Groeten


Hebr. sja’al le sjaloom, vragen naar iemands welzijn. Als mensen elkaar ontmoeten wensen ze elkaar vrede of heil toe en informeren ze naar eikaars welstand (Ex. 18:7; 1 Sam. 10:4; 2 Kon. 5:21). Men maakte een buiging (Gen. 23:7), wierp zich zelfs ter aarde (Gen. 43:26; Ruth 2:10; 2 Sam 14:22). Doordat de begroeting een uitgebreide en tijdrovende plechtigheid was, moest iemand die haast had, deze achterwege laten (2 Kon. 4:29; Luc. 10:4).
De gebruikelijke groet was (en is) sjalom lecha, vrede zij u, (het ga u wel, 1 Sam. 1:17; 20:42; Luc. 24:36). Ook kan men zeggen: De HEER zij met u (Ruth 2:4) of chaire, d.i. wees gegroet (Matt. 26:49; Luc. 1:28).
De discipelen zeggen bij het binnenkomen van een huis: vrede zij dezen huize (Luc. 10:5). De groet in de aanhef van brieven luidt: wees gegroet, of: wij groeten u (Hand. 15:23; Jak. 1:1), of: genade en vrede zij u (1 Tess. 1:1); uitvoeriger: genade zij u en vrede van God onze Vader en van de HEER Jezus Christus (Rom. 1:7). De vriendschap en het welzijn komen van God naar de gemeente toe.
Bij het afscheid wordt gezegd: ga heen in vrede (Ex. 4:18; 1 Sam. 1:17; 20:42; 2 Sam. 15:9; Mare. 5:34). Paulus besluit zijn brieven met een groet, een wens, een lofprijzing (2 Tess. 3:18; 1 Kor. 16:19-24; 2Kor. 13:12v).

Deel dit artikel op: