Een joodse tol- of belastinggaarder in dienst van de Romeinse overheid. Hij moest dit recht voor veel geld pachten. Meestal ging het om heffingen op goederen aan de grenzen van landschappen en steden, waaraan de man van het tolhuis (Matt. 9:9) zoveel mogelijk wilde verdienen (Luc. 19:2, 8). De tollenaars stonden slecht aangeschreven bij de mensen (vgl. Matt. 18:17), maar Jezus zocht (ook) hen op (Matt. 9:10; 11:19). Matteüs, Levi en Zacheus zijn met name genoemde tollenaars (Matt. 10:3; Luc. 5:27; 19:1-10).
Categorie: T woorden
-
Toonbrood
Hebr. lechem happaniem, brood van het Aangezicht, Gr. artoi tés protheseos, broden die (voor God) zijn neergelegd in twee stapels van zes op een tafel in de tabernakel (Ex. 40:22 v; Lev. 24:5) en in de Jeruza-lemse tempel (1 Kon. 7:48; Neh. 10:33) als een voortdurend offer (Ex. 25:30).
-
Tiende
Het gedeelte van de opbrengst van het land dat aan de HEER toeviel (omdat het gehele land Hem toebehoort, Ps. 24:1) en beschouwd werd als inkomsten van de Levieten (Deut. 14:22, 27; vgl. Num. 18:20 w; Hebr. 7:9). Ook is er sprake van een bijdrage, de tienden van het vee (Lev. 27:32v; 2 Kron. 31:5 v).
Volgens Deut. 14:28 v en 26:12 w moesten om de 3 jaar de tienden ook aan de (andere) armen worden afgestaan. Jezus heeft mensen vermaand, die meenden dat zij door de voorschriften m.b.t. de tienden stipt op te volgen het belangrijkste van de wet hadden gedaan (Matt. 23:23). -
Toorn
De toorn van God is het antwoord van de hemelse Rechter op de Zonde van de mensen. Deze openbaart zich in rampspoed en ondergang (Jes. 13:9-12; Ez. 5:13 w; Rom. 1:18 v; Ef. 5:6). Door bekering, door verootmoediging die ook uit offers blijkt, door voorbede kunnen de ongerechtigheden verzoend worden en kunnen God en mensen weer bondgenoten zijn (Ex. 32:11-14; Num. 16:44 w; Joël 2:12-17; Am. 7:1-6). Is hiervan geen sprake, dan is het verbond radicaal verbroken en kan alleen de genade van de Rechter zelf ‘brandende toorn’ wegnemen (Jes. 11:1-10; Jer. 3:11-13; Hos. 2:14-23; 11:8 v). Ook in de evangeliën wordt van de toorn van God getuigd (Matt. 3:7 w; 22:7 v; Luc. 21:22 w; 1 Tess. 2:6). Maar er wordt ook gewezen op de Christus die redt van deze toorn waaraan men is prijsqeqeven als men Hem verwerpt (Joh. 3:36; Rom. 5:8 w; Ef. 5:6-13; Openb 11:18).
-
Tiglath-Pilneser
Mijn hulp is van de zoon van (de god) Esara, koning van Assyrië (745-727 v. Chr.). Hij veroverde o.a. een groot deel van het 10-stammenrijk. Na de inname van Damascus werd koning Achaz van Juda zijn vazal (2 Kon. 16:7-10). Pul is een andere naam van hem (2 Kon.15:19).
-
Timna
Plaats aan de n.o. grens van Juda (Joz. 15:10; 19:43) waar Simson zijn vrouw vond, een Filistijnse (Richt. 14).
-
Toren
Een extra versterking in een stadsmuur of een aparte burcht of citadel, een machtscentrum of laatste toevlucht in nood (Richt. 8:9, 17;
9:51; Neh. 3:1; Jer. 31:38). Men bouwde ook uitkijktorens in wijngaarden, tegen dieven en schadelijke dieren (Jes. 5:2; Matt. 21:33). De toren van Babel (Gen. 11:1-9) herinnert aan de tempeltorens in het oude Mesopota-mië, met name wellicht aan de Mardoektempel Esagila in Babel, een ver-diepinggebouw met een heiligdom op de bovenste etage. -
Tinnoteus
Godvrezende, zoon van een gelovige joodse moeder Eunike, en een Griekse vader; medewerker van Paulus (Hand. 16:1-3) die in het bijzonder gewerkt heeft in Tessalonika (1 Tess. 3:2 v) en Korinte (1 Kor. 4:17; 16:10 v). Twee brieven aan Timoteüs gericht, maken deel uit van de bijbelse canon.