Zie: Bevrijden
Categorie: R woorden
-
Rib
Het lichaamsdeel waaruit God de vrouw vormde (Gen. 2:21 v). Het Hebreeuws ‘tseela’ wordt ook wel vertaald met zijde, waarbij dan gedacht wordt aan de scheiding van een dubbel-wezen, man en vrouw (Gen. 1:27). De rib zou symbool kunnen zijn voor de samenhang en de steun van de man en de vrouw.
-
Refaieten
Hebreeuws: refaiem, reuzen. Oorspronkelijke bevolking van Kanaän, afstammelingen van Rafa (2 Sam. 21:16-22; Gen. 15:20; Joz. 17:15). Zij spoken in de herinnering van de bewoners van het land als refa’iem, d.i. geesten, schimmen, wat een algemene benaming is worden voor geesten van gestorvenen (Ps. 88:11 vv; Jes. 26:14).
-
Richter
Hij is niet zozeer een rechter als wel een leider, een regent van de stam of het volk. Er wordt in het boek der Richteren over 7 ‘grote’ Richters verteld, redders en bevrijders, Ehud, Debora, Barak, Gideon, Abimelech, Jefta en Simson. Over Otniel en Samgar wordt heel weinig verteld, en van Tola, Jair, Ebzan, Elon en Abdon alleen dat ze Israël ‘gericht’ hebben en waar ze begraven liggen. Daarom worden zij ‘kleine’ richters genoemd. In Ps. 2:10; 148:11; Mi. 4:14 wil ‘richter’ zoveel zeggen als vorst.
-
Regen
Deze valt in de wintermaanden in Israël het overvloedigst (Ezra 10:13; Job 37:6), nadat in oktober/november de vroege regen is gekomen (Deut. 11:14; Jak. 5:7). De bronnen en de cisternen worden gevuld en het land wordt groen. De late (spade) regen valt in maart/april en is van grote betekenis voor het rijpen van de oogst (Deut. 11:14; Job 29:23; Zach. 10:1). Het uitblijven van die regen is een ramp (1 Kon. 17:1; Openb. 11:6), maar ook de langdurige stortregen (Gen. 7:12!; Ez. 38:22; Matt. 7:27), die een gericht kan zijn (Jes. 30:30; Ez. 38:22).
-
Rijkdom
Is in de bijbel doorgaans een teken van Goddelijke zegen (Gen. 13:25; 49:25; Deut. 28: 1-14; 1 Kon. 10:14-22). De rijken moeten alleen niet vertrouwen op hun bezit (dat altijd onzeker is) maar ‘op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft om wèl te doen’ (1 Tim. 6:17). Evenwel: rijkdom kan ook onrechtmatig verworven zijn, of hebzuchtig vastgehouden, waarom rijken scherp bekritiseerd worden (Am. 8:4-6; Jes. 5:23; Luc. 12:16 w; 16:23; Jak. 5:1-6). Aardse bezittingen kunnen ons ketenen aan de bestaande toestand en de verwachting doven (Matt. 19:23 v; Mark.4:19; 10:25). En echte rijkdom zijn: godsvrucht en wijsheid (Ps. 19:11; Spr. 8:18 vv) en de gave van geestelijke goederen in God en Christus (Rom. 8:32; 2 Kor. 8:9; Fil. 4:19).
-
Rehabeam
Het volk moge zich uitbreiden. Zoon van Salomo en 1e koning van het 2 stammenrijk (926-910 v. Chr.; 1 Kon. 11:43 w). Hij poogde vergeefs het n. deel van het koninkrijk van David terug te winnen en werd ook schatplichtig aan Egypte (1 Kon. 14:25).
-
Rehoboth
Ruimte, pleinen, een plaats met een bron van Isaak tussen Berseba en Gerar (Gen. 26:22).