Categorie: M woorden

  • Millo

    Ophoging, opvulling. Waarschijnlijk een demping van een kloof waarop versterkingen van Jeruzalem gebouwd werden (1 Kon. 9:15, 24). Het ‘huis van de Millo’ is dan waarschijnlijk een kazerne (2 Kon. 12:20). Ook in Sichem is er sprake van een Bet-Millo, huis van de Millo, ‘huis1 hier in de betekenis van het stadsbestuur dat in een burcht van de Millo placht te vergaderen (Richt. 9:6, 20).

  • Mirjam

    De gewenste, de geliefde. Grieks: Mariam, Latijn: Maria. Naam van de zuster van Mozes en Aaron (Ex. 2:4; Num. 26:59). Profetes, die een reidans aanvoerend, een overwinningslied zingt na de doortocht door de Schelfzee (Ex. 15:20 vv). Samen met Aäron protesteert zij tegen Mozes’ huwelijk en tegen diens autoriteit (Num. 12). Zie ook: melaatsheid.

  • Mirre

    Balsemsoort, terpentijnachtige, welriekende hars die gebruikt wordt als parfum op een bruiloft (Ps. 45:9; Spr. 7:17; vgl. Mare. 14:35), ook bij de dodenverzorging (Joh. 19:39). De mirre kwam voor in het recept van de heilige zalfolie (Ex. 30:23 w) en was één van de kostbare gaven van de wijzen bij de huldiging van het kind in Betlehem (Matt. 2:11). Wijn met mirre gemengd was een verdovingsmiddel (Mare. 15:23; vgl. Spr. 31:6).

  • Mizpa

    • Plaats in Benjamin, waar in de Richterentijd de stammen vergaderden (Richt. 20 v; 1 Sam. 7:5 vv; 10:17), Judese grensvesting in de periode der koningen (1 Kon. 15:22).
    • Plaats in het Overjordaanse Gilead, die een rol speelt in de Jefta verhalen (Richt. 10:17; 11:11, 34). Waarschijnlijk ook door Hosea bedoeld als plaats van een heiligdom (Hos. 5:1).
  • Moabieten

    Volk van Moab = van de vader. Nazaten van de uit bloedschande geboren zoon van Lot en zijn oudste dochter (Gen. 19:37), die wonen in het gebied ten oosten van de Dode Zee. De noordel. grensrivier is de Arnon. Ze zijn schatplichtig aan Israël vanaf David tot aan Achab (2 Sam. 8:2; 2 Kon. 3:5). Profetieën over Moab vinden we in Jes. 15 v en Am. 2:1-3. De overgrootmoeder van David, Ruth, was een Moabitische (Ruth 1:4).

  • Moeder

    De moeder speelt in Israël een belangrijke rol. Zij is de moeder van de levenden (Gen. 3:20; vgl. Jes. 66:11); broers worden ‘zonen van mijn moeder’ genoemd (Gen. 27:29; Richt. 8:19; Ps. 69:9), niet alleen het vaderhuis, maar ook het moederhuis wordt vermeld (Ruth. 1:8), van veel koningen worden ook hun moeders genoemd (2 Kon. 8:26 etc.), die immers met de vader geëerd dienen te worden (Ex. 20:12; Lev. 19:3). Zij is vooral belangrijk in de opvoeding van haar kinderen (Spr. 1:8; 6:20; 31:1). De ontferming van God wordt vergeleken met het troosten van een moeder (Jes. 66:13). Een richteres en een stad, waar velen raad kwamen vragen, heten ‘moeder in Israël’ (Richt. 5:7; 2 Sam. 20:19). Met bijzondere eerbied wordt gesproken over Maria, de moeder des HEREN (Luc. 1:43). Zij is het, die de 12-jarige Jezus vermaant, door Simeon over de Messias van Israël wordt aangesproken (Luc. 2:34), aanwijzingen geeft op het bruiloftsfeest in Kana (Joh. 2:5) en vanaf het kruis door Jezus opgemerkt wordt (Joh. 19:26). In overdrachtelijke zin zijn Juda, Israël of Jeruzalem ‘moeder’ van het volk (Jes. 50:1; 66:11, Ez. 19:2; Hos. 2:1, 4). Jezus noemt de gemeenschap van hen, die de wil van God doen, zijn moeder (Matt. 12:49) en Paulus wijst op het hemels Jeruzalem als de moeder van het volk van God (Gal. 4:26).