Wandelen


Hebr. haalak. Ieder loopt op zijn weg. Het zijn de geboden van God, die hem wijzen hoe hij moet ‘wandelen’ (Neh. 10:29; 2 Kron.
17:4; 2 Joh. 4:6). Wat is de levenswandel, de ‘halacha’ van de gelovigen?
Er is verschil tussen het joodse leefpatroon en het ‘heidense’: ‘alle volkeren wandelen elk in de naam van zijn god, maar wij (Israël) zullen wandelen in de naam van de HEER, onze God’ (Micha 4:5; vgl. Ef. 4:17). Men kan ook zeggen: wandelen met God (Gen. 5:22; Micha 6:8). Jezus heeft gesproken over navolging: ‘Wie Mij volgt, zal nooit in de duisternis wandelen, maar in het licht’ (Joh. 8:12). Zijn discipelen kennen andere normen dan die van de traditie: ‘waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden?’ (Mare. 7:5). Zij behoren te wandelen, zoals Hij ook Zelf gewandeld heeft (1 Joh. 2:6), door de Geest (Gal. 5:16). Ook het woord schrede kan in overdrachtelijke zin van voetstap op de levensweg, daad, beslissing, gebruikt worden (Job 31:37; 34:21; Ps. 37:31; 85:14).

Deel dit artikel op: