Deze valt in de wintermaanden in Israël het overvloedigst (Ezra 10:13; Job 37:6), nadat in oktober/november de vroege regen is gekomen (Deut. 11:14; Jak. 5:7). De bronnen en de cisternen worden gevuld en het land wordt groen. De late (spade) regen valt in maart/april en is van grote betekenis voor het rijpen van de oogst (Deut. 11:14; Job 29:23; Zach. 10:1). Het uitblijven van die regen is een ramp (1 Kon. 17:1; Openb. 11:6), maar ook de langdurige stortregen (Gen. 7:12!; Ez. 38:22; Matt. 7:27), die een gericht kan zijn (Jes. 30:30; Ez. 38:22).
Categorie: R woorden
-
Rijkdom
Is in de bijbel doorgaans een teken van Goddelijke zegen (Gen. 13:25; 49:25; Deut. 28: 1-14; 1 Kon. 10:14-22). De rijken moeten alleen niet vertrouwen op hun bezit (dat altijd onzeker is) maar ‘op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft om wèl te doen’ (1 Tim. 6:17). Evenwel: rijkdom kan ook onrechtmatig verworven zijn, of hebzuchtig vastgehouden, waarom rijken scherp bekritiseerd worden (Am. 8:4-6; Jes. 5:23; Luc. 12:16 w; 16:23; Jak. 5:1-6). Aardse bezittingen kunnen ons ketenen aan de bestaande toestand en de verwachting doven (Matt. 19:23 v; Mark.4:19; 10:25). En echte rijkdom zijn: godsvrucht en wijsheid (Ps. 19:11; Spr. 8:18 vv) en de gave van geestelijke goederen in God en Christus (Rom. 8:32; 2 Kor. 8:9; Fil. 4:19).