Oorlog


Er zijn veel oorlogen gevoerd, in, door, rond Israël. Het land ligt op de doorgangsroute tussen de grootmachten van het Midden-Oosten, Assur, Babel, Perzië en Egypte, zelf is het belaagd door Filistijnen, Moabieten, Midianieten, Syriërs, de legers van Ninevé en Babel. Ten tijde van David, Jerobeam, Omri en andere koningen werd het grondgebied van Israël door militaire expedities uitgebreid. Na scheuring van het rijk van Salomo hebben zelfs Juda en het 10-stammenrijk strijd geleverd met elkaar (1 Kon. 15:16 vv). Verschillende oorlogen nu worden ‘oorlogen des HEREN’ genoemd. Het gaat dan om een strijd die de HEER zelf voert (Deut. 1:29 vv). Dat betekent niet dat een leger rustig toezag hoe God de vijand versloeg, maar wel dat bv. een kleine strijdmacht voldoende was om de overwinning te behalen (Joz. 23:10; Richt. 7), of dat afgezien werd van militaire bondgenootschappen (Jes. 7:3).
Door de hand van Saul of David drukt de hand van de HEER zwaar op de vijand (1 Sam. 5:6). Het komt voor dat profeten een oorlog ontraden of verhinderen (1 Kon. 12:24; 1 Kon. 22:17 v; Jer. 27:12 vv; vgl. 2 Kon. 6:19-23). In de heilstijd zullen geen oorlogen meer worden gevoerd, het rijk van de Messias zal een vrederijk zijn (Jes. 2:2-5; 11:6-10; Ps. 72). In het n.t. is er sprake van de strijd van God en de Messias met de machten van het kwaad (Matt. 12:25-29; Openb. 12:7 vv). Maar deze strijd wordt niet gevoerd met speer en zwaard (Matt. 4:8; Joh. 18:11, 36).
Door het kruis heeft de Christus over de machten getriomfeerd (Ef. 4:8; Kol. 2:15). Allen die in Zijn dienst staan strijden niet met ‘vleselijke’ wapens. Hun wapenrusting bestaat uit het pantser van het geloof en de liefde en de helm van het heil (Ef. 6:14 vv; 1 Tess. 5:8; vgl. 2 Kor. 10:3 vv). Het n.t. spreekt van oorlogen en geruchten van oorlogen, die er zullen zijn totdat Gods heerschappij zich volledig doorzet (Matt. 24:6), van een 1000-jarig vrederijk (Openb. 20:1-6) en daarna in een laatste strijd van Satan tegen de heilige stad, een volledige en definitieve vernietiging van Gods vijanden (Openb. 20:7-10).

Deel dit artikel op: