Categorie: G woorden

  • Gelijkenissen

    Profeten brengen hun boodschap vaak in de vorm van een parabel. Gelijkenis is een synoniem voor parabel. Het zijn beeldverhalen waarin dieren, bomen en/of mensen een rol spelen in dienst van het onderwijs dat de verteller wil geven aan zijn toehoorders.

    Jezus heeft ook in gelijkenissen gesproken, zelfs zo vaak dat Matthéüs in zijn evangelie schreef dat Jezus niet anders dan in gelijkenissen sprak, zodat de profetie ”Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld.” (Matthéüs 13:35) in vervulling zou gaan.

    Toch was het doel van het gebruik van gelijkenissen bij Jezus anders. Jezus gebruikte de gelijkenis niet alleen als een verduidelijking van het door Hem gegeven onderwijs. Hij gebruikte een gelijkenis ook om de boodschap verborgen te houden en dat viel op. Klaarblijkelijk deed Hij dat bij eerdere gelijkenissen, zoals bijvoorbeeld “De lamp onder de korenmaat” (Matthéüs 5:14) en de gelijkenis van “Nieuwe wijn in oude zakken” (Matthéüs 9:17) niet. Pas toen Hij uit het huis ging en aan de zee zat (Matthéüs 13:1), veranderde dat. De discipelen vroegen dan ook in Matthéüs 13:10 “Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen?” Het antwoord van de Jezus was niet een onderwijskundige onderbouwing, maar met de woorden uit vers 11 wordt duidelijk dat Hij juist niet wilde dat de gelijkenis door iedereen begrepen werd. (Matthéüs 13:11) En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Dit verduidelijkte dus juist niet en de discipelen moesten dan ook vaak de gelijkenis door Jezus alsnog uitgelegd krijgen.


    Gelijkenissen in de Bijbel
    Oude TestamentBijbeltekst
    Het ooilam2 Samuël 12:1-4
    De weduwe en haar twee zonen 2 Samuël 14:1-11
    De ontsnapte gevangene 1 Koningen 20:35-40 
    De wijngaard en de druiven Jesaja 5:1-7
    De adelaar en de wijnstok Ezechiël 17:3-10
    De leeuwenwelpen Ezechiël 19:2-9
    Nieuwe testament
    Gelijkenissen van Christus JezusMatthéüsMarkusLukas
    Nieuwe stof op oude kleding9:16 2:21 5:36
    Nieuwe wijn in oude zakken 9:172:225:37-38
    De twee fundamenten 7:24-276:47-49
    De twee schuldenaren7:41-43
    De zaaier13:3-84:3-88:5-8
    De lamp onder de korenmaat5:14-15 4:21-22 8:16; 11:33
    De barmhartige Samaritaan10:30-37
    De aandringende vriend11:5-8
    De rijke dwaas12:16-21
    De wachtende dienaren12:35-40
    De verstandige rentmeester12:42-48
    De onvruchtbare vijgenboom13:6-9
    Het mosterdzaadje13:31-32 4:30-32 13:18-19
    Het zuurdesem13:3313:20-21
    De eerste en de laatste plaats14:7-14
    De onwillige bruiloftgasten22:2-1414:16-24
    De kostenberekening14:28-33
    Het verloren schaap18:12-1315:4-6
    De verloren munt 15:8-10
    De verloren zoon15:11-32
    De onrechtvaardige rentmeester16:1-8
    De rijke man en de arme Lazarus16:19-31
    De heer en de knecht17:7-10
    De onrechtvaardige rechter18:2-5
    De Farizeeër en de tollenaar 18:9-14
    De talenten (of ponden)24:14-3019:12-27
    De onrechtvaardige pachters21:33-41 12:1-9 20:9-16
    De bladeren van de vijgenboom 24:32-33 13:28-29 21:29-31
    De teruggekeerde huiseigenaar 13:34-36
    Het groeiende zaad 4:26-29
    Het zaad en de akker13:24-30
    De verborgen schat 13:44
    De kostbare parels13:45-46
    Het sleepnet13:47-48
    De ondankbare schuldenaar 18:23-34
    De arbeiders in de wijngaard 20:1-6
    De twee zonen 21:28-31
    De wijze en dwaze maagden 25:1-13
    De schapen en de bokken 25:31-36

    Zoekterm

    Gelijkenis(sen)


    Vertalingen

    Engels: parables

    Duits: Gleichnisse

    Hebreeuws: NVT

    Grieks: παραβολή


    Betekenis

    van Dale

    gelijkenis ge·lij·ke·nis de (v.)

    4· zinnebeeldig verhaal om een zedelijke waarheid aanschouwelijk te maken, m.n. die waarvan Jezus zich bediende bij zijn evangelieprediking

    4· De gelijkenis van de verloren zoon (vgl. Luc. 15:11-32)
    5· dichterlijke vergelijking
    synoniem: parabel

    Strong

    G3850 παραβολή parabole (pa-ra-ɓo-lee’) n.

    1. a similitude (“parable”).
    2. (symbolic) fictitious narrative (of common life conveying a moral), apothegm or adage.

    from G3846
    KJV: comparison, figure, parable, proverb
    Root(s): G3846


    Typologie

    De woorden zelf hebben geen typologische betekenis.


    Bijbelverzen

    De woorden komen in 53 bijbelverzen voor:

  • God

    God is de allerhoogste entiteit die hemel, aarde, engelen, dieren en mensen geschapen heeft en Zichzelf in de eerste plaats heeft geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus en door zijn geschreven Woord, de Bijbel. Wedergeboren christenen worden kinderen van God genoemd.

    De namen waarmee God Zichzelf bekendmaakt, zijn verschillend.

    1. Elohim, God
      Is de Pluralis majestatis, majesteitsmeervoud of koninklijk meervoud van het woord Eloah en wordt het meest in de Bijbel gebruikt. Het wordt gebruikt als duidelijk is dat het gaat om de ene ware God,
      de Schepper, met wie de mens te maken heeft, de allerhoogste Godheid. (Genesis 1:1-31). Elohim wordt ook gebruikt als naam voor valse goden (Leviticus 19:4).
    2. El, ‘de sterke of machtige’
      Het wordt vaak voor God gebruikt, vooral in Job en in de Psalmen (Job 5:8; Psalmen 22:1) en voor de Heer Jezus (Jesaja 9:6). El wordt ook gebruikt voor het aanduiden van valse goden (Psalmen 81:9).
    3. Jehovah, ‘HEERE,
      Dit is een naam die in relatie met de mens wordt gebruikt en dan vooral met het volk Israël. Jehovah is afgeleid van havah, wat ‘bestaan’ betekent en kan breder worden vertaald met ‘Hij die is, die was en die komen zal’. God openbaart Zichzelf als de altijd bestaande, de eeuwige. Hij die altijd dezelfde is: vgl. Hebreeën 1:12.
      De naam Jehovah wordt zelden in vertalingen gebruikt. Op vier plaatsen wordt in de King James Bible de naam Jehovah gebruikt (Éxodus 6:8; Psalmen 83:18; Jesaja 12:2; Jesaja 26:4).
    4. Jah en Jahwe (JHWH)
      In de joodse traditie wordt de naam van God in teksten wel gespeld als (JHWH), maar wordt nooit uitgesproken: in plaats daarvan wordt adonai gezegd. Uitgaande van wat bekend is over het oude Hebreeuws en van uitspraken die in andere talen uit die tijd over de joodse godsdienst werden gedaan is “jahwe(h)” of misschien “ja(h)” de meest waarschijnlijke uitspraak.
    5. Shaddai, ‘de Almachtige’
      Dit is een andere naam van God en wordt vaak met Almachtige vertaald, vooral in het boek Job (Job 6:4, Job 6:14; Psalmen 68:14). Shaddai was de naam waarmee Hij vooral bekend was bij de aartsvaders, als El Shaddai, God almachtig (Éxodus 6:3). Dit vers wil niet zeggen dat de aartsvaders niet van de naam van Jehovah hadden gehoord, maar zij kenden God niet onder de naam Jehovah.
    6. Elyon, ‘de Allerhoogste’
      Dit is een andere naam van God (Deuteronomium 32:8).
    7. Adon en Adonai, en het meervoud Adonim, worden allemaal vertaald met ‘Heer’ (Richteren 6:15).

    Zoekterm

    God


    Vertalingen

    Engels: God

    Duits: Gott

    Hebreeuws:  אֱלֹהִים

    Grieks:  θεός


    Betekenis

    van Dale

    I

    1. (bij monotheïsten) het Opperwezen, de Schepper, de Geest waardoor en waarin alles is, m.n. het opperwezen van joden en christenen
    2. (vooral bij katholieken vaak) Christus

    II

    • soortnaam voor een bovenmenselijk, machtig en aanbiddelijk wezen, die vooral gebruikt wordt als eigennaam voor de god van Israël. In het Hebr. Elohiem. (Gen. 1:1)

    Strong  (via The Word)

    H430 אֱלֹהִים ‘elohiym (el-o-heem’) n-m.
    אֱלֹהֵי ‘elohiy (el-o-hee’) [alternate plural]

    1. (literally) supreme ones.
    2. (hence, in the ordinary sense) gods.
    3. (specifically, in the plural, especially with the article) the Supreme God (i.e. the all supreme).
    4. (sometimes) supreme, used as a superlative.
    5. (occasionally, by way of deference) supreme magistrates, the highest magistrates of the land.
    6. (also) the supreme angels (entities of unspecified type).

    KJV: angels, X exceeding, God (gods)(-dess, -ly), X (very) great, judges, X mighty.
    Root(s): H433
    Compare: H5945, H7706, H8199, H4397

    G2316 θεός theos (the-os’) n.

    1. (properly, in Greek) a god or deity. a supernatural, powerful entity (real or imagined).
    2. (by Hebraism, especially with G3588) God, the Supreme Being, the Creator, the God of Abraham, Isaac, and Jacob, Yahweh by name.
    3. (figuratively) a supreme magistrate (in the land).

    KJV: X exceeding, God, god(-ly, -ward)
    See also: G2304, G2299, G3588, H430


    Typologie

    Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


    Bijbelverzen

    De naam God komt in 2563 bijbelverzen voor.