Categorie: H namen

  • Haref

    Eigennaam ♂

    Betekenis: Rijpheid – een plukje – minachtend

    Een naam die voorkomt in de stamboom van Juda, als zoon van Kaleb, en als ‘vader van Beth-Gader’.

    Bijbelverzen:

    (1 Kronieken 2:51) Salma, de vader der Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-Gader.

  • Harhur

    Eigennaam ♂

    Betekenis: koorts – warm gemaakt – ontbranding

    De zonen van Harhur behoorden tot de Nethínim, die met Zerubbábel uit Babylon terugkeerden.

    Bijbelverzen:

    (Ezra 2:51) De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakúfa, de kinderen van Harhur;

    (Nehémia 7:53) De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakúfa, de kinderen van Harhur;

  • Harhas

    Eigennaam ♂

    Betekenis: Woede – behoeftig – arm

    Grootvader van Sallum, echtgenoot van Hulda

    Bijbelverzen:

    (2 Koningen 22:14) Toen ging de priester Hilkía, en Ahíkam, en Achbor, en Safan, en Asája henen tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem, in het tweede deel), en zij spraken tot haar.

  • Hárada

    Plaatsnaam

    Betekenis: Bron van grote angst – beangstigend – angst

    Tijdens hun omzwervingen door de woestijn was dit de plaats van het vijfentwintigste kamp van de Israëlieten.

    Bijbelverzen:

    (Numeri 33:24) En zij verreisden van het gebergte Safer, en legerden zich in Hárada.

    (Numeri 33:25) En zij verreisden van Hárada, en legerden zich in Makhelôth.

  • Hanun

    Eigennaam ♂

    Betekenis: Genadig, barmhartig, begunstigd, medelijdend

    1. Een zoon en opvolger van Nahas, koning van Ammon.
    2. Een van de zes zonen van Zalaf die hielpen bij het herstel van de oostelijke muur van Jeruzalem.
    3. Een van de inwoners van Zanóah die de Valleipoort in de muur van Jeruzalem herstelde.

    Bijbelverzen:

    2 Samuël 10:1 – 2 Samuël 10:2 – 2 Samuël 10:3 – 2 Samuël 10:4 – 1 Kronieken 19:2 – 1 Kronieken 19:3 – 1 Kronieken 19:4 – 1 Kronieken 19:6 – Nehémia 3:13 – Nehémia 3:30

  • Hanoch

    Eigennaam ♂

    Betekenis: toewijding – ingewijd – toegewijd

    Hij was de oudste zoon van Ruben

    Bijbelverzen:

    (Genesis 46:9) En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi.

    (Éxodus 6:14) (6:13) Dit zijn de hoofden van [ieder] huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de huisgezinnen van Ruben.

    (Numeri 26:5) Ruben was de eerstgeborene van Israël. De zonen van Ruben waren: Hanoch, [van welken] was het geslacht der Hanochieten; van Pallu het geslacht der Palluïeten;

    (1 Kronieken 5:3) De kinderen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi.

  • Hanníël

    Eigennaam ♂

    Betekenis: Genade van God – barmhartigheid van God

    1. De zoon van Efod en een prins van Manasse die hielpen bij het verdelen van Kanaän onder de stammen.
    2. Een zoon van Ulla en een prins en held van de stam Aser.

    Bijbelverzen:

    (Numeri 34:23) Van de kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse, de overste Hanníël, zoon van Efod;

    (1 Kronieken 7:39) En de kinderen van Ulla waren Arah, en Hanníël, en Rizja.

  • Hannáthon

    Plaatsnaam

    Betekenis: De gave van genade – begenadigde plaats

    Een stad aan de noordelijke grens van Zebulon

    Bijbelverzen:

    (Jozua 19:14) En deze landpale keert zich om tegen het noorden naar Hannáthon, en haar uitgangen zijn het dal van Jiftah-El.

  • Hanáni

    Eigennaam ♂

    Betekenis: Genadig, genadevol

    1. Een van de zonen van Heman die zong en musiceerde.
    2. Een ziener die berispte Asa, koning van Juda. Hij was de vader van Jehu, de ziener, die tegen Baasha getuigde.
    3. Een van de priesters, die in de tijd van Ezra vreemde vrouwen in huis had genomen.
    4. Een broer van Nehemía, die onder Nehemía tot gouverneur van Jeruzalem werd benoemd.
    5. Een priester. in de tijd van Nehemía

    Bijbelverzen:

    1 Koningen 16:1 – 1 Koningen 16:7 – 1 Kronieken 25:4 – 1 Kronieken 25:25 – 2 Kronieken 16:7 – 2 Kronieken 19:2 – 2 Kronieken 20:34 – Ezra 10:20 – Nehémia 1:2 – Nehémia 7:2 – Nehémia 12:36

  • Hanáneël

    Naam van een toren

    Betekenis: Toren van genade – die God genadig gaf

    Een toren die deel uitmaakte van de muur van Jeruzalem samen met de toren Mea. De torens stonden dicht bij elkaar en tussen de schapenpoort en de vispoort.

    Bijbelverzen:

    (Nehémia 3:1) En Eljásib, de hogepriester, maakte zich op met zijn broederen, de priesteren, en zij bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze, en richtten haar deuren op; ja, zij heiligden ze tot aan den toren Mea, tot aan den toren Hanáneël.

    (Nehémia 12:39) En van boven de poort van Efraïm, en boven de Oude poort, en boven de Vispoort, en den toren Hanáneël, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort.

    (Jeremía 31:38) Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hanáneël af tot aan de Hoekpoort.

    (Zacharia 14:10) Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en zij zal verhoogd en bewoond worden in haar plaats; van de poort van Benjamin af, tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe; en [van] den toren van Hanáneël, tot aan des konings wijnbakken toe.