Categorie: T woorden

  • Tovenaar

    Gr. pharmakos (pharmaceut), de man of de vrouw die over geheimzinnige krachten beschikt en als ‘wijze’ (Ex. 7:11; Jes. 47:9; Dan. 2:27) kundig is in het manipuleren ervan. Men kan denken aan de liefdesappelen van Lea (Gen. 30:14), de staf van de Egyptische mededinger (Ex. 7:12), de tovenares van – Endor (1 Sam. 28). In Hand. worden Simon Magus (8:9 w) en Bar Jezus/Elymas (13:6) genoemd. Tegen de occulte praktijken van waarzeggers, droomuitleggers en tovenaars wordt sterk gewaarschuwd, ze zijn onverenigbaar met het geloof in de ene Heer (Ex. 22:18; Deut. 18:10 w; 2 Kon. 9:22; Gal. 5:20; Openb. 21:8). Christen geworden tovenaars verbranden hun boeken met magische formules in Efeze (Hand. 19:18 v).

  • Tyrannus

    Heerser, leraar in welsprekendheid in Efeze, die zijn zaal aan Pauhus ter beschikking stelde (Hand. 19:9).

  • Trachonitis

    Rotsachtige bodem, naam van de hoogvlakte ten z.o. van Damascus, ten o. van de Jordaan (Luc. 3:1).

  • Tyrus

    Rots, bekende Fenicische havenstad (Ex. 26:4; Ps. 83:8; 87:4). Een koning van Tyrus, Chiram, was bondgenoot van David en Salomo (2 Sam. 5:11; 1 Kon. 9:11). Paulus trof er op zijn derde reis Discipel|discipelen aan (Hand. 21:3).

  • Tres Tabernae

    Tres Tabernae = Drie herbergen, taberna = winkeltje, kroegje. Plaats aan de Via Appia ± 50 km z.o. van Rome, waar Paulus en Christenen uit Rome elkaar ontmoetten (Hand. 28:15).

  • Troas

    Havenstad aan de n.w. kust van Klein-Azië, aan de Hellespont, waar Paulus het visioen had van de roepende Macedoniër (Hand. 16:8 w), en later op zijn derde reis Eutyches opwekte (Hand. 20:5-12).

  • Trofimus

    Heiden-christen uit Efeze, reisgenoot van Paulus op weg naar Jeruzalem (Hand. 20:4; vgl. 2 Tim. 4:20).

  • Troon

    Gr. thronos = stoel van een priester (1 Sam. 1:9, 13, 18), rechter (Spr. 20:8), stadhouder (Neh. 3:7) en koning (Gen. 41:40; Ex. 11:5; 1 Kon. 1:13, 24). Op de troon gaan zitten betekent: gaan regeren, koninklijke beslissingen nemen (1 Kon. 2:19; 22:10; Ps. 47:9). De troon is het symbool van heerschappij (2 Sam. 3:10; 7:16; Jer. 33:17; Openb. 2:13). Ook God troont, op de cherubs (Ps. 80:2), op de lofzangen van Israël (Ps. 22:4), in de hemel, boven de zondvloed (Ps. 123:1; 29:10), omringd door Zijn hemelse hofhouding (1 Kon. 22:19; Jes.6:1; Openb. 1:4; 4:5).
    Ook de Christus zetelt op een troon (Matt. 25:31; Openb. 20:11 w; 22:1), omringd door de tronen van de 12 apostelen, die de stammen van Israël richten (Matt. 19:28) —*■ Zitten kan wel de betekenis hebben van op de troon zitten, d.i. heersen, richten (Joel 3:12; 2 Sam. 19:8).

  • Trooster

    In het Johannesevangelie wordt gesproken over de H. Geest als de Paraklètos, de Paracleet, d.i. die erbij geroepen is. Dit woord wordt gebruikt in de rechtszaal en duidt de juridische bijstand aan, de voorspraak. Hij is het die getuigt van de Christus (Joh. 15:27) en de apostelen onderricht in de verkondiging van het Evangelie (Joh. 16:14 v). Ook elders in de bijbel wordt gezinspeeld op voorspraak en bijstand (Gen. 18:23-33; Ex. 32:11 w; 1 Sam. 15:11; Zach. 3:1-5). Datgene, wat wij onder ‘troosten’ verstaan doet de HEER aan hen die lijden (Ps. 86:17; Jes. 40:1; 49:13). In dit opzicht is God vrouwelijk: ‘Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten’ (Jes. 66:13).