 Kronieken 8:23 Abdon, Zichri, Hanan,
1 Kronieken 8:24 Hananja, Elam, Antothia,
1 Kronieken 8:25 Jifdeja en Pnuël waren zonen van Sasak.
1 Kronieken 8:26 Samserai, Seharja, Athalja,
1 Kronieken 8:27 Jaäresja, Elia en Zichri waren zonen van Jeroham.
1 Kronieken 8:28 Dezen waren familiehoofden, hoof­den over hun afstammelingen. Zij woonden in Jeruzalem.
1 Kronieken 8:29 Te Gibeon woonde de vader van Gibeon, en de naam van zijn vrouw was Maächa.
1 Kronieken 8:30 Zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, Kis, Baäl, Nadab,
1 Kronieken 8:31 Gedor, Ahio en Zecher.
1 Kronieken 8:32 En Mikloth verwekte Simea. Ook zij woonden bij hun broeders in Jeruzalem, met hun overige broeders.
1 Kronieken 8:33 Ner ver­wekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonathan, Malchi-Sua, Abinadab en Esbaäl.
1 Kronieken 8:34 De zoon van Jonathan was Merib-Baäl, en Merib-Baäl verwekte Micha.
1 Kronieken 8:35 De zonen van Micha waren Pithon, Melech, Taärea en Achaz.
1 Kronieken 8:36 En Achaz verwekte Jehoadda, en Je­hoadda verwekte Alemeth, Azmaveth en Zimri. Zimri verwekte Moza,
1 Kronieken 8:37 Moza verwekte Bi-na; diens zoon was Rafa, diens zoon was Elasa, diens zoon was Azel.
1 Kronieken 8:38 Azel had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan. Deze allen waren zonen van Azel.
1 Kronieken 8:39 De zonen van Esek, zijn broer, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jes, de tweede, en Elifelet, de derde.
1 Kronieken 8:40 De zonen van Ulam waren mannen, strijdbare helden, die de boog spanden. Zij hadden veel zonen en kleinzonen, honderdvijftig. Deze allen hoorden bij de nakomelingen van Benjamin.

1 Kronieken 9

1 Kronieken 9:1 Heel Israël werd in geslachtsregisters ingeschreven, en zie, zij zijn geschreven in het boek van de koningen van Israël. De Judeeërs werden vanwege hun trouwbreuk in ballingschap ge­voerd naar Babel.
1 Kronieken 9:2 De eerste inwoners die zich in hun bezit, in hun steden, vestigden, waren Israëlieten, de priesters, de Levieten en de tempeldienaren.
1 Kronieken 9:3 In Jeruzalem woonden van de nakomelingen van Juda, van de nakomelingen van Benjamin en van de nakomelingen van Efraïm en Manasse:
1 Kronieken 9:4 Uthai, de zoon van Ammihud, de zoon van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, van de nakomelingen van Perez, de zoon van Juda.
1 Kronieken 9:5 Van de Silo-nieten: Asaja, de eerstgeborene en zijn zonen.
1 Kronieken 9:6 Van de zonen van Zerah: Jeuël, en van zijn broeders: zeshonderdnegentig man.
1 Kronieken 9:7 Van de nakomelingen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, de zoon van Hodavja, de zoon van Hassenua;
1 Kronieken 9:8 Jibnea, de zoon van Jero­ham; Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Michri; Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Reuël, de zoon van Jibnia.
1 Kronieken 9:9 Verder hun broeders, ingedeeld naar hun afstamming, negen­honderdzesenvijftig. Al deze mannen waren familiehoofden van hun families.
1 Kronieken 9:10 Van de priesters: Jedaja, Jojarib, Jachin;
1 Kronieken 9:11 Azarja, de zoon van Hilkia, de zoon van Mesullam, de zoon van Zadok, de zoon van Merajoth, de zoon van Ahitub, de verantwoordelijke voor het huis van God;
1 Kronieken 9:12 Adaja, de zoon van Jeroham, de zoon van Pashur, de zoon van Malchia; Masai, de zoon van Adiël, de zoon van Jahzera, de zoon van Mesullam, de zoon van Mesille­mith, de zoon van Immer,
1 Kronieken 9:13 met hun broeders, hoofden van hun families, duizend zeven-honderdzestig strijdbare helden voor het dienstwerk in het huis van God.
1 Kronieken 9:14 Van de Leviet­en: Semaja, de zoon van Hassub, de zoon van Azrikam, de zoon van Hasabja, van de nakome­lingen van Merari;
1 Kronieken 9:15 Bakbakkar, Heres, Galal en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, de zoon van Asaf;
1 Kronieken 9:16 Obadja, de zoon van Semaja, de zoon van Galal, de zoon van Jeduthun; Berechja, de zoon van Asa, de zoon van Elkana, die in de dorpen van de Neto­fathieten woonde.
1 Kronieken 9:17 De poortwachters waren Sallum, Akkub, Talmon, Ahiman en hun broeders. Sallum was het hoofd,
1 Kronieken 9:18 en tot nu toe staan zij op wacht bij de koningspoort aan de oostkant. Zij waren poortwachters bij de legerkampen van de Levieten.
1 Kronieken 9:19 Sallum, de zo­on van Kore, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach, en zijn broeders uit zijn familie, de Korachieten, gingen over het dienstwerk als deurwachters bij de tabernakel, zoals hun vade­ren in het kamp van de HEERE wachters bij de ingang geweest waren.
1 Kronieken 9:20 Pinehas, de zoon van Eleazar, was vroeger de verantwoordelijke leider van hen; de HEERE was met hem.
1 Kronieken 9:21 Zacharja, de zoon van Meselemja, was poortwachter bij de ingang van de tent van ontmoet­ing.
1 Kronieken 9:22 Het totaal van hen die tot poortwachters bij de deuren waren gekozen, was tweehon­derdtwaalf. Zij waren in hun dorpen in het geslachtsregister ingeschreven. David en Samuel, de ziener, hadden hen in hun ambt bevestigd.
1 Kronieken 9:23 Zij en hun zonen hielden de wacht bij de poorten van het huis van de HEERE, bij de tentwoning, overeenkomstig hun taken.
1 Kronieken 9:24 Naar de vier windstreken waren die poortwachters opgesteld: naar het oosten, naar het west­en, naar het noorden en naar het zuiden.
1 Kronieken 9:25 En hun broeders verbleven in hun dorpen om van tijd tot tijd zeven dagen dienst met hen te komen doen.
1 Kronieken 9:26 Want in dat ambt waren zij de vier voornaamste poortwachters. Zij waren Levieten. Zij gingen over de voorraadkamers en over de schatkamers van het huis van God.
1 Kronieken 9:27 Zij overnachtten rondom het huis van God, want deze taak rustte op hen; ook gingen zij over het openen van de poorten, en dat ie­dere morgen.
1 Kronieken 9:28 Enkelen van hen gingen over de voorwerpen voor de dienst, want per aan­tal brachten zij die naar binnen en per aantal brachten zij die naar buiten;
1 Kronieken 9:29 en anderen van hen waren aangesteld over de voorwerpen, namelijk over al de heilige voorwerpen, over de meelbloem, over de wijn, de olie, de wierook en de specerijen.
1 Kronieken 9:30 Enkelen van de zonen van de priesters waren bereiders van het mengsel van specerijen.
1 Kronieken 9:31 Mattithja, uit de Lev­ieten, die de eerstgeborene was van Sallum, de Korachiet, had het ambt van toezichthouder over het bakwerk.
1 Kronieken 9:32 Enkelen van de nakomelingen van de Kahathieten, van hun broeders, gingen over het uitgestalde brood, om dat sabbat na sabbat klaar te maken.
1 Kronieken 9:33 Dit waren ook de zangers, familiehoofden onder de Levieten, vrijgesteld van dienst in de voorraad­kamers; de verantwoordelijkheid voor hun eigen werk rustte immers dag en nacht op hen.
1 Kronieken 9:34 Dit zijn de familiehoofden van de Levieten, ingedeeld naar hun afstamming. Dezen woonden in Jeruzalem.
1 Kronieken 9:35 Te Gibeon woonden de vader van Gibeon, Jeïel, en de naam van zijn vrouw was Maächa.
1 Kronieken 9:36 Zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, Kis, Baäl, Ner, Nadab,
1 Kronieken 9:37 Gedor, Ahio, Zacharja en Mikloth.
1 Kronieken 9:38 En Mikloth verwekte Simeam. Ook zij woonden bij hun broeders in Jeruzalem, met hun overige broeders.
1 Kronieken 9:39 Ner verwekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonathan, Malchi-Sua, Abinadab en Esbaäl.
1 Kronieken 9:40 De zoon van Jonathan was Merib-Baäl en Merib-Baäl verwekte Micha.
1 Kronieken 9:41 De zonen van Micha waren Pithon, Melech en Taërea.
1 Kronieken 9:42 En Achaz verwekte Jaëra, en Jaëra verwekte Alemeth, Azmaveth en Zimri. Zimri verwekte Moza,
1 Kronieken 9:43 Moza verwekte Bina; diens zoon was Refaja, diens zoon was Elasa, diens zoon was Azel.
1 Kronieken 9:44 Azel had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan. Dit waren de zonen van Azel.

1 Kronieken 10

1 Kronieken 10:1 En de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen van Israël vluchtten voor de Filistij­nen en vielen dodelijk gewond op het gebergte Gilboa.
1 Kronieken 10:2 De Filistijnen hielden dicht op Saul en op zijn zonen aan, en de Filistijnen doodden Jonathan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul.
1 Kronieken 10:3 De strijd tegen Saul werd zwaar: de schutters, de mannen met de boog, troffen hem aan, en hij beefde uit angst voor de schutters.
1 Kronieken 10:4 Toen zei Saul tegen zijn wa­pendrager: Trek uw zwaard en doorsteek mij daarmee. Anders komen deze onbesnedenen en drijven zij de spot met mij. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij was zeer bevreesd. Toen nam Saul het zwaard en liet zich erin vallen.
1 Kronieken 10:5 Toen zijn wapendrager zag dat Saul dood was, liet ook hij zich in zijn zwaard vallen en stierf hij.
1 Kronieken 10:6 Zo stierven Saul, zijn drie zo­nen en heel zijn huis; tegelijk stierven zij.
1 Kronieken 10:7 Toen alle mannen van Israël die in het dal waren, zagen dat Saul en zijn zonen dood waren, verlieten zij hun steden en vluchtten. Daar­na kwamen de Filistijnen en gingen er wonen.
1 Kronieken 10:8 En het gebeurde de volgende dag, toen de Filistijnen kwamen om de gesneuvelden te plunderen, dat zij Saul en zijn zonen vonden, lig­gend op het gebergte Gilboa.
1 Kronieken 10:9 Zij trokken hem zijn wapenrusting uit en namen zijn hoofd en zijn wapenrusting en stuurden die rond in het land van de Filistijnen, om de boodschap te brengen aan hun afgoden en aan het volk.
1 Kronieken 10:10 Zij legden zijn wapenrusting in het huis van hun god en zijn schedel staken zij ergens vast in het huis van Dagon.
1 Kronieken 10:11 Toen heel Jabes in Gilead alles hoorde wat de Filistijnen met Saul gedaan hadden,
1 Kronieken 10:12 stonden alle strijdbare mannen op en namen zij het lichaam van Saul en de lichamen van zijn zonen weg. Zij bracht­en die naar Jabes en begroeven hun beenderen onder de eik bij Jabes, en zij vastten zeven dagen.
1 Kronieken 10:13 Zo stierf Saul vanwege zijn trouwbreuk, die hij tegenover de HEERE had ge­pleegd, vanwege het woord van de HEERE, dat hij niet in acht had genomen, en ook omdat hij een dodenbezweerder had geraadpleegd,
1 Kronieken 10:14 en niet de HEERE had geraadpleegd. Daar­om doodde Hij hem en liet Hij het koningschap overgaan op David, de zoon van Isaï.

1 Kronieken 11

1 Kronieken 11:1 Toen kwam heel Israël bij David te Hebron bijeen, en zij zeiden: Zie, wij zijn uw beende­ren en uw vlees.
1 Kronieken 11:2 Al eerder, ook toen Saul koning was, liet Israël uitgaan en ingaan. Ook heeft de HEERE, uw God, tegen u gezegd: Ú zult Mijn volk Israël weiden, en zult vorst zijn over Mijn volk Israël.
1 Kronieken 11:3 Zo kwamen alle oudsten van Israël bij de koning in Hebron. En Da­vid sloot met hen in Hebron een verbond voor het aangezicht van de HEERE, en zij zalfden David tot koning over Israël overeenkomstig het woord van de HEERE door de dienst van Sa­muel.
1 Kronieken 11:4 David trok met heel Israël op naar Jeruzalem, dat is Jebus, want daar waren de Je­busieten, de inwoners van dat land.
1 Kronieken 11:5 Toen zeiden de inwoners van Jebus tegen David: U komt hier niet binnen! David nam echter de vesting Sion, dat is de stad van David, in.
1 Kronieken 11:6 David zei namelijk: Al wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, zal hoofd en bevelhebber worden. Toen klom Joab, de zoon van Zeruja, het eerst naar boven en werd hij hoofd.
1 Kronieken 11:7 Zo ging David in de bergvesting wonen; daarom noemt men deze: stad van David.
1 Kronieken 11:8 Hij bouwde een muur rond de stad, vanaf de Millo en er omheen, en Joab herstelde de rest van de stad.
1 Kronieken 11:9 David nam gaandeweg toe in aanzien, want de HEERE van de legermachten was met hem.
1 Kronieken 11:10 Dit waren de hoofden van de helden die David had, die hun positie mét hem verstevigd hadden voor zijn koningschap over heel Israël, om hem overeenkomstig het woord van de HEERE over Israël koning te maken.
1 Kronieken 11:11 Dit nu is het aantal van de helden die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer driehonderd man.
1 Kronieken 11:12 Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah; hij was een van de drie helden.
1 Kronieken 11:13 Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar voor de strijd verzameld waren. Een stuk van het land stond vol met gerst, en het volk vluchtte voor de Filistijnen.
1 Kronieken 11:14 Toen stelden zij zich op midden op dat stuk land, ontrukten het aan de vijand en versloegen de Filistijnen. De HEERE bracht een grote verlossing.
1 Kronieken 11:15 Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg naar de rots, naar David, in de grot van Adullam; en het leger van de Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm.
1 Kronieken 11:16 Toen David in de vesting was – er was toen een gar­nizoen van de Filistijnen in Bethlehem –
1 Kronieken 11:17 kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt?
1 Kronieken 11:18 Toen baanden die drie zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. David wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE,
1 Kronieken 11:19 en zei: Er is bij mij geen sprake van, mijn God, dat ik dit zal doen! Zal ik het bloed van deze mannen drinken? Met gevaar voor hun leven, ja, met ge­vaar voor hun leven hebben zij dat hier gebracht. En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
1 Kronieken 11:20 Abisaï, de broer van Joab, die was het hoofd van deze drie. Hij zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder deze drie.
1 Kronieken 11:21 Onder deze drie was hij geëerd boven de twee. Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het eerste drietal.
1 Kronieken 11:22 Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee zonen van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die eens in het midden van een kuil afdaalde en daar een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd.
1 Kronieken 11:23 Hij versloeg ook een Egyptenaar, een man van grote lengte, vijf el lang. In de hand van de Egyptenaar was een speer als een weversboom, maar Benaja ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens eigen speer.
1 Kronieken 11:24 Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden.
1 Kronieken 11:25 Zie, hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
1 Kronieken 11:26 De strijdbare helden waren: Asahel, de broer van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem;
1 Kronieken 11:27 Sammoth uit Harod; Helez uit Pelon;
1 Kronieken 11:28 Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; Abiëzer uit Anathoth;
1 Kronieken 11:29 Sibbechai uit Husa; Ilai uit Ahoah;
1 Kronieken 11:30 Maharai uit Netofa; Heled, de zoon van Baëna uit Netofa;
1 Kronieken 11:31 Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; Benaja uit Pirhathon;
1 Kronieken 11:32 Hurai uit de dalen van Gaäs; Abiël uit Beth-Araba;
1 Kronieken 11:33 Azmaveth uit Barhum; Eljach­ba uit Saälbon;
1 Kronieken 11:34 de zonen van Hasem, de Gizoniet; Jonathan, de zoon van Sage, uit Har-ar;
1 Kronieken 11:35 Ahiam, de zoon van Sachar, uit Harar; Elifal, de zoon van Ur;
1 Kronieken 11:36 Hefer uit Me­chera; Ahia uit Pelon;
1 Kronieken 11:37 Hezro uit Karmel; Naärai, de zoon van Ezbai;
1 Kronieken 11:38 Joël, de broer van Nathan; Mibhar, de zoon van Hagri;
1 Kronieken 11:39 Zelek, de Ammoniet; Nahrai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja;
1 Kronieken 11:40 Ira uit Jether; Gareb uit Jether;
1 Kronieken 11:41 Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon van Achlai;
1 Kronieken 11:42 Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, met dertig man boven hem;
1 Kronieken 11:43 Hanan, de zoon van Maächa, en Josafat uit Methen;
1 Kronieken 11:44 Uzzia uit Astaroth; Sama en Jeïel, de zoon van Hotham uit Aroër;
1 Kronieken 11:45 Je­diaël, de zoon van Simri en Joha, zijn broer, uit Tiz;
1 Kronieken 11:46 Eliël uit Mahanaïm; Jeribai en Jo­savia, de zonen van Elnaäm, en Jithma, de Moabitische;
1 Kronieken 11:47 Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezo­baja.

1 Kronieken 12

1 Kronieken 12:1 Dezen zijn het die naar David in Ziklag kwamen, toen hij nog uitgesloten was van de na­bijheid van Saul, de zoon van Kis. Zij waren onder de helden, die in die strijd hielpen,
1 Kronieken 12:2 ge­wapend met bogen. Zij gebruikten de rechter-en de linkerhand om stenen te slingeren en om pijlen te schieten met de boog. Zij behoorden tot de verwanten van Saul, uit Benjamin:
1 Kronieken 12:3 Ahiëzer, het hoofd, en Joas, zonen van Semaä, uit Gibea. Vervolgens Jeziël en Pelet, zonen van Azmaveth; Beracha en Jehu, uit Anathoth;
1 Kronieken 12:4 de Gibeoniet Jismaja, een held onder de dertig, die het bevel voerde over de dertig; Jirmeja, Jahaziël, Johanan en Jozabad uit Gedera;
1 Kronieken 12:5 Eluzai, Jerimoth, Bealja, Semarja en Sefatja uit Harif;
1 Kronieken 12:6 Elkana, Jissia, Azareël, Joëz­er en Jasobam, de Korachieten;
1 Kronieken 12:7 Joëla en Zebadja, de zonen van Jeroham, uit Gedor.
1 Kronieken 12:8 Ook van de Gadieten scheidden sommigen zich af en voegden zich bij David in de bergvesting in de woestijn, strijdbare helden, soldaten gereed voor de strijd, uitgerust met schild en speer. Hun aanblik was als de aanblik van een leeuw en zij waren in snelheid als gazellen op de bergen.
1 Kronieken 12:9 Ezer was het hoofd, Obadja de tweede, Eliab de derde,
1 Kronieken 12:10 Mismanna de vierde, Jirmeja de vijfde,
1 Kronieken 12:11 Attai de zesde, Eliël de zevende,
1 Kronieken 12:12 Johanan de achtste, El­zabad de negende,
1 Kronieken 12:13 Jirmeja de tiende, Machbannai de elfde.
1 Kronieken 12:14 Dezen behoorden tot de nakomelingen van Gad, hoofden van het leger; een van de kleinsten telde voor honderd en de grootste voor duizend.
1 Kronieken 12:15 Deze zelfde mannen zijn het, die de Jordaan overstaken in de eerste maand, toen die helemaal buiten zijn oevers was getreden; en zij verdreven al de bew­oners van de dalen in het oosten en in het westen.
1 Kronieken 12:16 Ook kwamen er sommigen van de na­komelingen van Benjamin en Juda naar de bergvesting toe, naar David.
1 Kronieken 12:17 En David ging de vesting uit hun tegemoet, nam het woord en zei tegen hen: Als u met vrede naar mij toe ge­komen bent om mij te helpen, dan zal ik één van hart met u zijn. Maar als het is om mij aan mijn tegenstanders te verraden, terwijl er toch geen geweld in mijn handen is – moge de God van onze vaderen het zien en straffen!
1 Kronieken 12:18 Toen kwam de Geest over Amasai, het hoofd van de dertig, en hij zei: Wij zijn de uwe, David, ja, met u zijn wij, zoon van Isaï. Vrede, vrede zij u, en vrede uw helper, want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen aan tot hoofden over de bende.
1 Kronieken 12:19 Sommigen van Manasse liepen over naar David, toen hij met de Filistijnen ten strijde kwam tegen Saul, hoewel zij hen niet hielpen. Want de stadsvorsten van de Filistijnen stuurden hem na beraad weg en zeiden: Hij zou met onze hoofden naar Saul, zijn heer, kunnen overlopen.
1 Kronieken 12:20 Toen hij naar Ziklag trok, liepen naar hem over uit Mana­sse: Adnah, Jozabad, Jediaël, Michaël, Jozabad, Elihu en Zillethai – hoofden van de duizen­den die Manasse toebehoorden.
1 Kronieken 12:21 En dezen hielpen David mee tegen die andere benden; want zij waren allen strijdbare helden, en zij waren bevelhebbers in het leger.
1 Kronieken 12:22 Want er kwamen die tijd van dag tot dag mensen naar David toe om hem te helpen, tot het een groot leger werd, als een leger van God.
1 Kronieken 12:23 Dit zijn de aantallen van de hoofden van hen die toe­gerust waren voor het leger; zij waren bij David in Hebron gekomen om het koningschap van Saul op hem te laten overgaan, overeenkomstig het bevel van de HEERE:
1 Kronieken 12:24 Van de nako­melingen van Juda, die schilden en speren droegen: zesduizend achthonderd, toegerust voor de strijd.
1 Kronieken 12:25 Van de nakomelingen van Simeon, strijdbare helden in de strijd: zevendui­zend en honderd.
1 Kronieken 12:26 Van de nakomelingen van Levi: vierduizend zeshonderd.
1 Kronieken 12:27 En Je­hojada was leider van de nakomelingen van Aäron, en met hem waren er drieduizend zeven­honderd.
1 Kronieken 12:28 En Zadok was een jongeman, een strijdbare held; en uit zijn familie waren er tweeëntwintig bevelhebbers.
1 Kronieken 12:29 En van de nakomelingen van Benjamin, de broeders van Saul: drieduizend; want tot nog toe hield een groot deel van hen het met het huis van Saul.
1 Kronieken 12:30 En van de nakomelingen van Efraïm: twintigduizend achthonderd, strijdbare helden, mannen van naam in hun familie.
1 Kronieken 12:31 En van de halve stam van Manasse: achttienduizend, die met name aangewezen waren om te komen om David koning te maken.
1 Kronieken 12:32 En van de nakomelingen van Issaschar, die inzicht hadden in de tijden om te weten wat Israël moest doen: hun hoofden waren er tweehonderd, met al hun broeders onder hun bevel.
1 Kronieken 12:33 Uit Zebulon mannen die met het leger uittrokken, uitgerust voor de strijd met allerlei wapentuig: vijftigduizend; en ook om zich met een onverdeeld hart in slagorde op te stellen.
1 Kronieken 12:34 En uit Naftali: duizend bevelhebbers, en zevenendertigduizend met hen, met schilden en speren.
1 Kronieken 12:35 En uit de Danieten, uitgerust voor de strijd: achtentwintigduizend zeshonderd.
1 Kronieken 12:36 En uit Aser, mannen die met het leger uittrokken om zich voor de strijd op te stellen: veertig­duizend.
1 Kronieken 12:37 En van de overzijde van de Jordaan, van de Rubenieten, Gadieten en de halve stam van Manasse, met allerlei wapentuig voor de strijd: honderdtwintigduizend.
1 Kronieken 12:38 Al deze strijdbare mannen kwamen in gesloten gelederen en met een volkomen hart naar He­bron om David koning te maken over heel Israël. En ook heel de rest van Israël was één van hart om David koning te maken.
1 Kronieken 12:39 Zij waren daar bij David drie dagen lang, en aten en dronken, want hun broeders hadden een maaltijd voor hen bereid.
1 Kronieken 12:40 En ook de naburige stammen – tot aan Issaschar, Zebulon en Naftali toe – brachten voedsel op ezels, op kame­len, op muildieren en op runderen; voedsel als meel, klompen vijgen en rozijnenkoeken, wijn en olie, runderen en kleinvee in overvloed, want er was blijdschap in Israël.

1 Kronieken 13

1 Kronieken 13:1 Daarop pleegde David overleg met de bevelhebbers over duizend en die over honderd, en met alle vorsten.
1 Kronieken 13:2 En David zei tegen heel de gemeente van Israël: Als het u goeddunkt en als het van de HEERE, onze God, is, laten wij ons dan verspreiden, laten wij boden sturen naar onze overige broeders in alle gebieden van Israël, en met hen ook naar de priesters en Levieten in de steden met hun weidegronden, en laten zij zich bij ons voegen.
1 Kronieken 13:3 En laten we de ark van onze God naar ons terughalen, want in de dagen van Saul hebben wij er niet naar gevraagd.
1 Kronieken 13:4 Toen zei heel de gemeente, dat men het zo doen zou, want die zaak was goed in de ogen van heel het volk.
1 Kronieken 13:5 Vervolgens riep David heel Israël bijeen, van de Sichor in Egypte af tot aan Lebo-Hamath, om de ark van God uit Kirjath-Jearim terug te brengen.
1 Kronieken 13:6 Toen trok David met heel Israël naar Baäla, dat is naar Kirjath-Jearim, dat aan Juda toe­behoort, om vandaar de ark van God de HEERE, Die tussen de cherubs troont, op te halen, de ark waar de Naam wordt aangeroepen.
1 Kronieken 13:7 Zij vervoerden de ark van God op een nieuwe wagen vanuit het huis van Abinadab, en Uzza en Ahio leidden de wagen.
1 Kronieken 13:8 En David en heel Israël huppelden voor het aangezicht van God, uit alle macht, met liederen, met harpen, met luiten, met tamboerijnen, met cimbalen en met trompetten.
1 Kronieken 13:9 Maar toen zij bij de dorsvloer van Chidon kwamen, strekte Uzza zijn hand uit om de ark vast te grijpen, omdat de runderen struikelden.
1 Kronieken 13:10 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Uzza, en Hij strafte hem, omdat hij zijn hand naar de ark had uitgestoken; en hij stierf daar voor het aan­gezicht van God.
1 Kronieken 13:11 David ontstak in woede, omdat de HEERE Uzza een zware slag had toegebracht; en hij noemde die plaats Perez-Uzza, tot op deze dag.
1 Kronieken 13:12 David was op die dag bevreesd voor God, en zei: Hoe moet ik de ark van God bij mij brengen?
1 Kronieken 13:13 Daarom liet David de ark niet bij zich in de stad van David brengen, maar hij liet hem uitwijken naar het huis van Obed-Edom, de Gethiet.
1 Kronieken 13:14 Zo bleef de ark van God bij het gezin van Obed-Edom, in diens huis, drie maanden lang; en de HEERE zegende het huis van Obed-Edom en alles wat hij had.

1 Kronieken 14

1 Kronieken 14:1 En Hiram, de koning van Tyrus, stuurde boden naar David, met cederhout, metselaars en timmerlieden, om een huis voor hem te bouwen.
1 Kronieken 14:2 David besefte dat de HEERE hem tot koning over Israël bevestigd had, want zijn koningschap werd buitengewoon verheven ter wille van Zijn volk Israël.
1 Kronieken 14:3 David nam in Jeruzalem nog meer vrouwen, en David ver­wekte nog meer zonen en dochters.
1 Kronieken 14:4 Dit zijn de namen van de kinderen, die bij hem in Jeruzalem geboren zijn: Sammua en Sobab, Nathan en Salomo,
1 Kronieken 14:5 Jibchar, Elisua, Elpelet,
1 Kronieken 14:6 Nogah, Nefeg, Jafia,
1 Kronieken 14:7 Elisama, Beëljada en Elifelet.
1 Kronieken 14:8 Toen de Filistijnen hoorden dat David tot koning over heel Israël gezalfd was, trokken alle Filistijnen op om David te zoek­en. Toen David dat hoorde, trok hij uit hun tegemoet.
1 Kronieken 14:9 Toen de Filistijnen kwamen, ver­spreidden zij zich in het dal Refaïm,
1 Kronieken 14:10 en David vroeg aan God: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult U hen in mijn hand geven? En de HEERE zei tegen hem: Trek op, en Ik zal hen in uw hand geven.
1 Kronieken 14:11 Toen zij optrokken naar Baäl-Perazim, versloeg David hen daar; en David zei: God is door mijn hand door mijn vijanden heen gebroken als een doorbraak van water. Daarom gaven zij die plaats de naam Baäl-Perazim.
1 Kronieken 14:12 Zij lieten daar hun goden achter; en David gaf bevel en zij werden met vuur verbrand.
1 Kronieken 14:13 Daarna verspreidden de Filistijnen zich opnieuw in dat dal.
1 Kronieken 14:14 David vroeg God weer om raad en God zei tegen hem: U moet niet achter hen aan optrekken; maak een omtrekkende beweging van boven hen, zodat u bij hen komt van de zijde van de moerbeibomen.
1 Kronieken 14:15 En laat het gebeuren, wanneer u het geluid van voetstappen in de toppen van de moerbeibomen hoort, dat u dan uittrekt ten strijde, want dan is God vr u uitgegaan om het leger van de Filistijnen te ver­slaan.
1 Kronieken 14:16 David deed zoals God hem geboden had en zij versloegen het leger van de Filistij­nen van Gibeon af tot Gezer toe.
1 Kronieken 14:17 Zo raakte de naam van David in alle landen verbreid, en op alle volken legde de HEERE grote vrees voor hem.

1 Kronieken 15

1 Kronieken 15:1 David bouwde voor zichzelf huizen in de stad van David; en hij maakte voor de ark van God een plaats gereed, en zette er een tent voor op.
1 Kronieken 15:2 Toen zei David: Niemand mag de ark van God dragen dan alleen de Levieten, want hen heeft de HEERE gekozen om de ark van God te dragen en Hem tot in eeuwigheid te dienen.
1 Kronieken 15:3 Verder riep David heel Israël bijeen in Jeruzalem om de ark van de HEERE op te halen en die op zijn plaats te brengen, die hij er­voor gereedgemaakt had.
1 Kronieken 15:4 Vervolgens verzamelde David de nakomelingen van Aäron en de Levieten.
1 Kronieken 15:5 Van de zonen van Kahath was Uriël de leider, en van zijn broeders waren er honderdtwintig.
1 Kronieken 15:6 Van de zonen van Merari was Asaja de leider, en van zijn broeders waren er tweehonderdtwintig.
1 Kronieken 15:7 Van de zonen van Gersom was Joël de leider, en van zijn broeders waren er honderddertig.
1 Kronieken 15:8 Van de zonen van Elizafan was Semaja de leider, en van zijn broeders waren er tweehonderd.
1 Kronieken 15:9 Van de zonen van Hebron was Eliël de leider, en van zijn broeders waren er tachtig.
1 Kronieken 15:10 Van de zonen van Uzziël was Amminadab de leider, en van zijn broeders waren er honderdtwaalf.
1 Kronieken 15:11 En David riep de priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriël, Asaja, Joël, Semaja, Eliël en Amminadab.
1 Kronieken 15:12 Hij zei te­gen hen: U bent familiehoofden van de Levieten. Heiligt u, u en uw broeders, om de ark van de HEERE, de God van Israël, op te halen en naar de plaats te brengen die ik voor hem ger­eedgemaakt heb.
1 Kronieken 15:13 Want omdat u dit de eerste keer niet gedaan hebt, heeft de HEERE, onze God, ons een zware slag toegebracht, omdat wij Hem niet hebben geraadpleegd overeen­komstig de bepaling.
1 Kronieken 15:14 Toen heiligden de priesters en Levieten zich om de ark van de HEERE, de God van Israël, op te halen.
1 Kronieken 15:15 En de nakomelingen van de Levieten droegen de ark van God op hun schouders, met de draagbomen eraan, zoals Mozes geboden had, over­eenkomstig het woord van de HEERE.
1 Kronieken 15:16 Verder zei David tegen de leiders van de Leviet­en dat zij hun broeders, de zangers, op moesten stellen met muziekinstrumenten, met luiten, harpen en cimbalen, om luide en blijde klanken te laten horen.
1 Kronieken 15:17 Toen stelden de Leviet­en Heman op, de zoon van Joël. En uit zijn broeders Asaf, de zoon van Berechja; en uit de zo­nen van Merari, hun broeders, Ethan, de zoon van Kusaja.
1 Kronieken 15:18 En met hen hun broeders van de tweede orde: Zecharja, Ben, Jaäziël, Semiramoth, Jehiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäse­ja, Mattithja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom en Jeïel, de poortwachters.
1 Kronieken 15:19 En de zangers Heman, Asaf en Ethan lieten zich horen met koperen cimbalen;
1 Kronieken 15:20 en Zacharja, Aziël, Semiramoth, Jehiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja met hooggestemde luiten;
1 Kronieken 15:21 en Mat­tithja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom, Jeïel en Azazja met laaggestemde harpen, om te begelei­den.
1 Kronieken 15:22 En Chenanja, de leider van de Levieten, ging over de muziek. Hij onderwees hen in de muziek, want hij was iemand met inzicht.
1 Kronieken 15:23 Berechja en Elkana waren bewakers van de ark.
1 Kronieken 15:24 En Sebanja, Josafat, Nethaneël, Amasai, Zecharja, Benaja en Eliëzer, de priest­ers, bliezen op trompetten voor de ark van God uit; en Obed-Edom en Jehia waren bewakers van de ark.
1 Kronieken 15:25 Het waren David, de oudsten van Israël en de bevelhebbers over duizend die de ark van het verbond van de HEERE met blijdschap uit het huis van Obed-Edom gingen halen.
1 Kronieken 15:26 En het was omdat God de Levieten hielp, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, dat zij zeven jonge stieren en zeven rammen offerden.
1 Kronieken 15:27 David ging gekleed in een bovenkleed van fijn linnen, en ook alle Levieten die de ark droegen, de zangers en Chenanja, de leider van de muziek en van de zangers. Ook had David een linnen priester-hemd aan.
1 Kronieken 15:28 Zo bracht heel Israël de ark van het verbond van de HEERE over, met ge­juich en met bazuingeschal, met trompetten en met cimbalen; en zij lieten muziek horen met luiten en harpen.
1 Kronieken 15:29 En het gebeurde, toen de ark van het verbond van de HEERE bij de stad van David kwam, dat Michal, de dochter van Saul, door het venster naar beneden keek, en koning David zag dansen en huppelen. En zij verachtte hem in haar hart.

1 Kronieken 16

1 Kronieken 16:1 Toen zij de ark van God de stad binnenbrachten, zetten zij die midden in de tent die Da­vid ervoor gespannen had. En zij brachten brandoffers en dankoffers voor het aangezicht van God.
1 Kronieken 16:2 Toen David klaar was met het brengen van het brandoffer en de dankoffers, ze­gende hij het volk in de Naam van de HEERE.
1 Kronieken 16:3 Hij deelde aan iedereen in Israël, van de man tot de vrouw toe, aan ieder een rond brood, een klomp dadels en een rozijnenkoek uit.
1 Kronieken 16:4 En hij stelde voor de ark van de HEERE sommigen uit de Levieten aan als dienaars, om van de HEERE, de God van Israël, melding te maken en Hem te loven en te prijzen.
1 Kronieken 16:5 Asaf was het hoofd, Zacharja de tweede na hem; verder Jeïel, Semiramoth, Jehiël, Mattithja en Eli­ab, Benaja, Obed-Edom en Jeïel, met instrumenten als luiten en met harpen. En Asaf liet zich horen met cimbalen,
1 Kronieken 16:6 maar Benaja en Jahaziël, de priesters, deden dat voortdurend met trompetten voor de ark van het verbond van God.
1 Kronieken 16:7 Toen, op die dag, gaf David voor de eerste maal deze psalm om de HEERE te loven door de dienst van Asaf en zijn broeders.
1 Kronieken 16:8 Loof de HEERE, roep Zijn Naam aan, maak Zijn daden bekend onder de volken.
1 Kronieken 16:9 Zing voor Hem, zing psalmen voor Hem, spreek aandachtig van al Zijn wonderen.
1 Kronieken 16:10 Beroem u in Zijn heilige Naam, laat het hart van wie de HEERE zoeken, zich verblijden.
1 Kronieken 16:11 Vraag naar de HEERE en Zijn kracht, zoek Zijn aangezicht voortdurend.
1 Kronieken 16:12 Denk aan Zijn won­deren, die Hij gedaan heeft, aan Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond,
1 Kronieken 16:13 nakomelin­gen van Israël, Zijn dienaar, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen.
1 Kronieken 16:14 Hij is de HEERE, onze God, Zijn oordelen gaan over de hele aarde.
1 Kronieken 16:15 Denk aan Zijn verbond voor eeuwig, aan de belofte die Hij gedaan heeft, tot in duizend generaties,
1 Kronieken 16:16 aan het verbond dat Hij met Abraham gesloten heeft, en Zijn eed aan Izak.
1 Kronieken 16:17 Voor Jakob heeft Hij het vastgesteld als een verordening, voor Israël tot een eeuwig verbond,
1 Kronieken 16:18 door te zeggen: Ik zal u het land Kanaän geven, het gebied dat uw erfelijk bezit is.
1 Kronieken 16:19 Toen u met weinig mensen was, ja, met weinigen, en vreemdelingen daarin,
1 Kronieken 16:20 en zij van volk naar volk zwierven, en van het ene koninkrijk naar het andere volk,
1 Kronieken 16:21 liet Hij niemand toe hen te onderdrukken, ook bestrafte Hij koningen omwille van hen en zei:
1 Kronieken 16:22 Raak Mijn gezalfden niet aan, doe Mijn profeten geen kwaad.
1 Kronieken 16:23 Zing voor de HEERE, heel de aarde, breng de boodschap van Zijn heil van dag tot dag.
1 Kronieken 16:24 Vertel onder de heidenvolken Zijn eer, onder alle volken Zijn won­deren.
1 Kronieken 16:25 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, en Hij is ontzagwekkend boven alle goden.
1 Kronieken 16:26 Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt.
1 Kronieken 16:27 Majesteit en glorie zijn voor Zijn aangezicht, macht en vreugde zijn in Zijn plaats.
1 Kronieken 16:28 Geef de HEERE, geslachten van de volken, geef de HEERE eer en macht.
1 Kronieken 16:29 Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, breng offers en kom voor Zijn aangezicht. Buig u neer voor de HEERE in Zijn heerlijke heiligdom;
1 Kronieken 16:30 beef voor Zijn aangezicht, heel de aarde. Ja, vast staat de wereld, zij zal niet wankelen.
1 Kronieken 16:31 Laat de hemel zich verblijden en de aarde zich verheugen, laat men onder de heidenvolken zeggen: De HEERE regeert.
1 Kronieken 16:32 Laat de zee bulderen met al wat zij bevat, laat het veld van vreugde opspringen met al wat erin is.
1 Kronieken 16:33 Dan zullen de bomen van het woud juichen voor het aangezicht van de HEERE, want Hij komt om de aarde te oordelen.
1 Kronieken 16:34 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goeder­tierenheid is voor eeuwig.
1 Kronieken 16:35 En zeg: Verlos ons, o God van ons heil, en breng ons bijeen, en red ons vanuit de heidenvolken, opdat wij Uw heilige Naam loven en ons beroemen in Uw lof.
1 Kronieken 16:36 Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En heel het volk zei: Amen! En het prees de HEERE.
1 Kronieken 16:37 Zo liet hij daar voor de ark van het ver­bond van de HEERE Asaf en zijn broeders achter om voortdurend dienst te doen voor de ark overeenkomstig het voorschrift voor elke afzonderlijke dag,
1 Kronieken 16:38 en ook Obed-Edom met hun broeders, achtenzestig man; met Obed-Edom, de zoon van Jeduthun, en Hosa, als poort­wachters,
1 Kronieken 16:39 en de priester Zadok, en zijn broeders, de priesters, voor de tabernakel van de HEERE op de offerhoogte, die in Gibeon is,
1 Kronieken 16:40 om de HEERE voortdurend, in de mor­gen en in de avond, brandoffers te brengen op het brandofferaltaar; en dat overeenkomstig al­les wat geschreven staat in de wet van de HEERE, die Hij Israël geboden had.
1 Kronieken 16:41 En met hen waren Heman en Jeduthun, en de overigen die gekozen waren, die met name aangewe­zen waren om de HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
1 Kronieken 16:42 En bij hen waren Heman en Jeduthun, met trompetten en cimbalen voor hen die zich lieten horen, en met instrumenten voor muziek tot eer van God. De zonen van Jeduthun waren echter bij de poort.
1 Kronieken 16:43 Toen ging al het volk weg, ieder naar zijn huis; en David keerde terug om zijn huis te gaan zegenen.

1 Kronieken 17

1 Kronieken 17:1 En het gebeurde, toen David in zijn huis zat, dat David tegen de profeet Nathan zei: Zie, ik verblijf in een huis van cederhout, maar de ark van het verbond van de HEERE onder tent-kleden.
1 Kronieken 17:2 Nathan zei tegen David: Doe alles wat in uw hart is, want God is met u.
1 Kronieken 17:3 Maar in die nacht gebeurde het dat het woord van God tot Nathan kwam:
1 Kronieken 17:4 Ga en zeg te­gen David, Mijn dienaar: Zo zegt de HEERE: Ú mag voor Mij geen huis bouwen om in te wo­nen.
1 Kronieken 17:5 Ik heb immers niet in een huis gewoond vanaf de dag dat Ik Israël uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe, maar Ik ben van tent tot tent gegaan, en van tabernakel tot taber­nakel.
1 Kronieken 17:6 Heb Ik ooit, overal waar Ik met heel Israël rondtrok, een woord gesproken tot een van de richters van Israël, die Ik bevolen had Mijn volk te weiden: Waarom bouwt u voor Mij geen huis van cederhout?
1 Kronieken 17:7 Nu dan, dit moet u tegen Mijn dienaar zeggen, tegen David: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb u van de schaapskooi vandaan gehaald, van achter het kleinvee, om een leider over Mijn volk Israël te zijn.
1 Kronieken 17:8 Ik was met u overal waar u heen ging, en heb al uw vijanden voor uw ogen uitgeroeid. Ik heb een naam voor u gemaakt, zoals de naam van de groten die op aarde zijn.
1 Kronieken 17:9 Ik heb aan Mijn volk Israël een plaats toe­gewezen en het daar geplant, zodat het in zijn eigen gebied woont en niet meer heen en weer gedreven wordt. En onrechtvaardige mensen zullen het niet meer verdrukken zoals vroeger,
1 Kronieken 17:10 en sinds de dagen waarop Ik richters aangesteld heb over Mijn volk Israël. Maar Ik heb al uw vijanden vernederd. Ook maak Ik u bekend dat de HEERE voor een huis zal bouwen.
1 Kronieken 17:11 En het zal gebeuren, wanneer uw dagen voorbij zijn en u heen gaat naar uw vaderen, dat Ik uw nakomeling na u, die een van uw zonen zal zijn, zal doen opstaan, en Ik zal zijn koning­schap bevestigen.
1 Kronieken 17:12 Die zal voor Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn troon voor eeuwig bevestigen.
1 Kronieken 17:13 Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn, en Mijn goe­dertierenheid zal Ik niet van hem wegnemen, zoals Ik die weggenomen heb van hem die er vr u was,
1 Kronieken 17:14 maar Ik zal hem in Mijn huis en in Mijn koningschap voor eeuwig stand doen houden, en zijn troon zal voor eeuwig zeker zijn.
1 Kronieken 17:15 Overeenkomstig al deze woorden en heel dit visioen, zo sprak Nathan tot David.
1 Kronieken 17:16 Toen ging koning David de heilige tent binnen en nam plaats voor het aangezicht van de HEERE. Hij zei: Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis dat U mij tot hiertoe gebracht hebt?
1 Kronieken 17:17 En dit was in Uw ogen nog ger­ing, o God, en U hebt ook nog over het huis van Uw dienaar gesproken tot in verre tijden; en U hebt mij als een rij mensen gezien, in opgaande lijn, HEERE God!
1 Kronieken 17:18 Wat zal David nog meer tot U spreken, vanwege deze eer aan Uw dienaar? Ú kent Uw dienaar immers.
1 Kronieken 17:19 HEERE, omwille van Uw dienaar en naar Uw hart hebt U al deze grote dingen gedaan, en al deze grote dingen bekendgemaakt.
1 Kronieken 17:20 HEERE, er is niemand zoals U, en er is geen God dan U alleen, zoals blijkt uit alles wat wij met onze eigen oren gehoord hebben.
1 Kronieken 17:21 En wie is als Uw volk Israël, het enige volk op de aarde dat God is gaan verlossen om voor Hem een volk te zijn, om Zich een Naam te maken door het doen van grote en ontzagwekkende dingen, door heidenvolken te verdrijven van voor de ogen van Uw volk, dat U uit Egypte verlost hebt.
1 Kronieken 17:22 U hebt Uw volk Israël voor U tot Uw volk gemaakt, voor eeuwig, en Ú, HEERE, bent hun tot een God geworden.
1 Kronieken 17:23 Nu dan, HEERE, laat dit woord dat U over Uw dienaar en over zijn huis gesproken hebt, voor eeuwig bewaarheid worden, en doe zoals U gesproken hebt.
1 Kronieken 17:24 Ja, laat het bewaarheid worden, en laat Uw Naam tot in eeuwigheid grootgemaakt worden door te zeggen: De HEERE van de legermachten, de God van Israël, is God over Isra­ël, en laat het huis van Uw dienaar David zeker zijn voor Uw aangezicht.
1 Kronieken 17:25 Want U, mijn God, hebt voor het oor van Uw dienaar onthuld dat U voor hem een huis zult bouwen. Daar­om heeft Uw dienaar vrijmoedigheid gevonden dit gebed voor Uw aangezicht te bidden.
1 Kronieken 17:26 Nu dan, HEERE, U bent die God, en U hebt dit goede over Uw dienaar gesproken.
1 Kronieken 17:27 Nu dan, het heeft U behaagd het huis van Uw dienaar te zegenen, dat het voor eeuwig voor Uw aangezicht zal zijn; want U, HEERE, hebt het gezegend, en het zal voor eeuwig gezegend zijn.

1 Kronieken 18

1 Kronieken 18:1 Daarna gebeurde het dat David de Filistijnen versloeg en hen onderwierp; en hij nam Gath en de bijbehorende plaatsen uit de macht van de Filistijnen.
1 Kronieken 18:2 Ook versloeg hij Moab, zodat de Moabieten dienaren van David werden en zij schatting moesten afdragen.
1 Kronieken 18:3 Verder versloeg David Hadadezer, de koning van Zoba, bij Hamath, toen die heentrok om zijn gezag te vestigen aan de rivier de Eufraat.
1 Kronieken 18:4 David nam van hem duizend wagens af en nam zevenduizend ruiters en twintigduizend man voetvolk gevangen. Ook sneed David de hielpezen van alle wagenpaarden door, maar hield er honderd wagenpaarden van over.
1 Kronieken 18:5 De Syriërs van Damascus kwamen om Hadadezer, de koning van Zoba, te helpen, maar David versloeg van de Syriërs tweeëntwintigduizend man.
1 Kronieken 18:6 David legde garnizoenen in het Syrië van Damascus, en de Syriërs werden dienaren van David en moesten schatting af­dragen. De HEERE gaf David de overwinning overal waar hij heen ging.
1 Kronieken 18:7 David nam de gouden schilden die van de dienaren van Hadadezer geweest waren, en bracht ze naar Jeruza­lem.
1 Kronieken 18:8 En uit Tibchath en uit Chun, steden van Hadarezer, nam David zeer veel koper mee; daarvan heeft Salomo de koperen zee, de pilaren en de koperen voorwerpen gemaakt.
1 Kronieken 18:9 Toen nu To, de koning van Hamath, hoorde dat David heel het leger van Hadadezer, de koning van Zoba, verslagen had,
1 Kronieken 18:10 stuurde hij zijn zoon Hadoram naar koning David om hem naar zijn welstand te vragen en hem geluk te wensen, omdat hij tegen Hadadezer gestre­den en hem verslagen had – Hadadezer voerde namelijk steeds strijd tegen To– en hij stuurde hem ook allerlei gouden, zilveren en koperen voorwerpen.
1 Kronieken 18:11 Koning David hei­ligde ook die voor de HEERE, evenals het zilver en het goud dat hij meegebracht had van alle heidenvolken: van Edom, van Moab, van de Ammonieten, van de Filistijnen en van Amalek.
1 Kronieken 18:12 Ook versloeg Abisaï, de zoon van Zeruja, de Edomieten in het Zoutdal, achttienduizend man.
1 Kronieken 18:13 Hij legde garnizoenen in Edom, en alle Edomieten werden aan David onder­worpen. De HEERE gaf David de overwinning overal waar hij heen ging.
1 Kronieken 18:14 Zo regeerde David over heel Israël, en hij deed recht en gerechtigheid aan heel zijn volk.
1 Kronieken 18:15 Joab, de zo­on van Zeruja, ging over het leger en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier.
1 Kronieken 18:16 En Za­dok, de zoon van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters; en Sausa was schrijver.
1 Kronieken 18:17 En Benaja, de zoon van Jojada, ging over de Krethi en de Plethi. De zonen van David waren naast de koning echter de voornaamsten.

1 Kronieken 19

1 Kronieken 19:1 Het gebeurde daarna dat Nahas, de koning van de Ammonieten, stierf, en zijn zoon werd koning in zijn plaats.
1 Kronieken 19:2 Toen zei David: Ik zal goedertierenheid bewijzen aan Hanun, de zo­on van Nahas, want zijn vader heeft mij goedertierenheid bewezen. En David stuurde boden om hem te troosten vanwege zijn vader. Toen de dienaren van David echter in het land van de Ammonieten aankwamen om hem te troosten,
1 Kronieken 19:3 zeiden de vorsten van de Ammonieten te­gen Hanun: Eert David uw vader in uw ogen door mannen naar u toe te sturen om u te troos­ten? Zijn zijn dienaren niet naar u toe gekomen om het land te onderzoeken, het onderstebo­ven te keren en het te verkennen?
1 Kronieken 19:4 Daarop nam Hanun de dienaren van David, schoor hen en sneed hun kleren halverwege af, tot aan de heupen, en liet hen gaan.
1 Kronieken 19:5 Zij gingen op weg. Toen men David over de mannen vertelde, stuurde hij hun boden tegemoet, want deze mannen waren zeer te schande gemaakt. De koning zei: Blijf in Jericho tot uw baard weer aangegroeid is en kom dan terug.
1 Kronieken 19:6 Toen de Ammonieten zagen dat zij zich bij David in een kwade reuk hadden gebracht, stuurde Hanun met de Ammonieten duizend talent zil­ver om wagens en ruiters voor zich te huren uit Mesopotamië, uit Syrië-Maächa en uit Zoba.
1 Kronieken 19:7 Ze huurden voor zichzelf tweeëndertigduizend wagens, met de koning van Maächa en zijn volk. Dezen kwamen en sloegen hun kamp op voor Medeba. Ook de Ammonieten verza­melden zich vanuit hun steden en kwamen om te strijden.
1 Kronieken 19:8 Toen David dit hoorde, stuurde hij Joab ernaartoe en heel het leger met de helden.
1 Kronieken 19:9 De Ammonieten trokken uit en stelden zich op voor de strijd bij de ingang van de stad, maar de koningen die gekomen waren, bevonden zich afzonderlijk in het veld.
1 Kronieken 19:10 Toen Joab zag dat het front van de strijd aan de voor-en achterzijde tegen hem was, maakte hij een keuze uit de beste van alle mannen van Israël en stelde die op tegen de Syriërs.
1 Kronieken 19:11 De rest van het volk stelde hij onder bevel van zijn broer Abisaï, en zij stelden hen op tegen de Ammonieten.
1 Kronieken 19:12 Hij zei: Als de Syriërs mij te sterk zijn, moet jij mij komen verlossen, en als de Ammonieten jou te sterk zijn, zal ik jou verlossen.
1 Kronieken 19:13 Wees sterk en laten wij moed vatten voor ons volk en voor de steden van onze God, en laat de HEERE doen wat goed is in Zijn ogen.
1 Kronieken 19:14 Toen bond Joab, met het volk dat bij hem was, de strijd aan met de Syriërs en die sloegen voor hem op de vlucht.
1 Kronieken 19:15 Toen de Ammonieten zagen dat de Syriërs vluchtten, sloegen ook zij voor Abisaï, zijn broer, op de vlucht en kwamen in de stad. Daarop kwam Joab naar Jeruzalem.
1 Kronieken 19:16 Toen de Syriërs zagen dat zij door Israël verslagen waren, stuurden zij boden en lieten de Syriërs komen die aan de overzijde van de rivier de Eufraat woonden. En Sofach, de legerbevelhebber van Hada­dezer, trok voor hen uit.
1 Kronieken 19:17 Toen dit aan David verteld werd, verzamelde hij heel Israël, stak de Jordaan over, kwam bij hen en stelde zich tegen hen op. Toen David zich tegen de Sy­riërs opgesteld had voor de strijd, streden zij met hem.
1 Kronieken 19:18 Maar de Syriërs sloegen voor Is­raël op de vlucht, en David doodde van de Syriërs zevenduizend wagenpaarden en veertigdui­zend man voetvolk. Ook doodde hij Sofach, hun legerbevelhebber.
1 Kronieken 19:19 Toen nu de vazallen van Hadadezer inzagen dat zij door Israël verslagen waren, sloten zij vrede met David en di­enden zij hem. En de Syriërs wilden de Ammonieten niet nog eens verlossen.

1 Kronieken 20

1 Kronieken 20:1 Het gebeurde ten tijde van het aanbreken van het nieuwe jaar, in de tijd dat de koningen ten strijde trekken, dat Joab de legermacht liet uitrukken. Hij richtte het land van de Ammo­nieten te gronde en kwam en belegerde Rabba. David bleef echter in Jeruzalem. En Joab ver­sloeg Rabba en maakte het met de grond gelijk.
1 Kronieken 20:2 En David nam de kroon van hun koning van diens hoofd en stelde vast dat het gewicht ervan een talent goud was en dat er edelges­teente in zat. Die werd op Davids hoofd gezet. Ook haalde hij een zeer grote buit uit de stad.
1 Kronieken 20:3 Het volk dat daarin was, liet hij eruit halen en zaagde het met een zaag, met ijzeren hou­welen en met bijlen. Zo deed David met alle steden van de Ammonieten. Daarna keerde Da­vid met heel het volk terug naar Jeruzalem.
1 Kronieken 20:4 Daarna gebeurde het dat er in Gezer op­nieuw oorlog met de Filistijnen ontstond. Toen versloeg Sibbechai uit Husa, Sippai, die een van de kinderen van Rafa was, en zij werden vernederd.
1 Kronieken 20:5 Er was opnieuw oorlog met de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broer van Goliath uit Gath. De schacht van zijn speer was als een weversboom.
1 Kronieken 20:6 Er was opnieuw oorlog in Gath. Er was een man van grote lengte die aan beide kanten zes vingers en zes tenen had, vierentwintig in totaal. Ook deze was bij Rafa geboren.
1 Kronieken 20:7 Hij hoonde Israël, maar Jonathan, de zoon van Si­mea, de broer van David, versloeg hem.
1 Kronieken 20:8 Deze waren bij Rafa geboren in Gath. Zij vielen door de hand van David en door de hand van zijn manschappen.

1 Kronieken 21

1 Kronieken 21:1 Toen stond de satan op tegen Israël, en hij zette David ertoe aan om Israël te tellen.
1 Kronieken 21:2 David zei tegen Joab en tegen de leiders van het volk: Ga Israël tellen van Berseba tot Dan toe, en breng mij de uitslag, zodat ik hun aantal weet.
1 Kronieken 21:3 Toen zei Joab: Moge de HEERE er aan Zijn volk honderdmaal meer toevoegen dan zij nu zijn; maar, mijn heer de koning, zijn zij niet allen voor mijn heer tot dienaren? Waarom wil mijn heer dit? Waarom zou hij Israël tot schuld worden?
1 Kronieken 21:4 Het woord van de koning was echter te sterk voor Joab. Daarom trok Joab weg, en hij ging door heel Israël; daarna kwam hij terug in Jeruzalem.
1 Kronieken 21:5 Joab gaf Da­vid het aantal van het getelde volk: er waren in heel Israël één miljoen honderdduizend man die het zwaard konden hanteren, en in Juda vierhonderdzeventigduizend man, die het zwaard konden hanteren.
1 Kronieken 21:6 Levi en Benjamin telde hij echter onder hen niet, want Joab had een afschuw van het woord van de koning.
1 Kronieken 21:7 En deze zaak was slecht in de ogen van God, daarom trof Hij Israël.
1 Kronieken 21:8 Toen zei David tegen God: Ik heb zwaar gezondigd, omdat ik deze zaak gedaan heb. Maar nu, neem de ongerechtigheid van Uw dienaar toch weg, want ik heb heel dwaas gehandeld.
1 Kronieken 21:9 De HEERE sprak tot Gad, de ziener van David:
1 Kronieken 21:10 Ga op weg en spreek tot David: Zo zegt de HEERE: Drie dingen leg Ik u voor; kies er voor u één daarvan uit, dan zal Ik dat bij u doen.
1 Kronieken 21:11 Toen kwam Gad naar David, en zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Kies voor u:
1 Kronieken 21:12 f drie jaar hongersnood, f drie maanden weggevaagd worden voor uw vijanden, terwijl het zwaard van uw vijanden u inhaalt; f drie dagen het zwaard van de HEERE: de pest in het land, met de engel van de HEERE die in heel het gebied van Israël verderf aanricht. Welnu, zie wat voor antwoord ik Hem Die mij gezonden heeft, moet brengen.
1 Kronieken 21:13 Toen zei David tegen Gad: Het benauwt mij zeer. Laat mij toch in de hand van de HEERE vallen, want Zijn barmhartigheid is zeer groot. Laat mij echter niet in de hand van mensen vallen.
1 Kronieken 21:14 Toen gaf de HEERE een uitbraak van de pest in Israël. En er viel van Israël zeventigduizend man.
1 Kronieken 21:15 Vervolgens zond God een engel naar Jeruzalem om er verderf aan te richten. Maar toen hij er verderf aanrichtte, zag de HEERE het, en Hij kreeg berouw over dit kwaad, en Hij zei tegen de engel die verderf onder het volk aanrichtte: Het is genoeg, trek uw hand nu terug. Nu stond de engel van de HEERE op dat moment bij de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet.
1 Kronieken 21:16 Toen David zijn ogen opsloeg, zag hij de engel van de HEERE staan tussen de aarde en de hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uit­gestrekt over Jeruzalem. Toen wierpen David en de oudsten, gehuld in rouwgewaden, zich met hun gezichten ter aarde.
1 Kronieken 21:17 David zei tegen God: Ben ik het niet die gezegd heb dat men het volk tellen zou? Ja, ik zelf ben het, die gezondigd en volstrekt kwalijk gehandeld heb, maar deze schapen, wat hebben zij gedaan? HEERE, mijn God, laat Uw hand toch tegen mij en tegen mijn familie zijn, maar niet als een plaag tegen Uw volk.
1 Kronieken 21:18 Toen zei de engel van de HEERE tegen Gad dat hij tegen David moest zeggen dat David de heuvel op moest gaan om voor de HEERE op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet, een altaar op te richten.
1 Kronieken 21:19 En David ging naar boven, overeenkomstig het woord van Gad, dat hij in de Naam van de HEERE gesproken had.
1 Kronieken 21:20 Toen Ornan zich omkeerde, zag hij de engel; en zijn vier zonen, die bij hem waren, verborgen zich. En Ornan dorste tarwe.
1 Kronieken 21:21 David kwam naar Ornan, en Ornan keek op en zag David. Daarop kwam hij de dorsvloer af en boog zich voor David neer, met zijn gezicht ter aarde.
1 Kronieken 21:22 En David zei tegen Ornan: Geef mij de plaats van de dorsv­loer, om daarop voor de HEERE een altaar te bouwen; geef ze mij voor de volle prijs, zodat de plaag over het volk tot stilstand gebracht wordt.
1 Kronieken 21:23 Toen zei Ornan tegen David: Neem ze maar voor uzelf, en laat mijn heer de koning doen wat goed is in zijn ogen. Zie, ik geef de run­deren voor de brandoffers, en de dorssleden voor het brandhout, en de tarwe voor het graa­noffer; ik geef dat alles.
1 Kronieken 21:24 Toen zei koning David tegen Ornan: Nee, ik wil het beslist voor de volle prijs kopen, want ik wil niet wat van u is voor de HEERE nemen, zodat ik een bran­doffer breng dat niets kost.
1 Kronieken 21:25 David gaf daarop aan Ornan voor die plaats in gewicht ze­shonderd sikkel goud.
1 Kronieken 21:26 Vervolgens bouwde David daar voor de HEERE een altaar, en bracht brandoffers en dankoffers. Toen hij de HEERE aanriep, antwoordde Hij hem door vuur uit de hemel, op het brandofferaltaar.
1 Kronieken 21:27 Daarna zei de HEERE tegen de engel dat hij zijn zwaard weer in zijn schede moest steken.
1 Kronieken 21:28 In die tijd, toen David zag dat de HEERE hem geantwoord had op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet, offerde hij daar.
1 Kronieken 21:29 De tab­ernakel van de HEERE, die Mozes in de woestijn gemaakt had, en het brandofferaltaar, stond in die tijd immers op de offerhoogte van Gibeon.
1 Kronieken 21:30 Maar David kon niet op weg gaan om vr dat altaar God te raadplegen, want hij was overvallen door angst voor het zwaard van de engel van de HEERE.

1 Kronieken 22

1 Kronieken 22:1 Toen zei David: Dit hier is het huis van de HEERE God, en dit is het brandofferaltaar voor Israël.
1 Kronieken 22:2 Vervolgens zei David dat men de vreemdelingen moest verzamelen die in het land Israël waren, en hij stelde steenhouwers aan om gehouwen stenen uit te hakken om het huis van God te bouwen.
1 Kronieken 22:3 David maakte een grote hoeveelheid ijzer gereed voor de spijkers aan de poortdeuren en voor de verbindingsstukken, en een grote hoeveelheid koper, waar geen wegen aan was;
1 Kronieken 22:4 en ook ontelbaar veel cederhout, want de Sidoniërs en de Ty­riërs brachten een grote hoeveelheid cederhout naar David.
1 Kronieken 22:5 David zei bij zichzelf: Mijn zoon Salomo is nog jong en onervaren; en het huis dat voor de HEERE gebouwd moet wor­den, moet men buitengewoon groot maken, zodat zijn naam en luister in alle landen bekend wordt. Ik zal daarom voor hem een voorraad gereedmaken. Zo maakte David vr zijn dood een grote hoeveelheid voorraad gereed.
1 Kronieken 22:6 Toen riep hij zijn zoon Salomo en gebood hem voor de HEERE, de God van Israël, een huis te bouwen.
1 Kronieken 22:7 David zei tegen Salomo: Mijn zoon, ik zelf had het voornemen om voor de Naam van de HEERE, mijn God, een huis te bou­wen,
1 Kronieken 22:8 maar het woord van de HEERE kwam tot mij: U hebt een grote hoeveelheid bloed vergoten en u hebt grote oorlogen gevoerd. U mag voor Mijn Naam geen huis bouwen, omdat u een grote hoeveelheid bloed op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt.
1 Kronieken 22:9 Zie, een zoon zal u geboren worden; díe zal een man van rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden van rondom. Ja, Salomo zal zijn naam zijn, want Ik zal in zijn dagen vrede en stilte over Israël geven.
1 Kronieken 22:10 Hij is het die voor Mijn Naam een huis zal bouwen, en hij is het die Mij tot een zoon zal zijn, en Ik hem tot een Vader. En Ik zal de troon van zijn koninkrijk tot in eeuwigheid over Israël bevestigen.
1 Kronieken 22:11 Nu dan, mijn zoon, moge de HEERE met je zijn, en je zult voorspoedig zijn, en het huis van de HEERE, je God, bouwen, zoals Hij over jou gesproken heeft.
1 Kronieken 22:12 Alleen, moge de HEERE je verstand en inzicht geven, als Hij je het bevel geeft over Israël, zodat je de wet van de HEERE, je God, in acht neemt.
1 Kronieken 22:13 Dan zul je voorspoedig zijn, als je de verordeningen en bepalingen nauwlettend in acht neemt, die de HEERE aan Mozes voor Israël geboden heeft. Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en wees niet ontsteld!
1 Kronieken 22:14 Zie, ik heb door al mijn verdrukking honderdduizend talent goud gereedgemaakt voor het huis van de HEERE, en een miljoen talent zilver; het koper en het ijz­er is niet te wegen, want het is er in grote hoeveelheid. Ik heb ook hout en stenen gereedge­maakt; daar moet je nog meer aan toevoegen.
1 Kronieken 22:15 Bij jou is een grote hoeveelheid mensen die het werk kunnen uitvoeren: steenhouwers en ambachtslieden die steen en hout bewerken, en allerlei wijze mannen om allerlei werk te doen.
1 Kronieken 22:16 Het goud, het zilver, het koper en het ijzer is ontelbaar. Daarom, sta op en doe het, en de HEERE zal met je zijn.
1 Kronieken 22:17 Ook gebood David alle leiders van Israël, om zijn zoon Salomo te helpen.
1 Kronieken 22:18 Hij zei: Is niet de HEERE, uw God, met u, en heeft Hij u geen rust gegeven van rondom? Want Hij heeft de inwoners van het land in mijn hand gegeven, en dit land is onderworpen voor het aangezicht van de HEERE, en voor Zijn volk.
1 Kronieken 22:19 Nu dan, richt uw hart en uw ziel erop om de HEERE, uw God, te zoeken. Sta op en bouw het heiligdom van de HEERE God, zodat men de ark van het verbond van de HEERE en de heilige voorwerpen van God in dit huis kan brengen, dat voor de Naam van de HEERE gebouwd zal worden.

1 Kronieken 23

1 Kronieken 23:1 Toen David oud en verzadigd van dagen was, maakte hij zijn zoon Salomo koning over Israël.
1 Kronieken 23:2 En hij verzamelde alle leiders van Israël, de priesters en de Levieten.
1 Kronieken 23:3 Toen werden de Levieten geteld, van dertig jaar oud en daarboven; en hun aantal bedroeg, hoofd voor hoofd, achtendertigduizend man.
1 Kronieken 23:4 Vierentwintigduizend van hen waren er om toe­zicht te houden op het werk in het huis van de HEERE, zesduizend beambten en rechters,
1 Kronieken 23:5 vierduizend poortwachters en vierduizend lofzangers tot eer van de HEERE, met instru­menten die ik, David, gemaakt heb om te prijzen.
1 Kronieken 23:6 En David verdeelde hen in afdelingen, ingedeeld naar de zonen van Levi: Gerson, Kahath en Merari.
1 Kronieken 23:7 Van de Gersonieten: La-dan en Simeï.
1 Kronieken 23:8 De zonen van Ladan waren Jehiël, het hoofd, Zetham en Joël; drie.
1 Kronieken 23:9 De zonen van Simeï waren Selomith, Haziël en Haran; drie. Dat waren de familiehoofden van Ladan.
1 Kronieken 23:10 De zonen van Simeï waren Jahath, Zina, Jes en Beria – dat waren de zonen van Simeï; vier.
1 Kronieken 23:11 Jahath was het hoofd en Ziza de tweede man. Maar Jes en Beria had­den niet veel zonen; daarom waren zij één familie, één ambtsgroep.
1 Kronieken 23:12 De zonen van Ka­hath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël; vier.
1 Kronieken 23:13 De zonen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron werd afgezonderd om de allerheiligste dingen tot in eeuwigheid te heiligen, hij en zijn zonen: om reukoffers te brengen voor het aangezicht van de HEERE, om Hem te dienen en in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen.
1 Kronieken 23:14 Wat betreft Mozes, de man Gods: zijn zonen werden genoemd onder de stam Levi.
1 Kronieken 23:15 De zonen van Mozes waren Gersom en Eliëzer.
1 Kronieken 23:16 Van de zonen van Gersom was Sebuel het hoofd.
1 Kronieken 23:17 De zonen van Eliëzer waren: Rehabja, het hoofd, maar Eliëzer had geen andere zonen; van de zonen van Rehabja waren er echter buitengewoon veel.
1 Kronieken 23:18 Van de zonen van Jizhar was Selomith het hoofd.
1 Kronieken 23:19 De zonen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, Jahaziël de derde, en Je­kameam de vierde man.
1 Kronieken 23:20 De zonen van Uzziël: Micha was het hoofd en Jissia de tweede man.
1 Kronieken 23:21 De zonen van Merari waren Maheli en Musi; de zonen van Maheli waren Eleazar en Kis.
1 Kronieken 23:22 Maar Eleazar stierf en had geen zonen, alleen maar dochters; en de zonen van Kis, haar neven, namen hen tot vrouw.
1 Kronieken 23:23 De zonen van Musi waren Maheli, Eder en Jere­moth; drie.
1 Kronieken 23:24 Dit zijn de nakomelingen van Levi ingedeeld naar hun families, de familie-hoofden, overeenkomstig het aantal namen van hen die geteld waren, hoofd voor hoofd, om het dienstwerk van het huis van de HEERE te doen, van twintig jaar oud en daarboven.
1 Kronieken 23:25 Want David had gezegd: De HEERE, de God van Israël, heeft Zijn volk rust gegeven, en Hij zal in Jeruzalem wonen tot in eeuwigheid.
1 Kronieken 23:26 Ook wat betreft de Levieten: zij behoeven de tabernakel niet meer te dragen, en evenmin al de bijbehorende voorwerpen voor de dienst daarin.
1 Kronieken 23:27 Volgens de laatste woorden van David werd het aantal Levieten immers bere­kend van twintig jaar oud en daarboven,
1 Kronieken 23:28 want hun plaats was naast de nakomelingen van Aäron in de dienst van het huis van de HEERE met het opzicht over de voorhoven, over de voorraadkamers en over de reiniging van ieder heilig voorwerp, over het dienstwerk in het huis van God,
1 Kronieken 23:29 en over het uitgestalde brood, de meelbloem voor het graanoffer, over de ongezuurde platte koeken, over de bakplaat, over het beslag en over iedere inhoudsmaat en lengtemaat.
1 Kronieken 23:30 Vervolgens moesten zij elke morgen, en eveneens in de avond, gereedstaan om de HEERE te loven en te prijzen,
1 Kronieken 23:31 en ook bij het brengen van alle brandoffers voor de HEERE, op de sabbatten, de nieuwemaansdagen en de feestdagen, voortdurend voor het aangezicht van de HEERE staan in een aantal zoals voor hen bepaald was.
1 Kronieken 23:32 Zo moesten zij hun taak ten behoeve van de tent van ontmoeting vervullen, en hun taak ten behoeve van het heiligdom en hun taak ten behoeve van de nakomelingen van Aäron, hun broeders, in de dienst van het huis van de HEERE.

1 Kronieken 24

1 Kronieken 24:1 Wat de nakomelingen van Aäron betreft, waren dit hun afdelingen. De zonen van Aäron waren Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar.
1 Kronieken 24:2 Nadab stierf echter met Abihu tijdens het lev­en van hun vader, en zij hadden geen zonen, zodat Eleazar en Ithamar als priester dienden.
1 Kronieken 24:3 Samen met Zadok uit de nakomelingen van Eleazar, en Achimelech uit de nakomelingen van Ithamar, deelde David hen in, in hun dienstwerk voor hun ambtsgroep.
1 Kronieken 24:4 Van de zo­nen van Eleazar werden er meer gevonden als hoofden van de mannen dan van de zonen van Ithamar, toen zij hen indeelden; van de zonen van Eleazar waren er namelijk zestien familie-hoofden, maar van de zonen van Ithamar waren er acht familiehoofden.
1 Kronieken 24:5 Zij deelden hen in door het lot, zowel de ene als de andere groep, want de leiders van het heiligdom en de door God aangestelde leiders waren uit de zonen van Eleazar en uit de zonen van Ithamar.
1 Kronieken 24:6 Semaja, de zoon van Nethaneël de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, in tegen­woordigheid van de koning, de vorsten, de priester Zadok, Achimelech, de zoon van Abjathar, en van de familiehoofden onder de priesters en onder de Levieten; één familie werd genomen voor Eleazar, en dan weer één voor Ithamar.
1 Kronieken 24:7 Het eerste lot kwam uit op Jojarib, het tweede op Jedaja;
1 Kronieken 24:8 het derde op Harim, het vierde op Seorim;
1 Kronieken 24:9 het vijfde op Malchia, het zesde op Mijamin;
1 Kronieken 24:10 het zevende op Hakkoz, het achtste op Abia;
1 Kronieken 24:11 het negende op Jesua, het tiende op Sechanja;
1 Kronieken 24:12 het elfde op Eljasib, het twaalfde op Jakim;
1 Kronieken 24:13 het dertiende op Huppa, het veertiende op Jesebeab;
1 Kronieken 24:14 het vijftiende op Bilga, het zestiende op Immer;
1 Kronieken 24:15 het zeventiende op Hezir, het achttiende op Happizzes;
1 Kronieken 24:16 het negen­tiende op Petahja, het twintigste op Jehezkel;
1 Kronieken 24:17 het eenentwintigste op Jachin, het tweeëntwintigste op Gamul;
1 Kronieken 24:18 het drieëntwintigste op Delaja, het vierentwintigste op Maäzja.
1 Kronieken 24:19 Dit zijn hun ambtsgroepen voor hun dienstwerk om het huis van de HEERE binnen te gaan, overeenkomstig de bepaling door de hand van hun vader Aäron, zoals de HEERE, de God van Israël, hem geboden had.
1 Kronieken 24:20 Wat de nakomelingen van Levi betreft die overbleven: bij de zonen van Amram hoorde Subaël, bij de zonen van Subaël hoorde Jech­deja.
1 Kronieken 24:21 Wat betreft Rehabja: van de zonen van Rehabja was Jissia het hoofd.
1 Kronieken 24:22 Wat betreft de Jizharieten: Selomoth; van de zonen van Selomoth: Jahath.
1 Kronieken 24:23 Van de zonen van Hebron was Jeria de eerste, Amarja de tweede, Jahaziël de derde, Jekameam de vierde.
1 Kronieken 24:24 Van de zonen van Uzziël: Micha; van de zonen van Micha: Samir.
1 Kronieken 24:25 De broer van Micha was Jissia; van de zonen van Jissia: Zecharja.
1 Kronieken 24:26 De zonen van Merari waren Mahe­li en Musi, de zonen van zijn zoon Jaäzia.
1 Kronieken 24:27 De zonen van Merari, van zijn zoon Jaäzia, waren Soham, Zakkur en Hibri.
1 Kronieken 24:28 Van Maheli was Eleazar een zoon, en die had geen zo­nen.
1 Kronieken 24:29 Wat betreft Kis: de zoon van Kis was Jerahmeël.
1 Kronieken 24:30 De zonen van Musi waren Maheli, Eder, Jerimoth. Dit zijn de zonen van de Levieten, naar hun families.
1 Kronieken 24:31 Ook zij wierpen het lot – evenals hun broeders, de zonen van Aäron – in tegenwoordigheid van kon­ing David, Zadok en Achimelech, en van de familiehoofden onder de priesters en onder de Levieten; het familiehoofd evenals zijn jongste broer.

1 Kronieken 25

1 Kronieken 25:1 Verder zonderde David met de legerbevelhebbers mensen af voor het dienstwerk uit de nakomelingen van Asaf, Heman en Jeduthun. Zij profeteerden onder het spel van harpen, luiten en cimbalen. Dit is hun aantal, van de mannen werkzaam voor hun dienstwerk.
1 Kronieken 25:2 Wat betreft de zonen van Asaf: Zakkur, Jozef, Nethanja en Asarela, zonen van Asaf; onder leiding van Asaf, die profeteerde onder leiding van de koning.
1 Kronieken 25:3 Wat betreft Jeduthun: de zonen van Jeduthun waren Gedalja, Zeri, Jesaja, Hasabja en Mattithja, zes. Zij stonden onder leiding van hun vader Jeduthun die bij het spel van de harp profeteerde onder het loven en prijzen van de HEERE.
1 Kronieken 25:4 Wat betreft Heman: de zonen van Heman waren Bukkia, Mat­tanja, Uzziël, Sebuël, Jerimoth, Hananja, Hanani, Eliatha, Giddalti, Romamti-Ezer, Josbeka­sa, Mallothi, Hothir en Mahazioth.
1 Kronieken 25:5 Deze allen waren zonen van Heman, de ziener van de koning, met woorden van God om de hoorn op te heffen. God had Heman veertien zonen geg­even en drie dochters.
1 Kronieken 25:6 Deze allen stonden onder leiding van hun vader opgesteld voor het lied in het huis van de HEERE met cimbalen, luiten, en harpen, voor de dienst in het huis van God, onder leiding van de koning – Asaf, Jeduthun en Heman.
1 Kronieken 25:7 Hun aantal was sa­men met hun broeders die onderwezen waren in het lied voor de HEERE, tweehonderdach­tentachtig, allen volleerd.
1 Kronieken 25:8 Zij wierpen het lot over de taken, zowel de jongste als de oudste, de volleerde samen met de leerling.
1 Kronieken 25:9 Het eerste lot kwam uit op Asaf, namelijk op Jozef. Het tweede kwam uit op Gedalja, hij en zijn broeders en zijn zonen, twaalf.
1 Kronieken 25:10 Het derde op Zakkur; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:11 Het vierde op Jizri; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:12 Het vijfde op Nethanja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:13 Het zesde op Bukkia; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:14 Het zevende op Jesarela; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:15 Het achtste op Jesaja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:16 Het negende op Mattanja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:17 Het tiende op Simeï; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:18 Het elfde op Azareël; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:19 Het twaalfde op Hasabja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:20 Het dertiende op Subaël; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:21 Het veertiende op Mattith­ja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:22 Het vijftiende op Jeremoth; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:23 Het zestiende op Hananja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:24 Het zeventiende op Josbekasa; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:25 Het achttiende op Hanani; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:26 Het negentiende op Mallothi; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:27 Het twintigste op Eliatha; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:28 Het eenentwintigste op Hothir; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:29 Het tweeënt­wintigste op Giddalti; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:30 Het drieëntwintigste op Ma­hazioth; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
1 Kronieken 25:31 Het vierentwintigste op Romamti-Ezer; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.

1 Kronieken 26

1 Kronieken 26:1 Wat betreft de afdelingen van de poortwachters: van de Korachieten: Meselemja, de zo­on van Kore, uit de zonen van Asaf.
1 Kronieken 26:2 Meselemja had de volgende zonen: Zecharja, de eerstgeborene, Jediaël de tweede, Zebadja de derde, Jathniël de vierde,
1 Kronieken 26:3 Elam de vijfde, Johanan de zesde, Eljehoënai de zevende.
1 Kronieken 26:4 Obed-Edom had de volgende zonen: Semaja, de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, Sachar de vierde en Nethaneël de vijfde,
1 Kronieken 26:5 Ammiël de zesde, Issaschar de zevende, Pellethai de achtste; want God had hem geze­gend.
1 Kronieken 26:6 Bij zijn zoon Semaja werden ook zonen geboren, die heersten over hun familie; zij waren namelijk strijdbare helden.
1 Kronieken 26:7 De zonen van Semaja waren Othni, Refaël, Obed en Elzabad; met zijn broers, dappere mannen: Elihu en Semachja.
1 Kronieken 26:8 Deze allen waren uit de nakomelingen van Obed-Edom: zij, hun zonen en hun broeders, strijdbare mannen, bek­waam tot het dienstwerk; er waren er tweeënzestig van Obed-Edom.
1 Kronieken 26:9 Meselemja had zo­nen en broeders, strijdbare mannen, achttien.
1 Kronieken 26:10 Hosa, uit de zonen van Merari, had de volgende zonen: Simri was het hoofd (hoewel hij niet de eerstgeborene was, stelde zijn vader hem toch aan tot hoofd).
1 Kronieken 26:11 Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, Zecharja de vierde; al de zonen en broers van Hosa, dertien.
1 Kronieken 26:12 Deze afdelingen van de poortwachters, de hoof­den van de mannen, hadden evenals hun broeders de taak om te dienen in het huis van de HEERE.
1 Kronieken 26:13 En zij wierpen, zowel de jongste als de oudste, naar hun families, voor elke poort het lot.
1 Kronieken 26:14 Het lot voor de Oostpoort viel op Selemja; maar voor zijn zoon Zecharja, een verstandig raadsman, wierp men het lot, en zijn lot kwam uit op de Noordpoort.
1 Kronieken 26:15 Obed-Edom kwam uit op de Zuidpoort en zijn zonen kwamen uit op de voorraadkamers.
1 Kronieken 26:16 Suppim en Hosa op de Westpoort, met de Schallechetpoort, bij de oplopende hoofd­weg, wacht naast wacht.
1 Kronieken 26:17 Aan de oostkant waren zes Levieten, aan de noordkant elke dag vier, en aan de zuidkant elke dag vier; maar bij de voorraadkamers steeds twee.
1 Kronieken 26:18 Voor het bijgebouw aan de westkant waren er vier bij de hoofdweg en twee voor het bijge­bouw.
1 Kronieken 26:19 Dit zijn de afdelingen van de poortwachters van de zonen van de Korachieten, en van de zonen van Merari.
1 Kronieken 26:20 Van de Levieten ging Ahia over de schatkamers van het huis van God, en over de schatkamers van de geheiligde gaven.
1 Kronieken 26:21 De zonen van Ladan, zonen van de Gersoniet die bij Ladan hoorden, de familiehoofden die bij Ladan, de Gersoniet, hoor­den: Jehiëli.
1 Kronieken 26:22 De zonen van Jehiëli, Zetham en zijn broer Joël, gingen over de schat­kamers van het huis van de HEERE.
1 Kronieken 26:23 Van de Amramieten, van de Jizharieten, van de Hebronieten en van de Uzziëlieten,
1 Kronieken 26:24 was Sebuel, de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, leider over de schatkamers.
1 Kronieken 26:25 Zijn broeders, die van Eliëzer afstamden, waren: zijn zoon Rehabja, zijn zoon Jesaja, zijn zoon Joram, zijn zoon Zichri en zijn zoon Selomith.
1 Kronieken 26:26 Deze Selomith en zijn broeders gingen over al de schatkamers van de geheiligde gaven, die koning David, met de hoofden van de families, de leiders over duizend en honderd, en de legerbevelhebbers, geheiligd had.
1 Kronieken 26:27 Uit de oorlogen en van de buit hadden zij dit gehei­ligd om het huis van de HEERE te onderhouden.
1 Kronieken 26:28 Ook alles wat de ziener Samuel gehei­ligd had, met Saul, de zoon van Kis, Abner, de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Zeruja. Al­les wat iemand geheiligd had, stond onder de verantwoordelijkheid van Selomith en zijn broeders.
1 Kronieken 26:29 Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen in de buitendienst als voor­mannen en rechters in Israël werkzaam.
1 Kronieken 26:30 Van de Hebronieten gingen Hasabja en zijn broeders, zeventienhonderd dappere mannen, over het opzicht in Israël aan deze zijde van de Jordaan aan de westkant, over heel het werk voor de HEERE en de dienst van de koning.
1 Kronieken 26:31 Van de Hebronieten was Jeria het hoofd. Wat zijn afstammelingen en de families van de Hebronieten betreft: in het veertigste jaar van Davids koningschap werd er naar hen on­derzoek gedaan en er werden onder hen strijdbare helden gevonden in Jaëzer in Gilead.
1 Kronieken 26:32 En zijn broeders waren dappere mannen, zevenentwintighonderd familiehoofden. Kon­ing David stelde hen aan over de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van de Manassiet­en, voor alle zaken van God en de zaken van de koning.

1 Kronieken 27

1 Kronieken 27:1 Dit zijn de Israëlieten volgens hun aantal, de hoofden van de families, de bevelhebbers over duizend en over honderd, met hun voormannen die de koning dienden in alle zaken be­treffende de legerafdelingen die opkwamen en met verlof gingen, van maand tot maand, ge­durende alle maanden van het jaar; elke afdeling telde vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:2 Over de eerste afdeling in de eerste maand ging Jasobam, de zoon van Zabdiël; tot zijn afdeling be­hoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:3 Hij was een van de nakomelingen van Perez, en was het hoofd van alle legerbevelhebbers in de eerste maand.
1 Kronieken 27:4 Over de afdeling in de tweede maand ging Dodai, uit Ahoah, en in zijn afdeling was ook Mikloth de leider; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:5 De derde legerbevelhebber in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, de hoofdpriester; tot zijn afdeling behoorden vierentwintig­duizend man.
1 Kronieken 27:6 Deze Benaja was een van de dertig helden en ging over de dertig; over zijn afdeling ging Ammizabad, zijn zoon.
1 Kronieken 27:7 De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broer van Joab, en na hem zijn zoon Zebadja; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:8 De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de bevelhebber; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:9 De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:10 De zevende, in de zevende maand, was Helez uit Pelon, een van de nakomelingen van Efraïm; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:11 De achtste, in de achtste maand, was Sibbechai uit Husa, van de Zerahieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:12 De negende, in de negende maand, was Abiëzer uit Anathoth, van de Benjaminiet­en; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:13 De tiende, in de tiende maand, was Maharai uit Netofa, van de Zerahieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintig­duizend man.
1 Kronieken 27:14 De elfde, in de elfde maand, was Benaja uit Pirhathon, een van de nako­melingen van Efraïm; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:15 De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai uit Netofa, van Othniël; tot zijn afdeling behoor­den vierentwintigduizend man.
1 Kronieken 27:16 Over de stammen van Israël gingen: bij de Rubenieten Eliëzer, de zoon van Zichri, leider; bij de Simeonieten: Sefatja, de zoon van Maächa;
1 Kronieken 27:17 bij de Levieten: Hasabja, de zoon van Kemuel; bij de afstammelingen van Aäron: Zadok;
1 Kronieken 27:18 bij Juda: Elihu, een van de broers van David; bij Issaschar: Omri, de zoon van Michaël;
1 Kronieken 27:19 bij Zebulon: Jismaja, de zoon van Obadja; bij Naftali: Jerimoth, de zoon van Azriël;
1 Kronieken 27:20 bij de nakomelingen van Efraïm: Hosea, de zoon van Azazja; bij de halve stam van Manasse: Joël, de zoon van Pedaja;
1 Kronieken 27:21 bij half Manasse in Gilead: Jiddo, de zoon van Zecharja; bij Benjamin: Jaäsiël, de zoon van Abner;
1 Kronieken 27:22 bij Dan: Azarel, de zoon van Jeroham. Dit waren de leiders van de stammen van Israël.
1 Kronieken 27:23 David nam echter het aantal van hen die twintig jaar oud en daarbeneden waren, niet op, omdat de HEERE gezegd had dat Hij Israël zo talrijk zou maken als de sterren aan de hemel.
1 Kronieken 27:24 Joab, de zoon van Zeruja, was wel begonnen met tellen, maar hij voltooide het niet, omdat er daardoor grote toorn over Israël gekomen was. Daarom is het aantal niet opgenomen in de lijst met aantallen in de kronieken van kon­ing David.
1 Kronieken 27:25 Over de schatkamers van de koning ging Azmaveth, de zoon van Adiël; en over de voorraadschuren op het land, in de steden, in de dorpen en in de torens ging Jona­than, de zoon van Uzzia.
1 Kronieken 27:26 Over de landarbeiders, voor het werk op het bouwland, ging Ezri, de zoon van Chelub.
1 Kronieken 27:27 Over de wijngaarden ging Simeï uit Rama, maar over wat van de wijngaarden in de voorraadschuren voor de wijn kwam, ging Zabdi uit Sefam.
1 Kronieken 27:28 Over de olijfbomen en de wilde vijgenbomen die in het Laagland waren, ging Baäl-Hanan uit Geder; en Joas ging over de schatkamers voor de olie.
1 Kronieken 27:29 Over de runderen die in Saron weidden, ging Sitrai uit Saron, maar over de runderen in de dalen, ging Safat, de zoon van Adlai.
1 Kronieken 27:30 Over de kamelen ging de Ismaëliet Obil, en over de ezelinnen ging Jechdeja uit Meronoth.
1 Kronieken 27:31 Over het kleinvee ging de Hagariet Jaziz. Dezen waren allen opzichters over de bezittingen die koning David had.
1 Kronieken 27:32 Jonathan, de oom van David, was raadsman, een verstandig man; ook was hij schrijver. Jehiël, de zoon van Hachmoni, trok op met de zonen van de koning.
1 Kronieken 27:33 Achitofel was raadsman van de koning; en Husai, de Archiet, was een vriend van de koning.
1 Kronieken 27:34 Na Achitofel kwamen Jojada, de zoon van Benaja, en Abjathar; Joab was legerbevelhebber van de koning.

1 Kronieken 28

1 Kronieken 28:1 Toen riep David alle leiders van Israël in Jeruzalem bijeen: de leiders van de stammen, de bevelhebbers van de legerafdelingen, die de koning dienden, de leiders over duizend, de leiders over honderd, de opzichters van alle bezittingen en van het vee van de koning en zijn zonen, met de hovelingen en de helden, en iedere strijdbare held.
1 Kronieken 28:2 Toen stond koning Da­vid op en zei: Luister naar mij, mijn broeders, en mijn volk! Het leefde in mijn hart om een huis van rust voor de ark van het verbond van de HEERE te bouwen, en voor de voetbank van de voeten van onze God. Ik heb alles voorbereid voor de bouw.
1 Kronieken 28:3 God heeft echter tegen mij gezegd: U mag voor Mijn Naam geen huis bouwen, want u bent een man van oorlogen, en u hebt veel bloed vergoten.
1 Kronieken 28:4 De HEERE, de God van Israël, heeft uit heel mijn familie mij uitgekozen om voor eeuwig over Israël koning te worden, want Hij heeft Juda tot een vorst uitgekozen, en in het huis van Juda mijn familie. Onder de zonen van mijn vader heeft Hij een welgevallen aan mij gehad om mij koning te maken over heel Israël.
1 Kronieken 28:5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij veel zonen gegeven) heeft Hij mijn zoon Salomo uitgekozen om te zitten op de troon van het koningschap van de HEERE over Israël.
1 Kronieken 28:6 Hij zei tegen mij: Uw zoon Salomo, hij is het die Mijn huis en Mijn voorhoven zal bouwen. Ja, Ik heb hem voor Mijzelf uitgekozen tot een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn.
1 Kronieken 28:7 En Ik zal zijn ko­ningschap bevestigen tot in eeuwigheid, als hij sterk zal zijn om Mijn geboden en Mijn bepa­lingen te doen, zoals op deze dag.
1 Kronieken 28:8 Nu dan, voor de ogen van heel Israël, de gemeente van de HEERE, en voor de oren van onze God, neem alle geboden van de HEERE, uw God, in acht en vraag ernaar, zodat u dit goede land in bezit neemt, en u het uw kinderen na u tot in eeuwigheid in erfelijk bezit laat nemen.
1 Kronieken 28:9 En jij, mijn zoon Salomo, ken de God van je vader, en dien Hem met een volkomen hart en met een bereidwillige ziel, want de HEERE doorzoekt alle harten, en Hij heeft inzicht in alle gedachtevorming. Als je Hem zoekt, zal Hij door jou gevonden worden, maar als je Hem verlaat, zal Hij je voor eeuwig verstoten.
1 Kronieken 28:10 Zie nu, want de HEERE heeft jou uitgekozen om een huis als heiligdom te bouwen; wees sterk en doe het.
1 Kronieken 28:11 Toen gaf David zijn zoon Salomo een ontwerp van de voorhal en zijn gebouwen, zijn schatkamers, zijn bovenvertrekken, zijn binnenste kamers, en van het vertrek voor het verzoendeksel;
1 Kronieken 28:12 en een ontwerp van alles wat hem door de Geest voor ogen stond: voor de voorhoven van het huis van de HEERE, en voor alle kamers rondom; voor de schatkamers van het huis van God, en voor de schatkamers van de geheiligde gaven;
1 Kronieken 28:13 voor de afdelingen van de priesters en de Levieten, voor al het werk voor de dienst van het huis van de HEERE en voor alle voorwerpen voor de dienst van het huis van de HEERE.
1 Kronieken 28:14 Hij gaf goud volgens het benodigde gewicht aan goud voor alle voorwerpen voor elke di­enst. Hij gaf zilver volgens het benodigde gewicht voor alle zilveren voorwerpen, voor alle voorwerpen voor elke dienst;
1 Kronieken 28:15 het gewicht voor de gouden kandelaars en hun gouden lampen, volgens het benodigde gewicht van elke kandelaar en de daarbij horende lampen; ook voor de zilveren kandelaars, volgens het benodigde gewicht van elke kandelaar en zijn lampen, overeenkomstig de dienst van elke kandelaar.
1 Kronieken 28:16 Ook gaf hij het benodigde ge­wicht aan goud voor de tafels van het uitgestalde brood, voor elke tafel, en zilver voor de zilve­ren tafels;
1 Kronieken 28:17 zuiver goud voor de vorken, de sprengbekkens, en de kannen; voor de gou­den bekers, het benodigde gewicht voor elke beker; voor de zilveren bekers, het benodigde ge­wicht voor elke beker;
1 Kronieken 28:18 het benodigde gewicht van gezuiverd goud voor het reukofferal­taar en goud voor het ontwerp van de wagen: de cherubs, die hun vleugels uitspreidden ter­wijl zij de ark van het verbond van de HEERE bedekten.
1 Kronieken 28:19 Dit alles is mij, zei David, in een geschrift te verstaan gegeven door de hand van de HEERE: alle werken van dit ontwerp.
1 Kronieken 28:20 Vervolgens zei David tegen zijn zoon Salomo: Wees sterk en moedig, en doe het; wees niet bevreesd en wees niet ontsteld, want de HEERE God, mijn God, zal met je zijn. Hij zal je niet loslaten en Hij zal je niet verlaten, totdat je heel het werk voor de dienst van het huis van de HEERE zult voltooid hebben.
1 Kronieken 28:21 En zie, hier zijn de afdelingen van de priesters en Lev­ieten, voor alle dienstwerk in het huis van God. Ook zijn er voor het hele werk allerlei vrijwil­ligers bij je, met wijsheid voor elk werk; ook de leiders en heel het volk zijn bereid om alles te doen wat je zegt.

1 Kronieken 29

1 Kronieken 29:1 Verder zei koning David tegen heel de gemeente: God heeft mijn zoon Salomo als enige uitgekozen, nog jong en onervaren. Dit werk daarentegen is groot, want het is geen bouwwerk voor een mens, maar voor God, de HEERE.
1 Kronieken 29:2 Met heel mijn kracht heb ik voor het huis van mijn God gereedgemaakt: het goud voor de gouden voorwerpen, het zilver voor de zilve­ren, het koper voor de koperen, het ijzer voor de ijzeren en het hout voor de houten voor­werpen, onyxstenen en andere stenen als opvulling, sierstenen en kleurrijke stenen, allerlei edelstenen en marmeren stenen in overvloed.
1 Kronieken 29:3 En omdat ik een behagen schep in het huis van mijn God, geef ik daarboven mijn persoonlijke vermogen aan goud en zilver voor het huis van mijn God, boven alles wat ik voor het huis van het heiligdom al gereedgemaakt heb:
1 Kronieken 29:4 drieduizend talent goud, van het goud van Ofir, en zevenduizend talent gezuiverd zilver om de muren van de huizen te overtrekken;
1 Kronieken 29:5 goud voor de gouden voorwerpen, zilver voor de zilveren voorwerpen, en voor ieder werk door de hand van de ambachtslieden. Wie is vandaag gewillig de HEERE zijn gave te schenken?
1 Kronieken 29:6 Toen gaven de hoofden van de fami­lies vrijwillig, met de leiders van de stammen van Israël, de leiders over duizend en over hon­derd, en de opzichters over het werk van de koning.
1 Kronieken 29:7 Zij gaven voor de dienst van het huis van God vijfduizend talent goud, tienduizend drachmen, tienduizend talent zilver, achttien­duizend talent koper en honderdduizend talent ijzer.
1 Kronieken 29:8 Wat zij aan edelstenen bij zich von­den, gaven zij voor de schatkamer van het huis van de HEERE, in handen van de Gersoniet Jehiël.
1 Kronieken 29:9 Het volk was verblijd over hun vrijwillig geven, want zij gaven met een volkomen hart vrijwillig aan de HEERE. Ook koning David verblijdde zich in hoge mate.
1 Kronieken 29:10 Toen loofde David de HEERE voor de ogen van heel de gemeente. David zei: Geloofd zij U, HEERE, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
1 Kronieken 29:11 Van U, HEERE, is de grootheid, de macht, de luister, de kracht en de majesteit. Want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en U hebt Zich verheven tot een Hoofd boven alles.
1 Kronieken 29:12 Rijkdom en eer komen van voor Uw aangezicht, en U heerst over al­les. In Uw hand is kracht en macht, in Uw hand is het om ieder groot te maken en sterk te maken.
1 Kronieken 29:13 Nu dan, o onze God, wij loven U en prijzen Uw luisterrijke Naam.
1 Kronieken 29:14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de kracht zouden hebben om vrijwillig te geven zoals dit? Want van U is alles, en uit Uw hand hebben wij het U gegeven.
1 Kronieken 29:15 Want wij zijn vreemdelingen voor Uw aangezicht en bijwoners, zoals al onze vaderen. Als een schaduw zijn onze dagen op de aarde, en er is geen hoop.
1 Kronieken 29:16 HEERE, onze God, heel deze overvloed die wij gereedgemaakt hebben om voor U een huis te bouwen, voor Uw heilige Naam, dat is van Uw hand; het is alles van U.
1 Kronieken 29:17 En ik weet, mijn God, dat U het hart beproeft, en dat U be­hagen schept in wat billijk is. Ik heb met een oprecht hart al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik heb nu met vreugde gezien dat Uw volk dat hier gevonden wordt, het U vrijwillig geg­even heeft.
1 Kronieken 29:18 HEERE, God van onze vaderen Abraham, Izak en Israël, bewaar voor eeu­wig deze gezindheid in het hart van Uw volk en richt hun hart tot U.
1 Kronieken 29:19 En geef mijn zoon Salomo een volkomen hart om Uw geboden, Uw getuigenissen en Uw verordeningen in acht te nemen, om alles te doen en dit bouwwerk, waarvoor ik een voorraad gereedgemaakt heb, te bouwen.
1 Kronieken 29:20 Daarna zei David tegen heel de gemeente: Loof nu de HEERE, uw God! Toen loofde heel de gemeente de HEERE, de God van hun vaderen; en zij knielden en bogen zich voor de HEERE neer, en voor de koning.
1 Kronieken 29:21 Zij brachten de volgende dag de HEERE slach­toffers en brachten de HEERE brandoffers: duizend jonge stieren, duizend rammen, duizend lammeren, met hun plengoffers; en slachtoffers in overvloed voor heel Israël.
1 Kronieken 29:22 Zij aten en dronken op die dag voor het aangezicht van de HEERE met grote blijdschap. En zij maakt­en Salomo, de zoon van David, voor de tweede keer koning en zalfden hem voor de HEERE tot vorst, en Zadok tot priester.
1 Kronieken 29:23 Toen zat Salomo op de troon van de HEERE als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was voorspoedig; en heel Israël luisterde naar hem.
1 Kronieken 29:24 Alle bevelhebbers en helden en ook alle zonen van koning David gaven de hand, als tek­en dat zij onder koning Salomo trouw zouden zijn.
1 Kronieken 29:25 Toen maakte de HEERE Salomo buitengewoon groot voor de ogen van heel Israël. Hij gaf hem zoveel koninklijke majesteit als geen enkele koning van Israël vr hem had gehad.
1 Kronieken 29:26 Zo heeft David, de zoon van Isaï, geregeerd over heel Israël.
1 Kronieken 29:27 De tijd nu die hij geregeerd heeft over Israël, is veertig jaar: in Hebron heeft hij zeven jaar geregeerd, en in Jeruzalem heeft hij drieëndertig jaar gere­geerd.
1 Kronieken 29:28 Hij stierf in goede ouderdom, verzadigd van dagen, rijkdom en eer; en zijn zoon Salomo regeerde in zijn plaats.
1 Kronieken 29:29 De geschiedenis van koning David, van het begin tot het einde, zie, die is beschreven in de geschiedenis van de ziener Samuel, in de geschiedenis van de profeet Nathan, en in de geschiedenis van de ziener Gad;
1 Kronieken 29:30 met alles over zijn koning­schap en zijn macht, en de tijden die aan hem en aan Israël voorbijgegaan zijn, en over al de koninkrijken van de landen.

Deel dit artikel op: