Ongerechtigheid


Hebr. awoon = verkeerd handelen, awel = onrecht, awlah = verkeerdheid, sjeeqer = leugen, ma-al = verraad, Gr. adikia. Ongerechtigheid is zoals Zonde, een algemeen begrip voor misdrijf, misdaad. Niet altijd wordt in de teksten duidelijk over welke vorm van ongerechtigheid gesproken wordt. Maar uit veel plaatsen blijkt dat er een bont scala van ongerechtigheden is: afgoderij (Ex. 20:5), priesterdienst zonder ambtskleding (Ex. 28:43), het verzwijgen van een vervloeking (Lev. 5:1), hoererij (Joz. 22:17), hebzucht (1 Sam. 3:13 v), hoogmoed (2 Sam. 24:10), gemengde huwelijken (Ezra 9:6), ontrouw jegens God (Jes. 1:4), beroving van armen (Mi. 2:1), moord en doodslag (Ez. 9:9). Op allerlei wijze kunnen regels geschonden worden en kunnen mensen hun grenzen overschrijden, zelf hun gedrag bepalen. In de Psalmen komen dikwijls de ‘bedrijvers van ongerechtigheid’ in het gezichtsveld. Het zijn de ambtenaren, de landheren, die over de armen heenlopen, land zich toeëigenen, voor een intimidatie of gerechtelijke moord niet terugschrikken en lachen om het beroep, dat op God wordt gedaan, ‘die mijn volk opeten, als aten zij brood’ (Ps. 5:6 v; 14:4; 36:12v; 59:3 vv; 94:4 vv).
In het n.t. wordt over ongerechtigheid in algemene zin gesproken (Rom. 1:18; 6:13; Tit. 2:14), maar daarnaast worden zo genoemd: het verraad van Judas (Hand. 1:18), de charlatannerie van Simon Magus (Hand. 8:23), ongeloof (2 Tess. 2:12). Ook Jezus kent de ‘bedrijvers van ongerechtigheid’ (Matt. 13:41; Luc. 13:27). Of Hij dan aansluit bij de situatie van de psalmist is niet duidelijk.

Deel dit artikel op: