Categorie: H woorden

  • Hoeksteen

    Hebr. roosj pinna Gr. kephalè gonias = ‘hoofd des hoeks’, uitgangspunt bij de bouw van een huis en belangrijk fundament (Jer. 51:26; Job 38:6). De hoeksteen is symbool van Sion als fundament van het geloof (Jes. 28:16; vgl. 1 Petr. 2:6) en van de rechtvaardige t.o.v. het volk (Ps. 118:22). Voor de chr. gemeente was de Rechtvaardige, die door mensen terzijde geschoven werd, maar door God als opgestane, op zijn plaats werd gezet, de Hoeksteen (Matt. 21:42; Hand. 4:11; 1 Petr. 2:7).

  • Hoer

    Over prostitutie wordt herhaaldelijk gesproken (Gen. 38:15; Joz. 2:1; 1 Kon. 3:16; 22:38; Matt. 21:31; 1 Kor. 5:9), vaak in veroordelende zin (Spr. 23:27; Jer. 5:7; Ef. 5:5). Een mannelijke prostituée werd ‘hond’ genoemd (Openb. 22:15). In verschillende heidense tempels stelden mannen en vrouwen zich beschikbaar voor geslachtsverkeer om de goddelijke kracht van het leven te versterken (Hos. 4:14; vgl. Openb. 2:14). Omdat zij, die hun Heer ontrouw worden, te vergelijken zijn met hen die hun gunsten aan velen schenken, wordt de afvalligheid van God vaak ontucht of hoererij genoemd (Ps. 73:27; Openb. 17:2; 18:3; de SV sprak van afhoereren).