Olie


Hebr. sjèmèn = vet of jitschaar = glanzend, Gr. elaion, verkregen door olijven uit te drukken in een oliepers of te verbrijzelen in een vijzel of molen (Ex. 27:20; Micha 6:15), gebruikt voor verlichting (Ex. 27:20; Matt. 25:3 v, vgl. Zach. 4), voor koken en bakken (2 Kon. 4:1 vv), voor bereiding van spijs- en plengoffers (Gen. 28:18; Ex. 29:40; Lev. 2:7), voor zalving van mensen en heilige voorwerpen (Ex. 29:7; Lev. 8:10, 12; Richt. 9:8; Jes. 61:1), van zieken (Mare. 6:13; Jak. 5:14), en doden (Mare. 14:8; 16:1). Geurige olie is het parfum dat hoort bij het feest (Ps. 23:5; Jes. 61:3; Luc. 7:46), is symbool van geloof en Geest (Matt. 25:3 vv; 2 Kor. 1:21 v).

Deel dit artikel op: