Gr. gymnos. Vaak betekent naakt het schamel gekleed zijn (Job 22:6; Matt. 25:36; 1 Kor. 4:11), teken van armoede (Job 24:7; Deut. 28:48), de situatie van een pasgeboren kind of van een stervende (die niets mee kan nemen, Pred. 5:14; Job. 1:21). Het geheel naakt zijn wekt schaamte (Gen. 3:7) en is een schande (Jes. 20:4; Hos. 2:8; Mi. 1:1 1) In overdrachtelijke zin spreekt naaktheid van geestelijke armoede, het onbehuisd zijn (2 Kor. 5:3; Openb. 3:18; 16:15).
Categorie: N woorden
-
Nain
Liefelijk, stadje in Galilea, even ten zo. van Nazaret, waar Jezus de zoon van een weduwe uit de doodsslaap wekte (Luc. 7:11).
-
Naam
Een naam is in Israël sterk verbonden met de drager ervan. In de naam is de persoon zelf aanwezig. De uitwissing van de naam staat gelijk met totale vernietiging (Job 18:17; Jes. 14:22). Het motief van het zgn. Leviraatshuwelijk is dat de naam van de gestorvene niet uit Israël zal verdwijnen (Deut. 25:6). Absalom had geen zoon om de gedachtenis van zijn naam te bewaren, daarom richtte hij een gedenkteken op, dat Absalom’ heette (2 Sam. 18:18). De mensen van het land Sinear bouwden een stad met een hoge toren, opdat zij een sterke gemeenschap, een samenhangend volk, met een krachtige persoonlijkheid zouden worden. ‘Laten wij ons een naam maken, opdat we niet verstrooid worden’ (Gen. 11:4). Daarom drukt de naam vaak iets uit van het wezen van de mens en zal hij, als hij een ander mens wordt, in een nieuwe situatie komt, een andere, een nieuwe naam krijgen (Gen. 17:5; 32:28; 35:10; 2Kron. 36:4; Ruth 1:20; Jes. 62:2; Luc. 1:59, 63; Matt. 4:18; Rom. 9:25). Als gewezen wordt op het merkteken van de naam van het beest of het getal van zijn naam (Openb. 14:11; 15:2) dan gaat het over het merk of getal van het beest zelf.
Dat de naam een uitbreiding is van iemands persoonlijkheid, geldt ook van Gods naam. Men zal huiverig zijn deze uit te spreken, omdat daardoor God zelf kan worden overheerst of misbruikt (Ex. 10:7; vgl. Hand. 19:13). Voor Zijn naam wordt een huis gebouwd, in dat huis woont zijn naam, maar men leest ook dat Hij daar zelf woont (Deut. 12:5, 11, 21; Ps. 9:12).
De naam is God zelf zoals Hij zich in de aardse werkelijkheid openbaart.
In de zegen wordt de naam van God gelegd op het volk, d.w.z. Zijn Geest strijkt op de mensen neer. Als zij mijn naam op de Israëlieten leggen, dan ben Ik het, die hen zegent (Num. 6:27). Men zal de engel des Heren respecteren want ‘Mijn naam is in hem’, d.w.z. God zelf is in hem, de engel vertegenwoordigt de HEER (Ex. 23:21). ‘Groot is uw naam in kracht’, d.i. ‘groot zijt Gij in Uw tevoorschijn komen’ (Jer. 10:6). In de naam van God profeteren, is, spreken in of met Zijn Geest. Ónmogelijk is het ‘in Zijn naam’ vals te profeteren (Jer. 23:25). En toegejuicht wordt Hij, die in de Naam als openbaring van de HEER komt (Matt. 23:39). Zo wordt ook de Naam van de Messias gelijk aan zijn werkelijkheid: waar 2 of 3 in mijn Geest bijeen zijn, ben ik er Zelf (Matt. 18:20; vgl. Mare. 9:38; Luc. 27:47). -
Nalezing
Wat er na de oogst op het land is blijven liggen en door de arme en de vreemdeling mag worden opgeraapt (Deut. 24:21; Jer. 6:9). Ruth ‘las na’ op het veld van Boaz (Ruth 2:2-8). Mensen en groepen die heelhuids door een oorlog komen, een restant van de bevolking, worden ook een nalezing genoemd (Jes. 17:6). Maar wel totaal is de ondergang van een stad als er zelfs geen nalezing meer gevonden wordt (Jes. 24:13; Jer. 49:9 w; Ob.: 5).
Naomi – Hebr. Noami = de liefelijke, vrouw van Elimelech die met haar schoondochter -* Ruth naar Bethlehem terugkeerde (Ruth 1:2 vv). -
Naaman
Vriendelijkheid, een Aramese generaal die op aanraden van een Israëlitische slavin door Elisa van melaatsheid wordt genezen (2 Kon. 5:1; Luc. 4:27)..
-
Nardus
Het uit de wortelstok van de nardusplant verkregen geurige vocht hoorde bij de ingrediënten van zalf en olie, die als kostbare parfum hooggewaardeerd werd (Hoogl. 1:12; 4:13v; Joh. 12:3).
-
Naaste
De man of de vrouw die men voorbijgaand of regelmatig door nabuurschap of in de plaatselijke gemeenschap ontmoet. Er zijn allerlei regels voor het verkeer met deze naasten, waarvan de belangrijkste is dat men zijn naaste zal liefhebben als zichzelf of, zoals ook vertaald wordt: omdat hij is zoals jij bent (Lev. 19:18; vgl. Matt. 19:19; 22:39; Rom 13:9). Vaak is een tegenstelling tussen het o.t. en het n.t. geconstrueerd als zou dit eerstgenoemde alleen de liefde tot de broeders, en niet ook die tot de vijanden zou hebben aanbevolen (vgl. Matt. 5:43 v). Deze gedachte kan zijn opgekomen doordat tora en profeten spreken over de strijd met de nationale vijanden, waarin de HEER helpt (Ex. 15:6; 23:27; Deut. 20:1; 1 Sam. 30:26). Maar in de verhouding van de mensen onder elkaar wordt de zorg ook voor de vreemdeling (de gastarbeider) en de vijand aanbevolen (Lev. 19:10, 17, 18). Bedacht moet ook worden dat liefhebben geen vurige emotie is, maar praktische solidariteit: wanneer gij een verdwaald rund van uw vijand aantreft, zult ge deze hem zeker terugbrengen (Ex. 23:4). Ook wanneer Jezus gevraagd wordt wie onze naaste is, denkt hij aan de persoonlijke relatie, al krijgt in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan de hulp van een ‘volksvreemde’ een bijzonder accent (Li.ic. 10:30 w). De naaste is degene voor wie ik zelf de naaste ben, en die ik concreet kan helpen.
-
Nathan
Hij heeft gegeven, naam van een profeet die koning David herhaaldelijk vermaande (2 Sam. 7; 12). Hij sprak zijn voorkeur uit voor Salomo als opvolger van David (1 Kon. 1). Volgens 1 Kron. 29:29 en 2 Kron. 9:29 was hij één van de schrijvers van het ‘journaal’ van David en Salomo.
-
Nabal
Dwaas, een rijke veeboer die de bescherming van David weigerde en hem op een domme manier afwees (1 Sam. 25). Zijn vrouw Abigail was verstandiger door David ijlings geschenken aan te bieden.
-
Naboth
Vooraanstaand, naam van een wijnboer in Jizreël wiens grond begeerd werd door koning Achab. Omdat hij niet wilde verkopen of ruilen werd hij na een schijnproces uit de weg geruimd (1 Kon. 21).