Categorie: H woorden

  • Hogepriester

    Letterlijk: de grote priester, het hoofd van het tempelper-soneel, de leider van de tempeldienst (2 Kon. 22:4). Hij is de priester bij uitstek, de gezalfde priester (Num. 35:25), met name als de celebrant op de grote verzoendag (Lev. 16). Over kleding van Aaron en zijn navolgers leze men Ex. 28:2-39. Eleazar was de opvolger van Aliron en Pinechas van Eleazar (Num. 20:26; Deut. 10:6). In lter tijd komen we de namen tegen van Hilkia (2 Kon. 22:4), van Azarja (2 Kron. 26:20), van Jozua (Zach. 3:1). In het n.t. wordt Kajafas genoemd (Matt. 26:57) ook Annas (Hand. 4:6) en Ananias (Hand. 23:2). De Christus heet: hogepriester naar de ordening van Melehisedek (Hebr. 6:20): heilig, zonder schuld of smet, die het offer van zijn eigen leven bracht voor de zonden van het volk (Hebr. 7:27), die de dienst verricht in de ware tabernakel (Hebr. 8:2). Hij is de grote grote-priester, die voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil is geworden (Hebr. 4:14; 5:8 v).

  • Heir des hemels

    De sterren en de planeten die worden beschouwd als hemelse legerscharen of machten (Deut. 17:3; 2 Kon. 17:16; Jes. 34:4), dienaren van God (1 Kon. 22:19) die door de volken als góden werden vereerd (Deut. 17:3; 2 Kon. 21:3; 23:4; Jer. 19:13; Hand. 7:42).

  • Hel

    Dodenrijk. Het Griekse woord geenna, gehenna (Matt. 5:29 v; 23:15, 33) is een weergave van het Hebr. gee hinnoom, dal van Hinnom, een sinistere streek ten z. van Jeruzalem, waar o.a. kinderen verbrand werden voor de god Moloch (2 Kon. 23:10; Jer. 7:31). Daarom is de hel de plaats van het goddelijk gericht, als een vuur (Matt. 5:22; 18:9).

  • Hasor

    Ingesloten. Oude stad in het noorden van Palestina, die in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw werd opgegraven (Joz. 11:1; 1 Kon. 9:15; 2 Kon. 15:29).

  • Hemel

    Hebr. sjamajiem (= de plaats waar. water is (?), vgl. Gen. 1:6), de van de aarde en de onderwereld onderscheiden ruimte (Ex. 20:4). De hemel is een firmament, een ‘uitspansel’, dat uitgerekt (Job 9:8), opgerold (Jes. 34:4), gescheurd (Jes. 64:1) kan worden en heeft vensters (Gen. 7:11), deuren (Ps. 78:23), rust op zuilen (Job 26:11) of grondvesten (2 Sam. 22:8). Uit de hemel komen regen (Gen. 8:2), dauw (Deut. 33:28), sneeuw (Jes. 55:10), vuur (Gen. 19:24), hagel (Joz. 10:11) en het manna (Ps. 105:40).
    De schatkamers van de hemel bevatten wind, sneeuw en hagel (Deut. 28:12; Job 38:29; Ps. 135:7; Jer. 10:13). We horen echter niet alleen over de hemel of de hemelen als een geschapen werkelijkheid, een kosmische realiteit, maar vooral als de ‘ruimte’ waar God woont (Ps. 2:4; 11:4; 115:3) die boven alle kosmische begrenzing uitkomt (1 Kon. 8:27; vgl. Jer. 23:24). Hij is ‘Onze Vader in de hemel’ (Matt. 5:34), de ‘hemelse’ Vader (Matt. 6:9) om God van de aarde en de mensen te kunnen zijn (Ps. 24:1; 33:13).
    Vanuit de ‘hemel’, d.w.z. van God (hemel is vaak ander woord voor God, vgl. Matt. 3:2 en Mare. 1:15) komt de Stem (Matt. 3:17), het goede of de Geest (Matt. 7:11; Luc. 11:13; Joh. 1:32), het ware brood, de Christus (Joh. 6:32 v), de tweede mens (1 Kor. 15:47), het nieuwe Jeruzalem (Openb. 21:2, 10). Niet de tegenstelling hemel/hel die een belangrijke rol in ons geloof speelt, is bijbels, maar het begrippenpaar hemel/aarde (Ps. 69:35; Pred. 5:1; Jes. 1:2; Hand. 17:24).
    Belangrijker dan de vraag of wij naar de hemel gaan, is te letten op wat uit de hemel, van God, naar ons toekomt, wat ons hier op aarde inspireert en wat wij hier verwachten mogen (Hand. 1:11; 2 Petr. 3:7, 13; Openb. 21:1).

  • Haten

    Haat is in de bijbel niet zulk een kwaadaardige emotie als wij veronderstellen. Zulk haten wordt zowel in het o.t. als in het n.t. ten sterkste afgekeurd (Lev. 19:17 v; 1 Joh. 2:9, 11). Meestal wordt met ‘haten’ aangeduid dat men iemand achterstelt bij een ander, deze op de 2e of 3e plaats laat komen (zoals liefhebben een ander woord is voor: kiezen voor, solidair zijn met), want zou men zijn ouders moeten haten of zou het betekenen dat zij in de navolging van Jezus niet meer nummer 1 zijn? (Luc. 14:26; vgl. Matt. 6:24). In het huwelijk kan een man zijn vrouw gaan ‘haten’ d.w.z. hij stelt haar achter bij een ander (Gen. 29:31; Deut. 21:15 w). Zoals God een afkeer heeft van goddeloosheid en ongerechtigheid (Ps. 11:5; 45:8; Spr. 6:16; Jes. 1:14), aan Jakob de voorkeur heeft gegeven boven Esau (Mal. 1:3), zo zullen ook mensen winstbejag (Ex. 18:21), het gezelschap van boosdoeners (Ps. 26:5), afgodendienaars (31:7), de leugen (119:163), het kwaad (Spr. 8:13) verwaarlozen en afwijzen.

  • Henoch

    Degene, die inwijdt (vgl. chanoeka = inwijding). In de stamboom van Adam de zevende (Gen. 5:18; Luc. 3:37, Adam, Set, Enos, Kenan, Mahalaleël, Jered, Henoch). Van hem wordt verteld dat hij 365 jaar (een jaartijd) leefde en wandelde met God (Gen. 5:22-24; vgl. Hebr. 11:5).

  • Hazaël

    God ziet. Koning van Damascus (842-800 v. Chr.), opvolger van Benhadad (2 Kon. 8:15 v).

  • Herder

    Hebr. sjomeer, de bewaker en beschermer van een kudde (Am. 3:12), of ro’èh, die de kudde weidt (Ps. 23:1 w). De figuur van de herder ziet men belichaamd in de koning (Num. 27:17; 1 Kon. 22:17; Jes. 56:11; Jer. 2:8; Ez. 34:2 w), de messiaanse Koning (Ez. 34:23; Joh. 10:11; Hebr. 13:20; 1 Petr. 2:25), hij is ook een beeld van God (Ps. 23; 80:2; Jer. 3 1:10). In de chr. gemeente heten opzieners en leraars eveneens ‘herders’ onder de Opperherder (1 Petr. 5:4), terwijl de gemeente ‘kudde’ wordt genoemd (Hand. 20:28 v; 1 Petr. 5:2).

  • Hebreeër

    Hebreeuws: ‘ibri. Dit is waarschijnlijk: die van de overkant (nl. van de Eufraat) komt. Naam van een groep volken waartoe de Israëlieten behoorden, wier stamvader Eber is (Gen. 10:21), met name Abraham en zijn nakomelingen (Gen. 14:13; 40:15; Ex. 3:18; 1 Sam. 4:6, 9). Paulus noemde zich een Hebreeër (2 Kor. 11:22). Het Hebreeuws is de taal der Hebreeën (Joh. 19:20). De brief aan de Hebreeën is, neemt men aan, gericht tot de christenen uit de Joden, waarschijnlijk in Rome woonachtig (± 85 n. Chr.).