Categorie: N woorden

  • Noach

    Gr. noo-e = rust, de rechtvaardige oud-vader, die de ark bouwde en samen met Sem, Cham en Jafet en hun vrouwen en de dieren gered werd tijdens de zondvloed (Gen. 5:29; 6:9 w; vgl. Jes. 54:9; Ez. 14:14, 20; Matt. 24:37 v; Hebr. 11:7; 1 Petr. 3:20; 2 Petr. 2:5).

  • Nob

    Hoogte, priesterstad in Benjamin (Jes. 10:32) waar David geholpen wordt als hij moet vluchten (1 Sam. 21:4-9; vgl. Matt. 12:3 v). Het stadje wordt daarvoor door Saul meedogenloos gestraft (1 Sam. 22:6-23).