Categorie: U woorden

  • Ur

    Assyrisch: stad. Plaats in z. Babylonië, waar Abraham werd geboren (Gen. 11:28; 15:7; Neh. 9:7), waarin een tempel stond van de maangod Sin.

  • Uria

    Hebr. Urjahu = de HEER is licht. Een Hethiet, officier van David, slachtoffer in de affaire David-Batseba (2 Sam. 11:3 w; 23:39; 1 Kon. 15:5).

  • Urim en Thummim

    Een lotsorakel door middel waarvan men God raadpleegde (Ex. 28:30). Waarschijnlijk manipuleerde men met staafjes die de hogepriester in zijn borstzak meedroeg (Ex. 28:30; Lev. 8:8; vgl. Num.

  • Uur

    Gr. hoora. Jezus spreekt in het Johannes-evangelie herhaaldelijk over ‘mijn uur’. Hij doelt daarmee op het tijdstip waarop Hij zich het duidelijkst zal manifesteren, als Hij ‘verheerlijkt’ wordt, d.w.z. wanneer Hij lijdt en sterft (Joh. 2:4; 7:30; 8:20; 12:23; 13:1; 17:1). Vgl. voor de verbinding van ‘uur’ en ‘macht’ Luc. 22:53.
    De dag wordt in uren verdeeld, bv. het 3e uur (‘s morgens 9 uur (Mare. 15:25), het 6e (12 uur ‘s middags, 15:33), het 9e (15:34). Een dag (waarop het licht is) telt 12 uren (Joh. 11:9). Het laatste ‘uur’ van de wereldgeschiedenis is tegelijk ook het beslissende, nl. het optreden van de antichrist (1 Joh. 2:18). Elders wordt gesproken over de laatste dagen (Hand. 2:17; 2 Tim. 3:1; Jak. 5:3).

  • Uzzia

    Mijn kracht is de HEER, koning van Juda (787-736 v. Chr.), die ook Azarja genoemd wordt (2 Kon. 14:21; 15:13, 30-34; Jes. 1:1; Am.1:1; 2 Kron. 26). De laatste 20 jaar van zijn leven leed hij aan melaatsheid en leefde derhalve in afzondering.