Hebr. besem (balsem), Gr. arooma, gebruikt voor de samenstelling van reukwerk en -+ zalf in de cultus (Ex. 25:6; 30:23 v; 1 Kron. 9:29 v). Buiten de eredienst vindt men welriekende kruiden in de graven (2 Kron. 16:14; Mare. 16:1). Ze waren kostbaar en er werd druk in gehandeld (1 Kon. 10:10; 2 Kon. 20:13; Ez. 27:22).
Categorie: S woorden
-
Speer
Een aanvalswapen dat naar de vijand geworpen werd (1 Sam. 18:11; 20:33) en ook als steekwapen werd gebruikt (1 Sam. 26:8; 2 Sam. 2:23).
In bepaalde tijden was de normale bewapening van de strijder schild en speer (2 Kon. 11:10; 1 Kron. 12:8; 2 Kron. 14:8). Een soldaat stak met een speer in de zijde van de gestorven Jezus (Joh. 19:34). In het visioen van het vrederijk ziet de profeet hoe speren omgesmeed worden tot snoeimessen (Jes. 2:4); het omgekeerde gebeurt in Joël 3:10. -
Silas
Gr. vorm van Saul, Lat. Silvanus, lid van de chr. gemeente in Jeruzalem die met Paulus en Barnabas de beslissingen van de apostelbij-eenkomst in Antiochië en Syrië gaat meedelen (Hand. 15:27 w). Hij was helper van Paulus op diens 2e reis (Hand. 15:40; 16:25; 17:14; 18:5) en later ook van Petrus (1 Petr. 5:12).
-
Silla
Zoals Ada een vrouw van Lamech (Gen. 4:23).
-
Silo
Stad in Efralm, vóór de tijd van het koningschap een godsdienstig centrum waar de ark stond. O.a. Eli was er priester en Samuel was zijn dienaar (1 Sam. 1-3). Ook de profeet Achia, de tegenstander van Salomo, kwam ervandaan (1 Kon. 11:29; 14:2).
Het woord Silo vinden we eveneens in Gen. 49:10, de zegen van Jakob: ‘totdat Silo komt’. De naam is zeer raadselachtig. Er zijn talrijke verklaringen. De oudste: ‘totdat komt wat voor hem bewaard is’ (LXX); ‘tot de echte gezalfde komt’ (Qumran-geschrift); ‘totdat hij, die gezonden wordt, komt’ (Vulgaat). -
Siloach
Hebr. Sjieloach, uitzending (Joh. 9:7), uitstroming, Gr. Siloam, een waterloop die de bron Gichon met Jeruzalem verbond (Jes. 8:6). Een onderdeel ervan was de tunnel die ten tijde van Hizkia werd aangelegd (2 Kon. 20:20). Ook de vijver waarin het kanaal uitliep, heette Siloam (Joh. 9:7).
-
Simeï
Hebreeuws: Sjiem’ie, de HEER hoort, een Benjaminiet uit de familie van Saul die de vluchtende David krachtdadig vervloekt (2 Sam. 16:5-13). De koning aanvaardt deze vervloeking als een straf van God, in de hoop dat de HEER hem eens weer zal zegenen. Zie verder: 2 Sam. 19:15-23 en 1 Kon. 2:8, 36-44.