De godvrezenden die door Paulus in de synagoge onder zijn gehoor worden aangetroffen (Hand. 13:26). Ze zijn geen Joden, maar met het joodse geloof sympathiserende heidenen, die bijvoorbeeld wel de —► sjabbat vieren. Ze worden ook onderscheiden van proselieten of jodengenoten. De Romein Cornelius was zulk een godsvereerder (Hand. 10:2, 22).
Categorie: V woorden
-
Vergadering
Zie: Gemeente
-
Vergelding
Beloning of straf. De laatste volgt op de overtreding (Hebr. 2:2). Ieder die schade heeft geleden krijgt genoegdoening. De regel van het ‘oog om oog en tand om tand’ is een beperking van de bloedwraak, die altijd escaleert (Ex. 21:23 w; Lev. 24:19 v). Maar ook trouw en liefde worden vergolden of beloond (Ruth 2:12; 1 Sam. 26:33; 2 Sam. 22:21; Matt. 6:4; Hebr. 10:35).
Het is het geloof van velen in Israël dat de HEER een ieder vergeldt naar zijn wegen (1 Kon. 8:39; Job 34:11; Ps. 62:13; Spr. 24:29; 2 Tim. 4:14). Maar ziekte, armoede mogen toch niet als een straf voor persoonlijke zonden beschouwd worden (Luc. 13:1-10; Joh. 9:2). Ze zijn een beproeving van het geloof (Hebr. 12:4 w).
De profeten spreken wel van vergelding door een goddelijk gericht (Am. 3:2; 5:11; Luc. 21:22), maar roepen tegelijk op tot boete en bekering (Hos. 12:7) en getuigen ook van vergeving (Jer. 18:1-8; Ez. 18:21). Vergeving Verzoening. -
Verharding
Van het hart, dat wil zeggen, van het willen en denken (Ex. 4:21; Ps. 95:8; Mare. 6:52; 2 Kor. 3:14), als mensen zich niet laten leiden door God, maar zich tegen beter weten in eigenzinnig gedragen. Ook de nek wil niet buigen, het volk is hardnekkig en luistert niet (Neh. 9:29; Jer. 17:23). Deze verharding lijkt zo onbegrijpelijk dat zij door een hogere macht bewerkt schijnt te zijn, een goddelijke straf is: ‘De HEER verhardde het hart van de Farao’ (Ex. 9:12), ‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard’ (Joh. 12:40; vgl. Jes. 6:9 v). In de ‘gedeeltelijke verharding’ van Israël met betrekking tot de evangelieverkondiging, die tijdelijk is, ziet de apostel Paulus het plan van God de heidenen het heil te schenken (Rom. 11:11, 25).
-
Verheerlijking
Gr. metamorphoosis, gedaanteverandering die Jezus onderging op de berg der verheerlijking. Zijn kleding was stralend wit,
Zijn gelaat schitterde als de zon (Matt. 17:2), symptomen van de andere, hemelse wereld (Matt. 28:3; Openb. 4:4). Mozes en Elia, ‘wet’ en ‘profeten’, overtuigen Jezus dat Hij Zijn weg ten einde moet gaan en Zijn Exodus in Jeruzalem moet voltooien (Luc. 9:31). In het Johannes-evangelie wordt voor de verheerlijking van Jezus een ander werkwoord gebruikt, namelijk doxazoo, roemen, eren. De Zoon van God wordt groot door Zijn sterven en ook God zelf krijgt daardoor een naam (Joh. 12:16,
23; 13:31 v; vgl. Joh. 21:19). Als Ik van de aarde verhoogd ben (aan het kruis), zal Ik allen tot Mij trekken (Joh. 12:32,34). De uitdrukking herinnert aan het in de joodse traditie gebruikelijke ‘qiddeesj ha sjeem’, het heiligen van de Naam, hetwelk dikwijls met het martelaarschap in verband wordt gebracht. -
Verhogen
Is in overdrachtelijke zin: eren, sterk maken. Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden (Matt. 23:12). Zij die vernederd zijn tot in het stof, worden verhoogd, in eer en macht hersteld (1 Kon. 16:2; Ps.89:17). Er wordt dan gesproken van het verhogen van iemands hoofd (Gen. 40:13, 19) of het verhogen van iemands hoorn, d.w.z. iemands kracht of macht (1 Sam. 2:1, 10; Ps. 75:11; 92:11). God heeft de Zoon uitermate ‘verhoogd’, Hem een naam boven alle naam gegeven (Fil. 2:9). Zoals dichters de HEER grootmaken, verhogen zij Hem ook. Door vanvZijn daden te vertellen en Hem lof te zeggen, versterken zij Zijn Naam (2 Sam. 22:47; Ps. 30:2; 99:5; 145:1).
-
Vader
Gr. patèr; niet alleen de lijfelijke vader, die de leider, verzorger en leermeester in het gezin is (Gen. 22:7; 27:6; Spr. 23:22; Luc. 11:11; Ef. 6:4), maar ook benaming van de gezaghebbende, wijze, verzorgende figuur in de samenleving of groep. De profeten Elia en Elisa heten zo (2 Kon. 2:12; 13:14), de hofmaarschalk Eljakim (Jes. 22:21), de rabbi (Matt. 23:9), de apostel Paulus (1 Kor. 4:15; 1 Tess. 2:11), en oudere, eerbiedwaardige mannen in de chr. gemeente (1 Joh. 2:13 V; 2 Petr. 3:4). De ‘vaderen’ zijn vaak de voorvaderen, die een voorbeeld waren voor de gelovige (1 Kon. 19:4; Luc. 1:55; Hand. 3:13). Ook God wordt Vader genoemd, van Israël (Deut. 32:6; Jer. 31:9), van de koning (2 Sam. 7:14; Ps. 89:27), van wezen (Ps. 68:6), in het bijzonder van Jezus de Messias (Matt. 7:21; Joh. 1:14; Rom. 15:6; Hebr. 1:5). Daardoor kan ook Zijn gemeente ‘OnzeVader’ zeggen (Matt. 5:16; Rom. 1:7). Een enkele maal lezen we het Aramese woord Abba.
-
Verkiezen
Afzonderen voor een bepaald doel. Jeruzalem heeft zichzelf niet als plaats waar de naam van God woont, opgeworpen. De stad is daarvoor door God aangewezen (Deut. 12:5 w; 16:6 w). Ook Aaron heeft zichzelf niet priester gemaakt, noch David koning, noch de Knecht een Messias. Zij zijn daartoe door de HEER gekozen (Num. 16:5, 7; vgl. 1 Sam. 2:28; 1 Kon. 11:34). Jezus is de geliefde Zoon, de verkorene (Matt. 12:18) en Jakob of Israël is het uitverkoren volk van God (Ps. 105:6; 135:4; Jes. 41:8 v; 44:1 v; Rom. 11:28), dat door God reeds in Abraham gegrepen is (Jes. 41:9).
De verkiezing heeft een reddend en sparend karakter (Jes. 41:1; 43:20; 65:8 v; Matt. 24:22, 24. 31; Rom. 8:33). Maar de nadruk ligt toch wel op de inspiratie en de stimulans van de verkiezing: uitgekozen om te dienen in de tempel, te regeren over Israël, het heil te verkondigen, volk van God te zijn in de wereld (Num. 16:5; Deut. 14:2; 2 Kron. 6:5; Jes. 42:1 v; Hand. 15:7; 26:17). Verkiezing is niet een eeuwigdurend garantiebewijs. Het is ongeveer hetzelfde als roeping. -
Verleiden
Verleiden of misleiden is: op een verkeerde weg brengen. De slang heeft in het paradijs de vrouw verleid de vrucht van de verboden boom te eten (Gen. 3:13), een leugengeest brengt Achab ertoe een te riskante expeditie te ondernemen (1 Kon. 22:20 w), Manasse laat het volk achter afgoden aan lopen (2 Kon. 21:9; 2 Kron. 33:9), valse profeten brengen de gemeente op een dwaalspoor (Matt. 24:4 v, 11) en van dit laatste wordt ook Jezus beschuldigd! (Luc. 23:2; Joh. 7:12). De verleiding kan zeer sterk zijn, zij is van bovenpersoonlijke aard, een collectieve macht: een leugengod (Am. 2:4), de duivel (Openb. 12:9; 20:10), de stad ‘Babylon’ (Openb. 18:23).