Numeri (HSV)


Voor de Herziene Statenvertaling geldt: Copyright ©2010/2016 Stichting HSV


Numeri 1

Numeri 1:1 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent van ontmoeting, op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken:
Numeri 1:2 Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, ingedeeld naar hun ge­slachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, al wie mannelijk is, hoofd voor hoofd.
Numeri 1:3 Het gaat om ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daarboven. Die moet u tellen, ingedeeld naar hun legers, u en Aäron.
Numeri 1:4 Van elke stam moet er een man bij u zijn die hoofd van zijn familie is.
Numeri 1:5 Dit zijn de namen van de mannen die bij u moeten staan: van Ruben Elizur, de zoon van Seder,
Numeri 1:6 van Simeon Selumiël, de zoon van Zurisaddai,
Numeri 1:7 van Juda Nahesson, de zoon van Amminadab,
Numeri 1:8 van Issaschar Nethaneël, de zoon van Zuar,
Numeri 1:9 van Zebulon Eliab, de zoon van Helon.
Numeri 1:10 Van de nakomelingen van Jo­zef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud, van Manasse Gamaliël, de zoon van Pedazur.
Numeri 1:11 Van Benjamin Abidan, de zoon van Gideoni,
Numeri 1:12 van Dan Ahiëzer, de zoon van Ammi­saddai,
Numeri 1:13 van Aser Pagiël, de zoon van Ochran,
Numeri 1:14 van Gad Eljasaf, de zoon van Dehuel,
Numeri 1:15 van Naftali Ahira, de zoon van Enan.
Numeri 1:16 Dat waren afgevaardigden van de gemeen­schap, leiders van de stammen van hun vaderen; zij waren de hoofden van de duizenden van Israël.
Numeri 1:17 Toen namen Mozes en Aäron deze mannen, die met hun namen aangewezen waren,
Numeri 1:18 en zij riepen heel de gemeenschap bijeen, op de eerste dag van de tweede maand. En hoofd voor hoofd lieten zij die twintig jaar oud of daarboven waren, zich naar hun afkomst inschrijven, naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen.
Numeri 1:19 Zoals de HEERE Mozes geboden had, telde hij hen in de woestijn Sinaï.
Numeri 1:20 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, hun afstammelingen, waren er, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:21 zij die geteld waren uit de stam Ruben: zesenveertigduizend vijfhonderd.
Numeri 1:22 Van de zonen van Simeon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, degenen van hen die geteld waren overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie manne­lijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:23 zij die ge­teld waren uit de stam Simeon: negenenvijftigduizend driehonderd.
Numeri 1:24 Van de zonen van Gad, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkom­stig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:25 zij die geteld waren uit de stam Gad: vijfenveertigduizend zeshonderdvijftig.
Numeri 1:26 Van de zonen van Juda, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:27 zij die geteld waren uit de stam Juda: vierenzeventigduizend zeshonderd.
Numeri 1:28 Van de zonen van Issaschar, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, al­len die met het leger uittrokken,
Numeri 1:29 zij die geteld waren uit de stam Issaschar: vierenvijftig-duizend vierhonderd.
Numeri 1:30 Van de zonen van Zebulon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:31 zij die geteld waren uit de stam Zebu­lon: zevenenvijftigduizend vierhonderd.
Numeri 1:32 Van de zonen van Jozef: de zonen van Efraïm, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:33 zij die geteld waren uit de stam Efraïm: veertigduizend vijfhonderd.
Numeri 1:34 Van de zonen van Manasse, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeen­komstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uit­trokken,
Numeri 1:35 zij die geteld waren uit de stam Manasse: tweeëndertigduizend tweehonderd.
Numeri 1:36 Van de zonen van Benjamin, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, al­len die met het leger uittrokken,
Numeri 1:37 zij die geteld waren uit de stam Benjamin: vijfendertig­duizend vierhonderd.
Numeri 1:38 Van de zonen van Dan, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:39 zij die geteld waren uit de stam Dan: tweeënzestigduizend zevenhonderd.
Numeri 1:40 Van de zonen van Aser, hun afstammelingen, inge­deeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twin­tig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:41 zij die geteld waren uit de stam Aser: eenenveertigduizend vijfhonderd.
Numeri 1:42 Van de zonen van Naftali, hun afstamme­lingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
Numeri 1:43 zij die ge­teld waren uit de stam Naftali: drieënvijftigduizend vierhonderd.
Numeri 1:44 Dit waren degenen die Mozes telde, samen met Aäron en de leiders van Israël, twaalf mannen waren er, één man namens zijn familie.
Numeri 1:45 Allen van de Israëlieten die geteld waren, allen die met het leger uit­trokken in Israël, naar hun familie, van twintig jaar oud en daarboven;
Numeri 1:46 allen die geteld waren, waren zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.
Numeri 1:47 Maar de Levieten uit de stam van hun vaderen werden onder hen niet meegeteld,
Numeri 1:48 want de HEERE had tot Mozes gesproken:
Numeri 1:49 Alleen de stam Levi mag u niet meetellen en hun aantal mag u niet onder de Israëlieten opnemen.
Numeri 1:50 Wat u betreft, stel de Levieten aan over de tabernakel van de getui­genis en over alle bijbehorende voorwerpen, ja, over alles wat erbij hoort. Zíj moeten de tab­ernakel en alle bijbehorende voorwerpen dragen. Zíj moeten dienen, en zij moeten hun kamp rondom de tabernakel opslaan.
Numeri 1:51 En wanneer de tabernakel moet opbreken, dienen de Lev­ieten hem uit elkaar te nemen, en wanneer de tabernakel halt moet houden, dienen de Leviet­en hem weer op te bouwen. En de onbevoegde die te dicht bij komt, moet ter dood gebracht worden.
Numeri 1:52 De Israëlieten moeten hun kamp opslaan, ieder bij zijn eigen kamp en ieder bij zijn eigen vaandel, ingedeeld overeenkomstig hun legers,
Numeri 1:53 maar de Levieten moeten hun kamp opslaan rondom de tabernakel van de getuigenis; dan zal er geen grote toorn op de ge­meenschap van de Israëlieten komen. Zo moeten de Levieten de voorschriften met betrek­king tot de tabernakel van de getuigenis in acht nemen.
Numeri 1:54 De Israëlieten deden het. Over­eenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.

Numeri 2

Numeri 2:1 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron:
Numeri 2:2 De Israëlieten moeten hun kamp opslaan, ieder bij zijn vaandel, bij de herkenningstekens die behoren bij hun familie; zij moeten op enige afstand hun kamp opslaan rondom de tent van ontmoeting.
Numeri 2:3 Zij dan die hun kamp opslaan in oostelijke richting, waar de zon opkomt, vallen onder het vaandel van het kamp van Juda, ingedeeld naar hun legers. De leider nu van de nakomelingen van Juda was Nahes­son, de zoon van Amminadab.
Numeri 2:4 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vierenzeventigduizend zeshonderd man.
Numeri 2:5 En de stam Issaschar moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Issaschar was Nethaneël, de zoon van Zuar.
Numeri 2:6 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vierenvijftigduizend vierhon­derd man.
Numeri 2:7 Dan de stam Zebulon. De leider nu van de nakomelingen van Zebulon was Eli­ab, de zoon van Helon.
Numeri 2:8 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit zeve­nenvijftigduizend vierhonderd man.
Numeri 2:9 Allen die geteld waren van het kamp van Juda waren honderdzesentachtigduizend vierhonderd man, ingedeeld naar hun legers. Zij moeten als eerste opbreken.
Numeri 2:10 Het vaandel van het kamp van Ruben zal, ingedeeld naar hun legers, aan de zuidkant zijn. De leider nu van de nakomelingen van Ruben was Elizur, de zoon van Seder.
Numeri 2:11 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit zesenveertigduizend vijfhonderd man.
Numeri 2:12 En de stam Simeon moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Simeon was Selumiël, de zoon van Zurisaddai.
Numeri 2:13 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit negenenvijftigduizend driehonderd man.
Numeri 2:14 Dan de stam Gad. De leider nu van de nakomelingen van Gad was Eljasaf, de zoon van Re­huel.
Numeri 2:15 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vijfenveertigduizend ze­shonderdvijftig man.
Numeri 2:16 Allen die geteld waren van het kamp van Ruben waren honderdee­nenvijftigduizend vierhonderdvijftig man, ingedeeld naar hun legers. Zij moeten als tweede opbreken.
Numeri 2:17 Daarna moet de tent van ontmoeting opbreken, met het kamp van de Leviet­en, in het midden van de andere kampen. Zoals zij hun kamp opslaan, zo moeten zij opbrek­en, ieder op zijn eigen plaats, bij hun vaandels.
Numeri 2:18 Het vaandel van het kamp van Efraïm moet, ingedeeld naar hun legers, aan de westkant het kamp opslaan. De leider nu van de na­komelingen van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud.
Numeri 2:19 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit veertigduizend vijfhonderd man.
Numeri 2:20 En de stam Manasse moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Manasse was Ga­maliël, de zoon van Pedazur.
Numeri 2:21 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit tweeëndertigduizend tweehonderd man.
Numeri 2:22 Dan de stam Benjamin. De leider nu van de na­komelingen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni.
Numeri 2:23 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vijfendertigduizend vierhonderd man.
Numeri 2:24 Allen die geteld waren van het kamp van Efraïm waren honderdachtduizend en honderd man, ingedeeld naar hun legers. Zij moeten als derde opbreken.
Numeri 2:25 Het vaandel van het kamp van Dan moet, in­gedeeld naar hun legers, aan de noordkant zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakome­lingen van Dan was Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.
Numeri 2:26 En zijn leger, namelijk zij die ge­telden waren, bestond uit tweeënzestigduizend zevenhonderd man.
Numeri 2:27 En de stam Aser moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Aser was Pagiël, de zoon van Ochran.
Numeri 2:28 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit eenen­veertigduizend vijfhonderd man.
Numeri 2:29 Dan de stam Naftali. De leider nu van de nakomelin­gen van Naftali was Ahira, de zoon van Enan.
Numeri 2:30 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit drieënvijftigduizend vierhonderd man.
Numeri 2:31 Alle getelden van het kamp van Dan waren honderdzevenenvijftigduizend zeshonderd man. Zij moeten als laatste op­breken, bij hun vaandels.
Numeri 2:32 Dit waren de getelden van de Israëlieten, ingedeeld naar hun familie; alle getelden van de kampen, ingedeeld naar hun legers, waren zeshonderddriedui­zend vijfhonderdvijftig man.
Numeri 2:33 Maar de Levieten werden onder de Israëlieten niet meege­teld, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Numeri 2:34 De Israëlieten deden overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had; zo sloegen zij hun kamp op bij hun vaandels, en zo braken zij op, ieder ingedeeld naar zijn geslachten en naar zijn familie.

Numeri 3

Numeri 3:1 Dit nu zijn de afstammelingen van Aäron en Mozes op de dag dat de HEERE met Mozes sprak op de berg Sinaï.
Numeri 3:2 Dit nu zijn de namen van de zonen van Aäron: Nadab, de eerstge­borene; verder Abihu, Eleazar en Ithamar.
Numeri 3:3 Dit zijn de namen van de zonen van Aäron, de gezalfde priesters, die gewijd zijn om als priester te dienen.
Numeri 3:4 Nadab en Abihu waren voor het aangezicht van de HEERE gestorven, toen zij in de woestijn Sinaï vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE gebracht hadden. En zij hadden geen zonen, zodat Eleazar en Itha­mar als priester dienden tijdens het leven van hun vader Aäron.
Numeri 3:5 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 3:6 Laat de stam Levi naderbij komen en plaats hem vr de priester Aäron om hem te dienen.
Numeri 3:7 Zij moeten zijn taak en de taak van heel de gemeenschap vervullen, vr de tent van ontmoeting, om de dienst van de tabernakel te verrichten.
Numeri 3:8 En zij moeten zorg dragen voor al de voorwerpen van de tent van ontmoeting, en de taak van de Israëlieten ver­vullen door de dienst van de tabernakel te verrichten.
Numeri 3:9 U moet de Levieten aan Aäron en zijn zonen geven. Zij zijn hem volledig gegeven uit de Israëlieten.
Numeri 3:10 Maar Aäron en zijn zo­nen moet u opdragen dat zij hun priesterambt waarnemen. En de onbevoegde die te dicht bij komt, moet ter dood gebracht worden.
Numeri 3:11 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 3:12 En Ik, zie, Ik neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten, in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten, die de baarmoeder opent. De Levieten zullen Mij toebehoren,
Numeri 3:13 want alle eerstgeborenen behoren Mij toe. Op de dag dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, heb Ik alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot het vee, voor Mijzelf geheiligd. Zij be­horen Mij toe. Ik ben de HEERE.
Numeri 3:14 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï:
Numeri 3:15 Tel de nakomelingen van Levi, ingedeeld naar hun families en naar hun geslachten; al wie mannelijk is, van één maand oud en daarboven, moet u tellen.
Numeri 3:16 En Mozes telde hen op bevel van de HEERE, zoals geboden was.
Numeri 3:17 Dit waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, Kahath en Merari.
Numeri 3:18 Dit zijn de namen van de zonen van Gerson, ingedeeld naar hun geslachten: Libni en Simeï.
Numeri 3:19 En de zonen van Kahath, ingedeeld naar hun geslachten: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
Numeri 3:20 En de zonen van Merari, ingedeeld naar hun geslacht­en: Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van de Levieten, naar hun families.
Numeri 3:21 Van Ger­son stamde het geslacht van de Libnieten en het geslacht van de Simeïeten af. Dit zijn de ge­slachten van de Gersonieten.
Numeri 3:22 Het aantal van hen die geteld waren, betrof al wie manne­lijk waren van één maand oud en daarboven. Het aantal van hen die geteld waren, was zeven­duizend vijfhonderd.
Numeri 3:23 De geslachten van de Gersonieten moeten hun kamp opslaan achter de tabernakel, aan de westkant.
Numeri 3:24 De leider nu van de familie van de Gersonieten was Eljasaf, de zoon van Laël.
Numeri 3:25 En de taak van de nakomelingen van Gerson in de tent van ontmoeting was de zorg voor de tabernakel en de tent, de dekkleden ervan, het gordijn voor de ingang van de tent van ontmoeting,
Numeri 3:26 en de kleden van de voorhof en het gordijn voor de ingang van de voorhof, die rondom de tabernakel en het altaar zijn, met de bijbehor­ende touwen, ja, voor heel de dienst ervan.
Numeri 3:27 Van Kahath stammen af het geslacht van de Amramieten, het geslacht van de Jizharieten, het geslacht van de Hebronieten en het geslacht van de Uzziëlieten. Dit zijn de geslachten van de Kahathieten.
Numeri 3:28 Het aantal van al degenen die mannelijk waren van één maand oud en daarboven, was achtduizend zeshonderd; zij ver­vulden de taak ten behoeve van het heiligdom.
Numeri 3:29 De geslachten van de nakomelingen van Kahath moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de zuidkant.
Numeri 3:30 De leider nu van de familie van de geslachten van de Kahathieten was Elizafan, de zoon van Uzziël.
Numeri 3:31 En hun taak was de zorg voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren en de voorwerpen van het heiligdom, waarmee ze de dienst verrichtten, en het gordijn, ja, voor heel de dienst er­van.
Numeri 3:32 De leider die boven de leiders van Levi stond was Eleazar, de zoon van de priester Aäron. Hij had het opzicht over hen die de taak ten behoeve van het heiligdom vervulden.
Numeri 3:33 Van Merari stammen af het geslacht van de Mahelieten en het geslacht van de Musieten. Dit zijn de geslachten van Merari.
Numeri 3:34 Het aantal van degenen van hen die geteld waren van al wie mannelijk waren, van één maand oud en daarboven, was zesduizend tweehonderd.
Numeri 3:35 De leider nu van de familie van de geslachten van Merari was Zuriël, de zoon van Abi­chaïl; zij moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de noordkant.
Numeri 3:36 En de opgedragen taak van de nakomelingen van Merari was de zorg voor de planken van de taber­nakel, met zijn dwarsbalken, zijn pilaren, zijn voetstukken, en al zijn voorwerpen, ja, voor heel de dienst ervan.
Numeri 3:37 Eveneens voor de pilaren rond de voorhof, de bijbehorende voet­stukken, de bijbehorende pinnen met de bijbehorende touwen.
Numeri 3:38 Zij nu die hun kamp vr de tabernakel, aan de oostkant, moeten opslaan, dus vr de tent van ontmoeting, waar de zon opkomt, zijn Mozes, en Aäron met zijn zonen, die de taak ten behoeve van heiligdom vervullen, in naam van de Israëlieten. De onbevoegde die te dicht bij komt, moet ter dood ge­bracht worden.
Numeri 3:39 Al degenen van de Levieten die geteld waren, die Mozes en Aäron, op bevel van de HEERE, ingedeeld naar hun geslachten telden, al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven, waren tweeëntwintigduizend.
Numeri 3:40 De HEERE zei tegen Mozes: Tel alle mannelijke eerstgeborenen onder de Israëlieten, van één maand oud en daarboven; en neem het aantal van hun namen op.
Numeri 3:41 En neem voor Mij de Levieten – Ik ben de HEERE – in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder het vee van de Israëlieten.
Numeri 3:42 Mozes telde, zoals de HEERE hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de Israëlieten.
Numeri 3:43 Het aantal namen van alle mannelijke eerstgeborenen van één maand oud en daarboven, overeenkomstig dege­nen van hen die geteld waren, was tweeëntwintigduizend tweehonderddrieënzeventig.
Numeri 3:44 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 3:45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van hun vee; de Levieten zullen Mij toebe­horen. Ik ben de HEERE.
Numeri 3:46 Wat betreft de tweehonderddrieënzeventig eerstgeborenen van de Israëlieten die vrijgekocht moeten worden, die het getal van de Levieten te boven gaan,
Numeri 3:47 moet u per hoofd vijf sikkel innen. U moet die innen, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom. Die sikkel is twintig gera waard.
Numeri 3:48 En dat geld moet u aan Aäron en aan zijn zonen geven, als losgeld voor degenen die vrijgekocht moeten worden van hen die het getal van de Levieten te boven gaan.
Numeri 3:49 Toen inde Mozes dat losgeld voor hen die het getal te boven gingen, van degenen die door de Levieten vrijgekocht waren.
Numeri 3:50 Voor de eerstgeborenen van de Israëlieten inde hij dat geld: duizend driehonderdvijfenzestig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
Numeri 3:51 En Mozes gaf dat losgeld aan Aäron en aan zijn zonen, op bevel van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.

Numeri 4

Numeri 4:1 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron:
Numeri 4:2 Neem het aantal op van de nakomelingen van Kahath, uit het midden van de nakomelingen van Levi, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families,
Numeri 4:3 van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, ieder die tot de dienst verplicht is, om het werk in de tent van ontmoeting te verrichten.
Numeri 4:4 Dit is de dienst van de nakomelingen van Kahath in de tent van ontmoeting: de zorg voor het allerheiligste.
Numeri 4:5 Bij het opbreken van het kamp moeten Aäron en zijn zonen komen en het voorhangsel ter afscherming losmaken, en daarmee moeten ze de ark van de getuigenis bedekken.
Numeri 4:6 Zij moeten er een deken van zeekoeienhuid overheen leggen, en daarover een geheel blauwpur­peren kleed uitspreiden en zijn draagbomen aanbrengen.
Numeri 4:7 Ook over de tafel van de toon­broden moeten zij een blauwpurperen kleed uitspreiden, en daarop de schotels en de schalen zetten, de kommen en de kannen voor het plengoffer; ook het brood dat voortdurend aanwe­zig is, moet daarop liggen.
Numeri 4:8 Daarna moeten zij een scharlakenrood kleed daarover uitsprei­den en dat met een dekkleed van zeekoeienhuiden bedekken, en zij moeten zijn draagbomen aanbrengen.
Numeri 4:9 Dan moeten zij een blauwpurperen kleed nemen en daarmee de kandelaar die het licht draagt, bedekken, en de bijbehorende lampen, de bijbehorende snuiters, de bij­behorende vuurschalen, en alle olievaatjes waarmee ze daaraan de dienst verrichten.
Numeri 4:10 Zij moeten hem ook met alle bijbehorende voorwerpen in een dekkleed van zeekoeienhuiden leg­gen en hem op de draagbaar zetten.
Numeri 4:11 En over het gouden altaar moeten zij een blauwpur­peren kleed uitspreiden en dat met een dekkleed van zeekoeienhuiden bedekken, en zij moet­en zijn draagbomen aanbrengen.
Numeri 4:12 Zij moeten verder alle voorwerpen voor de dienst nem­en, waarmee zij in het heiligdom de dienst verrichten, en die in een blauwpurperen kleed leg­gen, en die met een dekkleed van zeekoeienhuiden bedekken en het op de draagbaar zetten.
Numeri 4:13 Zij moeten de as van het altaar verwijderen, en daarover een roodpurperen kleed uit­spreiden,
Numeri 4:14 en daarop al zijn voorwerpen leggen, waarmee zij de dienst met betrekking tot het altaar verrichten: de vuurschalen, de vorken, de scheppen, de sprengbekkens, kortom alle voorwerpen voor het altaar; en zij moeten daarover een deken van zeekoeienhuiden uitsprei­den, en zijn draagbomen aanbrengen.
Numeri 4:15 Als Aäron en zijn zonen bij het opbreken van het kamp het bedekken van het heiligdom en van alle voorwerpen in het heiligdom voltooid heb­ben, mogen de nakomelingen van Kahath daarna komen om alles te dragen; maar zij mogen dat heilige niet aanraken, opdat zij niet sterven. Dit is wat de nakomelingen van Kahath in de tent van ontmoeting moeten dragen.
Numeri 4:16 Eleazar nu, de zoon van de priester Aäron, heeft het opzicht over de olie voor het licht, het geurige reukwerk, het voortdurende graanoffer en de zalfolie. Hij heeft het opzicht over heel de tabernakel en alles wat zich daarin bevindt, over het heiligdom en de bijbehorende voorwerpen.
Numeri 4:17 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron:
Numeri 4:18 U mag uit het midden van de Levieten de stam van de geslachten van de Kahathieten niet laten uitroeien.
Numeri 4:19 Maar dit moet u voor hen doen, opdat zij in leven blijven en niet sterven als zij tot het allerheiligste naderen: Aäron en zijn zonen moeten naar binnen gaan en hun hun taken opleggen, iedere man zijn dienst en wat hij dragen moet.
Numeri 4:20 Zij mogen echter niet naar binnen gaan om het heilige te zien, al is het maar een ogenblik, want dan zullen zij sterven.
Numeri 4:21 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 4:22 Neem ook het aantal van de nako­melingen van Gerson op, ingedeeld naar hun families en naar hun geslachten.
Numeri 4:23 Van der­tig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, moet u hen tellen, ieder die binnenkomt om nauwgezet dienst te doen, om de dienst in de tent van ontmoeting te verrichten.
Numeri 4:24 Dit is de dienst van de geslachten van de Gersonieten, bij het dienen en bij het dragen:
Numeri 4:25 zij moeten de gordijnen van de tabernakel en de tent van ontmoeting dragen; het bijbehorende dekkleed en het dekkleed van zeekoeienhuid dat daaroverheen ligt, en het gordijn voor de ingang van de tent van ontmoeting;
Numeri 4:26 de kleden van de voorhof, en het gordijn voor de ingang van de poort van de voorhof, die rondom bij de tabernakel en het altaar is; en de bijbehorende tou­wen, ook alle voorwerpen van de bijbehorende dienst, kortom, alles wat daarvoor verricht wordt, opdat zij kunnen dienen.
Numeri 4:27 Heel de dienst van de nakomelingen van de Gersoniet­en, bij heel hun dragen en bij heel hun dienen, moet gebeuren overeenkomstig het bevel van Aäron en zijn zonen. U moet aan hen hun taak bij alles wat zij moeten dragen, opleggen.
Numeri 4:28 Dit is de dienst van de geslachten van de nakomelingen van de Gersonieten in de tent van ontmoeting, hun taak onder leiding van Ithamar, de zoon van de priester Aäron.
Numeri 4:29 Wat be­treft de nakomelingen van Merari, die moet u tellen ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families.
Numeri 4:30 Van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, moet u hen tellen, ieder die tot de dienst verplicht is, om de dienst in de tent van ontmoeting te verrichten.
Numeri 4:31 Dit is hun taak in het dragen, bij heel hun dienst in de tent van ontmoeting: de planken van de tabernakel, zijn dwarsbalken, zijn pilaren en zijn voetstukken;
Numeri 4:32 ook de pilaren rond de voorhof met hun voetstukken, hun pinnen en hun touwen, kortom, alle bijbehorende voor­werpen en heel hun dienst. De voorwerpen die zij overeenkomstig hun taak moeten dragen, moet u aan de hand van hun namen tellen.
Numeri 4:33 Dit is de dienst van de geslachten van de na­komelingen van Merari, bij heel hun dienst in de tent van ontmoeting, onder leiding van Itha­mar, de zoon van de priester Aäron.
Numeri 4:34 Mozes en Aäron en de leiders van de gemeenschap telden de nakomelingen van de Kahathieten, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun fam­ilies,
Numeri 4:35 van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, ieder die tot de dienst ver­plicht is, om te dienen in de tent van ontmoeting.
Numeri 4:36 Zij die van hen geteld waren, inge­deeld naar hun geslachten, waren tweeduizend zevenhonderdvijftig.
Numeri 4:37 Dit zijn degenen van de geslachten van de Kahathieten die geteld waren, van ieder die in de tent van ontmoet­ing diende, die Mozes telde met Aäron, op bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes.
Numeri 4:38 Ook zij die van de nakomelingen van Gerson geteld waren, ingedeeld naar hun geslacht­en en naar hun families,
Numeri 4:39 van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, ieder die tot de dienst verplicht was om in de tent van ontmoeting te dienen,
Numeri 4:40 te weten zij die van hen geteld waren, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, waren tweeduizend zeshonderddertig.
Numeri 4:41 Dit zijn degenen van de geslachten van de nakomelingen van Gerson die geteld waren, van ieder die in de tent van ontmoeting diende, die Mozes en Aäron telden, op bevel van de HEERE.
Numeri 4:42 En zij die van de geslachten van de nakomelingen van Merari geteld waren, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families,
Numeri 4:43 van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, ieder die tot de dienst verplicht is, om te dienen in de tent van ontmoeting,
Numeri 4:44 degenen van hen die geteld waren, ingedeeld naar hun geslachten, waren drieduizend tweehonderd.
Numeri 4:45 Dit zijn degenen van hen die van de geslachten van de nakomelingen van Merari geteld waren, die Mozes en Aäron telden, op bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes.
Numeri 4:46 Al degenen die geteld waren, die Mozes en Aäron en de leiders van Israël telden, van de Levieten, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun fami­lies,
Numeri 4:47 van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, ieder die binnenkwam om de dienst van het dienen of de dienst van het dragen in de tent van ontmoeting te verrichten,
Numeri 4:48 te weten degenen die van hen geteld waren, waren achtduizend vijfhonderdtachtig.
Numeri 4:49 Men telde hen, op bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes, iedere man overeenkom­stig zijn dienst en overeenkomstig zijn last. Zij zijn degenen van hen die geteld waren, zoals de HEERE Mozes geboden had.

Numeri 5

Numeri 5:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 5:2 Gebied de Israëlieten dat zij elke melaatse, en ieder die een vloeiing heeft, en ieder die onrein is vanwege een dode, uit het kamp wegsturen.
Numeri 5:3 Van man tot vrouw moet u wegsturen; u moet hen wegsturen tot buiten het kamp, zodat zij hun eigen kampen, waar Ik in hun midden woon, niet verontreinigen.
Numeri 5:4 En de Israëlieten deden zo: zij stuurden hen weg, tot buiten het kamp. Zoals de HEERE tot Mozes gesproken had, zo deden de Israëlieten.
Numeri 5:5 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 5:6 Spreek tot de Israëlieten en zeg: Wanneer een man of een vrouw één van al de zonden van de mens doet, door trouwbreuk te plegen tegen de HEERE, dan is die persoon schuldig.
Numeri 5:7 Zij moeten hun zonde, die zij ge­daan hebben, belijden; daarna moet hij van zijn schuld de volle waarde vergoeden en er bo­vendien nog een vijfde deel aan toevoegen. Hij moet het geven aan hem tegenover wie hij zich schuldig heeft gemaakt.
Numeri 5:8 Maar als die man geen losser heeft om aan hem de schuld te ver­goeden, is de schuld die vergoed moet worden aan de HEERE, voor de priester, naast de ram van verzoening waarmee hij voor zichzelf verzoening moet doen.
Numeri 5:9 En elk hefoffer van alle heilige gaven van de Israëlieten die zij de priester brengen, is voor hem,
Numeri 5:10 maar ieders hei­lige gaven blijven van hemzelf. Wat iemand echter aan de priester geeft, is voor hem.
Numeri 5:11 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 5:12 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Stel dat iemands vrouw afgeweken is en zij trouwbreuk tegen haar man gepleegd heeft,
Numeri 5:13 dat een andere man met haar geslapen heeft en er een zaadlozing plaatsgehad heeft, maar dat het voor de ogen van haar man verborgen bleef. Zij wist het feit dat zij zich verontreinigde, geheim te houden en er was geen getuige tegen haar; ook was zij niet betrapt.
Numeri 5:14 Als er echter een geest van achterdocht over haar man gekomen is, zodat hij achterdochtig geworden is tegen­over zijn vrouw terwijl zij zich verontreinigd heeft, f als er een geest van achterdocht over hem gekomen is, zodat hij achterdochtig geworden is tegenover zijn vrouw terwijl zij zich niet verontreinigd heeft,
Numeri 5:15 dan moet de man zijn vrouw bij de priester brengen en haar offer­gave voor haar meebrengen: een tiende efa gerstemeel. Hij mag er geen olie op gieten en er geen wierook op leggen, want het is een graanoffer voor achterdocht, een graanoffer van ge­dachtenis, dat herinnert aan de ongerechtigheid.
Numeri 5:16 En de priester zal haar naar voren doen komen en haar voor het aangezicht van de HEERE plaatsen.
Numeri 5:17 De priester moet heilig water in een aarden pot nemen en van het stof dat op de vloer van de tabernakel ligt, moet de priester wat nemen en in het water doen.
Numeri 5:18 Daarna moet de priester de vrouw voor het aangezicht van de HEERE plaatsen en het hoofdhaar van de vrouw losmaken; en hij moet het graanoffer van gedachtenis op haar handen leggen, dat is het graanoffer voor achterdocht. En in de hand van de priester zal het bittere water zijn, dat de vervloeking meebrengt.
Numeri 5:19 En de priester moet haar laten zweren, en tegen de vrouw zeggen: Als niemand met u geslapen heeft, en als u, terwijl u uw man toebehoorde, niet bent afgeweken in onreinheid, wees dan vrij van dit bittere water dat de vervloeking meebrengt!
Numeri 5:20 Maar u, indien u, terwijl u uw man toebehoorde, bent afgeweken, en indien u uzelf hebt verontreinigd en een andere man met u de geslachtsdaad verricht heeft, en niet uw eigen man,
Numeri 5:21 dan moet de priester de vrouw met de eed van de vervloeking laten zweren. De priester moet tegen de vrouw zeggen: De HEERE zal u tot een vervloeking en tot een verwensing stellen, te midden van uw volk, doordat de HEERE uw heup doet invallen en uw buik doet opzwellen.
Numeri 5:22 Dit water, dat de vervloeking meebrengt, zal in uw binnenste komen en uw buik doen opzwellen, en uw heup doen invallen. En de vrouw zal zeggen: Amen, amen!
Numeri 5:23 Daarna moet de priester deze verv­loekingen op een briefje schrijven, en hij moet het in het bittere water uitwissen.
Numeri 5:24 En hij moet de vrouw dat bittere water dat de vervloeking meebrengt, laten drinken, zodat het water, dat de vervloeking meebrengt, in haar komt en tot bitterheid wordt.
Numeri 5:25 De priester moet het graanoffer van achterdocht uit de hand van de vrouw nemen en dat graanoffer voor het aangezicht van de HEERE bewegen en het naar het altaar brengen.
Numeri 5:26 De priester moet dan van het graanoffer het gedenkoffer ervan nemen, een handvol, en het op het altaar in rook laten opgaan; en daarna moet hij de vrouw het water laten drinken.
Numeri 5:27 Nadat hij haar het water heeft laten drinken, zal het gebeuren, indien zij zich daadwerkelijk verontreinigd en tegen haar man trouwbreuk gepleegd heeft, dat het water dat vervloeking meebrengt, in haar zal komen en tot bitterheid zal worden. Haar buik zal opzwellen en haar heup invallen, en die vrouw zal te midden van haar volk tot een vervloeking zijn.
Numeri 5:28 Echter, indien de vrouw zich niet heeft verontreinigd, maar rein is, dan zal zij vrij zijn, en zij zal vruchtbaar blijven .
Numeri 5:29 Dit is de wet voor de achterdocht: wanneer een vrouw, terwijl zij haar man toebehoort, afge­weken is en zich heeft verontreinigd,
Numeri 5:30 of wanneer een geest van achterdocht over een man komt, en hij achterdochtig wordt tegenover zijn vrouw, dan moet hij de vrouw voor het aangezicht van de HEERE plaatsen, en de priester moet deze hele wet op haar toepassen.
Numeri 5:31 En de man zal vrij zijn van ongerechtigheid, maar die vrouw zal haar ongerechtigheid dragen.

Numeri 6

Numeri 6:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 6:2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer een man of een vrouw een gelofte aflegt door de gelofte van een nazireeër te doen, om zich aan de HEERE te wijden,
Numeri 6:3 dan moet hij zich van wijn en sterkedrank onthouden; azijn uit wijn of azijn uit sterkedrank mag hij niet drinken; verder mag hij helemaal geen druivensap drinken en geen verse of gedroogde druiven eten.
Numeri 6:4 Alle dagen van zijn nazireeërschap mag hij niets eten wat van de wijnstok afkomstig is, van de pitten tot en met de velletjes.
Numeri 6:5 Alle dagen van de gelofte van zijn nazireeërschap mag geen scheermes over zijn hoofd gaan. Totdat de dagen waarvoor hij zich aan de HEERE gewijd had, voorbij zijn, moet hij heilig zijn en de haarlokk­en van zijn hoofd lang laten groeien.
Numeri 6:6 Alle dagen van zijn wijding aan de HEERE mag hij niet bij het lichaam van een dode komen.
Numeri 6:7 Vanwege zijn vader of vanwege zijn moeder, vanwege zijn broer of vanwege zijn zuster, vanwege hen mag hij zich niet verontreinigen als zij gestorven zijn, want het nazireeërschap van zijn God is op zijn hoofd.
Numeri 6:8 Alle dagen van zijn nazireeërschap is hij heilig voor de HEERE.
Numeri 6:9 En wanneer de gestorvene onverwachts, plotseling, in zijn nabijheid sterft, zodat hij het hoofd van zijn nazireeërschap verontreinigt, dan moet hij op de dag van zijn reiniging zijn hoofd scheren; op de zevende dag moet hij het scheren.
Numeri 6:10 En op de achtste dag moet hij twee tortelduiven of twee jonge duiven naar de priester brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Numeri 6:11 De priester moet er één als zondoffer en één als brandoffer bereiden, en moet verzoening voor hem doen, omdat hij ge­zondigd heeft vanwege die dode. Hij moet zijn hoofd op diezelfde dag weer heiligen.
Numeri 6:12 Daarna moet hij opnieuw de dagen van zijn nazireeërschap aan de HEERE wijden; hij moet als schuldoffer een lam van een jaar oud brengen. En de vorige dagen vervallen, omdat zijn nazireeërschap verontreinigd was.
Numeri 6:13 Dit is de wet voor de nazireeër: Op de dag dat de dag­en van zijn nazireeërschap voorbij zijn, moet hij het volgende bij de ingang van de tent van ontmoeting brengen:
Numeri 6:14 hij moet de HEERE als zijn offergave één lam zonder enig gebrek van een jaar oud als brandoffer aanbieden, één ooilam zonder enig gebrek van een jaar oud als zondoffer en een ram zonder enig gebrek als dankoffer.
Numeri 6:15 Verder een mand met onge­zuurd brood, koeken van meelbloem, met olie gemengd, en ongezuurde platte koeken met olie bestreken, en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers.
Numeri 6:16 En de priester moet dat voor het aangezicht van de HEERE aanbieden, en moet zijn zondoffer en zijn brandoffer bereiden.
Numeri 6:17 Hij moet ook de ram als dankoffer voor de HEERE bereiden, met de mand met ongezuurde broden; en de priester moet zijn graanoffer en plengoffer berei­den.
Numeri 6:18 Dan moet de nazireeër bij de ingang van de tent van ontmoeting het hoofd van zijn nazireeërschap scheren. Hij moet het hoofdhaar van zijn nazireeërschap nemen en op het vuur leggen dat onder het dankoffer is.
Numeri 6:19 Daarna moet de priester een gekookt schouder­stuk van de ram nemen, één ongezuurd brood uit de mand, en één ongezuurde platte koek. Die moet hij in de handen van de nazireeër leggen, nadat hij zich het haar van zijn nazireeër-schap afgeschoren heeft.
Numeri 6:20 En de priester moet die als beweegoffer bewegen voor het aan­gezicht van de HEERE; het is een heilig deel voor de priester, met het borststuk van het be­weegoffer en de achterbout van het hefoffer. Pas daarna mag de nazireeër wijn drinken.
Numeri 6:21 Dit is de wet voor de nazireeër, die zijn offergave voor zijn nazireeërschap aan de HEERE be­loofd heeft, naast datgene waartoe zijn vermogen reikt. Hij moet zo handelen volgens de ge­lofte die hij gedaan heeft, overeenkomstig de wet van zijn nazireeërschap.
Numeri 6:22 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 6:23 Spreek tot Aäron en zijn zonen en zeg: Zo moet u de Israëlieten zege­nen, door tegen hen te zeggen:
Numeri 6:24 De HEERE zegene u en behoede u!
Numeri 6:25 De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig!
Numeri 6:26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede!
Numeri 6:27 Zo moeten zij Mijn Naam op de Israëlieten leggen; en Ík zal hen zege­nen.

Numeri 7

Numeri 7:1 Het was op de dag dat Mozes gereed was met het opbouwen van de tabernakel, dat hij die zalfde en die heiligde met alle bijbehorende voorwerpen, samen met het altaar en alle bijbe­horende voorwerpen; hij zalfde die en heiligde die.
Numeri 7:2 En de leiders van Israël, de hoofden van hun families, boden offergaven aan; zij waren de leiders van de stammen, zij stonden bo­ven hen die geteld waren.
Numeri 7:3 Zij brachten hun offergave voor het aangezicht van de HEERE: zes overdekte wagens en twaalf runderen; één wagen per twee leiders en één rund voor ieder afzonderlijk; ze boden die aan vr de tabernakel.
Numeri 7:4 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 7:5 Neem ze van hen aan; ze zijn bestemd om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten. U moet ze aan de Levieten geven, ieder overeenkomstig zijn dienst.
Numeri 7:6 En Mozes nam die wa­gens en die runderen, en gaf ze aan de Levieten.
Numeri 7:7 Twee wagens en vier runderen gaf hij aan de zonen van Gerson, overeenkomstig hun dienst.
Numeri 7:8 En vier wagens en acht runderen gaf hij aan de zonen van Merari, overeenkomstig hun dienst, onder leiding van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester.
Numeri 7:9 Maar aan de zonen van Kahath gaf hij niets, want de dienst van de heilige dingen was hun toegewezen. Zij moesten die op de schouders dragen.
Numeri 7:10 En de leiders boden hun offergave ter inwijding van het altaar aan, op de dag dat dit werd gezalfd; de leiders boden hun offergave vr het altaar aan.
Numeri 7:11 En de HEERE zei tegen Mozes: Laat telkens één leider per dag zijn offergave aanbieden ter inwijding van het altaar.
Numeri 7:12 Het was Nahesson, de zoon van Amminadab, die op de eerste dag zijn offergave aanbood, voor de stam Juda.
Numeri 7:13 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:14 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:15 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:16 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:17 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nahesson, de zoon van Amminadab.
Numeri 7:18 Op de tweede dag bood Netha­neël, de zoon van Zuar, de leider van Issaschar, zijn offergave aan.
Numeri 7:19 Hij bracht als zijn of­fergave: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:20 Verder één schaal van tien gou­den sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:21 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:22 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:23 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nethaneël, de zoon van Zuar.
Numeri 7:24 Op de derde dag bood de leider van de nakomelingen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon, zijn offergave aan.
Numeri 7:25 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeven­tig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem ge­mengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:26 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:27 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als bran­doffer;
Numeri 7:28 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:29 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eliab, de zoon van Hel-on.
Numeri 7:30 Op de vierde dag bood de leider van de nakomelingen van Ruben, Elizur, de zoon van Seder, zijn offergave aan.
Numeri 7:31 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het ge­wicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend vol­gens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graa­noffer.
Numeri 7:32 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:33 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:34 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:35 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elizur, de zoon van Seder.
Numeri 7:36 Op de vijfde dag bood de leider van de nakomelingen van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai, zijn offergave aan.
Numeri 7:37 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heilig­dom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:38 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:39 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:40 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:41 En als dan­koffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Selumiël, de zoon van Zurisaddai.
Numeri 7:42 Op de zesde dag bood de leider van de nakomelingen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel, zijn offergave aan.
Numeri 7:43 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren spreng-bekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:44 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:45 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:46 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:47 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eljasaf, de zoon van Dehuel.
Numeri 7:48 Op de zevende dag bood de leider van de nakomelingen van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud, zijn offergave aan.
Numeri 7:49 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeven­tig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem ge­mengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:50 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:51 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als bran­doffer;
Numeri 7:52 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:53 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elisama, de zoon van Ammihud.
Numeri 7:54 Op de achtste dag bood de leider van de nakomelingen van Manasse, Gama­liël, de zoon van Pedazur, zijn offergave aan.
Numeri 7:55 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sik­kel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:56 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:57 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:58 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:59 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Gamaliël, de zoon van Pedazur.
Numeri 7:60 Op de negende dag bood de leider van de nakomelingen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni, zijn offergave aan.
Numeri 7:61 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:62 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:63 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:64 één geitenbok als zon-doffer.
Numeri 7:65 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Abidan, de zoon van Gideoni.
Numeri 7:66 Op de tiende dag bood de leider van de nakomelingen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, zijn offergave aan.
Numeri 7:67 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heilig­dom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:68 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:69 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:70 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:71 En als dan­koffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.
Numeri 7:72 Op de elfde dag bood de leider van de nakomelingen van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran, zijn offergave aan.
Numeri 7:73 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren spreng-bekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:74 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:75 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:76 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:77 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Pagiël, de zoon van Ochran.
Numeri 7:78 Op de twaalfde dag bood de leider van de nakomelingen van Naftali, Ahira, de zoon van Enan, zijn offergave aan.
Numeri 7:79 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sik­kel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
Numeri 7:80 Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
Numeri 7:81 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
Numeri 7:82 één geitenbok als zondoffer.
Numeri 7:83 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahira, de zoon van Enan.
Numeri 7:84 Dit was de offergave van de leiders van Israël ter inwijding van het altaar op de dag dat het gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden scha­len.
Numeri 7:85 Eén zilveren schotel van honderddertig sikkel en één sprengbekken van zeventig; alle zilveren voorwerpen wogen bij elkaar tweeduizend vierhonderd sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
Numeri 7:86 Twaalf gouden schalen vol reukwerk; elke schaal woog tien sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; alle gouden schalen wogen bij elkaar honderdtwintig sikkel.
Numeri 7:87 Al het vee voor het brandoffer bestond uit twaalf jonge stieren, twaalf rammen, twaalf lammeren van een jaar oud, met het bijbehorende graanoffer; en twaalf geitenbokken als zondoffer.
Numeri 7:88 En al het vee voor het dankoffer bestond uit vierent­wintig jonge stieren, zestig rammen, zestig bokken, zestig lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave ter inwijding van het altaar, nadat het gezalfd was.
Numeri 7:89 En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.

Numeri 8

Numeri 8:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 8:2 Spreek tot Aäron en zeg tegen hem: Wanneer u de lamp­en aansteekt, moeten de zeven lampen licht verspreiden in de richting van de voorzijde van de kandelaar.
Numeri 8:3 Aäron deed dat: aan de voorzijde van de kandelaar stak hij de lampen ervan aan, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Numeri 8:4 Dit was de bewerking van de kandelaar: tot zijn schacht was hij van gedreven werk van goud, tot zijn bloesem was het van gedreven werk van goud; overeenkomstig de verschijning die de HEERE Mozes getoond had, zo maakte hij de kandelaar.
Numeri 8:5 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 8:6 Neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten en reinig hen.
Numeri 8:7 Dit moet u met hen doen om hen te reinigen: sprenkel op hen ontzondigingswater; dan moeten zij een scheermes over hun hele lichaam laten gaan, zij moeten hun kleren wassen en zich zo reinigen.
Numeri 8:8 Daarna moeten zij een jonge stier nemen, het jong van een rund, met het bijbehorende graanoffer van meelbloem gemengd met olie; en een tweede jonge stier, het jong van een rund, moet u als zondoffer nemen.
Numeri 8:9 Vervolgens moet u de Levieten naderbij laten komen, vr de tent van ontmoeting; en u moet heel de ge­meenschap van de Israëlieten bijeenroepen.
Numeri 8:10 U moet de Levieten voor het aangezicht van de HEERE naderbij laten komen, de Israëlieten moeten hun handen op de Levieten leggen,
Numeri 8:11 en Aäron moet uit de Israëlieten de Levieten bewegen als beweegoffer voor het aange­zicht van de HEERE; zij zijn bestemd om de dienst van de HEERE te verrichten.
Numeri 8:12 Dan moeten de Levieten hun handen op de kop van de jonge stieren leggen; bereid daarna de ene als zondoffer en de andere als brandoffer voor de HEERE, om voor de Levieten verzoening te doen.
Numeri 8:13 U moet de Levieten vr Aäron en vr zijn zonen plaatsen, en u moet hen als be­weegoffer voor de HEERE bewegen.
Numeri 8:14 Zo moet u de Levieten uit het midden van de Israël­ieten afzonderen, opdat de Levieten Mij toebehoren.
Numeri 8:15 En daarna moeten de Levieten bin­nenkomen om de tent van ontmoeting te bedienen; u moet hen reinigen en hen als bewee­goffer bewegen.
Numeri 8:16 Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij uit het midden van de Israëlieten geg­even; Ik heb hen voor Mijzelf genomen in plaats van alles wat de baarmoeder opent, elke eerstgeborene onder de Israëlieten.
Numeri 8:17 Want elke eerstgeborene onder de Israëlieten is van Mij, elke eerstgeborene onder de mens en onder het vee; op de dag dat Ik elke eerstgeborene in het land Egypte trof, heb Ik hen voor Mijzelf geheiligd.
Numeri 8:18 Ik nam de Levieten in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten.
Numeri 8:19 Ik gaf de Levieten als gaven aan Aäron en aan zijn zonen uit het midden van de Israëlieten om de dienst van de Israëlieten in de tent van ontmoeting te verrichten, en om voor de Israëlieten verzoening te doen, zodat er geen plaag onder de Israëlieten zal zijn wanneer de Israëlieten tot het heiligdom naderen.
Numeri 8:20 En Mozes deed met Aäron en heel de gemeenschap van de Israëlieten met de Levieten overeen­komstig alles wat de HEERE Mozes inzake de Levieten geboden had; zo deden de Israëlieten met hen.
Numeri 8:21 De Levieten ontzondigden zich en wasten hun kleren, en Aäron bewoog hen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE; en Aäron deed verzoening voor hen om hen te reinigen.
Numeri 8:22 Daarna kwamen de Levieten om hun dienst te verrichten in de tent van ont­moeting, onder het toezicht van Aäron en onder het toezicht van zijn zonen. Zoals de HEERE Mozes gebood inzake de Levieten, zo deden zij met hen.
Numeri 8:23 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 8:24 Dit geldt voor de Levieten: vanaf vijfentwintig jaar oud en daarboven is men tot de di­enst in de tent van ontmoeting verplicht.
Numeri 8:25 Maar iemand vanaf vijftig jaar oud zal van de dienst ontheven zijn en zal niet meer hoeven te dienen.
Numeri 8:26 Wel mag hij zijn broeders in de tent van ontmoeting bijstaan bij het vervullen van hun taak; de dienst zelf mag men echter niet meer verrichten. Zo moet u inzake de Levieten doen ten aanzien van hun taken.

Numeri 9

Numeri 9:1 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte vertrokken waren, in de eerste maand:
Numeri 9:2 Laten de Israëlieten het Pascha houden op zijn vastgestelde tijd.
Numeri 9:3 Op de veertiende dag in deze maand, tegen het vallen van de avond, moet u het houden, op zijn vastgestelde tijd; u moet het houden volgens alle bijbehorende verordeningen en bepalingen.
Numeri 9:4 Mozes zei tegen de Israëlieten dat zij het Pascha moesten houden.
Numeri 9:5 Zij hielden het Pascha op de veertiende dag van de eerste maand, tegen het vallen van de avond, in de woestijn Sinaï. Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes gebo­den had, zo deden de Israëlieten.
Numeri 9:6 Nu waren er mensen die vanwege het aanraken van het dode lichaam van een mens onrein waren, en op die dag het Pascha niet konden houden. Daarom kwamen zij die dag naar voren, vr Mozes en vr Aäron.
Numeri 9:7 En die mensen zeiden tegen hem: Wij zijn onrein vanwege het aanraken van het dode lichaam van een mens. Waar­om zouden wij afgehouden worden om de offergave van de HEERE op zijn vastgestelde tijd in het midden van de Israëlieten aan te bieden?
Numeri 9:8 Mozes zei tegen hen: Blijf staan, dan zal ik horen wat de HEERE u gebiedt.
Numeri 9:9 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
Numeri 9:10 Spreek tot de Isra­ëlieten en zeg: Iedereen onder u of onder de generaties na u, wanneer hij onrein is vanwege het aanraken van een dood lichaam of ver onderweg is, moet toch voor de HEERE het Pascha houden.
Numeri 9:11 In de tweede maand, op de veertiende dag, tegen het vallen van de avond, moet­en zij het houden; met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten.
Numeri 9:12 Zij mogen er niets van over laten blijven tot de volgende morgen en mogen er geen been van breken; volgens alle verordeningen voor het Pascha moeten zij het houden.
Numeri 9:13 Maar de man die rein is en niet onderweg is, en die nalaat om het Pascha te houden, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden. Hij heeft immers de offergave van de HEERE niet op zijn vastgestelde tijd aangeboden; die persoon moet zijn zonde dragen.
Numeri 9:14 En wanneer er een vreemdeling bij u verblijft, moet ook hij het Pascha voor de HEERE houden. Volgens de verordening van het Pascha en de bepaling ervan, zo moet hij het houden. Voor u geldt één verordening, zowel voor de vreemdeling als voor de ingezetene van het land.
Numeri 9:15 Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en ’s avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de volgende morgen.
Numeri 9:16 Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem en ’s nachts was hij als een verschijning van vuur.
Numeri 9:17 Maar als de wolk opgeheven werd van boven de tent, braken de Israëlieten daarna op; en op de plaats waar de wolk bleef rusten, daar sloegen de Israëlieten hun kamp op.
Numeri 9:18 Op het bevel van de HEERE braken de Israëlieten op, en op het bevel van de HEERE sloegen zij hun kamp op. Alle dagen waarop de wolk op de tabernakel bleef rusten, bleven zij in hun kamp.
Numeri 9:19 Als de wolk vele dagen boven de tabernakel bleef staan, namen de Israël­ieten de voorschriften van de HEERE in acht en braken zij niet op.
Numeri 9:20 Als het gebeurde dat de wolk maar weinig dagen op de tabernakel was, bleven zij op het bevel van de HEERE in hun kamp, en op het bevel van de HEERE braken zij op.
Numeri 9:21 En als het gebeurde dat de wolk er vanaf de avond tot de volgende morgen was, wanneer de wolk ’s morgens opgeheven werd, dan braken zij op; overdag of ’s nachts, als de wolk opgeheven werd, braken zij op.
Numeri 9:22 Of als de wolk twee dagen of een maand, of vele dagen lang op de tabernakel bleef rusten, bleven de Israëlieten in hun kamp en braken zij niet op; maar als hij opgeheven werd, braken zij op.
Numeri 9:23 Op het bevel van de HEERE sloegen zij hun kamp op en op het bevel van de HEERE braken zij op. Zij namen de voorschriften van de HEERE in acht, op het bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes.

Numeri 10

Numeri 10:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 10:2 Maak voor u twee zilveren trompetten; van gedreven werk moet u ze maken. Ze dienen u tot het samenroepen van de gemeenschap en tot het op­breken van de kampen.
Numeri 10:3 Als zij daarop blazen, moet heel de gemeenschap zich bij u verza­melen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Numeri 10:4 Als zij er echter maar op één blazen, moeten de leiders, de hoofden van de duizenden van Israël, zich bij u verzamelen.
Numeri 10:5 Als u met een onderbroken klank blaast, moeten de kampen die aan de oostkant hun kamp opge­slagen hebben, opbreken.
Numeri 10:6 Als u voor de tweede keer met een onderbroken klank blaast, moeten de kampen die aan de zuidkant hun kamp opgeslagen hebben, opbreken; van rust­plaats tot rustplaats moeten ze met een onderbroken klank blazen.
Numeri 10:7 Bij het bijeenroepen van de gemeente moet u echter wel blazen, maar geen onderbroken klank laten horen.
Numeri 10:8 En de zonen van Aäron, de priesters, moeten op die trompetten blazen. Het zal voor u tot een eeuwige verordening zijn, al uw generaties door.
Numeri 10:9 Wanneer u dan in uw land ten strijde trekt tegen de tegenstander die u benauwt, moet u met die trompetten een onderbroken klank laten horen. Dan zal aan u gedacht worden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u zult van uw vijanden verlost worden.
Numeri 10:10 En op de dag van uw blijdschap, op uw feestdagen en aan het begin van uw maanden moet u ook op de trompetten blazen, bij uw brandoffers en bij uw dankoffers. Ze dienen u tot gedachtenis voor het aangezicht van uw God. Ik ben de HEERE, uw God.
Numeri 10:11 Het gebeurde in het tweede jaar, in de tweede maand, op de twintigste van de maand, dat de wolk opgeheven werd van de tabernakel van de getui­genis.
Numeri 10:12 De Israëlieten braken op, en trokken van rustplaats tot rustplaats, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef rusten in de woestijn Paran.
Numeri 10:13 Voor het eerst braken zij op, op bev­el van de HEERE, door de dienst van Mozes.
Numeri 10:14 Als eerste brak het vaandel van het kamp van de nakomelingen van Juda op, ingedeeld naar hun legers; en Nahesson, de zoon van Am­minadab, had de leiding over zijn leger.
Numeri 10:15 Nethaneël nu, de zoon van Zuar, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Issaschar.
Numeri 10:16 Eliab nu, de zoon van Helon, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Zebulon.
Numeri 10:17 Toen werd de tabernakel afgebroken, en de nakomelingen van Gerson en de nakomelingen van Merari, de dragers van de tabernakel, braken op.
Numeri 10:18 En het vaandel van het leger van Ruben brak op, ingedeeld naar hun legers; en Elizur, de zoon van Seder had de leiding over zijn leger.
Numeri 10:19 Selumiël nu, de zoon van Zurisaddai, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Simeon.
Numeri 10:20 Eljasaf nu, de zoon van Dehuel, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Gad.
Numeri 10:21 En de Kahathieten, de drag­ers van voorwerpen van het heiligdom, braken op. Men bouwde de tabernakel op, voordat de Kahathieten aankwamen.
Numeri 10:22 Daarna brak het vaandel van het leger van de nakomelingen van Efraïm op, ingedeeld naar hun legers; en Elisama, de zoon van Ammihud, had de leiding over zijn leger.
Numeri 10:23 Gamaliël nu, de zoon van Pedazur, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Manasse.
Numeri 10:24 Abidan nu, de zoon van Gideoni, had de leid­ing over het leger van de stam van de nakomelingen van Benjamin.
Numeri 10:25 Daarna brak het vaandel van het leger van de nakomelingen van Dan op, ingedeeld naar hun legers, als achter­hoede van alle kampen; en Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, had de leiding over zijn leger.
Numeri 10:26 Pagiël nu, de zoon van Ochran, had de leiding over het leger van de stam van de nako­melingen van Aser.
Numeri 10:27 Ahira nu, de zoon van Enan, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Naftali.
Numeri 10:28 Dit was de volgorde van het opbreken van de Is­raëlieten, ingedeeld naar hun legers, als zij opbraken.
Numeri 10:29 Mozes zei tegen Hobab, de zoon van Rehuel, de Midianiet, de schoonvader van Mozes: Wij trekken naar de plaats waarvan de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven. Ga met ons mee, en wij zullen je weldoen, want de HEERE heeft over Israël het goede gesproken.
Numeri 10:30 Maar hij zei tegen hem: Ik ga niet mee; ik ga naar mijn land en naar mijn familiekring terug.
Numeri 10:31 Mozes zei: Verlaat ons toch niet, want omdat jij weet hoe wij ons kamp in de woestijn moeten opslaan, kun je ons tot ogen zijn.
Numeri 10:32 En het zal gebeuren, als je met ons meegaat, en dat goede waarmee de HEERE ons zal weldoen, gekomen zal zijn, dat wij ook jou weldoen zullen.
Numeri 10:33 Zo trokken zij drie dagreizen van de berg van de HEERE vandaan. En de ark van het verbond van de HEERE trok drie dag­reizen voor hen uit, om een rustplaats voor hen te zoeken.
Numeri 10:34 De wolk van de HEERE was overdag boven hen, wanneer zij uit het kamp opbraken.
Numeri 10:35 En het was bij het opbreken van de ark dat Mozes zei: Sta op, HEERE, laat Uw vijanden overal verspreid worden en hen die U haten, van Uw aangezicht vluchten!
Numeri 10:36 En als ze rustte, zei hij: Keer terug, HEERE, tot de tienduizenden van de duizenden van Israël!

Numeri 11

Numeri 11:1 En het gebeurde, toen het volk zich beklaagde, dat het kwaad was in de oren van de HEERE, want de HEERE hoorde het, zodat Zijn toorn ontbrandde. En het vuur van de HEERE brandde onder hen en verteerde, aan de rand van het kamp.
Numeri 11:2 Toen riep het volk tot Mozes, en Mozes bad tot de HEERE, en het vuur doofde.
Numeri 11:3 Daarom gaf hij die plaats de naam Tabera, omdat daar het vuur van de HEERE tegen hen gebrand had.
Numeri 11:4 Het samen­raapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven?
Numeri 11:5 Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook.
Numeri 11:6 Maar nu droogt onze ziel uit, er is hele­maal niets dan dit manna voor onze ogen!
Numeri 11:7 Het manna leek op korianderzaad en de kleur ervan leek op de kleur van balsemhars.
Numeri 11:8 Het volk liep overal rond, verzamelde het, en maalde het met handmolens, of stampte het fijn met een stamper. Dan kookte men het in een pot en maakte er koeken van. De smaak ervan leek op de smaak van baksel in olie.
Numeri 11:9 Telk­ens wanneer de dauw ’s nachts op het kamp neerdaalde, daalde ook het manna daarop neer.
Numeri 11:10 Toen hoorde Mozes het volk jammeren, geslacht na geslacht, ieder voor de ingang van zijn tent. En de toorn van de HEERE ontbrandde hevig; ook in de ogen van Mozes was het kwalijk.
Numeri 11:11 En Mozes zei tegen de HEERE: Waarom hebt U Uw dienaar kwaad gedaan en waarom heb ik geen genade gevonden in Uw ogen, dat U de last van heel dit volk op mij legt?
Numeri 11:12 Ben ík soms zwanger geweest van heel dit volk? Of heb ík het gebaard, zodat U tegen mij zou kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een verzorger een zuigeling draagt, naar het land dat U hun vaderen gezworen hebt?
Numeri 11:13 Waar zou ik vlees vandaan moeten ha­len om al dit volk te geven? Want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees, zodat wij kunnen eten!
Numeri 11:14 Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar.
Numeri 11:15 En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien!
Numeri 11:16 De HEERE zei tegen Mozes: Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie u weet dat zij de oudsten van het volk zijn en de beambten ervan. U moet hen bij de tent van ontmoeting brengen en zij moeten daar bij u gaan staan.
Numeri 11:17 Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken. En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet zelf alleen hoeft te dragen.
Numeri 11:18 En tegen het volk moet u zeggen: Heilig u te­gen morgen, en u zult vlees eten. U hebt immers ten aanhoren van de HEERE gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? We hadden het zo goed in Egypte! Daarom zal de HEERE u vlees geven, en u zult eten.
Numeri 11:19 U zult het niet één dag eten, geen twee dagen, geen vijf dag­en, geen tien dagen, en geen twintig dagen,
Numeri 11:20 maar tot een volle maand, totdat het u de neus uit komt en u ervan walgt. Want u hebt de HEERE, Die in uw midden is, verworpen, en hebt voor Zijn aangezicht gejammerd: Waarom zijn wij eigenlijk uit Egypte vertrokken?
Numeri 11:21 En Mozes zei: Dit volk, in het midden waarvan ik verkeer, bestaat uit zeshonderdduizend man te voet, en Ú zegt: Ik zal hun vlees geven en zij zullen er een volle maand van eten!
Numeri 11:22 Kunnen dan voor hen zo veel stuks kleinvee en runderen geslacht worden, dat het voor hen genoeg zal zijn? Kunnen soms al de vissen in de zee voor hen verzameld worden, dat het voor hen genoeg zal zijn?
Numeri 11:23 Maar de HEERE zei tegen Mozes: Is de hand van de HEERE te kort? Nu zult u zien of Mijn woord werkelijkheid voor u zal worden, of niet.
Numeri 11:24 Mozes ging naar buiten en sprak de woorden van de HEERE tot het volk. En hij verzamelde zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen op rondom de tent.
Numeri 11:25 Toen daalde de HEERE neer in de wolk en sprak tot hem, en Hij zonderde een deel af van de Geest Die op hem was, en droeg dat over op de zeventig mannen, die oudsten. En het gebeurde, toen de Geest op hen rustte, dat zij profeteerden, maar daarna niet meer.
Numeri 11:26 Twee mannen echter waren in het kamp achtergebleven. De naam van de ene was Eldad, en de naam van de an­dere Medad. De Geest rustte op hen – zij behoorden namelijk tot de aangeschrevenen, maar waren niet naar de tent vertrokken – en zij profeteerden in het kamp.
Numeri 11:27 Een jongen liep snel weg en vertelde het aan Mozes, en zei: Eldad en Medad profeteren in het kamp.
Numeri 11:28 Jo­zua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, een van zijn uitgekozen jongeren, antwoordde en zei: Mijn heer Mozes, belet het hun!
Numeri 11:29 Maar Mozes zei tegen hem: Zet u zich voor mij in? Och, of allen van het volk van de HEERE profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over hen gaf!
Numeri 11:30 Daarna trok Mozes zich in het kamp terug, hij en de oudsten van Israël.
Numeri 11:31 Toen stak er van de kant van de HEERE een wind op en voerde kwakkels aan vanaf de zee, en verspreidde ze boven het kamp, ongeveer een dagreis naar de ene kant en een dagreis naar de andere kant, rondom het kamp, ongeveer twee el hoog boven het aardoppervlak.
Numeri 11:32 En het volk stond op, die hele dag en die hele nacht, en heel de volgende dag, en men verzamelde de kwakkels. Wie het minst had, had tien homer verzameld, en men spreidde ze wijd voor zich uit, rondom het kamp.
Numeri 11:33 Het vlees zat nog tussen hun tanden, voordat het gekauwd was, toen de toorn van de HEERE tegen het volk ontbrandde, en de HEERE bracht het volk een zeer grote slag toe.
Numeri 11:34 Daarom gaf men die plaats de naam Kibroth-Taäva, want daar had­den zij het volk dat zo gulzig geweest was, begraven.
Numeri 11:35 Van Kibroth-Taäva trok het volk verder naar Hazeroth, en zij bleven in Hazeroth.

Numeri 12

Numeri 12:1 Mirjam, en ook Aäron, spraken over Mozes vanwege de Cusjitische vrouw die hij ge­nomen had, want hij had een Cusjitische vrouw genomen.
Numeri 12:2 Zij zeiden: Heeft de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het.
Numeri 12:3 Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren.
Numeri 12:4 Meteen zei de HEERE tegen Mozes, en tegen Aäron, en tegen Mir­jam: U met zijn drieën, vertrek naar de tent van ontmoeting. En zij vertrokken met z’n drieën daarnaartoe.
Numeri 12:5 Toen daalde de HEERE neer in de wolkkolom en ging bij de ingang van de tent staan. Hij riep Aäron en Mirjam, en zij kwamen beiden naar voren.
Numeri 12:6 Hij zei: Luister toch naar Mijn woorden! Als iemand onder u een profeet is, maak Ik, de HEERE Mij door een visioen aan hem bekend, spreek Ik met hem door een droom.
Numeri 12:7 Maar zo doe Ik niet tegen­over Mijn dienaar Mozes, die in Mijn hele huis trouw is,
Numeri 12:8 met hem spreek Ik van mond tot mond, ja, zichtbaar, en niet in raadsels. Hij aanschouwt de gestalte van de HEERE. Waar­om dan bent u niet bevreesd geweest om over Mijn dienaar, over Mozes, te spreken?
Numeri 12:9 Zo ontbrandde de toorn van de HEERE tegen hen, en Hij ging weg.
Numeri 12:10 De wolk week van bo­ven de tent, en zie, Mirjam was melaats, wit als sneeuw. Toen keerde Aäron zich om naar Mir­jam, en zie, zij was melaats.
Numeri 12:11 Daarom zei Aäron tegen Mozes: Met uw toestemming, mijn heer, leg toch niet op ons de zonde waarmee wij dwaas gehandeld hebben en die wij begaan hebben.
Numeri 12:12 Laat zij toch niet zijn als een doodgeborene, van wie, als hij uit het lichaam van zijn moeder komt, de helft van zijn lichaam al verteerd is!
Numeri 12:13 Toen riep Mozes tot de HEERE: O God, genees haar toch!
Numeri 12:14 De HEERE zei tegen Mozes: Stel dat haar vader haar verachtelijk in haar gezicht had gespuwd, zou zij niet zeven dagen te schande worden? Laat haar zeven dagen buiten het kamp gesloten worden, en daarna weer opgenomen worden.
Numeri 12:15 Zo werd Mirjam zeven dagen buiten het kamp gesloten. Het volk brak niet op, totdat Mirjam weer in hun midden opgenomen was.
Numeri 12:16 Maar daarna brak het volk op van Hazer­oth, en zij sloegen hun kamp op in de woestijn Paran.

Numeri 13

Numeri 13:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 13:2 Stuur mannen voor u uit om het land Kanaän te ver­kennen, dat Ik aan de Israëlieten geven zal; u moet één man per stam van zijn vaderen stu­ren, elk een leider onder hen.
Numeri 13:3 Mozes stuurde hen uit de woestijn Paran, op bevel van de HEERE. Al die mannen waren hoofden van de Israëlieten.
Numeri 13:4 Dit nu zijn hun namen: uit de stam Ruben: Sammua, de zoon van Zakkur.
Numeri 13:5 Uit de stam Simeon: Safat, de zoon van Ho­ri.
Numeri 13:6 Uit de stam Juda: Kaleb, de zoon van Jefunne.
Numeri 13:7 Uit de stam Issaschar: Jigeal, de zoon van Jozef.
Numeri 13:8 Uit de stam Efraïm: Hosea, de zoon van Nun.
Numeri 13:9 Uit de stam Benja­min: Palti, de zoon van Rafu.
Numeri 13:10 Uit de stam Zebulon: Gaddiël, de zoon van Sodi.
Numeri 13:11 Uit de stam Jozef, voor de stam Manasse: Gaddi, de zoon van Susi.
Numeri 13:12 Uit de stam Dan: Am­miël, de zoon van Gemalli.
Numeri 13:13 Uit de stam Aser: Sethur, de zoon van Michaël.
Numeri 13:14 Uit de stam Naftali: Nachbi, de zoon van Wofsi.
Numeri 13:15 Uit de stam Gad: Guel, de zoon van Machi.
Numeri 13:16 Dit zijn de namen van de mannen die Mozes stuurde om het land te verkennen. En Mozes noemde Hosea, de zoon van Nun, Jozua.
Numeri 13:17 Mozes stuurde hen om het land Kanaän te verkennen, en hij zei tegen hen: Ga hier het Zuiderland in, en ga dan het bergland in,
Numeri 13:18 en bekijk het land, hoe het is, en het volk dat er woont, of het sterk is of zwak, of het gering in aantal is of talrijk.
Numeri 13:19 En kijk hoe het land is waarin het volk woont, of het goed is of slecht, en hoe de steden zijn waarin het woont, of het in tentenkampen woont of in vestingen.
Numeri 13:20 Kijk ook hoe de grond is, of die vruchtbaar is of schraal, en of er bomen zijn of niet. Vat moed en neem wat van de vruchten van het land mee. Die dagen waren namelijk juist de dagen van de eerste vruchten van de druiven.
Numeri 13:21 Zij gingen op weg en verkenden het land, van de woestijn Zin tot Rehob, bij Lebo-Hamath.
Numeri 13:22 Zij gingen het Zuiderland in en kwamen tot aan Hebron, en daar woonden Ahiman, Sesai en Talmai, nakomelingen van Enak. Hebron nu was zeven jaar eerder gebouwd dan Zoan in Egypte.
Numeri 13:23 Daarna kwamen zij aan in het dal Eskol en sneden daar een rank af met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draag­stok moesten dragen. Ook namen zij wat granaatappels en wat vijgen mee.
Numeri 13:24 Die plaats noemde men het dal Eskol vanwege de tros die de Israëlieten daar afgesneden hadden.
Numeri 13:25 Daarna keerden zij terug van het verkennen van het land, na verloop van veertig dagen.
Numeri 13:26 Zij gingen op weg en kwamen bij Mozes en bij Aäron, en bij heel de gemeenschap van de Isra­ëlieten, in de woestijn Paran, bij Kades. En zij brachten aan hen en heel de gemeenschap ver­slag uit en toonden hun de vruchten van het land.
Numeri 13:27 Zij vertelden het Mozes en zeiden: Wij zijn in dat land gekomen waarheen u ons gestuurd hebt, en werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en dit is zijn vrucht.
Numeri 13:28 Het volk echter dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak gezien.
Numeri 13:29 In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten.
Numeri 13:30 Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig op­trekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.
Numeri 13:31 Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet op­trekken, want het is sterker dan wij.
Numeri 13:32 En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Isra­ëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokk­en zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte.
Numeri 13:33 Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze ei­gen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.

Numeri 14

Numeri 14:1 Toen begon heel de gemeenschap luid te weeklagen en bleef het volk in die nacht luid jammeren.
Numeri 14:2 Al de Israëlieten morden tegen Mozes en tegen Aäron. Heel de gemeenschap zei tegen hen: Waren wij maar in het land Egypte of in deze woestijn gestorven! Waren wij maar gestorven!
Numeri 14:3 Waarom brengt de HEERE ons dan naar dit land, zodat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kleine kinderen tot prooi worden van de vijand? Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren?
Numeri 14:4 En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!
Numeri 14:5 Toen wierpen Mozes en Aäron zich met hun gezicht ter aarde, voor heel de verzamelde gemeenschap van de Israëlieten.
Numeri 14:6 En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van hen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren,
Numeri 14:7 en zeiden tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land.
Numeri 14:8 Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing.
Numeri 14:9 Alleen, kom tegen de HEERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun scha­duw is van hen geweken, en de HEERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!
Numeri 14:10 Toen zei heel de gemeenschap dat men hen met stenen moest stenigen. Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten.
Numeri 14:11 En de HEERE zei tegen Mozes: Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb?
Numeri 14:12 Ik zal het met de pest treffen en Ik zal het verstoten, en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken dan dit is.
Numeri 14:13 Maar Mozes zei tegen de HEERE: Dan zullen de Egyptenaren het horen; immers, U hebt door Uw kracht dit volk uit hun midden geleid.
Numeri 14:14 Zij zullen het zeggen tegen de inwoners van dit land, die gehoord hebben dat U, HEERE, in het midden van dit volk bent, dat U oog in oog gezien wordt, HEERE, en dat Uw wolk boven hen staat, en dat U overdag in een wolkkolom voor hen uit gaat en ’s nachts in een vuurkolom.
Numeri 14:15 Zou U dit volk als één man doden, dan zullen de volken die bij geruchte van U gehoord hebben, zeggen:
Numeri 14:16 Om­dat de HEERE dit volk niet in het land kon brengen dat Hij hun gezworen had, daarom heeft Hij hen in de woestijn afgeslacht.
Numeri 14:17 Nu dan, laat toch de kracht van de Heere groot wor­den, zoals U gesproken hebt:
Numeri 14:18 De HEERE is geduldig en rijk aan goedertierenheid, Hij vergeeft de ongerechtigheid en de overtreding, Hij houdt de schuldige zeker niet voor on­schuldig en vergeldt de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, tot in het derde en het vierde geslacht.
Numeri 14:19 Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk, overeenkomstig de grootheid van Uw goedertierenheid, en zoals U dit volk vergeven hebt, vanaf Egypte tot hier toe.
Numeri 14:20 De HEERE zei: Op uw woord heb Ik hun vergeven.
Numeri 14:21 Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden!
Numeri 14:22 Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn ge­daan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem heb­ben geluisterd,
Numeri 14:23 zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mij verworpen hebben, zullen het zien!
Numeri 14:24 Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen.
Numeri 14:25 De Amalekieten en de Kanaänieten wonen in het dal. Keer morgen om en trek verder de woestijn in, in de richting van de Schelfzee.
Numeri 14:26 Daarna sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron:
Numeri 14:27 Hoe­lang zal Ik nog bij deze boosaardige gemeenschap blijven, die tegen Mij mort? Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord, waarmee zij tegen Mij morren.
Numeri 14:28 Zeg tegen hen: Zo waar Ik leef, spreekt de HEERE, voorwaar, Ik zal met u doen zoals u ten aanhoren van Mij gesproken hebt.
Numeri 14:29 In deze woestijn zullen uw dode lichamen vallen, te weten allen van u die geteld zijn, naar hun volledige aantal, van twintig jaar oud en daarboven, u die tegen Mij gemord hebt.
Numeri 14:30 U zult beslist niet in dat land komen waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou laten wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.
Numeri 14:31 Uw kleine kinderen, van wie u zei: Zij zullen tot prooi worden van de vijand! hen zal Ik erin brengen; zij zullen dat land, dat u verworpen hebt, leren kennen.
Numeri 14:32 Maar wat u betreft, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen.
Numeri 14:33 Uw kinderen zullen veertig jaar in deze woestijn rondzwerven, en zij zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen in deze woestijn vergaan zijn.
Numeri 14:34 Overeenkomstig het aantal dagen dat u dat land verkend hebt, veertig dagen, voor elke dag een jaar, zult u uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar lang, en u zult van Mij tegenstand ondervinden.
Numeri 14:35 Ík, de HEERE, heb gespro­ken: Voorwaar, Ik zal dit doen met heel deze boosaardige gemeenschap, die tegen Mij sa­menspant. Zij zullen in deze woestijn omkomen, ja, zij zullen er sterven!
Numeri 14:36 En de mannen die Mozes uitgestuurd had om het land te verkennen, en die, teruggekeerd, heel de gemeen­schap tegen hem hadden doen morren door over het land een kwaad gerucht te laten uitgaan,
Numeri 14:37 die mannen, die over dat land een kwaad gerucht hadden laten uitgaan, stierven ten ge­volge van een plaag, voor het aangezicht van de HEERE.
Numeri 14:38 Maar van de mannen die ero­puit gegaan waren om het land te verkennen, bleven Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zo­on van Jefunne, in leven.
Numeri 14:39 Mozes sprak deze woorden tot al de Israëlieten. Toen treurde het volk zeer.
Numeri 14:40 Zij stonden ’s morgens vroeg op en klommen naar de top van de berg en zeiden: Zie, hier zijn wij, wij zullen op weg gaan naar de plaats waarvan de HEERE gesproken heeft, want wij hebben gezondigd.
Numeri 14:41 Maar Mozes zei: Waarom overtreedt u zo het bevel van de HEERE? Want dat zal niet voorspoedig verlopen.
Numeri 14:42 Ga niet op weg, want de HEERE zal niet in uw midden zijn, zodat u niet door uw vijanden verslagen wordt.
Numeri 14:43 Want de Amalekieten en de Kanaänieten staan daar vr u, en u zult door het zwaard vallen, want omdat u zich van achter de HEERE afgekeerd hebt, zal de HEERE niet met u zijn.
Numeri 14:44 Toch probeerden zij overmoedig naar de top van de berg te klimmen, maar de ark van het verbond van de HEERE en Mozes weken niet uit het midden van het kamp.
Numeri 14:45 Toen kwa­men de Amalekieten en de Kanaänieten, die in dat bergland woonden, naar beneden en ver­sloegen hen, en zij verpletterden hen, tot Horma toe.

Numeri 15

Numeri 15:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 15:2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u komt in het land dat Ik u als uw woongebied geef,
Numeri 15:3 en u een vuuroffer voor de HEERE be­reidt, een brandoffer of slachtoffer als inlossing van een gelofte, of een vrijwillige gave, of om op uw feestdagen de HEERE een aangename geur te bereiden, van de runderen of van het kleinvee,
Numeri 15:4 dan zal hij, die zijn offergave aan de HEERE aanbiedt, een graanoffer van een tiende efa meelbloem, gemengd met een kwart hin olie, aanbieden.
Numeri 15:5 En wijn als plen­goffer, een kwart hin per lam, moet u bij het brandoffer of het slachtoffer doen.
Numeri 15:6 En bij een ram moet u een graanoffer doen van twee tiende efa meelbloem, gemengd met olie, een derde hin;
Numeri 15:7 en als plengoffer moet u een derde hin wijn aanbieden, als een aangename geur voor de HEERE.
Numeri 15:8 En wanneer u een jong van een rund bereidt als brandoffer of slachtoffer als inlossing van een gelofte, of als dankoffer voor de HEERE,
Numeri 15:9 dan moet men bij het jong van het rund een graanoffer aanbieden van drie tiende efa meelbloem, gemengd met een halve hin olie;
Numeri 15:10 en als plengoffer moet u een halve hin wijn aanbieden, als vuur-offer, een aangename geur voor de HEERE.
Numeri 15:11 Zo moet gedaan worden voor elk rund, of voor elke ram, of voor het kleinvee onder de schapen of onder de geiten.
Numeri 15:12 Overeenkom­stig het aantal dat u bereidt, moet u voor elk dier doen, overeenkomstig hun aantal.
Numeri 15:13 Elke ingezetene van het land moet deze dingen zo doen om een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE, aan te bieden.
Numeri 15:14 En wanneer er een vreemdeling bij u verblijft of in uw midden is, al uw generaties door, moet hij een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE, offeren. Net zoals u doet, zo moet ook hij doen.
Numeri 15:15 U, gemeente, voor u en voor de vreemdeling die bij u verblijft, geldt één verordening, een eeuwige verordening, al uw genera­ties door: net zoals u, zo moet ook de vreemdeling voor het aangezicht van de HEERE zijn.
Numeri 15:16 Eén wet en één bepaling geldt voor u en voor de vreemdeling die bij u verblijft.
Numeri 15:17 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 15:18 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Als u gekomen bent in het land waarheen Ik u breng,
Numeri 15:19 en het gebeurt dat u van het brood van het land eet, dan moet u de HEERE een hefoffer brengen.
Numeri 15:20 U moet van de eerstelingen van uw deeg een koek als hefoffer brengen. U moet dat, net als het hefoffer, van de dorsvloer bren­gen.
Numeri 15:21 U moet van de eerstelingen van uw deeg de HEERE een hefoffer geven, al uw gen­eraties door.
Numeri 15:22 En wanneer u zonder opzet gezondigd hebt, en niet al deze geboden ge­daan hebt, die de HEERE tot Mozes gesproken heeft
Numeri 15:23 – alles wat de HEERE u door de dienst van Mozes geboden heeft, vanaf de dag dat de HEERE het geboden heeft en daarna, al uw generaties door –
Numeri 15:24 wanneer het zal zijn dat iets zonder opzet gedaan is, iets wat voor de ogen van de gemeenschap verborgen was, dan moet heel de gemeenschap volgens de bepaling één jonge stier, het jong van een rund, als brandoffer bereiden, als een aangename geur voor de HEERE, met het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer, en één geitenbok als zondoffer.
Numeri 15:25 Dan moet de priester verzoening doen voor heel de ge­meenschap van de Israëlieten, en het zal hun vergeven worden, want het was zonder opzet. Zij hebben zelf hun offergave gebracht, een vuuroffer voor de HEERE, en hun zondoffer, voor het aangezicht van de HEERE, vanwege hun zonde zonder opzet.
Numeri 15:26 Dan zal het heel de gemeenschap van de Israëlieten vergeven worden, en ook de vreemdeling die in hun midden verblijft, want het is heel het volk zonder opzet overkomen.
Numeri 15:27 Als nu één persoon zonder opzet gezondigd heeft, moet hij een geit van een jaar oud als zondoffer aanbieden.
Numeri 15:28 Dan moet de priester verzoening doen voor die persoon die zonder opzet gezondigd heeft, met een onopzettelijke zonde, voor het aangezicht van de HEERE, om verzoening voor hem te doen, en het zal hem vergeven worden.
Numeri 15:29 Voor de ingezetene onder de Israëlieten, en voor de vreemdeling die in hun midden verblijft: één wet geldt voor u, voor hem die zonder opzet zonde doet.
Numeri 15:30 Maar de persoon die iets met opgeheven hand doet, van de ingezetenen of van de vreemdelingen, die lastert de HEERE: die persoon moet uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden,
Numeri 15:31 want hij heeft het woord van de HEERE veracht en Zijn gebod verbroken. Die persoon moet beslist uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem.
Numeri 15:32 Toen de Israëlieten in de woestijn waren, troffen zij een man aan die hout sprokkelde op de sabbatdag.
Numeri 15:33 En zij die hem aantroffen terwijl hij hout sprokkelde, brachten hem naar Mozes en naar Aäron, en naar heel de gemeenschap.
Numeri 15:34 Zij namen hem in hechtenis, want er was nog geen beslissing genomen wat met hem gedaan moest worden.
Numeri 15:35 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Die man moet zeker gedood worden. Heel de gemeenschap moet hem met stenen stenigen buiten het kamp.
Numeri 15:36 Toen bracht heel de gemeenschap hem weg tot buiten het kamp, en zij stenigden hem met stenen, zodat hij stierf, zoals de HEERE Mozes ge­boden had.
Numeri 15:37 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 15:38 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen dat zij voor zichzelf, al hun generaties door, kwastjes moeten maken aan de hoeken van hun kleren. Aan de kwastjes aan de hoek moeten zij een blauwpurperen draad bevestigen.
Numeri 15:39 Die zal voor u aan de kwastjes zitten, opdat u, wanneer u hem ziet, aan al de geboden van de HEERE denkt en die doet, zodat u niet uw eigen hart en uw eigen ogen zult onderzoek­en, waar u als in hoererij achteraan gaat;
Numeri 15:40 opdat u aan al Mijn geboden denkt en die doet, en heilig bent voor uw God.
Numeri 15:41 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte geleid heeft, om u tot een God te zijn. Ik ben de HEERE, uw God.

Numeri 16

Numeri 16:1 Korach nu, de zoon van Jizhar, zoon van Kahath, zoon van Levi, nam zowel Dathan en Abiram, zonen van Eliab, als On, de zoon van Peleth, nakomelingen van Ruben, met zich mee.
Numeri 16:2 Zij kwamen in opstand tegen Mozes, samen met tweehonderdvijftig mannen uit de Israëlieten, leiders van de gemeenschap, afgevaardigden naar de vergadering, mannen van naam.
Numeri 16:3 Zij kwamen vanwege Mozes en vanwege Aäron bijeen, en zeiden tegen hen: U trekt te veel naar u toe, want heel de gemeenschap, allen zijn zij heilig, en de HEERE is in hun midden. Waarom verheft u zich dan boven de gemeente van de HEERE?
Numeri 16:4 Toen Mozes dat hoorde, wierp hij zich met zijn gezicht ter aarde.
Numeri 16:5 En hij sprak tot Korach en tot heel diens aanhang: Morgenochtend zal de HEERE bekendmaken wie van Hem is, en wie de heilige is die Hij in Zijn nabijheid zal laten komen. Wie Hij kiest, zal Hij in Zijn nabijheid laten komen.
Numeri 16:6 Korach en heel uw aanhang, doe dit: neem voor uzelf vuurschalen,
Numeri 16:7 doe er morgen vuur in en leg er reukwerk op voor het aangezicht van de HEERE. En het zal ge­beuren dat de man die de HEERE kiest, die zal de heilige zijn. U trekt te veel naar u toe, zo­nen van Levi!
Numeri 16:8 En Mozes zei tegen Korach: Luister toch, zonen van Levi!
Numeri 16:9 Is het u niet genoeg dat de God van Israël u heeft afgezonderd van de gemeenschap van Israël om u tot Hem te laten naderen, om de dienst van de tabernakel van de HEERE te verrichten en voor de gemeenschap te staan om hen te dienen?
Numeri 16:10 Hij heeft u en al uw broeders, de zonen van Levi, met u laten naderen; wilt u nu ook het priesterambt?
Numeri 16:11 Daarom u, en uw hele aan­hang, u spant samen tegen de HEERE. Immers, Aäron, wat is hij dat u tegen hem mort?
Numeri 16:12 En Mozes stuurde een bode om Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, te roepen. Maar zij zeiden: Wij komen niet!
Numeri 16:13 Is het niet genoeg dat u ons geleid hebt uit een land dat over­vloeit van melk en honing, om ons te laten sterven in de woestijn, dat u zich ook zonodig tot heerser over ons moet verheffen?
Numeri 16:14 Bovendien hebt u ons niet gebracht naar een land dat overvloeit van melk en honing, evenmin hebt u ons akkers en wijngaarden gegeven als erfe­lijk bezit. Wilt u de ogen van deze mannen uitsteken? Wij komen niet!
Numeri 16:15 Toen ontstak Mozes in hevige woede, en hij zei tegen de HEERE: Zie hun offer niet aan! Nog geen ezel heb ik van hen afgenomen en niet één van hen heb ik kwaad gedaan.
Numeri 16:16 En Mozes zei tegen Korach: U en heel uw aanhang, verschijn morgen voor het aangezicht van de HEERE, u en zij, en ook Aäron.
Numeri 16:17 En ieder moet zijn vuurschaal meenemen en er reukwerk op leggen, en ieder moet zijn vuurschaal voor het aangezicht van de HEERE brengen, tweehonderdvijf­tig vuurschalen, ook u en Aäron, ieder zijn vuurschaal.
Numeri 16:18 Zo nam ieder zijn vuurschaal, deed er vuur in en legde er reukwerk op en zij stelden zich op bij de ingang van de tent van ontmoeting, ook Mozes en Aäron.
Numeri 16:19 Korach liet heel zijn aanhang vanwege hen bijeenko­men, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Toen verscheen de heerlijkheid van de HEERE aan heel de gemeenschap.
Numeri 16:20 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron:
Numeri 16:21 Zonder u af uit het midden van deze gemeenschap, want Ik zal hen in een ogenblik vernieti­gen!
Numeri 16:22 Maar zij wierpen zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: O God! God van de geesten van alle vlees! Als één man zondigt, zult U dan zeer toornig worden op heel de ge­meenschap?
Numeri 16:23 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 16:24 Spreek tot de gemeenschap en zeg: Trek u terug van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram.
Numeri 16:25 Toen stond Mozes op en hij ging naar Dathan en Abiram, en de oudsten van Israël gingen achter hem aan.
Numeri 16:26 En hij sprak tot de gemeenschap: Ga toch bij de tenten van deze goddeloze mannen vandaan, raak niets aan van alles wat van hen is, anders zult u door al hun zonden weggevaagd worden.
Numeri 16:27 En zij trokken zich terug van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram, maar Dathan en Abiram kwamen naar buiten en bleven bij de ingang van hun tenten staan, met hun vrouwen, en hun zonen en hun kleine kinderen.
Numeri 16:28 Toen zei Mozes: Hierdoor zult u weten dat de HEERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart voortgekomen zijn.
Numeri 16:29 Als dezen zullen sterven zoals elk mens sterft, en hun vergol­den zal worden zoals elk mens vergolden wordt, dan heeft de HEERE mij niet gezonden.
Numeri 16:30 Maar als de HEERE iets nieuws zal scheppen, zodat de aardbodem zijn mond zal open­sperren, en hen en alles wat van hen is, zal verzwelgen en zij levend naar het graf zullen afda­len, dan zult u weten dat deze mannen de HEERE verworpen hebben.
Numeri 16:31 En het gebeurde, toen hij geëindigd had al deze woorden te spreken, dat de aardbodem die onder hen was, ges­pleten werd.
Numeri 16:32 De aarde opende haar mond en verzwolg hen, met hun gezinnen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al hun bezittingen.
Numeri 16:33 En zij daalden levend af naar het graf, zij en alles wat van hen was. En de aarde overdekte hen, en zij waren verdwenen uit het midden van de gemeente.
Numeri 16:34 En heel Israël dat rondom hen stond, vluchtte weg voor hun gejammer, want zij zeiden: Als de aarde ons ook maar niet verzwelgt!
Numeri 16:35 En vuur kwam bij de HEERE vandaan en verteerde de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk aangeboden hadden.
Numeri 16:36 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 16:37 Zeg tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de vuurschalen uit de vlammen moet halen en het vuur weg moet strooien, ver weg; want ze zijn heilig,
Numeri 16:38 te weten de vuurschalen van deze mensen die ten koste van hun leven gezondigd hebben. En maak er platgeslagen platen van, als een beslag voor het altaar. Zij hebben ze immers voor het aangezicht van de HEERE gebracht, daarom zijn ze heilig. Zo zullen ze voor de Israëlieten tot een teken zijn.
Numeri 16:39 Eleazar, de priester, nam de koperen vuurschalen waarmee zij die verbrand waren, geofferd hadden, en zij pletten ze om als beslag van het altaar te dienen,
Numeri 16:40 ter gedachtenis voor de Israëlieten, opdat geen onbevoegde man, die niet uit het nageslacht van Aäron is, naar voren zal komen om reukwerk voor het aangezicht van de HEERE in rook te laten opgaan, en het hem zal ver­gaan als Korach en zijn aanhang, zoals de HEERE door de dienst van Mozes tot hem gespro­ken had.
Numeri 16:41 Maar de volgende dag morde heel de gemeenschap van de Israëlieten tegen Mozes en tegen Aäron: Ú hebt het volk van de HEERE gedood!
Numeri 16:42 En het gebeurde, toen de gemeenschap tegen Mozes en tegen Aäron bijeenkwam, en men zich naar de tent van ont­moeting keerde, dat zie, de wolk deze bedekte en de heerlijkheid van de HEERE verscheen.
Numeri 16:43 Mozes en Aäron kwamen tot voor de tent van ontmoeting.
Numeri 16:44 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 16:45 Trek u terug uit het midden van deze gemeenschap, en Ik zal hen vernieti­gen, in een ogenblik! Toen wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde.
Numeri 16:46 En Mozes zei te­gen Aäron: Neem de vuurschaal en doe er vuur in van het altaar, en leg er reukwerk op, en ga onmiddellijk naar de gemeenschap en doe verzoening voor hen, want grote toorn is uitgegaan van voor het aangezicht van de HEERE; de plaag is al begonnen.
Numeri 16:47 Aäron nam de vuur-schaal, zoals Mozes had gesproken, en liep snel naar het midden van de gemeente, en zie, de plaag was onder het volk begonnen. En hij legde er reukwerk in en deed verzoening voor het volk.
Numeri 16:48 Hij bleef tussen de doden en de levenden in staan, en de plaag werd tot stilstand gebracht.
Numeri 16:49 Het waren er veertienduizend zevenhonderd, die aan die plaag gestorven zijn, naast hen die gestorven waren om de zaak van Korach.
Numeri 16:50 Aäron keerde terug naar Mozes bij de ingang van de tent van ontmoeting, en de plaag werd tot stilstand gebracht.

Numeri 17

Numeri 17:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 17:2 Spreek tot de Israëlieten en neem van hen een staf voor elke familie, van al hun leiders, naar hun families, twaalf staven. Ieders naam moet u op zijn staf schrijven.
Numeri 17:3 Maar de naam van Aäron moet u schrijven op de staf van Levi, want één staf moet er zijn voor het hoofd van hun families.
Numeri 17:4 En u moet ze neerleggen in de tent van ontmoeting, vr de getuigenis, waar Ik u ontmoeten zal.
Numeri 17:5 En het zal gebeuren dat de staf van de man die Ik verkies, in bloei zal staan. En Ik zal het gemor van de Israëlieten over Mij, waarmee zij tegen u morden, tot zwijgen brengen.
Numeri 17:6 Mozes sprak tot de Israëlieten en al hun leiders gaven hem een staf, voor elke leider één staf, naar hun families, twaalf staven. De staf van Aäron was ook onder hun staven.
Numeri 17:7 En Mozes legde de staven neer voor het aange­zicht van de HEERE, in de tent van de getuigenis.
Numeri 17:8 De volgende dag gebeurde het, toen Mozes in de tent van de getuigenis kwam, dat, zie, de staf van Aäron voor het huis van Levi in bloei stond. Hij bracht bloesem voort en bloeiende bloemen, en droeg amandelen.
Numeri 17:9 Toen bracht Mozes al deze staven van voor het aangezicht van de HEERE naar buiten, naar al de Israëlieten. En zij zagen het, en namen elk hun staf.
Numeri 17:10 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Breng de staf van Aäron terug vr de getuigenis, om hem te bewaren, als teken voor de op­standigen. En u zult een einde maken aan hun gemor over Mij, opdat zij niet sterven.
Numeri 17:11 Mozes deed het. Zoals de HEERE hem geboden had, zo deed hij.
Numeri 17:12 En de Israëlieten spraken tot Mozes: Zie, wij geven de geest, wij komen om, wij komen allen om!
Numeri 17:13 Al wie ook maar naderbij komt tot de tabernakel van de HEERE, zal sterven; moeten wij soms alle­maal de geest geven?

Numeri 18

Numeri 18:1 De HEERE zei tegen Aäron: U, uw zonen en uw familie met u, moeten de gevolgen dra­gen van ongerechtigheid in het heiligdom. En u, en uw zonen met u, moeten de gevolgen dra­gen van ongerechtigheid binnen uw priesterambt.
Numeri 18:2 En u moet ook uw broeders, de stam Levi, de stam van uw vader, met u naar voren doen komen, zodat zij zich bij u aansluiten en u dienen. U echter, en uw zonen met u, moeten vr de tent van de getuigenis zijn.
Numeri 18:3 Zij zullen uw taak vervullen en de taak ten behoeve van heel de tent. Alleen mogen zij niet in de nabijheid komen van de voorwerpen van het heiligdom, en van het altaar, opdat zij niet sterven, zij niet en u ook niet.
Numeri 18:4 Maar zij moeten zich bij u aansluiten en de taak ten be­hoeve van de tent van ontmoeting vervullen, heel de dienst van de tent. Een onbevoegde mag echter niet in uw nabijheid komen.
Numeri 18:5 U moet dus de taak ten behoeve van het heiligdom en de taak ten behoeve van het altaar vervullen, opdat er geen grote toorn meer zal zijn tegen de Israëlieten.
Numeri 18:6 Want Ik, zie, Ik heb uw broeders, de Levieten, uit het midden van de Israël­ieten genomen: zij zijn een geschenk voor u, gegeven aan de HEERE, om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten.
Numeri 18:7 U echter, en uw zonen met u, moeten uw priester­ambt waarnemen, met betrekking tot alle zaken van het altaar en met betrekking tot wat achter het voorhangsel is, en u moet daarbij dienen. Uw priesterambt geef Ik u als een dienst, een geschenk. De onbevoegde echter die nadert, moet ter dood gebracht worden.
Numeri 18:8 De HEERE sprak tot Aäron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de taak van Mijn hefoffers. Met alle hei­lige gaven van de Israëlieten heb Ik ze aan u gegeven, omwille van de zalving, en aan uw zo­nen, als een eeuwige verordening.
Numeri 18:9 Van de allerheiligste dingen die van het vuuroffer zijn overgebleven, zal dit voor u zijn: al hun offergaven, met al hun graanoffers, en met al hun zondoffers, en met al hun schuldoffers, waarmee zij Mij hun schuld vergoeden. Dat is het al­lerheiligste voor u en uw zonen.
Numeri 18:10 Op een allerheiligste plaats moet u het eten. Al wie mannelijk is, mag het eten, het moet een heilige zaak voor u zijn.
Numeri 18:11 En dit zal voor u zijn: het hefoffer van hun gave, met alle beweegoffers van de Israëlieten. Ik geef ze u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Ieder die in uw huis rein is, mag dat eten.
Numeri 18:12 Al het beste van de olie, en al het beste van de nieuwe wijn en het koren, hun eerstelin­gen, die zij de HEERE zullen geven, Ik geef het u.
Numeri 18:13 De eerste vruchten van alles wat op hun land is, die zij de HEERE zullen brengen, zullen voor u zijn. Ieder die in uw huis rein is, mag dat eten.
Numeri 18:14 Alles in Israël waarop de ban rust, zal voor u zijn.
Numeri 18:15 Alles wat de baar­moeder opent, van alle vlees dat zij de HEERE zullen aanbieden, onder de mensen en onder de dieren, zal voor u zijn. Alleen moet u de eerstgeborenen van de mensen zeker vrijkopen. Ook de eerstgeborenen van de onreine dieren moet u vrijkopen.
Numeri 18:16 Wat betreft de dieren die vrijgekocht worden, u moet die vanaf een maand oud vrijkopen, tegen een door u be­paalde waarde, voor het bedrag van vijf sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; die is twintig gera waard.
Numeri 18:17 Maar het eerstgeborene van een rund, of het eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit mag u niet vrijkopen: ze zijn heilig. Hun bloed moet u op het altaar sprenkelen en hun vet moet u in rook laten opgaan, als een vuur-offer, als een aangename geur voor de HEERE.
Numeri 18:18 Hun vlees is voor u. Zowel het borststuk van het beweegoffer als de rechterachterbout is voor u.
Numeri 18:19 Alle hefoffers van de geheiligde gaven die de Israëlieten de HEERE moeten brengen, geef Ik u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Het is een eeuwig, met zout bekrachtigd verbond, voor het aangezicht van de HEERE, voor u en voor uw nageslacht met u.
Numeri 18:20 Ook zei de HEERE tegen Aäron: U zult in hun land geen erfelijk bezit nemen, en u zult geen aandeel in het mid­den van hen hebben. Ik ben uw deel en erfelijk bezit, in het midden van de Israëlieten.
Numeri 18:21 En zie, aan de nakomelingen van Levi heb Ik alle tienden in Israël als erfelijk bezit gegeven, als vergoeding voor hun dienst, die zij verrichten, de dienst in de tent van ontmoeting.
Numeri 18:22 De Israëlieten mogen niet meer in de nabijheid van de tent van ontmoeting komen, en zonde op zich laden en daardoor sterven.
Numeri 18:23 Maar de Levieten, zij moeten de dienst van de tent van ontmoeting verrichten, en zij moeten zelf hun ongerechtigheid dragen. Dat zal een eeu­wige verordening zijn, al uw generaties door, en in het midden van de Israëlieten mogen zij geen erfelijk bezit ontvangen,
Numeri 18:24 want de tienden van de Israëlieten, die zij voor de HEERE als hefoffer moeten brengen, heb Ik de Levieten als erfelijk bezit gegeven. Daarom heb Ik tegen hen gezegd: Zij mogen in het midden van de Israëlieten geen erfelijk bezit ont­vangen.
Numeri 18:25 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 18:26 U moet ook tot de Levieten spreken en te­gen hen zeggen: Wanneer u van de Israëlieten de tienden ontvangt, die Ik u gegeven heb als uw erfelijk bezit onder hen, dan moet u daarvan voor de HEERE een hefoffer brengen, de tienden van die tienden.
Numeri 18:27 Het zal u toegerekend worden als uw hefoffer, als het koren van de dorsvloer en de inhoud van de perskuip.
Numeri 18:28 Zo moet ook u een hefoffer voor de HEERE brengen van al uw tienden, die u van de Israëlieten ontvangt, en u moet het hefoffer daarvan voor de HEERE aan de priester Aäron geven.
Numeri 18:29 Van alles wat u geschonken wordt, moet u elk hefoffer voor de HEERE brengen, van al het beste ervan, als heilige gave daarvan.
Numeri 18:30 U moet tegen hen zeggen: Wanneer u het beste ervan brengt, zal het de Lev­ieten toegerekend worden als de opbrengst van de dorsvloer en de opbrengst van de per­skuip.
Numeri 18:31 U mag dat op elke plaats eten, u en uw huis, want dat is uw loon als vergoeding voor uw dienst in de tent van ontmoeting.
Numeri 18:32 U zult daardoor geen zonde op u laden, als u maar het beste ervan brengt. Zo zult u de geheiligde gaven van de Israëlieten niet ontheiligen, opdat u niet sterft.

Numeri 19

Numeri 19:1 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron:
Numeri 19:2 Dit is de wetsverordening die de HEERE geboden heeft: Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij een rode koe zonder enig gebrek bij u moeten brengen, waaraan geen onvolkomenheid is, waarop nog geen juk gekomen is.
Numeri 19:3 U moet die aan de priester Eleazar geven, en men moet haar buiten brengen, tot buiten het kamp, en haar voor zijn ogen slachten.
Numeri 19:4 En de priester Eleazar moet met zijn vinger een deel van haar bloed nemen, en hij moet een deel van haar bloed zeven keer in de richting van de voorkant van de tent van ontmoeting sprenkelen.
Numeri 19:5 Men moet de koe voor zijn ogen ver­branden. Haar huid, haar vlees en haar bloed, met haar mest, moet men verbranden.
Numeri 19:6 De priester moet cederhout, hysop en karmozijn nemen, en moet dat midden in de brandende koe werpen.
Numeri 19:7 Dan moet de priester zijn kleding wassen, en zijn lichaam in het water was­sen, en daarna het kamp in gaan, en de priester is tot de avond onrein.
Numeri 19:8 Ook hij die haar verbrand heeft, moet zijn kleren met water wassen en zijn lichaam met water wassen, en hij is tot de avond onrein.
Numeri 19:9 En iemand die rein is, moet de as van de koe verzamelen en buiten het kamp op een reine plaats wegleggen. Die as is voor de gemeenschap van de Israëlieten om te bewaren, bestemd voor reinigingswater. Het is een middel tot ontzondiging.
Numeri 19:10 Hij die de as van de koe verzameld heeft, moet zijn kleren wassen, en hij is tot de avond onrein. Dit is voor de Israëlieten, en voor de vreemdeling die in hun midden verblijft, tot een eeuwige ver­ordening.
Numeri 19:11 Wie een dode, welk dood lichaam van een mens ook, aanraakt, die is zeven dagen onrein.
Numeri 19:12 Op de derde dag moet hij zichzelf met water ontzondigen, dan is hij op de zevende dag rein. Als hij zich echter op de derde dag niet ontzondigt, is hij op de zevende dag niet rein.
Numeri 19:13 Ieder die een dode, het dode lichaam van een mens die gestorven is, aanraakt, en zich niet ontzondigd heeft, die verontreinigt de tabernakel van de HEERE. Daarom moet die persoon uit Israël uitgeroeid worden. Omdat het reinigingswater niet op hem gesprenkeld is, is hij onrein en zijn onreinheid is nog in hem.
Numeri 19:14 Dit is de wet die geldt wanneer een mens in een tent gestorven is: ieder die deze tent in gaat en ieder die in deze tent aanwezig is, is zeven dagen onrein.
Numeri 19:15 Ook elk open vat, waaraan geen bedekking met een koord is vast­gemaakt, is onrein.
Numeri 19:16 En ieder die in het open veld iemand die door het zwaard gevallen is, een dode, de beenderen van een mens of een graf aanraakt, is zeven dagen onrein.
Numeri 19:17 Voor zo’n onreine moet men wat van de as van het dier dat voor de ontzondiging verbrand is, nemen, en daarop in een vat bronwater gieten.
Numeri 19:18 En iemand die rein is, moet hysop nem­en en die in dat water dopen, en dat moet hij op de tent sprenkelen, en op al de voorwerpen, en op de personen die daar aanwezig waren, ook op hem die de beenderen, de vermoorde, de dode of het graf aangeraakt heeft.
Numeri 19:19 Degene die rein is, moet degene die onrein is, op de derde dag en op de zevende dag besprenkelen, en op de zevende dag moet hij hem ontzondi­gen. Dan moet hij zijn kleren wassen en zich met water wassen en is hij ’s avonds rein.
Numeri 19:20 Wie daarentegen onrein is en zich niet ontzondigt, die persoon moet uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden, want hij heeft het heiligdom van de HEERE verontreinigd, het reinigingswater is niet op hem gesprenkeld: hij is onrein.
Numeri 19:21 Het is voor hen een eeuwige verordening. Hij die het reinigingswater sprenkelt, moet zijn kleren wassen. Ook hij die het reinigingswater aanraakt, is tot de avond onrein.
Numeri 19:22 Ja, alles wat een onreine aanraakt, is onrein. Ook de persoon die dat aanraakt, is tot de avond onrein.

Numeri 20

Numeri 20:1 De Israëlieten kwamen in de woestijn Zin, heel de gemeenschap, in de eerste maand, en het volk bleef in Kades. Daar stierf Mirjam, en zij werd er begraven.
Numeri 20:2 Maar er was voor de gemeenschap geen water. Toen kwamen zij bijeen vanwege Mozes en vanwege Aäron.
Numeri 20:3 En het volk kreeg onenigheid met Mozes. Zij zeiden: Hadden wij maar de geest gegeven, toen onze broeders voor het aangezicht van de HEERE de geest gaven!
Numeri 20:4 En waarom hebt u de gemeente van de HEERE in deze woestijn gebracht? Om hier te sterven, wij en ons vee?
Numeri 20:5 En waarom hebt u ons uit Egypte laten vertrekken? Om ons op deze ellendige plaats te bren­gen? Het is geen plaats voor zaaigoed, evenmin voor vijgenbomen, wijnstokken en granaatap­pels. Ook is er geen water om te drinken.
Numeri 20:6 Toen gingen Mozes en Aäron van de gemeente weg naar de ingang van de tent van ontmoeting, en zij wierpen zich met hun gezicht ter aarde. En de heerlijkheid van de HEERE verscheen hun.
Numeri 20:7 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 20:8 Neem de staf en roep de gemeenschap bijeen, u en Aäron, uw broer, en spreek voor hun ogen tot de rots, en die zal zijn water geven. Zo zult u water voor hen voortbrengen uit de rots, en u zult de gemeenschap en hun vee laten drinken.
Numeri 20:9 Toen nam Mozes de staf van voor het aangezicht van de HEERE, zoals Hij hem geboden had.
Numeri 20:10 En Mozes en Aäron riepen de gemeente voor de rots bijeen, en hij zei tegen hen: Luister toch, ongehoorzamen, zullen wij voor u uit deze rots water voortbrengen?
Numeri 20:11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de rots twee keer met zijn staf, en er kwam veel water uit, zodat de gemeenschap en hun vee konden drinken.
Numeri 20:12 Maar de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron: Omdat u niet in Mij geloofd hebt, en Mij voor de ogen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, zult u deze ge­meente niet in het land brengen dat Ik hun gegeven heb.
Numeri 20:13 Dit is het water van Meriba, waar de Israëlieten de HEERE ter verantwoording riepen, en waar Hij onder hen geheiligd werd.
Numeri 20:14 En Mozes stuurde uit Kades boden naar de koning van Edom, met de boodschap: Dit zegt uw broeder Israël: U weet zelf van al de moeite die ons getroffen heeft,
Numeri 20:15 dat onze vaderen naar Egypte vertrokken zijn, en dat wij vele dagen in Egypte gewoond hebben, en dat de Egyptenaren ons en onze vaderen kwaad gedaan hebben.
Numeri 20:16 Toen riepen wij tot de HEERE. Hij hoorde onze stem, en Hij zond een Engel, en Hij leidde ons uit Egypte. En zie, wij zijn in Kades, een stad aan het uiterste van uw grens.
Numeri 20:17 Laat ons toch door uw land trekken. Wij zullen niet door akkers of wijngaarden trekken, en wij zullen geen water uit een put drinken. Wij zullen de koninklijke weg nemen, wij zullen niet naar rechts of naar links af­wijken, totdat wij door uw gebied getrokken zijn.
Numeri 20:18 Maar Edom zei tegen hem: U mag niet door mijn land trekken, anders ga ik u met het zwaard tegemoet!
Numeri 20:19 Toen zeiden de Israëlieten tegen hem: Wij zullen langs de hoofdweg trekken, en als wij van uw water drink­en, ik en mijn vee, dan zal ik daarvoor de prijs betalen. Ik wil alleen maar te voet doortrekk­en, meer niet.
Numeri 20:20 Maar hij zei: U mag er niet doortrekken! En Edom trok eropuit, hem te­gemoet, met een zwaar bewapend volk, en met sterke hand.
Numeri 20:21 Zo weigerde Edom toes­temming aan Israël om door zijn gebied te trekken en daarom week Israël van hem af.
Numeri 20:22 Toen braken de Israëlieten van Kades op en zij kwamen, heel de gemeenschap, bij de berg Hor.
Numeri 20:23 En de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron, bij de berg Hor, aan de grens van het land van Edom:
Numeri 20:24 Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden, want hij zal niet in het land komen dat Ik aan de Israëlieten gegeven heb, omdat u bij het water van Meriba ongehoorzaam bent geweest aan Mijn bevel.
Numeri 20:25 Neem Aäron en Eleazar, zijn zoon, en laat hen de berg Hor opklimmen.
Numeri 20:26 En trek Aäron zijn kleding uit en trek ze Eleazar, zijn zo­on, aan, want Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden en daar sterven.
Numeri 20:27 Mozes deed zoals de HEERE geboden had: zij klommen de berg Hor op, voor de ogen van heel de ge­meenschap.
Numeri 20:28 En Mozes trok Aäron zijn kleding uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan. En Aäron stierf daar, op de top van de berg. Mozes daalde van de berg af, met Eleazar.
Numeri 20:29 Toen heel de gemeenschap zag dat Aäron de geest gegeven had, beweenden zij Aäron dertig dagen, heel het huis van Israël.

Numeri 21

Numeri 21:1 Toen de Kanaäniet, de koning van Harad, die in het Zuiderland woonde, hoorde dat Isra­ël langs de weg van Atharim kwam, bond hij de strijd aan met Israël, en hij voerde enigen uit hen als gevangenen weg.
Numeri 21:2 Toen deed Israël de HEERE een gelofte en zei: Als U dit volk helemaal in mijn hand geeft, zal ik hun steden met de ban slaan.
Numeri 21:3 En de HEERE luisterde naar de stem van Israël en gaf de Kanaänieten in zijn hand. Hij sloeg hen en hun steden met de ban, en hij gaf die plaats de naam Horma.
Numeri 21:4 Toen trokken zij van de berg Hor in de richting van de Schelfzee. Ze moesten namelijk om het land van Edom heen trekken, maar onderweg kon de ziel van het volk het niet langer verdragen.
Numeri 21:5 Het volk sprak tot God en tot Mozes: Waarom hebt u ons uit Egypte laten vertrekken om te sterven in de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel heeft een afkeer van dit waardeloze brood.
Numeri 21:6 Toen zond de HEERE gifslangen onder het volk; die beten het volk, en er stierf veel volk uit Israël.
Numeri 21:7 En het volk kwam naar Mozes toe. Zij zeiden: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de HEERE en tegen u gesproken. Bid tot de HEERE dat Hij de slan­gen van ons wegneemt. Toen bad Mozes voor het volk.
Numeri 21:8 En de HEERE zei tegen Mozes: Maak u een gifslang en zet hem op een staak. Het zal gebeuren dat ieder die gebeten is, in lev­en zal blijven, als hij daarnaar kijkt.
Numeri 21:9 Toen maakte Mozes een koperen slang en zette hem op de staak. En het gebeurde als de slang iemand beet dat hij naar de koperen slang keek en in leven bleef.
Numeri 21:10 Toen braken de Israëlieten op en zij sloegen hun kamp op in Oboth.
Numeri 21:11 Daarna braken zij op vanuit Oboth en sloegen hun kamp op bij de ruïnes van Abarim, in de woestijn die ten oosten van Moab ligt, waar de zon opkomt.
Numeri 21:12 Vandaar braken zij op en sloegen hun kamp op in het beekdal van Zered.
Numeri 21:13 Vandaar braken zij op en sloegen hun kamp op aan deze kant van de Arnon, die in de woestijn stroomt en uit het gebied van de Amorieten komt, want de Arnon is de grens van Moab, tussen Moab en de Amorieten.
Numeri 21:14 Daarom wordt er gezegd in het boek van de oorlogen van de HEERE: Waheb in Sufa, en de dalen van de Arnon,
Numeri 21:15 en de helling van de dalen, die zich uitstrekt tot de nederzetting Ar en aan het gebied van Moab grenst.
Numeri 21:16 Vandaar reisden zij naar Beër. Dat is de bron waar­van de HEERE tegen Mozes zei: Verzamel het volk en Ik zal hun water geven.
Numeri 21:17 Toen zong Israël dit lied: Spring op, put, zing ervan in beurtzang!
Numeri 21:18 Put, die de vorsten ge­graven hebben, die de edelen van het volk gedolven hebben, met een scepter, met hun staven. Van de woestijn reisden zij naar Mattana,
Numeri 21:19 van Mattana naar Nahaliël, van Nahaliël naar Bamoth,
Numeri 21:20 en van Bamoth naar het dal dat in het veld van Moab ligt, bij de top van de Pisga, en dat uitziet over de wildernis.
Numeri 21:21 Toen stuurde Israël boden naar Sihon, de koning van de Amorieten, met het verzoek:
Numeri 21:22 Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet af­wijken door akkers of wijngaarden. Wij zullen het water uit de putten niet drinken. Wij zullen langs de koninklijke weg gaan, totdat wij uw gebied doorgetrokken zijn.
Numeri 21:23 Sihon stond Is­raël echter niet toe door zijn gebied te trekken, maar Sihon verzamelde al zijn volk en trok uit, Israël tegemoet, naar de woestijn. Toen kwam hij in Jahza en bond de strijd aan met Isra­ël.
Numeri 21:24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte van het zwaard en nam zijn land in bezit, van de Arnon tot de Jabbok, tot aan het gebied van de Ammonieten, want het gebied van de Am­monieten was versterkt.
Numeri 21:25 Zo nam Israël al deze steden in, en Israël woonde in al de ste­den van de Amorieten, in Hesbon en in al de bijbehorende plaatsen.
Numeri 21:26 Want Hesbon was de hoofdstad van Sihon, de koning van de Amorieten. Hij had de strijd aangebonden met de vorige koning van Moab en had al zijn land uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon.
Numeri 21:27 Daarom zeggen de dichters: Kom naar Hesbon, bouw en versterk de stad van Sihon.
Numeri 21:28 Want er is een vuur uitgegaan uit Hesbon, een vlam uit de stad van Sihon; het heeft Ar van Moab verteerd, de bezitters van Arnons hoogten.
Numeri 21:29 Wee u, Moab, u bent verloren, volk van Kamos! Hij moest zijn zonen als vluchtelingen, en zijn dochters in gevangenschap overg­even aan Sihon, de koning van de Amorieten.
Numeri 21:30 Wij hebben hen neergeveld. Verloren is Hesbon, tot aan Dibon toe; wij hebben hen verwoest tot aan Nofat, dat tot aan Medeba reikt.
Numeri 21:31 Zo woonde Israël in het land van de Amoriet.
Numeri 21:32 Daarna stuurde Mozes mannen om Jaëzer te verkennen. Zij namen de bijbehorende plaatsen in, en hij verdreef de Amorieten die er woonden.
Numeri 21:33 Toen keerden zij zich om en vertrokken in de richting van Basan. En Og, de koning van Basan, trok uit hun tegemoet, hij en al zijn volk, tot de strijd, in Edreï.
Numeri 21:34 Maar de HEERE zei tegen Mozes: Wees niet bevreesd voor hem, want Ik heb hem in uw hand gegeven, en al zijn volk, ook zijn land. U moet met hem doen zoals u gedaan hebt met Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde.
Numeri 21:35 En zij versloegen hem, zijn zonen, en al zijn volk, zodat van hem niemand overbleef. En zij namen zijn land in bezit.

Numeri 22

Numeri 22:1 Daarna braken de Israëlieten op en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab, aan deze zijde van de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
Numeri 22:2 Balak, de zoon van Zippor, zag alles wat Israël met de Amorieten gedaan had.
Numeri 22:3 Daarom was Moab zeer bevreesd voor dit volk, want het was talrijk. Moab verkeerde in angst voor de Israëlieten.
Numeri 22:4 Toen zei Moab tegen de oudsten van Midian: Nu zal deze menigte alles wat rondom ons is, afgrazen, zoals een rund het groen van het veld afgraast. Balak, de zoon van Zippor, was in die tijd koning van Moab.
Numeri 22:5 Hij stuurde boden naar Bileam, de zoon van Beor, in Pethor, aan de rivier de Eu­fraat, in het land van zijn volksgenoten, om hem bij zich te laten roepen: Zie, er is een volk uit Egypte getrokken; zie, het heeft het oppervlak van het land bedekt, en het blijft recht tegen­over mij liggen.
Numeri 22:6 Nu dan, kom toch, vervloek dit volk voor mij, want het is machtiger dan ik. Misschien kan ik het verslaan en kan ik het uit het land verdrijven, want ik weet: wie u ze­gent, is gezegend, en wie u vervloekt, is vervloekt.
Numeri 22:7 Toen gingen de oudsten van Moab en de oudsten van Midian op weg, en zij hadden het waarzeggersloon in hun hand. En zij kwa­men bij Bileam en spraken tot hem de woorden van Balak.
Numeri 22:8 Toen zei hij tegen hen: Over­nacht hier deze nacht en ik zal verslag aan u uitbrengen zoals de HEERE tot mij spreken zal. Toen bleven de vorsten van Moab bij Bileam.
Numeri 22:9 En God kwam tot Bileam en zei: Wie zijn die mannen die bij u zijn?
Numeri 22:10 Toen zei Bileam tegen God: Balak, de zoon van Zippor, de koning van Moab, heeft hen naar mij toe gestuurd met het verzoek:
Numeri 22:11 Zie, het volk dat uit Egypte getrokken is, heeft het oppervlak van het land bedekt. Kom nu, vervloek het voor mij. Misschien kan ik ertegen strijden en het verdrijven.
Numeri 22:12 Toen zei God tegen Bileam: U mag niet met hen meegaan, u mag dat volk niet vervloeken, want het is gezegend.
Numeri 22:13 De vol­gende morgen stond Bileam op en zei tegen de vorsten van Balak: Ga naar uw land, want de HEERE weigert mij toe te laten met u mee te gaan.
Numeri 22:14 Toen stonden de vorsten van Moab op en kwamen terug bij Balak. En zij zeiden: Bileam heeft geweigerd met ons mee te gaan.
Numeri 22:15 Maar Balak ging door met het sturen van vorsten, meer en aanzienlijker dan de eerste.
Numeri 22:16 Die kwamen bij Bileam en zeiden tegen hem: Dit zegt Balak, de zoon van Zippor: Laat u er toch niet van weerhouden naar mij toe te komen.
Numeri 22:17 Ja, ik zal u met grote eer overladen, en alles wat u tegen mij zegt, zal ik doen. Maar kom toch, vervloek dit volk voor mij!
Numeri 22:18 Toen antwoordde Bileam en zei tegen de dienaren van Balak: Al zou Balak mij zijn huis vol zilver en goud geven, ik ben niet in staat het bevel van de HEERE, mijn God, te overtreden om iets te doen, klein of groot.
Numeri 22:19 Nu dan, blijft u toch ook deze nacht hier, opdat ik weet wat de HEERE verder tot mij spreken zal.
Numeri 22:20 God kwam ’s nachts tot Bileam en zei tegen hem: Kwamen die mannen soms om u te ontbieden? Sta op, ga met hen mee, maar u mag alleen dat doen, wat Ik tot u spreken zal.
Numeri 22:21 De volgende morgen stond Bileam op, zadelde zijn ezelin en ging met de vorsten van Moab mee.
Numeri 22:22 De toorn van God ontbrandde echter, omdat hij op weg ging, en een engel van de HEERE ging hem in de weg staan als zijn tegen­stander. Bileam reed op zijn ezelin, en twee van zijn knechten waren bij hem.
Numeri 22:23 Toen de ezelin de engel van de HEERE op de weg zag staan, met het getrokken zwaard in zijn hand, week de ezelin van de weg af en ging het veld in. Toen sloeg Bileam de ezelin om haar weer naar de weg terug te drijven.
Numeri 22:24 Maar de engel van de HEERE ging nu op een nauw pad tussen de wijngaarden staan, met een muur aan de ene en een muur aan de andere kant.
Numeri 22:25 Toen de ezelin de engel van de HEERE zag, drukte ze zich tegen de muur aan en drukte Bileams voet tegen de muur; daarom ging hij door met haar te slaan.
Numeri 22:26 De engel van de HEERE ging nog verder en ging op een nauwe plaats staan, waar geen weg was om naar rechts of links af te wijken.
Numeri 22:27 Toen de ezelin de engel van de HEERE zag, ging ze liggen, onder Bileam. Toen ontstak Bileam in woede en hij sloeg de ezelin met een stok.
Numeri 22:28 Toen opende de HEERE de mond van de ezelin en ze zei tegen Bileam: Wat heb ik u misdaan, dat u mij nu driemaal geslagen hebt?
Numeri 22:29 Toen zei Bileam tegen de ezelin: Omdat jij de spot met me drijft. Had ik maar een zwaard in mijn hand, dan zou ik je nu doden!
Numeri 22:30 De ezelin zei tegen Bileam: Ben ik niet uw ezelin, waarop u gereden hebt sinds u mijn heer werd, tot op deze dag? Was ik ooit gewend u zo te behandelen? Hij zei: Nee!
Numeri 22:31 Toen ontsloot de HEERE de ogen van Bileam, zodat hij de engel van de HEERE zag staan op de weg, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand. En hij knielde en boog zich neer met zijn gezicht ter aarde.
Numeri 22:32 De engel van de HEERE zei tegen hem: Waarom hebt u uw ezelin nu driemaal gesla­gen? Zie, ik ben zelf uitgegaan als uw tegenstander, want deze weg wijkt van mij af.
Numeri 22:33 Maar de ezelin heeft mij gezien en driemaal is ze voor mij uitgeweken. Als ze niet voor mij was uitgeweken, zou ik u nu zeker hebben gedood, maar haar zou ik hebben laten leven.
Numeri 22:34 Toen zei Bileam tegen de engel van de HEERE: Ik heb gezondigd, want ik wist niet dat u hier stond om mij onderweg te ontmoeten; nu dan, als het slecht is in uw ogen, zal ik wel terugkeren.
Numeri 22:35 En de engel van de HEERE zei tegen Bileam: Ga met deze mannen mee, maar alleen het woord dat ik tot u spreken zal, mag u spreken. Daarop ging Bileam met de vorsten van Balak mee.
Numeri 22:36 Toen Balak hoorde dat Bileam kwam, ging hij hem tegemoet, tot aan de stad van Moab die in het gebied van de Arnon ligt, en wel aan de uiterste rand van het gebied.
Numeri 22:37 Balak zei tegen Bileam: Heb ik niet dringend boden naar u toe gestuurd om u te roepen? Waarom bent u niet naar mij toe gekomen? Ben ik werkelijk niet in staat u te eren?
Numeri 22:38 Toen zei Bileam tegen Balak: Zie, ik ben nu naar u toe gekomen; zal ik nu echter ook maar iets kunnen spreken? Het woord dat God mij in de mond legt, zal ik spreken.
Numeri 22:39 Bileam ging met Balak mee, en zij kwamen in Kirjath-Huzoth.
Numeri 22:40 Toen slachtte Balak run­deren en schapen, en hij stuurde ervan naar Bileam en naar de vorsten die bij hem waren.
Numeri 22:41 De volgende morgen gebeurde het dat Balak Bileam meenam en hem op de Baälshoogt­en liet klimmen, zodat hij vandaar het uiterste deel van het volk kon zien.

Numeri 23

Numeri 23:1 Bileam zei tegen Balak: Bouw hier voor mij zeven altaren en bereid hier voor mij zeven jonge stieren en zeven rammen.
Numeri 23:2 Balak deed zoals Bileam gesproken had, en Balak en Bi­leam offerden een jonge stier en een ram, op elk altaar.
Numeri 23:3 Toen zei Bileam tegen Balak: Ga bij uw brandoffer staan. Ik zal weggaan, misschien zal de HEERE mij tegemoetkomen, en wat Hij mij tonen zal, zal ik u bekendmaken. Toen ging hij naar een kale hoogte.
Numeri 23:4 God ontmo­ette Bileam en die zei tegen Hem: Zeven altaren heb ik opgesteld en ik heb op elk altaar een jonge stier en een ram geofferd.
Numeri 23:5 Toen legde de HEERE het woord in de mond van Bi­leam, en zei: Keer terug naar Balak, en aldus moet u spreken.
Numeri 23:6 En hij keerde naar hem terug en zie, hij stond bij zijn brandoffer, hij en al de vorsten van Moab.
Numeri 23:7 Toen hief hij zijn spreuk aan en zei: Uit Syrië heeft Balak, de koning van Moab, mij laten halen, vanuit het bergland van het oosten: Kom, vervloek mij Jakob, kom, verwens Israël!
Numeri 23:8 Hoe kan ik vervloeken wie God niet vervloekt, hoe kan ik verwensen wie de HEERE niet verwenst?
Numeri 23:9 Want vanaf de top van de rotsen zie ik hem, vanaf de heuvels neem ik hem waar; zie, dat volk woont afgezonderd, onder de heidenvolken rekent het zich niet.
Numeri 23:10 Wie heeft het stof van Jakob geteld, en het aantal, het vierde deel van Israël? Moge mijn ziel de dood van de oprechten sterven en mijn einde zijn als dat van hem.
Numeri 23:11 Toen zei Balak tegen Bileam: Wat doet u mij nu aan? Ik heb u hierheen laten halen om mijn vijanden te vervloeken, maar zie, u hebt hen juist gezegend!
Numeri 23:12 Hij antwoordde en zei: Zou ik dat wat de HEERE mij in de mond legt, niet nauwlettend uitspreken?
Numeri 23:13 Toen zei Balak tegen hem: Kom toch met mij mee naar een andere plaats, vanwaar u het volk kunt zien; slechts de uitlopers ervan kunt u zien, u kunt het niet helemaal zien. Vervloek het mij daarvandaan!
Numeri 23:14 Hij nam hem mee naar de vlakte van Zofim, naar de top van de Pisga. En hij bouwde zeven altaren, en hij of­ferde op elk altaar een jonge stier en een ram.
Numeri 23:15 Toen zei hij tegen Balak: Ga hier bij uw brandoffer staan, en ikzelf zal verderop God ontmoeten.
Numeri 23:16 De HEERE ontmoette Bileam en legde hem een woord in zijn mond. En Hij zei: Keer naar Balak terug, en aldus moet u spreken.
Numeri 23:17 Hij kwam bij hem, en zie, hij stond bij zijn brandoffer, met de vorsten van Moab bij hem. En Balak zei tegen hem: Wat heeft de HEERE gesproken?
Numeri 23:18 Toen hief hij zijn spreuk aan en zei: Sta op, Balak, luister; hoor mij aan, zoon van Zippor.
Numeri 23:19 God is geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou. Zou Híj iets zeggen en het dan niet doen? Zou Híj spreken en het niet gestand doen?
Numeri 23:20 Zie, ik kreeg opdracht om te zegenen: als Hij zegent, kan ik het niet keren.
Numeri 23:21 Hij aan­schouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan. De HEERE, zijn God, is met hem, en de jubelklank van de Koning is bij hem.
Numeri 23:22 God heeft hen uit Egypte geleid; Hij is hem als de horens van een wilde os.
Numeri 23:23 Want er bestaat geen bezwering tegen Jakob of waarzeggerij tegen Israël. Er wordt in deze tijd over Jakob gezegd, en over Israël, wat God gedaan heeft.
Numeri 23:24 Zie, een volk, het staat op als een leeuwin, als een leeuw richt het zichzelf op; het gaat niet liggen, voordat het zijn prooi opgegeten heeft en het bloed van zijn slach­toffers gedronken heeft.
Numeri 23:25 Toen zei Balak tegen Bileam: Als u het volk beslist niet wilt vervloeken, zegen het dan in ieder geval ook niet.
Numeri 23:26 Bileam antwoordde en zei tegen Ba-lak: Heb ik niet tot u gesproken: Alles wat de HEERE zal spreken, dat zal ik doen?
Numeri 23:27 Daarop zei Balak tegen Bileam: Kom toch, ik zal u naar een andere plaats meenemen. Mis­schien is het goed in de ogen van die God dat u het daarvandaan voor mij vervloekt.
Numeri 23:28 Toen nam Balak Bileam mee naar de top van de Peor, die uitzicht heeft over de wildernis.
Numeri 23:29 En Bileam zei tegen Balak: Bouw hier voor mij zeven altaren en bereid hier voor mij ze­ven jonge stieren en zeven rammen.
Numeri 23:30 Balak deed wat Bileam gezegd had. Hij offerde op elk altaar een jonge stier en een ram.

Numeri 24

Numeri 24:1 Toen Bileam zag dat het in de ogen van de HEERE goed was dat hij Israël zegende, ging hij niet, zoals de andere keren, over op bezweringen, maar richtte hij zijn gezicht naar de woestijn.
Numeri 24:2 Toen Bileam zijn ogen opsloeg en Israël zag, gelegerd volgens zijn stammen, kwam de Geest van God over hem.
Numeri 24:3 Hij hief zijn spreuk aan en zei: Bileam, de zoon van Beor, spreekt, de man van wie de ogen geopend zijn, spreekt,
Numeri 24:4 hij die de woorden van God hoort, spreekt; die het visioen van de Almachtige ziet, terwijl hij neervalt met ontsloten ogen.
Numeri 24:5 Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël!
Numeri 24:6 Als beekdalen strekken ze zich uit, als tuinen aan een rivier; de HEERE plantte ze als aloë’s, als ceders aan het water.
Numeri 24:7 Water stroomt uit zijn emmers, zijn zaad krijgt veel water; zijn koning wordt boven Agag verheven en zijn koningschap verheft zich.
Numeri 24:8 God heeft hem uit Egypte geleid; Hij is hem als de horens van een wilde os. Hij zal heidenvolken, zijn tegenstanders, verslinden; hun beenderen zal hij breken, en met zijn pijlen doorboren.
Numeri 24:9 Hij kromt zich, hij legt zich neer als een leeuw, als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan? Wie u zegent, is gezegend, wie u vervloekt, is vervloekt!
Numeri 24:10 Toen ontstak Balak in woede tegen Bileam, en hij sloeg zich in de handen. En Balak zei tegen Bileam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vervloeken, maar zie, u hebt hen deze drie keer juist gezegend!
Numeri 24:11 Nu dan, maak dat u wegkomt, naar uw woonplaats! Ik had gezegd dat ik u met eer zou overladen, maar zie, de HEERE heeft de eer aan u onthouden.
Numeri 24:12 Toen zei Bileam tegen Balak: Heb ik zelfs niet tot uw boden, die u naar mij toe stuurde, gesproken:
Numeri 24:13 Al zou Balak mij zijn huis vol zilver en goud geven, ik zal het bevel van de HEERE niet kunnen overtreden door uit eigen hart goed of kwaad te doen; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken.
Numeri 24:14 Nu dan, zie, ik ga terug naar mijn volk. Kom, ik zal u raad geven, en zeggen wat dit volk in later tijd uw volk zal aandoen.
Numeri 24:15 Toen hief hij zijn spreuk aan, en zei: Bileam, de zoon van Beor, spreekt, de man van wie de ogen geopend zijn, spreekt,
Numeri 24:16 hij die de woorden van God hoort, spreekt en die de kennis van de Allerhoogste weet; die het visioen van de Almachtige ziet, terwijl hij neervalt met ontsloten ogen.
Numeri 24:17 Ik zal hem zien, maar niet nu; ik zal hem aanschouwen, maar niet van nabij. Er zal een ster uit Jakob voortkomen, er zal een scepter uit Israël opkomen; hij zal de flanken van Moab verbrijzelen en alle zonen van Seth vernietigen.
Numeri 24:18 Edom zal bezit zijn en Seïr zal bezit van zijn vijanden zijn, maar Israël zal kracht uitoefenen.
Numeri 24:19 Uit Jakob zal hij heersen; wie ontkomt uit de stad, zal hij ombrengen.
Numeri 24:20 Toen Bileam Amalek zag, hief hij zijn spreuk aan, en zei: Amalek is de voornaamste van de heidenvolken, maar zijn einde is dat hij ten onder gaat.
Numeri 24:21 Toen hij de Kenieten zag, hief hij zijn spreuk aan, en zei: Uw woongebied staat vast, uw nest is in de rots vastgezet.
Numeri 24:22 Toch zal Kaïn weggevaagd wor­den, doordat Assur u als gevangenen wegvoert.
Numeri 24:23 En hij hief zijn spreuk aan, en zei: Och, wie zal leven, als God dit doet!
Numeri 24:24 Van de kust van de Kittiërs komen schepen; zij zullen Assur onderdrukken, ook Heber zullen zij onderdrukken, maar ook zij zullen ten onder gaan.
Numeri 24:25 Toen stond Bileam op, ging op weg en keerde terug naar zijn woonplaats. Ook Balak ging zijns weegs.

Numeri 25

Numeri 25:1 Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab.
Numeri 25:2 Die nodigden het volk uit bij de offers aan hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer.
Numeri 25:3 Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël.
Numeri 25:4 De HEERE zei tegen Mozes: Neem alle hoofden van het volk en laat hen voor de HEERE in de volle zon ophangen, zodat de brandende toorn van de HEERE van Israël afgekeerd wordt.
Numeri 25:5 Toen zei Mozes tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben.
Numeri 25:6 En zie, een man uit de Israëlieten kwam en bracht een Midianitische vrouw bij zijn broeders, voor de ogen van Mozes en voor de ogen van heel de gemeenschap van de Israëlieten, terwijl zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Numeri 25:7 Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, stond hij op uit het midden van de gemeenschap, nam een speer in zijn hand,
Numeri 25:8 ging achter de Israëlitische man aan het slaapvertrek in, en doorstak hen bei­den, zowel de Israëlitische man als de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag over de Isra­ëlieten tot stilstand gebracht.
Numeri 25:9 Het aantal van hen die aan de plaag stierven, was vierent­wintigduizend.
Numeri 25:10 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
Numeri 25:11 Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft Mijn grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver vernietigd heb.
Numeri 25:12 Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede:
Numeri 25:13 hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, om­dat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.
Numeri 25:14 De naam nu van de gedode Israëlitische man, die samen met de Midianitische vrouw gedood was, was Zimri, de zoon van Salu, een leider van een familie van de Simeonieten.
Numeri 25:15 En de naam van de gedode Midianitische vrouw was Kozbi, dochter van Zur; hij was stamhoofd van een familie in Midian.
Numeri 25:16 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
Numeri 25:17 Behandel de Midianiet­en als vijanden en versla hen.
Numeri 25:18 Want zij hebben u als vijanden behandeld, met hun lis­ten, die zij listig tegen u beraamden, in het geval van Peor en in het geval van hun zuster Koz­bi, de dochter van een leider van de Midianieten, die gedood is op de dag van de plaag, in het geval van Peor.

Numeri 26

Numeri 26:1 Het gebeurde nu na die plaag dat de HEERE tegen Mozes en tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, zei:
Numeri 26:2 Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, van twintig jaar oud en daarboven, naar hun families, ieder die in Israël met het leger uit­trekt.
Numeri 26:3 Mozes dan en de priester Eleazar zeiden tegen hen, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho:
Numeri 26:4 Neem het aantal op van twintig jaar en daarboven, zoals de HEERE Mozes en de Israëlieten, die uit het land Egypte vertrokken waren, geboden had.
Numeri 26:5 Ruben was de eerstgeborene van Israël. De zonen van Ruben waren: Hanoch, van wie het geslacht van de Hanochieten afstamde; van Pallu het geslacht van de Palluïeten;
Numeri 26:6 van Hezron het geslacht van de Hezronieten; van Karmi het geslacht van de Karmieten.
Numeri 26:7 Dit waren de geslachten van de Rubenieten; en het aantal van hen die geteld waren, was drieënveertigduizend zevenhonderddertig.
Numeri 26:8 De zoon nu van Pallu was Eliab.
Numeri 26:9 De zo­nen van Eliab nu waren Nemuel, Dathan en Abiram. Deze Dathan en Abiram waren afgevaar­digden van de gemeenschap, die tegen Mozes en tegen Aäron in opstand waren gekomen, sa­men met de aanhang van Korach, toen die tegen de HEERE in opstand gekomen was.
Numeri 26:10 Maar de aarde had haar mond geopend en hen samen met Korach verzwolgen, toen zijn aan­hang stierf, doordat het vuur tweehonderdvijftig mannen verteerd had. Zo waren zij tot een teken geworden.
Numeri 26:11 Maar de kinderen van Korach waren niet gestorven.
Numeri 26:12 De nakome­lingen van Simeon, ingedeeld naar hun geslachten: van Nemuel het geslacht van de Nemue­lieten; van Jamin het geslacht van de Jaminieten; van Jachin het geslacht van de Jachinieten;
Numeri 26:13 van Zerah het geslacht van de Zerahieten; van Saul het geslacht van de Saulieten.
Numeri 26:14 Dit waren de geslachten van de Simeonieten: tweeëntwintigduizend tweehonderd.
Numeri 26:15 De nakomelingen van Gad, ingedeeld naar hun geslachten: van Zefon het geslacht van de Zefo­nieten; van Haggi het geslacht van de Haggieten; van Suni het geslacht van de Sunieten;
Numeri 26:16 van Ozni het geslacht van de Oznieten; van Heri het geslacht van de Herieten;
Numeri 26:17 van Arod het geslacht van de Arodieten; van Areli het geslacht van de Arelieten.
Numeri 26:18 Dit waren de geslachten van de nakomelingen van Gad, overeenkomstig het aantal van hen die geteld waren: veertigduizend vijfhonderd.
Numeri 26:19 De zonen van Juda waren Er en Onan, maar Er en Onan waren in het land Kanaän gestorven.
Numeri 26:20 En dit waren de nakomelingen van Juda, ingedeeld naar hun geslachten: van Sela het geslacht van de Selanieten; van Perez het geslacht van de Perezieten; van Zerah het geslacht van de Zerahieten.
Numeri 26:21 En de nakomelin­gen van Perez waren: van Hezron het geslacht van de Hezronieten; van Hamul het geslacht van de Hamulieten.
Numeri 26:22 Dit waren de geslachten van Juda, overeenkomstig het aantal van hen die geteld waren: zesenzeventigduizend vijfhonderd.
Numeri 26:23 De nakomelingen van Issa­schar, ingedeeld naar hun geslachten, waren: van Tola het geslacht van de Tolaïeten; van Pua het geslacht van de Punieten;
Numeri 26:24 van Jasub het geslacht van de Jasubieten; van Simron het geslacht van de Simronieten.
Numeri 26:25 Dit waren de geslachten van Issaschar, overeenkom­stig het aantal van hen die geteld waren: vierenzestigduizend driehonderd.
Numeri 26:26 De nakome­lingen van Zebulon, ingedeeld naar hun geslachten, waren: van Sered het geslacht van de Ser­edieten; van Elon het geslacht van de Elonieten; van Jahleël het geslacht van de Jahleëlieten.
Numeri 26:27 Dit waren de geslachten van de Zebulonieten, overeenkomstig het aantal van hen die geteld waren: zestigduizend vijfhonderd.
Numeri 26:28 De zonen van Jozef, ingedeeld naar hun ge­slachten, waren Manasse en Efraïm.
Numeri 26:29 De nakomelingen van Manasse waren: van Machir het geslacht van de Machirieten; en Machir verwekte Gilead; van Gilead was het geslacht van de Gileadieten.
Numeri 26:30 Dit zijn de nakomelingen van Gilead: van Jezer het geslacht van de Jez­erieten; van Helek het geslacht van de Helekieten;
Numeri 26:31 van Asriël het geslacht van de Asrië­lieten; en van Sechem het geslacht van de Sechemieten;
Numeri 26:32 en van Semida het geslacht van de Semidaïeten; en van Hefer het geslacht van de Heferieten.
Numeri 26:33 Zelafead, de zoon van Hefer, had echter geen zonen, alleen dochters. De namen van de dochters van Zelafead waren: Machla, Noa, Hogla, Milka en Tirza.
Numeri 26:34 Dit waren de geslachten van Manasse en het aantal van hen die geteld waren: tweeënvijftigduizend zevenhonderd.
Numeri 26:35 Dit zijn de nakomelingen van Efraïm, ingedeeld naar hun geslachten: van Sutelah het geslacht van de Sutelahieten; van Becher het geslacht van de Becherieten; van Tahan het geslacht van de Ta­hanieten.
Numeri 26:36 En dit zijn de nakomelingen van Sutelah: van Eran het geslacht van de Era-nieten.
Numeri 26:37 Dit waren de geslachten van de nakomelingen van Efraïm, overeenkomstig het aantal van hen die geteld waren: tweeëndertigduizend vijfhonderd. Dit waren de nakomelin­gen van Jozef, naar hun geslachten.
Numeri 26:38 De nakomelingen van Benjamin, ingedeeld naar hun geslachten: van Bela het geslacht van de Belaïeten; van Asbel het geslacht van de Asbe­lieten; van Ahiram het geslacht van de Ahiramieten;
Numeri 26:39 van Sefufam het geslacht van de Sufamieten; van Hufam het geslacht van de Hufamieten.
Numeri 26:40 En de zonen van Bela waren Ard en Naäman; van Ard het geslacht van de Ardieten; van Naäman het geslacht van de Naä­mieten.
Numeri 26:41 Dit waren de nakomelingen van Benjamin, ingedeeld naar hun geslachten, en het aantal van hen die geteld waren: vijfenveertigduizend zeshonderd.
Numeri 26:42 Dit zijn de nako­melingen van Dan, ingedeeld naar hun geslachten: van Suham het geslacht van de Suhamiet­en; dat zijn de geslachten van Dan, ingedeeld naar hun geslachten.
Numeri 26:43 Al de geslachten van de Suhamieten, overeenkomstig het aantal van hen die geteld waren, waren vierenzestig-duizend vierhonderd man.
Numeri 26:44 De nakomelingen van Aser, ingedeeld naar hun geslachten, waren: van Imna het geslacht van de Imnaïeten; van Isvi het geslacht van de Isvieten; van Be­ria het geslacht van de Beriïeten.
Numeri 26:45 De nakomelingen van Beria waren: van Heber het ge­slacht van de Heberieten; van Malchiël het geslacht van de Malchiëlieten.
Numeri 26:46 De naam van de dochter van Aser was Serah.
Numeri 26:47 Dit waren de geslachten van de nakomelingen van Aser, overeenkomstig het aantal van hen die geteld waren: drieënvijftigduizend vierhonderd.
Numeri 26:48 De nakomelingen van Naftali, ingedeeld naar hun geslachten: van Jahzeël het geslacht van de Jahzeëlieten; van Guni het geslacht van de Gunieten;
Numeri 26:49 van Jezer het geslacht van de Jezerieten; van Sillem het geslacht van de Sillemieten.
Numeri 26:50 Dit waren de geslachten van Naftali, ingedeeld naar hun geslachten, en het aantal van hen die geteld waren: vijfenveertig­duizend vierhonderd.
Numeri 26:51 Dit was het aantal van de nakomelingen van Israël die geteld waren: zeshonderdeenduizend zevenhonderddertig.
Numeri 26:52 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 26:53 Onder deze stammen moet het land als erfelijk bezit verdeeld worden, overeenkomstig het aantal namen.
Numeri 26:54 Voor degenen die met velen zijn, moet u het erfelijk bezit groot maken en voor degenen die met weinig zijn, moet u het erfelijk bezit minder groot maken; aan ieder moet zijn erfelijk bezit gegeven worden overeenkomstig degenen van hen die geteld zijn.
Numeri 26:55 Het land zal echter door het lot verdeeld worden; volgens de namen van de stam­men van hun vaderen zullen zij het in erfelijk bezit nemen.
Numeri 26:56 Volgens het lot zal ieders er­felijk bezit tussen velen en weinigen in aantal verdeeld worden.
Numeri 26:57 Dit zijn degenen van Levi die geteld zijn, ingedeeld naar hun geslachten: van Gerson het geslacht van de Gersoniet­en; van Kahath het geslacht van de Kahathieten; van Merari het geslacht van de Merarieten.
Numeri 26:58 Dit zijn de geslachten van Levi: het geslacht van de Libnieten, het geslacht van de He­bronieten, het geslacht van de Mahelieten, het geslacht van de Musieten, het geslacht van de Korachieten. En Kahath verwekte Amram.
Numeri 26:59 En de naam van de vrouw van Amram was Jochebed, de dochter van Levi, die de vrouw van Levi baarde in Egypte. Jochebed baarde aan Amram Aäron, en Mozes, en Mirjam, hun zuster.
Numeri 26:60 En bij Aäron werden geboren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.
Numeri 26:61 Maar Nadab en Abihu waren gestorven, toen zij vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE gebracht hadden.
Numeri 26:62 En het aantal van de Leviet­en die geteld waren, was drieëntwintigduizend, al wie mannelijk was, van een maand en daarboven. Dezen werden onder de Israëlieten niet meegeteld, omdat hun in het midden van de Israëlieten geen erfelijk bezit gegeven werd.
Numeri 26:63 Dit zijn zij die door Mozes en de priest­er Eleazar geteld waren, die de Israëlieten telden in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
Numeri 26:64 Onder hen was niemand meer van hen die door Mozes en de priester Aäron geteld waren, toen zij de Israëlieten telden in de woestijn Sinaï.
Numeri 26:65 Want de HEERE had tegen hen gezegd dat zij zeker in de woestijn zouden sterven; van hen was nie­mand overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.

Numeri 27

Numeri 27:1 Toen kwamen de dochters van Zelafead, de zoon van Hefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse, van de geslachten van Manasse, de zoon van Jozef, naar voren. Dit zijn de namen van zijn dochters: Machla, Noa, en Hogla, Milka en Tirza.
Numeri 27:2 Zij gingen staan voor Mozes en voor Eleazar, de priester, en voor de leiders en heel de gemeen­schap, bij de ingang van de tent van ontmoeting, met het verzoek:
Numeri 27:3 Onze vader is ges­torven in de woestijn, hoewel hijzelf niet behoorde tot de aanhang van hen die tegen de HEERE hadden samengespannen, tot de aanhang van Korach; hij is om zijn eigen zonde ges­torven. Hij had echter geen zonen.
Numeri 27:4 Waarom zou de naam van onze vader uit het midden van zijn geslacht worden weggenomen, alleen maar omdat hij geen zoon had? Geef ons bezit te midden van de broers van onze vader.
Numeri 27:5 Mozes bracht hun rechtszaak voor het aange­zicht van de HEERE.
Numeri 27:6 En de HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 27:7 De dochters van Zelafead heb­ben gelijk; u moet hun inderdaad een eigen erfelijk bezit geven, te midden van de broers van hun vader, en u moet het erfelijk bezit van hun vader op hen doen overgaan.
Numeri 27:8 En tegen de Israëlieten moet u zeggen: Wanneer iemand sterft en geen zoon heeft, dan moet u zijn erfelijk bezit op zijn dochter doen overgaan.
Numeri 27:9 En als hij geen dochter heeft, moet u zijn erfelijk be­zit aan zijn broers geven.
Numeri 27:10 En als hij geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan de broers van zijn vader geven.
Numeri 27:11 Als ook zijn vader geen broers heeft, moet u zijn erfelijk be­zit aan zijn bloedverwant geven die uit zijn geslacht het nauwst aan hem verwant is, zodat die het in bezit neemt. Dit is voor de Israëlieten een rechtsverordening, zoals de HEERE Mozes geboden heeft.
Numeri 27:12 Daarna sprak de HEERE tot Mozes: Klim deze berg Abarim op, en bezie het land dat Ik de Israëlieten gegeven heb.
Numeri 27:13 Wanneer u het gezien hebt, zult ook u met uw voorgeslacht verenigd worden, net als uw broer Aäron daarmee verenigd is.
Numeri 27:14 Dat is omdat u Mijn bevel ongehoorzaam bent geweest in de woestijn Zin, tijdens de twist van de ge­meenschap, door Mij voor hun ogen niet te heiligen bij het water. Dat is het water van Meri­ba, ter hoogte van Kades, in de woestijn Zin.
Numeri 27:15 Toen sprak Mozes tot de HEERE:
Numeri 27:16 Laat de HEERE, de God Die aan alle vlees de adem geeft, over deze gemeenschap een man aanstellen
Numeri 27:17 die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen weer doet ingaan, opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen herder hebben.
Numeri 27:18 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man in wie de Geest is, en leg uw hand op hem.
Numeri 27:19 Plaats hem voor de priester Eleazar en voor heel de gemeenschap, en draag voor hun ogen het bevel aan hem over.
Numeri 27:20 Leg een deel van uw waardigheid op hem. Dan zal heel de gemeenschap van de Israëlieten naar hem luisteren.
Numeri 27:21 En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van de HEERE. Op zijn bevel zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij, en al de Israëlieten met hem, heel de gemeenschap.
Numeri 27:22 Mozes deed zoals de HEERE hem geboden had: hij liet Jozua halen en plaatste hem voor Eleazar, de priester, en voor heel de gemeenschap.
Numeri 27:23 Hij legde hem zijn handen op en droeg hem het bevel over, zoals de HEERE door de dienst van Mozes gesproken had.

Numeri 28

Numeri 28:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 28:2 Gebied de Israëlieten en zeg tegen hen: U moet zorg dragen voor Mijn offergave – Mijn voedsel voor Mijn vuuroffers, voor Mij een aangename geur – door Mij die op de ervoor vastgestelde tijd aan te bieden.
Numeri 28:3 U moet tegen hen zeg­gen: Dit is het vuuroffer dat u de HEERE moet aanbieden: elke dag twee lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, als een voortdurend brandoffer.
Numeri 28:4 Het ene lam moet u ’s morgens bereiden, het andere lam moet u tegen het vallen van de avond bereiden,
Numeri 28:5 met een tiende efa meelbloem als graanoffer, gemengd met een kwart hin gestoten olie.
Numeri 28:6 Het is het voortdurende brandoffer, dat op de berg Sinaï werd ingesteld als een aangename geur, een vuuroffer voor de HEERE.
Numeri 28:7 Het bijbehorende plengoffer moet een kwart hin zijn per lam; in het heiligdom moet u het plengoffer van sterkedrank voor de HEERE uitgieten.
Numeri 28:8 En het andere lam moet u tegen het vallen van de avond bereiden. U moet het bereiden zoals het ochtendgraanoffer en als het bijbehorende plengoffer, een vuuroffer van aangename geur voor de HEERE.
Numeri 28:9 Maar op de sabbatdag twee lammeren van een jaar oud, zonder enig ge­brek, met twee tiende efa meelbloem als graanoffer, met olie gemengd, en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 28:10 Het is het sabbatsbrandoffer voor elke sabbat, naast het voortdurende bran­doffer en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 28:11 Ook aan het begin van elke maand moet u de HEERE een brandoffer aanbieden: twee jonge stieren – de jongen van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek.
Numeri 28:12 Verder drie tiende efa meel-bloem per jonge stier als graanoffer, met olie gemengd, en twee tiende efa meelbloem als graanoffer, met olie gemengd, per ram,
Numeri 28:13 en een tiende efa meelbloem per lam als graa­noffer, met olie gemengd. Het is een brandoffer, een aangename geur, een vuuroffer voor de HEERE.
Numeri 28:14 En de bijbehorende plengoffers moeten zijn: een halve hin wijn bij de jonge stier, een derde hin bij de ram, en een kwart hin bij het lam. Dit is het maandelijkse bran­doffer, voor elke maand van het jaar.
Numeri 28:15 En één geitenbok moet als zondoffer voor de HEERE worden bereid, naast het voortdurende brandoffer met het bijbehorende plengoffer.
Numeri 28:16 In de eerste maand, op de veertiende dag van de maand, is het Pascha voor de HEERE,
Numeri 28:17 en op de vijftiende dag van deze maand is het feest; zeven dagen moeten er ongezuurde broden gegeten worden.
Numeri 28:18 Op de eerste dag moet er een heilige samenkomst zijn; geen enkel dienstwerk mag u dan doen.
Numeri 28:19 Maar u moet een vuuroffer als brandoffer aan de HEERE aanbieden: twee jonge stieren – de jongen van een rund – één ram en zeven lamme­ren van een jaar oud. Ze moeten zonder enig gebrek zijn.
Numeri 28:20 En het bijbehorende graa­noffer moet meelbloem zijn, met olie gemengd; drie tiende efa moet u bij de jonge stier doen, en twee tiende bij de ram.
Numeri 28:21 Een tiende efa per lam moet u bij de zeven lammeren doen.
Numeri 28:22 Vervolgens één bok als zondoffer om verzoening voor u te doen.
Numeri 28:23 Naast het mor­genbrandoffer, dat tot voortdurend brandoffer dient, moet u deze dingen doen.
Numeri 28:24 Dieno­vereenkomstig moet u zeven dagen lang elke dag het voedsel van het vuuroffer bereiden als een aangename geur voor de HEERE; het moet bereid worden naast het voortdurende bran­doffer, met het bijbehorende plengoffer.
Numeri 28:25 Op de zevende dag moet u een heilige samen­komst houden; geen enkel dienstwerk mag u dan doen.
Numeri 28:26 Ook op de dag van de eerstelin­gen, als u op uw Wekenfeest de HEERE een nieuw graanoffer aanbiedt, moet u een heilige sa­menkomst houden; geen enkel dienstwerk mag u dan doen.
Numeri 28:27 Dan moet u een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor de HEERE: twee jonge stieren – de jongen van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud,
Numeri 28:28 en het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende efa per jonge stier, twee tiende per ram,
Numeri 28:29 en een tiende efa per lam bij de zeven lammeren.
Numeri 28:30 Vervolgens één geitenbok om verzo­ening voor u te doen.
Numeri 28:31 Naast het voortdurende brandoffer en het bijbehorende graa­noffer moet u deze dingen doen. Ze moeten voor u zonder enig gebrek zijn, en vergezeld gaan van de bijbehorende plengoffers.

Numeri 29

Numeri 29:1 In de zevende maand nu, op de eerste dag van de maand, moet u een heilige samen­komst houden; geen enkel dienstwerk mag u dan doen. Het is voor u een dag aangekondigd door bazuingeschal.
Numeri 29:2 Dan moet u een brandoffer bereiden, als een aangename geur voor de HEERE: één jonge stier – het jong van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:3 en het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende efa bij de jonge stier, twee tiende efa bij de ram,
Numeri 29:4 en één tiende efa per lam bij de zeven lammeren;
Numeri 29:5 en als zondoffer één geitenbok, om verzoening voor u te doen,
Numeri 29:6 naast het maandelijkse brandoffer en het bijbehorende graanoffer, en het voort­durende brandoffer en het bijbehorende graanoffer, met de bijbehorende plengoffers, volgens de bepaling, als een aangename geur, een vuuroffer voor de HEERE.
Numeri 29:7 Ook op de tiende dag van deze zevende maand moet u een heilige samenkomst houden; u moet uzelf dan ver­ootmoedigen, geen enkel werk mag u dan doen.
Numeri 29:8 Maar u moet een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor de HEERE: één jonge stier – het jong van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud. Ze moeten voor u zonder enig gebrek zijn.
Numeri 29:9 En het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende efa per jonge stier, twee tiende efa per ram,
Numeri 29:10 en een tiende efa per lam bij de zeven lammeren;
Numeri 29:11 en als zondoffer één geitenbok, naast het zondoffer voor de verzoening en het voortdurende bran­doffer, met het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers.
Numeri 29:12 Ook op de vijf­tiende dag van deze zevende maand moet u een heilige samenkomst houden; geen enkel dien­stwerk mag u dan doen, maar zeven dagen lang moet u voor de HEERE een feest vieren.
Numeri 29:13 U moet dan als vuuroffer een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor de HEERE: dertien jonge stieren – jongen van een rund – twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud. Ze moeten zonder enig gebrek zijn.
Numeri 29:14 En het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende efa per jonge stier bij de dertien jonge stieren, twee tiende efa per ram bij de twee rammen,
Numeri 29:15 en een tiende efa per lam bij de veertien lammeren;
Numeri 29:16 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer, het bij­behorende graanoffer, en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 29:17 Vervolgens op de tweede dag: twaalf jonge stieren – jongen van een rund – twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:18 en het bijbehorende graanoffer, en de bijbehorende plen­goffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
Numeri 29:19 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer en het bijbehorende graanoffer, met de bijbehorende plengoffers.
Numeri 29:20 Vervolgens op de derde dag: elf jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:21 en de bijbehorende graanoffers en plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
Numeri 29:22 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bij­behorende plengoffer.
Numeri 29:23 Vervolgens op de vierde dag: tien jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:24 en het bijbehorende graa­noffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
Numeri 29:25 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 29:26 Vervolgens op de vijfde dag: negen jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:27 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehor­ende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
Numeri 29:28 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende bran­doffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 29:29 Vervolgens op de zesde dag: acht jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:30 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
Numeri 29:31 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehor­ende graanoffer en de bijbehorende plengoffers.
Numeri 29:32 Vervolgens op de zevende dag: zeven jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:33 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
Numeri 29:34 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 29:35 Op de achtste dag moet u een bijzondere samenkomst hou­den; geen enkel dienstwerk mag u dan doen.
Numeri 29:36 U moet als vuuroffer een brandoffer offe­ren, als een aangename geur voor de HEERE: één jonge stier, één ram en zeven lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
Numeri 29:37 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehor­ende plengoffers bij de jonge stier, bij de ram en bij de lammeren, overeenkomstig hun aan­tal, volgens de bepaling;
Numeri 29:38 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
Numeri 29:39 Deze dingen moet u voor de HEERE doen op uw feestdagen, naast uw geloften en de vrijwillige gaven bij uw bran­doffers, bij uw graanoffers, bij uw plengoffers en bij uw dankoffers.
Numeri 29:40 En Mozes zei dit te­gen de Israëlieten, overeenkomstig alles wat de HEERE aan Mozes geboden had.

Numeri 30

Numeri 30:1 Mozes sprak tot de hoofden van de stammen van de Israëlieten: Dit is de zaak die de HEERE geboden heeft:
Numeri 30:2 Wanneer een man de HEERE een gelofte doet of een eed zweert om een verplichting op zich te nemen, dan mag hij zijn woord niet schenden; overeenkomstig alles wat uit zijn mond komt, moet hij doen.
Numeri 30:3 Maar wanneer een vrouw de HEERE een gelofte doet, en in haar jeugd, terwijl ze nog in het huis van haar vader woont, een verplicht­ing op zich neemt,
Numeri 30:4 en haar vader van haar gelofte hoort en van haar verplichting, die zij op zich genomen heeft, en haar vader tegen haar zwijgt, dan zijn al haar geloften en elke ver­plichting die zij op zich genomen heeft, van kracht.
Numeri 30:5 Maar als haar vader haar ervan af­houdt, op de dag dat hij van al haar geloften hoort en van de verplichtingen die zij op zich ge­nomen heeft, dan is het niet van kracht. De HEERE zal het haar vergeven, want haar vader heeft haar ervan afgehouden.
Numeri 30:6 Maar als zij een man heeft, en haar geloften of de onbezon­nen uitspraak van haar lippen, waarmee zij een verplichting op zich genomen heeft, op haar rusten,
Numeri 30:7 en haar man hoort ervan, maar hij zwijgt tegen haar op de dag dat hij ervan hoort, dan zijn haar geloften van kracht, en zijn de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, van kracht.
Numeri 30:8 Maar als haar man op de dag dat hij ervan hoort, haar ervan afhoudt, dan verbreekt hij haar gelofte, die op haar rust, en de onbezonnen uitspraak van haar lippen, waarmee zij een verplichting op zich genomen heeft, en de HEERE zal het haar vergeven.
Numeri 30:9 Wat betreft de gelofte van een weduwe of van een verstoten vrouw: alles waartoe zij zich­zelf verplicht heeft, is voor haar van kracht.
Numeri 30:10 Maar als zij in het huis van haar man een gelofte aflegt, of met een eed een verplichting op zich neemt,
Numeri 30:11 en haar man ervan hoort, maar tegen haar zwijgt en haar er niet van afhoudt, dan zijn al haar geloften van kracht en is elke verplichting die zij op zich genomen heeft, van kracht.
Numeri 30:12 Maar als haar man op de dag dat hij ervan hoort, deze nadrukkelijk verbreekt, dan is geen enkele uitspraak van haar lippen, van haar geloften en van de verplichting tegenover haarzelf van kracht; haar man heeft die verbroken en de HEERE zal het haar vergeven.
Numeri 30:13 Elke gelofte en elke verplicht­ing onder ede om zichzelf te verootmoedigen, kan haar man bekrachtigen of kan haar man verbreken.
Numeri 30:14 Maar als haar man dag na dag nadrukkelijk tegen haar zwijgt, bekrachtigt hij al haar geloften of al de verplichtingen die op haar rusten; hij bekrachtigt ze, omdat hij op de dag dat hij ervan hoorde, tegen haar gezwegen heeft.
Numeri 30:15 Maar als hij, nadat hij ervan ge­hoord heeft, ze pas later nadrukkelijk verbreekt, dan laadt hij haar ongerechtigheid op zich.
Numeri 30:16 Dit zijn de verordeningen die de HEERE Mozes geboden heeft met betrekking tot een man en zijn vrouw, met betrekking tot een vader en zijn dochter in haar jeugd, terwijl ze nog in het huis van haar vader woont.

Numeri 31

Numeri 31:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 31:2 Neem voor de Israëlieten wraak op de Midianieten; daarna zult u met uw voorgeslacht verenigd worden.
Numeri 31:3 En Mozes sprak tot het volk: Laten er mannen uit uw midden zich voor de strijd toerusten, en zich tegen Midian keren om de wraak van de HEERE aan Midian te voltrekken.
Numeri 31:4 Van alle stammen van Israël moet u er duizend per stam ten strijde laten trekken.
Numeri 31:5 Zo werden er uit de duizenden van Israël dui­zend per stam geleverd, twaalfduizend, toegerust voor de strijd.
Numeri 31:6 Mozes liet hen ten strijde trekken, duizend per stam, hen en Pinehas, de zoon van Eleazar, de priester, ten strijde, met de heilige voorwerpen en de trompetten voor het geschal in zijn hand.
Numeri 31:7 En zij streden tegen Midian zoals de HEERE Mozes geboden had; zij doodden al wie mannelijk was.
Numeri 31:8 Behalve hen die door hen verslagen werden, doodden zij ook de koningen van Midian: Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba, de vijf koningen van Midian; ook doodden zij Bileam, de zoon van Beor, met het zwaard.
Numeri 31:9 Maar de Israëlieten voerden de vrouwen van Midian en hun kleine kinderen als gevangenen weg en roofden al hun dieren, al hun vee en al hun vermogen.
Numeri 31:10 Ook verbrandden zij al hun steden in hun woongebieden en al hun tentenkampen met vuur.
Numeri 31:11 Zij namen heel de buit en alles wat meegenomen kon worden aan mensen en aan dieren,
Numeri 31:12 en zij brachten de gevangenen en wat aan buit meegenomen was, bij Mozes, bij de priester Eleazar en bij de gemeenschap van de Israëlieten in het kamp, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
Numeri 31:13 Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van de gemeenschap gingen buiten het kamp, hun tegemoet.
Numeri 31:14 Mozes werd erg kwaad op de aanvoerders van het leger, de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd die van de krijgsdienst terugkwamen.
Numeri 31:15 En Mozes zei tegen hen: Hebt u alle vrouwen lat­en leven?
Numeri 31:16 Zie, zíj waren door de raad van Bileam voor de Israëlieten de aanleiding tot trouwbreuk tegen de HEERE, in het geval van Peor, waardoor de plaag kwam onder de ge­meenschap van de HEERE.
Numeri 31:17 Nu dan, dood al wie mannelijk is onder de kleine kinderen, en dood elke vrouw die gemeenschap met een man heeft gehad door met een man te slapen.
Numeri 31:18 Maar laat alle kinderen van het vrouwelijk geslacht die nog geen gemeenschap gehad hebben door met een man te slapen, voor u in leven.
Numeri 31:19 En u, sla uw kamp op buiten het kamp, zeven dagen lang. Ieder die een persoon gedood en ieder die een verslagene aanger­aakt heeft, moet zich op de derde dag en op de zevende dag ontzondigen, u en uw gevange­nen.
Numeri 31:20 Ook moet u alle kleding, alle leren voorwerpen, alles wat van geitenhaar gemaakt is, en alle houten voorwerpen ontzondigen.
Numeri 31:21 En de priester Eleazar zei tegen de krijgslie­den die ten strijde getrokken waren: Dit is de wetsverordening die de HEERE Mozes geboden heeft.
Numeri 31:22 Alleen het goud, het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood,
Numeri 31:23 elk ding dat vuurvast is, moet u door het vuur laten gaan, zodat het rein wordt; alleen moet het door het reinigingswater ontzondigd worden. Maar alles wat niet vuurvast is, moet u alleen door het water laten gaan.
Numeri 31:24 Ook moet u op de zevende dag uw kleren wassen, zodat u rein wordt; daarna mag u weer in het kamp komen.
Numeri 31:25 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
Numeri 31:26 Neem het aantal op van wat meegenomen is aan gevangenen, aan mensen en aan dier­en, u en de priester Eleazar en de familiehoofden van de gemeenschap.
Numeri 31:27 En verdeel wat meegenomen is, in twee helften, tussen hen die aan de strijd deelgenomen hebben, die met het leger uitgetrokken zijn, en heel de gemeenschap.
Numeri 31:28 Daarna moet u de strijdbare man­nen die met het leger uitgetrokken zijn, een heffing voor de HEERE opleggen, één op de vijf­honderd van de mensen, van de runderen, van de ezels en van de schapen.
Numeri 31:29 Van de voor hen bestemde helft moet u dat nemen en dat aan de priester Eleazar geven als een hefoffer voor de HEERE.
Numeri 31:30 Maar van de helft voor de Israëlieten moet u één gevangene op de vijf­tig nemen, van de mensen, van de runderen, van de ezels en van de schapen, van al de dieren, en ze aan de Levieten geven, die de taak ten behoeve van de tabernakel van de HEERE ver­vullen.
Numeri 31:31 Mozes en de priester Eleazar deden zoals de HEERE Mozes geboden had.
Numeri 31:32 Wat meegenomen was, het overschot van de buit die het krijgsvolk geroofd had, waren ze­shonderdvijfenzeventigduizend schapen,
Numeri 31:33 en tweeënzeventigduizend runderen,
Numeri 31:34 en eenenzestigduizend ezels;
Numeri 31:35 en mensen, namelijk vrouwen die nog geen gemeenschap hadden gehad door met een man te slapen, alles bij elkaar tweeëndertigduizend personen.
Numeri 31:36 De helft daarvan, namelijk het aandeel voor hen die met het leger uitgetrokken waren, was een aantal van driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen.
Numeri 31:37 De heffing voor de HEERE van de schapen was zeshonderdvijfenzeventig schapen.
Numeri 31:38 En er waren ze­sendertigduizend runderen, en de heffing daarvan voor de HEERE was tweeënzeventig.
Numeri 31:39 En er waren dertigduizend vijfhonderd ezels, en de heffing daarvan voor de HEERE was ee­nenzestig.
Numeri 31:40 En er waren zestienduizend mensen, en de heffing daarvan voor de HEERE was tweeëndertig personen.
Numeri 31:41 En Mozes gaf de schatting, het hefoffer voor de HEERE, aan de priester Eleazar, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Numeri 31:42 En van de helft voor de Israëlieten, die Mozes van de mannen die gestreden hadden, afgescheiden had
Numeri 31:43 – de helft voor de gemeenschap bestond uit driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen,
Numeri 31:44 zesendertigduizend runderen,
Numeri 31:45 dertigduizend vijfhonderd ezels,
Numeri 31:46 en zestienduizend mensen –
Numeri 31:47 van die helft voor de Israëlieten nam Mozes één gevangene uit vijftig, van de mensen en van de dieren; en hij gaf ze aan de Levieten, die de taak ten be­hoeve van de tabernakel van de HEERE vervulden, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Numeri 31:48 Toen kwamen de aanvoerders van de duizenden van het leger, de bevelhebbers van dui­zend en de bevelhebbers van honderd, naar voren, bij Mozes.
Numeri 31:49 En zij zeiden tegen Mozes: Uw dienaren hebben het aantal opgenomen van de strijdbare mannen die onder ons bevel stonden; van ons ontbreekt niet één man.
Numeri 31:50 Daarom zullen wij de HEERE een offer­gave brengen, ieder wat hij gevonden heeft: een gouden voorwerp, een ketting, een armband, een ring, een oorring of een halssieraad, om voor ons leven verzoening te doen voor het aan­gezicht van de HEERE.
Numeri 31:51 Mozes en de priester Eleazar namen het goud van hen aan, alle­maal kunstig gemaakte voorwerpen.
Numeri 31:52 Al het goud van het hefoffer dat zij de HEERE brachten, van de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd, bedroeg zestien­duizend zevenhonderdvijftig sikkel.
Numeri 31:53 De krijgslieden hadden ieder voor zichzelf het no­dige geroofd.
Numeri 31:54 Zo namen Mozes en de priester Eleazar dat goud aan van de bevelhebbers van duizend en van honderd, en zij brachten het in de tent van ontmoeting, voor het aange­zicht van de HEERE, tot gedachtenis voor de Israëlieten.

Numeri 32

Numeri 32:1 Nu hadden de nakomelingen van Ruben veel vee; en de nakomelingen van Gad hadden geweldig veel vee. Zij bekeken het land Jaëzer en het land Gilead, en zie, die plaats was een geschikte plaats voor vee.
Numeri 32:2 Daarom kwamen de nakomelingen van Gad en de nakomelin­gen van Ruben, en zeiden tegen Mozes en tegen de priester Eleazar en tegen de leiders van de gemeenschap,
Numeri 32:3 Ataroth, Dibon, Jaëzer, Nimra, Hesbon, Eleale, Sebam, Nebo, en Behon:
Numeri 32:4 Het land dat de HEERE voor de gemeenschap van Israël verslagen heeft, is een geschikt land voor vee; en uw dienaren hebben vee.
Numeri 32:5 Verder zeiden zij: Indien wij genade in uw ogen gevonden hebben, laat dit land uw dienaren tot bezit gegeven worden; laat ons niet de Jordaan oversteken.
Numeri 32:6 Maar Mozes zei tegen de nakomelingen van Gad en de nakomelin­gen van Ruben: Uw broeders zullen ten strijde trekken, en u wilt zelf hier blijven?
Numeri 32:7 Waar­om zou u dan het hart van de Israëlieten onwillig maken om over te steken naar het land dat de HEERE hun gegeven heeft?
Numeri 32:8 Zo deden uw vaderen, toen ik hen van Kades-Barnea ero­puit zond om dit land te bezien.
Numeri 32:9 Zij trokken op tot aan het dal Eskol, en bezagen het land, maar zij maakten het hart van de Israëlieten onwillig om naar het land te gaan dat de HEERE hun gegeven had.
Numeri 32:10 Op die dag ontbrandde de toorn van de HEERE, en Hij zwoer:
Numeri 32:11 De mannen die uit Egypte zijn vertrokken, van twintig jaar en daarboven, zullen het land niet zien dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb te geven! Want zij hebben er niet in volhard Mij na te volgen,
Numeri 32:12 behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, en Jozua, de zoon van Nun, want die hebben er wél in volhard de HEERE na te volgen.
Numeri 32:13 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël, en Hij liet hen veertig jaar in de woes­tijn rondzwerven, totdat de hele generatie die gedaan had wat slecht was in de ogen van de HEERE, omgekomen was.
Numeri 32:14 En zie, u bent opgestaan in de plaats van uw vaderen, een menigte van zondige mensen, om nog toe te doen aan de brandende toorn van de HEERE te­gen Israël.
Numeri 32:15 Als u zich van achter Hem afkeert, zal Hij het volk nog langer in de woestijn achterlaten, en u zult heel dit volk te gronde richten.
Numeri 32:16 Toen naderden zij tot hem en zei­den: Wij zullen hier schaapskooien bouwen voor ons vee, en steden voor onze kinderen.
Numeri 32:17 Maar wijzelf zullen ons toerusten voor de strijd, ons voor de Israëlieten uit haasten, totdat wij hen op hun plaats gebracht hebben. Onze kleine kinderen echter zullen in de versterkte ste­den blijven vanwege de inwoners van het land.
Numeri 32:18 Wij zullen niet terugkeren naar onze huizen, voordat iedere Israëliet zijn erfelijk bezit ontvangen heeft.
Numeri 32:19 Wij zullen immers niet met hen aan de overzijde van de Jordaan, en verderop, erfelijk bezit ontvangen, want ons erfelijk bezit valt ons ten deel aan deze zijde van de Jordaan, waar de zon opkomt.
Numeri 32:20 Toen zei Mozes tegen hen: Als u deze zaak doen zult, als u uzelf voor het aangezicht van de HEERE voor de strijd zult toerusten,
Numeri 32:21 en elke man van u die toegerust is voor de strijd, de Jordaan zal oversteken voor het aangezicht van de HEERE, totdat Hij Zijn vijanden van voor Zijn aangezicht heeft verdreven,
Numeri 32:22 en het land voor het aangezicht van de HEERE onderworpen is, dan zult u terugkeren en onschuldig zijn voor de HEERE en voor Israël; en dit land zal u tot bezit zijn voor het aangezicht van de HEERE.
Numeri 32:23 Maar als u dit niet zo doet, zie, dan hebt u tegen de HEERE gezondigd; weet dan dat uw zonde u zal vinden!
Numeri 32:24 Bouw steden voor uw kleine kinderen en kooien voor uw schapen, en doe wat over uw lippen gekomen is.
Numeri 32:25 Toen zeiden de nakomelingen van Gad en de nakomelingen van Ruben te­gen Mozes: Uw dienaren zullen doen zoals mijn heer gebiedt.
Numeri 32:26 Onze kleine kinderen, onze vrouwen, onze bezittingen en al ons vee zullen in de steden van Gilead blijven,
Numeri 32:27 maar uw dienaren zullen de Jordaan oversteken, ieder die toegerust is voor het aangezicht van de HEERE voor de strijd, zoals mijn heer gesproken heeft.
Numeri 32:28 Toen gaf Mozes aan­gaande hen opdracht aan de priester Eleazar, aan Jozua, de zoon van Nun, en aan de familie-hoofden van de stammen van de Israëlieten.
Numeri 32:29 En Mozes zei tegen hen: Als de nakome­lingen van Gad en de nakomelingen van Ruben met u de Jordaan oversteken, ieder die voor de strijd toegerust is, voor het aangezicht van de HEERE, en het land voor u onderworpen is, dan zult u hun het land Gilead tot bezit geven.
Numeri 32:30 Maar als zij níet toegerust voor de strijd met u oversteken, dan moeten zij in uw midden in het land Kanaän bezit verwerven.
Numeri 32:31 De nakomelingen van Gad en de nakomelingen van Ruben antwoordden: Wat de HEERE tot uw dienaren gesproken heeft, dat zullen wij doen.
Numeri 32:32 Wij zullen zelf toegerust voor de strijd oversteken naar het land Kanaän, voor het aangezicht van de HEERE, maar ons eigen erfelijk bezit zullen wij aan deze kant van de Jordaan hebben.
Numeri 32:33 Toen gaf Mozes aan hen, aan de nakomelingen van Gad, aan de nakomelingen van Ruben en aan de halve stam Manasse, de zoon van Jozef, het koninkrijk van Sihon, de koning van de Amorieten, en het koninkrijk van Og, de koning van Basan, het land met de steden in hun gebieden, de steden van het land ron­dom.
Numeri 32:34 En de nakomelingen van Gad herbouwden Dibon, Ataroth, Aroër,
Numeri 32:35 Atroth-Sofan, Jaëzer, Jogbeha,
Numeri 32:36 Beth-Nimra en Beth-Haran, versterkte steden en schaap­skooien.
Numeri 32:37 En de nakomelingen van Ruben herbouwden Hesbon, Eleale, Kirjathaïm,
Numeri 32:38 Nebo, en Baäl-Meon, waarvan zij de naam hadden veranderd, en Sibma; en zij gaven de steden die zij herbouwd hadden, andere namen.
Numeri 32:39 En de nakomelingen van Machir, de zoon van Manasse, gingen naar Gilead en namen dat in, en zij verdreven de Amorieten die daar woonden.
Numeri 32:40 Zo gaf Mozes Gilead aan Machir, de zoon van Manasse, en hij woonde daarin.
Numeri 32:41 Jaïr nu, de zoon van Manasse, ging heen en nam hun dorpen in, en hij noemde die de dorpen van Jaïr.
Numeri 32:42 En Nobah ging heen en nam Kenath in, met de bijbehorende plaatsen, en noemde ze Nobah, naar zijn eigen naam.

Numeri 33

Numeri 33:1 Dit zijn de rustplaatsen van de Israëlieten, die uit het land Egypte vertrokken zijn, inge­deeld naar hun legers, door de dienst van Mozes en Aäron.
Numeri 33:2 Mozes schreef hun vertrek­punten op, van rustplaats tot rustplaats, op bevel van de HEERE. Dit nu zijn hun rustplaat­sen, ingedeeld naar hun vertrekpunten.
Numeri 33:3 Zij braken op van Rameses; in de eerste maand, op de vijftiende dag van de eerste maand, de dag na het Pascha, vertrokken de Israëlieten door een opgeheven hand, voor de ogen van alle Egyptenaren,
Numeri 33:4 terwijl de Egyptenaren hen begroeven die de HEERE onder hen getroffen had, alle eerstgeborenen; ook had de HEERE strafgerichten voltrokken over hun goden.
Numeri 33:5 De Israëlieten braken op van Rame­ses en sloegen hun kamp op in Sukkoth.
Numeri 33:6 Zij braken op van Sukkoth en sloegen hun kamp op in Etham, dat aan de rand van de woestijn ligt.
Numeri 33:7 Zij braken op van Etham en keerden terug naar Pi-Hachiroth, dat tegenover Baäl-Sefon ligt, en sloegen hun kamp op voor Migdol.
Numeri 33:8 Zij braken op van Pi-Hachiroth en staken over, midden door de zee, naar de woestijn; zij gingen drie dagreizen de woestijn Etham in, en sloegen hun kamp op in Mara.
Numeri 33:9 Zij braken op van Mara, en kwamen in Elim – in Elim waren twaalf waterbronnen en ze­ventig palmbomen – en zij sloegen daar hun kamp op.
Numeri 33:10 Zij braken op van Elim en sloe­gen hun kamp op aan de Schelfzee.
Numeri 33:11 Zij braken op van de Schelfzee en sloegen hun kamp op in de woestijn Sin.
Numeri 33:12 Zij braken op uit de woestijn Sin en sloegen hun kamp op in Dof-ka.
Numeri 33:13 Zij braken op van Dofka en sloegen hun kamp op in Aluz.
Numeri 33:14 Zij braken op van Aluz en sloegen hun kamp op in Rafidim; maar daar was geen water voor het volk om te drinken.
Numeri 33:15 Zij braken op van Rafidim en sloegen hun kamp op in de woestijn Sinaï.
Numeri 33:16 Zij braken op uit de woestijn Sinaï en sloegen hun kamp op in Kibroth-Taäva.
Numeri 33:17 Zij braken op van Kibroth-Taäva en sloegen hun kamp op in Hazeroth.
Numeri 33:18 Zij braken op van Hazeroth en sloegen hun kamp op in Rithma.
Numeri 33:19 Zij braken op van Rithma en sloegen hun kamp op in Rimmon-Perez.
Numeri 33:20 Zij braken op van Rimmon-Perez en sloegen hun kamp op in Libna.
Numeri 33:21 Zij braken op van Libna en sloegen hun kamp op in Rissa.
Numeri 33:22 Zij braken op van Rissa en sloegen hun kamp op in Kehelatha.
Numeri 33:23 Zij braken op van Kehelatha en sloe­gen hun kamp in het bergland van Safer.
Numeri 33:24 Zij braken op van het bergland van Safer en sloegen hun kamp op in Harada.
Numeri 33:25 Zij braken op van Harada en sloegen hun kamp op in Makheloth.
Numeri 33:26 Zij braken op van Makheloth en sloegen hun kamp op in Tachath.
Numeri 33:27 Zij braken op van Tachath en sloegen hun kamp op in Tarah.
Numeri 33:28 Zij braken op van Tarah en sloegen hun kamp op in Mithka.
Numeri 33:29 Zij braken op van Mithka en sloegen hun kamp op in Hasmona.
Numeri 33:30 Zij braken op van Hasmona en sloegen hun kamp op in Moseroth.
Numeri 33:31 Zij braken op van Moseroth en sloegen hun kamp op in Bene-Jaäkan.
Numeri 33:32 Zij braken op van Bene-Jaäkan en sloegen hun kamp op in Hor-Haggidgad.
Numeri 33:33 Zij braken op van Hor-Hag­gidgad en sloegen hun kamp op in Jotbatha.
Numeri 33:34 Zij braken op van Jotbatha en sloegen hun kamp op in Abrona.
Numeri 33:35 Zij braken op van Abrona en sloegen hun kamp op in Ezeon-Geb­er.
Numeri 33:36 Zij braken op van Ezeon-Geber en sloegen hun kamp op in de woestijn Zin, dat is Kades.
Numeri 33:37 Zij braken op van Kades en sloegen hun kamp op bij de berg Hor, aan de grens van het land Edom.
Numeri 33:38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor, op bevel van de HEERE, en hij stierf daar, in het veertigste jaar nadat de Israëlieten uit het land Egypte ver­trokken waren, in de vijfde maand, op de eerste van de maand.
Numeri 33:39 En Aäron was honderd-drieëntwintig jaar oud toen hij stierf op de berg Hor.
Numeri 33:40 De koning van Harad, de Kanaä­niet, die in het Zuiderland woonde, in het land Kanaän, hoorde dat de Israëlieten in aantocht waren.
Numeri 33:41 Zij braken op van de berg Hor en sloegen hun kamp op in Zalmona.
Numeri 33:42 Zij braken op van Zalmona en sloegen hun kamp op in Punon.
Numeri 33:43 Zij braken op van Punon en sloegen hun kamp op in Oboth.
Numeri 33:44 Zij braken op van Oboth en sloegen hun kamp op bij de ruïnes van Abarim, in het grensgebied van Moab.
Numeri 33:45 Zij braken op van de ruïnes van Abar­im en sloegen hun kamp op in Dibon-Gad.
Numeri 33:46 Zij braken op van Dibon-Gad en sloegen hun kamp op in Almon-Diblathaïm.
Numeri 33:47 Zij braken op van Almon-Diblathaïm en sloegen hun kamp op in de bergen van Abarim, voor Nebo.
Numeri 33:48 Zij braken op van de bergen van Abarim en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jeri­cho.
Numeri 33:49 En zij sloegen hun kamp op aan de Jordaan, van Beth-Jesimoth tot aan Abel-Sit­tim, in de vlakten van Moab.
Numeri 33:50 En de HEERE sprak tot Mozes in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho:
Numeri 33:51 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u de Jordaan oversteekt naar het land Kanaän,
Numeri 33:52 dan moet u alle inwoners van het land van vr uw ogen verdrijven, en al hun beeldhouwwerken vernielen; ook moet u al hun gegoten beelden vernielen en al hun hoogten wegvagen.
Numeri 33:53 En u moet het land in be­zit nemen en daarin wonen, want Ik heb u dat land gegeven om het in bezit te nemen.
Numeri 33:54 En u moet het land in erfelijk bezit nemen door het lot, overeenkomstig uw geslachten: voor hen die met velen zijn, moet u hun erfelijk bezit groot maken, en voor hen die met weinig zijn, moet u hun erfelijk bezit minder groot maken. Waarop voor iemand het lot valt, dat zal hij hebben; overeenkomstig de stammen van uw vaderen zult u het land in erfbezit nemen.
Numeri 33:55 Maar als u de inwoners van het land niet van voor uw ogen verdrijft, dan zal het gebeu­ren dat zij die u van hen liet overblijven, als doornen zullen worden in uw ogen en tot prikkels in uw zijden; zij zullen u benauwen in het land waar u woont.
Numeri 33:56 En het zal gebeuren dat Ik met u zal doen zoals Ik met hen dacht te doen.

Numeri 34

Numeri 34:1 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 34:2 Gebied de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u het land Kanaän binnenkomt, zal dit het land zijn dat u als erfelijk bezit toevalt, het land Kanaän wat zijn grenzen betreft:
Numeri 34:3 de zuidzijde zal voor u vanaf de woestijn Zin langs Edom lopen en de zuidgrens zal voor u aan de oostkant vanaf het einde van de Zoutzee lopen.
Numeri 34:4 Deze grens zal voor u van het zuiden naar de Schorpioenenpas ombuigen en doorlopen tot Zin, en haar uitlopers zullen vanuit het zuiden naar Kades-Barnea lopen en uitkomen bij Hazar-Ad­dar en doorlopen tot Azmon.
Numeri 34:5 Deze grens zal dan van Azmon naar de Beek van Egypte ombuigen en haar uitlopers zullen naar de zee lopen.
Numeri 34:6 Wat betreft de westgrens, dat zal voor u de Grote Zee zijn; dat zal voor u de westgrens zijn.
Numeri 34:7 En dit zal voor u de noordg­rens zijn: vanaf de Grote Zee moet u voor uzelf een lijn tekenen naar de berg Hor;
Numeri 34:8 van de berg Hor moet u een lijn tekenen naar Lebo-Hamath; de uitlopers van deze grens zullen naar Zedad lopen.
Numeri 34:9 Deze grens zal uitkomen bij Zifron, en haar uitlopers zullen naar Hazar-Enan lopen; dit zal voor u de noordgrens zijn.
Numeri 34:10 Verder moet u voor uzelf voor de grens aan de oostkant een lijn trekken van Hazar-Enan naar Sefam.
Numeri 34:11 Van Sefam zal deze grens naar beneden lopen naar Ribla, ten oosten van Aïn; vervolgens zal de grens verder naar bene­den lopen en langs de oever van het Kinnerethmeer in oostelijke richting lopen.
Numeri 34:12 Daarna zal de grens nog verder, langs de Jordaan, naar beneden lopen en haar uitlopers zullen naar de Zoutzee lopen. Dit zal voor u het land zijn wat zijn grenzen rondom betreft.
Numeri 34:13 En Mozes gebood de Israëlieten: Dit is het land dat u door het lot in erfbezit moet nemen, dat de HEERE geboden heeft aan de negen en een halve stam te geven.
Numeri 34:14 Want de stam van de nakomelingen van de Rubenieten, naar hun families, en de stam van de nakomelingen van de Gadieten, naar hun families, hebben hun erfelijk bezit al ontvangen; ook de halve stam Mana­sse heeft zijn erfelijk bezit ontvangen.
Numeri 34:15 Deze twee en een halve stam hebben hun erfelijk bezit ontvangen aan deze zijde van de Jordaan, ter hoogte van Jericho, aan de oostkant, waar de zon opkomt.
Numeri 34:16 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 34:17 Dit zijn de namen van de mannen die het land als erfbezit onder u moeten verdelen: de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun.
Numeri 34:18 En uit elke stam moet u een leider nemen om het land als erfbezit te verdelen.
Numeri 34:19 Dit nu zijn de namen van deze mannen: uit de stam Juda: Kaleb, de zoon van Jefunne;
Numeri 34:20 en uit de stam van de nakomelingen van Simeon: Semuel, zoon van Ammihud;
Numeri 34:21 uit de stam Benjamin: Elidad, zoon van Chislon;
Numeri 34:22 en uit de stam van de nakomelingen van Dan: de leider Bukki, zoon van Jogli;
Numeri 34:23 van de nakomelingen van Jozef: uit de stam van de nakomelingen van Manasse: de leider Hanniël, zoon van Efod;
Numeri 34:24 en uit de stam van de nakomelingen van Efraïm: de leider Kemuel, zoon van Siftan;
Numeri 34:25 en uit de stam van de nakomelingen van Zebulon: de leider Elizafan, zoon van Parnach;
Numeri 34:26 en uit de stam van de nakomelingen van Issaschar: de leider Paltiël, zoon van Azzan;
Numeri 34:27 en uit de stam van de nakomelingen van Aser: de leider Achihud, zoon van Selomi;
Numeri 34:28 en uit de stam van de nakomelingen van Naftali: de leider Pedaël, zoon van Ammihud.
Numeri 34:29 Dit zijn zij aan wie de HEERE geboden heeft het erfbezit aan de Israëlieten in het land Kanaän toe te wijzen.

Numeri 35

Numeri 35:1 De HEERE sprak tot Mozes, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jer­icho:
Numeri 35:2 Gebied de Israëlieten dat zij van hun eigen erfelijk bezit steden aan de Levieten moeten geven om erin te wonen; ook moet u de Levieten de weidegrond geven die rondom die steden ligt.
Numeri 35:3 Die steden moeten zij hebben om erin te wonen, maar de bijbehorende weidegronden zijn voor hun vee, hun bezittingen en voor al hun dieren.
Numeri 35:4 De weidegron­den die bij de steden horen, die u aan de Levieten moet geven, moeten vanaf de stadsmuur naar buiten aan alle kanten duizend el meten.
Numeri 35:5 U moet buiten de stad aan de oostzijde tweeduizend el afmeten, aan de zuidzijde tweeduizend el, aan de westzijde tweeduizend el en aan de noordzijde tweeduizend el, met de stad in het midden. Dat moeten zij hebben als wei­degronden die bij de steden horen.
Numeri 35:6 Wat nu de steden betreft die u aan de Levieten moet geven, zes daarvan moeten de vrijsteden zijn, die u moet geven zodat degene die een doodslag begaan heeft, daarheen zou kunnen vluchten; bovendien moet u hun nog tweeënveertig ste­den geven.
Numeri 35:7 Al de steden die u de Levieten moet geven, moeten bij elkaar achtenveertig steden zijn, te weten de steden met hun weidegronden.
Numeri 35:8 En wat de steden betreft die u van het bezit van de Israëlieten moet geven, moet u van degene die er veel heeft, veel nemen, en van degene die er weinig heeft, weinig. Ieder moet afhankelijk van zijn erfelijk bezit, dat hij ontvangen zal hebben, een aantal van zijn steden aan de Levieten geven.
Numeri 35:9 De HEERE sprak tot Mozes:
Numeri 35:10 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u de Jordaan oversteekt, het land Kanaän in,
Numeri 35:11 dan moet u voor uzelf steden kiezen die u tot vrijsteden zullen dienen, zodat iemand die een doodslag begaan heeft, die zonder opzet iemand om het leven gebracht heeft, daarheen zou kunnen vluchten.
Numeri 35:12 Deze steden moeten u dienen tot een wijkplaats voor de bloedwreker, opdat degene die een doodslag begaan heeft, niet zal sterven, voordat hij voor de gemeenschap heeft terechtgestaan.
Numeri 35:13 De steden nu die u moet geven, moeten u dienen tot zes vrijsteden.
Numeri 35:14 Drie steden moet u aan deze kant van de Jordaan geven en drie steden moet u in het land Kanaän geven; vrijsteden zullen het zijn.
Numeri 35:15 Die zes steden moeten voor de Israëlieten, voor de vreemdeling en voor de bijwoner in hun midden tot een wijkplaats dienen, zodat ieder daarheen kan vluchten die zonder opzet ie­mand om het leven gebracht heeft.
Numeri 35:16 Maar als hij hem met een ijzeren voorwerp geslagen heeft, zodat hij stierf, dan is hij een moordenaar; degene die een doodslag begaan heeft, moet zeker gedood worden.
Numeri 35:17 Ook als hij hem geslagen heeft met een steen in de hand, waar­door hij zou kunnen sterven, en hij stierf, dan is hij een moordenaar; degene die een doodslag begaan heeft, moet zeker gedood worden.
Numeri 35:18 Of als hij hem heeft geslagen met een houten voorwerp in de hand, waardoor hij zou kunnen sterven, en hij stierf, dan is hij een moorde­naar; hij die een doodslag begaan heeft, moet zeker gedood worden.
Numeri 35:19 De bloedwreker, díe moet hem die een doodslag begaan heeft, doden; als hij hem aantreft, mag híj hem doden.
Numeri 35:20 Ook als hij hem uit haat een duw heeft gegeven, of met opzet iets naar hem toe heeft ge­gooid, zodat hij stierf;
Numeri 35:21 of wanneer hij hem uit vijandschap met zijn hand zo geslagen heeft, dat hij stierf, moet degene die hem geslagen heeft, zeker gedood worden: hij is een moordenaar. De bloedwreker mag degene die een doodslag begaan heeft, doden als hij hem aantreft.
Numeri 35:22 Maar als hij hem onverwachts zonder vijandschap een duw gegeven heeft, of zonder opzet welk voorwerp dan ook naar hem toe gegooid heeft,
Numeri 35:23 of zonder het te zien een of andere steen, waardoor men zou kunnen sterven, op hem heeft laten vallen, zodat hij stierf, terwijl hij geen vijand van hem was en niet zijn onheil zocht,
Numeri 35:24 dan moet de ge­meenschap overeenkomstig deze bepalingen oordelen tussen hem die een doodslag begaan heeft, en de bloedwreker.
Numeri 35:25 De gemeenschap moet hem die een doodslag begaan heeft, redden uit de hand van de bloedwreker, en de gemeenschap moet hem laten terugkeren naar zijn vrijstad, waarheen hij gevlucht was. Dan moet hij daar blijven tot de dood van de hoge­priester, die men met de heilige olie gezalfd heeft.
Numeri 35:26 Maar als hij die een doodslag begaan heeft, de grens van zijn vrijstad, waarheen hij gevlucht was, ook maar even overschrijdt,
Numeri 35:27 en de bloedwreker vindt hem buiten de grens van zijn vrijstad, dan mag de bloed-wreker hem die een doodslag begaan heeft, doden; dan is het voor hem geen bloedschuld.
Numeri 35:28 Want hij die een doodslag begaan heeft, had in zijn vrijstad moeten blijven tot de dood van de hogepriester; pas na de dood van de hogepriester mag hij terugkeren naar het land dat hij bezit.
Numeri 35:29 Dit zal voor u als een rechtsverordening gelden, al uw generaties door, in al uw woongebieden.
Numeri 35:30 Wat betreft allen die iemand om het leven gebracht hebben: op grond van de verklaring van meerdere getuigen moet men degene die een doodslag begaan heeft, doodslaan. Er mag echter niet slechts één getuige tegen een persoon getuigen, zodat die zou moeten sterven.
Numeri 35:31 U mag geen losgeld aannemen voor het leven van degene die een doodslag begaan heeft die des doods schuldig is. Ja, hij moet zeker gedood worden.
Numeri 35:32 U mag ook geen losgeld aannemen voor degene die naar zijn vrijstad is gevlucht, zodat hij voor de dood van de hogepriester terug kan keren om in het land te wonen.
Numeri 35:33 U mag het land waarin u woont niet ontheiligen, want het bloed ontheiligt het land. Voor het land kan geen verzoening gedaan worden over het bloed dat erin vergoten wordt, dan door het bloed van de­gene die dat vergoten heeft.
Numeri 35:34 Verontreinig dus het land niet waarin u woont, in het mid­den waarvan Ik woon; immers Ik, de HEERE, woon in het midden van de Israëlieten.

Numeri 36

Numeri 36:1 En de familiehoofden van het geslacht van de nakomelingen van Gilead, de zoon van Ma­chir, de zoon van Manasse, uit de geslachten van de nakomelingen van Jozef, kwamen naar voren en spraken ten overstaan van Mozes en ten overstaan van de leiders, de andere familie-hoofden van de Israëlieten,
Numeri 36:2 en zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden dit land door het lot aan de Israëlieten in erfelijk bezit te geven; en mijn heer werd door de HEERE gebo­den het erfelijk bezit van onze broeder Zelafead aan zijn dochters te geven.
Numeri 36:3 Wanneer zij nu voor een van de zonen van de andere stammen van de Israëlieten tot vrouw zouden wor­den, dan zou hun erfelijk bezit afgenomen worden van het erfelijk bezit van onze vaderen, en toegevoegd worden aan het erfelijk bezit van de stam waartoe zij zouden gaan behoren; zo zou ons erfelijk bezit, dat door het lot is bepaald, ons worden afgenomen.
Numeri 36:4 En wanneer de Israëlieten dan het jubeljaar zouden hebben, dan zou hun erfelijk bezit voorgoed toegevoegd worden aan het erfelijk bezit van de stam waartoe zij zouden behoren, en zou hun erfelijk be­zit afgenomen worden van het erfelijk bezit van de stam van onze vaderen.
Numeri 36:5 Toen gebood Mozes de Israëlieten volgens het bevel van de HEERE: De stam van de nakomelingen van Jo­zef heeft gelijk.
Numeri 36:6 Dit is het woord dat de HEERE met betrekking tot de dochters van Zela­fead geboden heeft: Laten zij tot vrouw worden van wie goed is in hun ogen, als zij tenminste tot vrouw worden van iemand uit het geslacht van de stam van hun vader.
Numeri 36:7 Dan zal het erfelijk bezit van de Israëlieten niet van de ene stam op de andere stam overgaan, want de Is­raëlieten moeten ieder vasthouden aan het erfelijk bezit van de stam van zijn vaderen.
Numeri 36:8 Verder moet elke dochter die een erfelijk bezit uit de stammen van de Israëlieten erft, tot vrouw worden van iemand uit het geslacht van de stam van haar vader, opdat ieder van de Is­raëlieten het erfelijk bezit van zijn vader zal erven.
Numeri 36:9 Zodoende zal het erfelijk bezit niet van de ene stam op de andere stam overgaan, want van de stammen van de Israëlieten moet ieder aan zijn erfelijk bezit vasthouden.
Numeri 36:10 Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo deden de dochters van Zelafead;
Numeri 36:11 en Machla, Tirza, en Hogla, Milka en Noa, de dochters van Zelafead, werden voor de zonen van hun oom tot vrouw.
Numeri 36:12 Binnen de geslachten van de nakomelingen van Manasse, de zoon van Jozef, werden zij een man tot vrouw; zo bleef hun erfelijk bezit aan de stam van het geslacht van hun vader.
Numeri 36:13 Dit zijn de geboden en de be­palingen die de HEERE de Israëlieten door de dienst van Mozes geboden heeft, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho.

Deel dit artikel op: